Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 4 juli 2019, nr. MBO/8408273, houdende wijziging van de Regeling aanvullende eisen toelating middelbaar beroepsonderwijs in verband met de toevoeging van crebo 25469

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 8.2.2a, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING REGELING AANVULLENDE EISEN TOELATING MIDDELBAAR BEROEPSONDERWIJS

In de bijlage bij de Regeling aanvullende eisen middelbaar beroepsonderwijs wordt na de rij met Crebo 25419 een rij ingevoegd, luidende:

25469

Instructeur Paardensport en -houderij

Benodigde praktische bedrevenheid in bewegingsactiviteit

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

In de bijlage bij de Regeling aanvullende eisen toelating middelbaar beroepsonderwijs (hierna: de Regeling) zijn de opleidingen opgenomen waarbij mbo-instellingen aan degene die tot een opleiding wil worden toegelaten, aanvullende eisen mogen stellen. Een groep mbo-instellingen heeft een aanvraag ingediend om de kwalificatie Instructeur Paardensport en -houderij (mbo-4, crebo 25469) op te nemen in deze bijlage.

In artikel 3 van de Regeling is bepaald in welke gevallen een beroepsopleiding kan worden toegevoegd aan de bijlage. De aanvraag is aan deze eisen getoetst. De aanvragers geven aan dat bij de opleiding Instructeur Paardensport en -houderij een beduidend hoger niveau voor rijden en lesgeven moet worden behaald dan bij andere opleidingen met betrekking tot de paardensport.

In het kwalificatiedossier is bepaald dat de beginnend beroepsbeoefenaar dient te voldoen aan de exameneisen (lesgeven en rijtechniek) voor de Instructeur Recreatiesport zoals voorgeschreven door de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie. De aanvragers hebben gemotiveerd aangegeven dat het noodzakelijk is dat de student een bepaalde basis heeft opgedaan op rijtechnisch gebied om een student in 4 jaar naar dit verplichte eindniveau te kunnen begeleiden. Zo dient de student bij de start van de opleiding in staat te zijn om (functionele) hulpen te geven aan het paard, (fysiek) in staat te zijn een onafhankelijke houding en zit te hebben, teugelcontact met het paard voldoende te beheersen, de basisbeginselen van het rijden in het ritme van het paard en op het goede been te beheersen en het in balans zitten op het paard in de gangen stap, draf en galop in voldoende mate te beheersen.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het standpunt dat het nodig is dat een student een bepaalde basis heeft opgedaan op rijtechnisch gebied om de opleiding Instructeur Paardensport en -houderij in 4 jaar te kunnen afronden.

Gelet op de toelichting van de aanvragers en het advies van SBB zijn er objectieve redenen in verband met de toekomstige beroepsuitoefening die het stellen van een aanvullende eis voor toelating tot de opleiding Instructeur Paardensport en -houderij rechtvaardigen (artikel 3, eerste lid, onder a, van de Regeling). Daarnaast heeft de grond voor de aanvullende eisen geen betrekking op eigenschappen van de student die in voldoende mate zijn aan te leren tijdens de opleiding of de bpv of al getoetst zijn in het voortgezet onderwijs (artikel 3, eerste lid, onder b, van de Regeling). Daarom is besloten de opleiding op te nemen in de bijlage bij de Regeling. Met als grond voor aanvullende eisen: “Benodigde praktische bedrevenheid in bewegingsactiviteit”. Dit betekent dat mbo-instellingen aan studenten die zich voor studiejaar 2020-2021 aanmelden voor de opleiding Instructeur Paardensport en -houderij aanvullende eisen kunnen stellen. Wanneer mbo-scholen voor deze opleiding aanvullende eisen willen stellen dienen zij een regeling vast te stellen met betrekking tot de procedure voor toelating en de criteria waaraan de student moet voldoen om de aanvullende eisen te halen. Deze criteria kunnen uitsluitend eisen bevatten die direct verband houden met de grond voor selectie zoals in de regeling vermeld, namelijk “Benodigde praktische bedrevenheid in bewegingsactiviteit”. De instelling stelt deze informatie uiterlijk 1 februari voorafgaand aan het studiejaar voor een ieder beschikbaar, zodat aspirant-studenten tijdig op de hoogte zijn van de aanvullende eisen die bij de toelating worden gesteld.

Uitvoering en handhaafbaarheid

DUO constateert naar aanleiding van de regeling geen uitvoeringsconsequenties. De inspectie van het onderwijs heeft een vraag gesteld over de formulering van de grond. Aangezien de grond ‘benodigde praktische bedrevenheid in bewegingsactiviteit’ in de Regeling bij meerdere opleidingen wordt gebruikt, is de formulering niet gewijzigd.

Gevolgen voor de regeldruk

De gevolgen voor de regeldruk van deze regeling hebben betrekking op de plicht voor instellingen om, als zij ervoor kiezen om voor de opleiding Instructeur Paardensport en -houderij daadwerkelijk aanvullende eisen te stellen, een regeling vast te stellen met betrekking tot de selectiecriteria en -procedure. Genoemde lasten bedragen eenmalig maximaal € 6.300,–. Het is aan de instellingen zelf om te bepalen of en hoe vaak zijn hun criteria en/of procedure daarna willen wijzigen.

Financiële gevolgen

Deze regeling heeft geen financiële gevolgen voor de rijksbegroting.

Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze wijzigingsregeling treedt op 1 augustus 2019 in werking. Dit betekent dat aan studenten die zich uiterlijk op 1 april 2020 aanmelden voor de opleiding Instructeur Paardensport en -houderij aanvullende eisen kunnen worden gesteld. Omdat het toelatingsbeleid en de voorlichtingsdagen aan het begin van het nieuwe studiejaar 2019-2020 worden voorbereid, wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven