Competentieregeling (tussen)houdsters en dienstverleningslichamen

Besluit van 3 juli 2019,

nr. 2019-14300,

Belastingdienst/ Corporate Dienst Vaktechniek

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit regelt de competentie voor de heffing en het toezicht van het Team Toezicht houdsters en dienstverleningslichamen. Dit besluit vervangt het besluit van 3 juni 2014, nr. DGB2014/296M. In dat besluit waren bepalingen opgenomen over de fiscale behandeling van houdster- en dienstverleningslichamen en het voeren van vooroverleg. Voorts waren bepalingen opgenomen over de werkzaamheden van het aanspreekpunt potentiële buitenlandse investeerders. De regels met betrekking tot vooroverleg en met betrekking tot de werkzaamheden van het aanspreekpunt potentiële buitenlandse investeerders zijn thans opgenomen in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter.

1. Inleiding

Dit besluit regelt de competentie voor de heffing en het toezicht op (tussen)houdsters en lichamen met financiële dienstverleningsactiviteiten binnen concernverband (hierna: dienstverleningslichamen). De gehele fiscale behandeling van (tussen)houdsters en dienstverleningslichamen is geconcentreerd bij het Team Toezicht houdsters en dienstverleningslichamen van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen/Special Internationaal (kantoor Rotterdam).

2. Procedure voor behandeling en competentie van (tussen)houdsters en lichamen die zich bezig houden met financierings- of licentieactiviteiten

In de volgende gevallen geschiedt de gehele fiscale behandeling door het Team Toezicht houdsters- en dienstverleningslichamen van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen/Special Internationaal (kantoor Rotterdam):

  • a. Indien sprake is van een dienstverleningslichaam als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij heffing van belastingen;

  • b. Indien sprake is van een vennootschap waarvan de werkzaamheden hoofdzakelijk bestaan uit het rechtens dan wel in feite direct of indirect binnen concernverband ontvangen en betalen van gelden onder andere titel dan rente, royalty, huur of lease;

  • c. Indien sprake is van een lichaam zonder reële economische aanwezigheid in Nederland waarvan de activiteiten nagenoeg uitsluitend verricht worden met behulp van een buitenlandse vaste inrichting;

  • d. Indien sprake is van een lichaam zonder reële economische aanwezigheid in Nederland waarvan de werkzaamheden hoofdzakelijk bestaan uit het, al dan niet binnen concernverband, ter beschikking stellen van (im)materiële vaste activa;

  • e. Indien sprake is van een lichaam dat zich in internationaal concernverband hoofdzakelijk bezighoudt met het houden van en het management van deelnemingen als bedoeld in artikel 13, tweede lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969; en

  • f. Indien sprake is van een lichaam waarvan de werkzaamheden hoofdzakelijk bestaan uit een combinatie van de hiervoor bedoelde werkzaamheden.

Met de gehele fiscale behandeling wordt bedoeld de heffing, controle en inning van alle belastingmiddelen. Dit geldt echter niet voor het voeren van vooroverleg waarvoor het Behandelteam IFZ ingevolge het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter competent is. Dit geldt daarnaast ook niet voor zover een ander kantoor met betrekking tot een specifiek middel competent is, zoals bijvoorbeeld de invoerrechten en accijnzen.

3. Ingetrokken regelingen

Het besluit van 3 juni 2014, nr. DGB2014/296M wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2019.

4. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2019.

Den Haag, 3 juli 2019

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck hoofddirecteur Fiscale en Juridische zaken

Naar boven