Wijziging van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (modernisering kleineondernemersregeling)

10 mei 2019

Nr. 2019-0000073662

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken/Directie Internationale Zaken en Verbruiksbelastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 25, negende lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968;

ARTIKEL I

De Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1 wordt ‘25, tweede, derde en zesde lid’ vervangen door ‘25, negende lid’.

B. Artikel 6a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met negende lid tot vierde tot en met achtste lid.

2. In het vijfde, zesde en zevende lid (nieuw) wordt ‘vijfde lid’ vervangen door ‘vierde lid’.

C. Aan artikel 13, vierde lid, wordt toegevoegd ‘, met dien verstande dat wanneer de herziening het gevolg is van een aanmelding voor toepassing van de vrijstelling, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, dan wel van een beëindiging van die vrijstelling, deze in ieder geval achterwege blijft wanneer het bedrag van de herziening in dat boekjaar minder is dan € 500’.

D. Hoofdstuk VIII komt te luiden:

Hoofdstuk VIII. Kleine ondernemersregeling

Artikel 24

Voor de toepassing van artikel 25, tweede lid, aanhef, en onderdeel a, van de wet, wordt voor de in Nederland belaste vergoeding ter zake van:

  • a. goederenleveringen door wederverkopers die met toepassing van hoofdstuk V, afdeling 5, van de wet de belasting berekenen over de winstmarge of dit zouden doen als zij niet de vrijstelling bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet toepassen, uitgegaan van:

    • 1°. de winstmarge per afzonderlijk goed voor de gevallen, bedoeld in artikel 28b en 28c, van de wet; of

    • 2°. de winstmarge per tijdvak van aangifte voor de gevallen, bedoeld in artikel 28d, eerste lid, van de wet, waarbij ingeval bedoelde vrijstelling toepassing vindt, ervan uit kan worden gegaan dat de inspecteur de aanwijzing, bedoeld in artikel 4c, eerste lid, onderdeel b, heeft gegeven en de wederverkoper geen schriftelijke kennisgeving aan de inspecteur, bedoeld in artikel 4c, derde lid, heeft gedaan;

  • b. reisdiensten door reisbureaus die met toepassing van hoofdstuk V, afdeling 10, van de wet de belasting berekenen over de winstmarge of dit zouden doen als zij niet de vrijstelling, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, toepassen, uitgegaan van de winstmarge per tijdvak van aangifte dan wel per reis, overeenkomstig de ingevolge artikel 28zb van de wet gemaakte of te maken keuze van het reisbureau.

Artikel 25

De wederopzegging, bedoeld in artikel 25, zevende lid, van de wet, wordt uiterlijk vier weken voordat de vrijstelling wordt beëindigd door de ondernemer gedaan bij de inspecteur op een door de inspecteur vast te stellen wijze.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel

TOELICHTING

Algemeen

In deze ministeriële regeling worden wijzigingen vastgesteld ten behoeve van de aanpassing van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: Uitvoeringsbeschikking OB 1968) in verband met de modernisering van de kleineondernemersregeling (hierna: KOR) met ingang van 1 januari 2020 bij de Wet modernisering kleineondernemersregeling. Aan deze ministeriële regeling zijn geen zelfstandige EU-aspecten, budgettaire aspecten, uitvoeringskosten en gevolgen voor bedrijfsleven en burger verbonden.

Wijziging van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 is noodzakelijk, omdat de te wijzigen of te laten vervallen bepalingen zien op de KOR zoals die geldt tot 1 januari 2020.

Met de wijzigingen van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 worden nadere regels gesteld voor de toepassing van de wettelijke bepalingen die geraakt worden door de modernisering van de KOR. Met de modernisering van de KOR komt met ingang van 1 januari 2020 een facultatieve omzetgerelateerde vrijstelling in de plaats van een degressieve vermindering van verschuldigde btw. De nieuwe KOR heeft als doel een vereenvoudiging voor kleine ondernemers, ongeacht de rechtsvorm. Door de vereenvoudiging verminderen de administratieve lasten voor zowel de kleine ondernemers, als voor de Belastingdienst.

Net zoals de wetswijziging, draagt ook de wijziging van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 bij aan de doelstelling van de nieuwe KOR. Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting behorende bij de Wet modernisering kleineondernemersregeling1 wordt bij de onderhavige wijziging van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 geregeld dat ingeval van een sfeerovergang na het jaar van eerste gebruik, kleine ondernemers de in het jaar van aanschaf in aftrek gebrachte btw voor bepaalde aangekochte goederen, zoals zonnepanelen of een computer, niet herzien als het bedrag van de herziening in dat jaar minder is dan € 500. Daarnaast wordt geregeld dat een ondernemer die voor het bepalen van zijn belaste omzet (voor een deel) uitgaat van de winstmarge, ook voor de toepassing van de KOR kan uitgaan van de winstmarge. Dit betekent dat de omzetgrens voor deze ondernemers voor de toepassing van de KOR kan bestaan uit een maximale winstmarge van € 20.000.

Voor de termijn bij wederopzegging van de KOR is aangesloten bij de aanmeldingstermijn. Zo gaat ook voor de wederopzegging een meldtermijn van vier weken gelden. Net als bij de aanmelding voor de KOR, is de termijn bij wederopzegging gesteld om de melding administratief te verwerken.

De Belastingdienst heeft de wijzigingen in deze ministeriële regeling getoetst met de uitvoeringstoets bij de wet modernisering kleineondernemersregeling (Kamerstukken II, 2017–2018, 35 033, bijlage bij nr. 3). De genoemde uitvoeringstoets is onverkort van kracht.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

De in artikel 1, eerste lid, Uitvoeringsbeschikking OB 1968 opgesomde delegatiegrondslagen waarop de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 is gebaseerd, worden aangepast in die zin dat de delegatiegrondslag die geldt voor bepalingen van die ministeriële regeling die zijn gebaseerd op de bepalingen van de huidige KOR, wordt vervangen door de delegatiegrondslag die zijn opgenomen in de gemoderniseerde KOR van artikel 25 van de wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968).

Artikel I, onderdeel B (artikel 6a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

Artikel 6a, vierde lid, Uitvoeringsbeschikking OB 1968 komt te vervallen. Op basis van dit artikel was het niet mogelijk om de KOR toe te passen als geopteerd was voor belaste verhuur van onroerende zaken als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, onder 5o, Wet OB 1968. Laatstgenoemde bepaling is bij de Wet modernisering kleineondernemersregeling aangepast. Op basis van die gewijzigde bepaling in de Wet OB 1968 is het niet meer mogelijk om te opteren voor btw-belaste verhuur van onroerende zaken, wanneer de verhuurder heeft gekozen voor toepassing van de nieuwe KOR. Door het vervallen van het genoemde vierde lid, worden de daaropvolgende leden vernummerd. Dientengevolge wordt ook de verwijzing naar het tot vierde lid vernummerde vijfde lid van artikel 6a uitvoeringsbeschikking OB 1968 aangepast in de leden vijf, zes en zeven (nieuw) van die bepaling.

Artikel I, onderdeel C (artikel 13 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

In het onderdeel sfeerovergang van paragraaf 2.2 van het algemene deel van de memorie van toelichting behorende bij de Wet modernisering kleineondernemersregeling is aandacht besteed aan de herziening van de eerder in aftrek gebrachte voorbelasting voor ondernemers die gebruik gaan maken van de nieuwe KOR. Daarbij is aangegeven dat de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 op dit punt zal worden aangevuld in die zin dat bij een sfeerovergang van een ondernemer in relatie tot de KOR herziening ook achterwege blijft beneden een grensbedrag van € 500 per boekjaar. Deze aanpassing is opgenomen in artikel I, onderdeel C, dat een wijziging bewerkstelligt van artikel 13, vierde lid, Uitvoeringsbeschikking OB 1968.

Genoemd artikel 13, vierde lid, houdt in dat ingeval na het boekjaar van ingebruikname de voorbelasting moet worden herzien aan het einde van enig boekjaar, de herziening in een bepaald geval achterwege blijft. Dit is wanneer de belasting die in dat boekjaar voor aftrek in aanmerking komt, niet meer dan tien percent verschilt van de in aftrek gebrachte belasting. Bij de wijziging van deze bepaling wordt daaraan toegevoegd dat die herziening voor ondernemers die zich aanmelden voor de KOR en voor ondernemers waarvoor de KOR wordt beëindigd, in ieder geval achterwege blijft wanneer het bedrag van de herziening minder bedraagt dan € 500.

De wijziging van artikel 13, vierde lid, betekent ook dat de herziening achterwege blijft bij bedragen minder dan € 500 die meer dan tien percent verschillen van de in aftrek gebrachte belasting. Uiteraard blijft herziening net als nu ook achterwege bij een bedrag van meer dan € 500, indien de belasting welke op basis van de voor dat boekjaar geldende gegevens voor aftrek in aanmerking komt, niet meer dan tien percent verschilt van de in aftrek gebrachte belasting.

Als een startende ondernemer al in het boekjaar van de eerste ingebruikneming van de investeringsgoederen ervoor kiest de KOR-vrijstelling toe te passen, dan vindt herziening plaats op basis van de voor het gehele boekjaar geldende gegevens over het gehele bedrag van de in aftrek gebrachte btw, zoals bedoeld in artikel 12, derde lid, Uitvoeringsbeschikking OB 1968.

Artikel I, onderdeel D (artikel 24 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

Artikel 24 Uitvoeringsbeschikking OB 1968 wordt vervangen, omdat dit ziet op de KOR zoals die geldt tot 1 januari 2020.

In artikel 25, tweede lid, aanhef en onderdelen a tot en met d, Wet OB 1968 is aangegeven welke omzet voor een ondernemer moet worden meegerekend om te bepalen of een ondernemer in aanmerking kan komen voor toepassing van de btw-vrijstelling, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van die wet. Onderdeel van die omzet zijn ingevolge genoemd artikel 25, tweede lid, aanhef, en onderdeel a, Wet OB 1968 de door de ondernemer verrichte leveringen van goederen en diensten voor zover die zonder de in het eerste lid van dat artikel bedoelde vrijstelling in Nederland belast zouden zijn.

In de memorie van toelichting behorende bij de Wet modernisering kleineondernemersregeling is onder meer in het algemene deel onder paragraaf 2.2 in het onderdeel Omzetgrens, omzetdefinitie en overschrijding opgemerkt dat bij prestaties waarbij de btw wordt betaald over de winstmarge, zoals de reisbureauregeling en de margeregeling voor gebruikte goederen, alleen de winstmarge wordt meegerekend voor de berekening van de in artikel 25, eerste lid, aanhef, en onderdeel a, Wet OB 1968 bedoelde omzet.2

In het nieuwe artikel 24 Uitvoeringsbeschikking OB 1968 worden nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop de omzet voor de KOR moet worden vastgesteld wanneer de ondernemer één of meer margeregelingen toepast of zou (kunnen) toepassen als hij niet onder de KOR zou vallen.

Zo is in artikel 24, aanhef, onderdeel a, aanhef en onder 1°, Uitvoeringsbeschikking OB 1968 bepaald dat bij wederverkopers die de margeregeling voor gebruikte goederen toepassen, voor het berekenen van de omzet wat betreft die goederen moet worden uitgegaan van de winstmarge per goed, bedoeld in artikel 28b, eerste lid, Wet OB 1968. Dit geldt ook voor wederverkopers die op de voet van artikel 28c, eerste lid, Wet OB 1968 de belasting met goedkeuring van de inspecteur mogen berekenen over de winstmarge voor de levering van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten die hij zelf heeft ingevoerd. Laatstbedoelde wederverkopers verrichten immers ook goederenleveringen met toepassing van de margeregeling voor gebruikte goederen, bedoeld in hoofdstuk V, afdeling 5, Wet OB 1968.

De winstmarge is in de hiervoor bedoelde gevallen telkens het verschil tussen de vergoeding en hetgeen ter zake van het leveren van een dergelijk goed door die ondernemer is of moet worden voldaan. Voor ondernemers die op de voet van artikel 28c, eerste lid, aanhef, en onderdeel b, en tweede lid, Wet OB 1968 een vergunning hebben verkregen voor toepassing van de berekening van de belasting over de winstmarge op door hen zelf ingevoerde kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, geldt daarbij een afwijkende regeling. In dit laatste geval bestaat de winstmarge steeds uit het verschil tussen de vergoeding en de douanewaarde voor het desbetreffende goed vermeerderd met de ter zake van de invoer in Nederland verschuldigde btw.

Ingeval de wederverkoper de KOR toepast kan hij voor de berekening van de omzet voor de goederen, bedoeld in artikel 28c, eerste lid, Wet OB 1968, niet uitgaan van de winstmarge per goed, bedoeld in artikel 28b van die wet, omdat hij niet beschikt over de in artikel 28c, tweede lid, van die wet bedoelde vergunning van de inspecteur.

Artikel 24, aanhef, onderdeel a, aanhef en onder 2°, Uitvoeringsbeschikking OB 1968 heeft betrekking op de berekening van de omzet voor de KOR voor de hiervoor bedoelde gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten die weliswaar worden belast overeenkomstig de daarvoor in hoofdstuk V, afdeling 5, Wet OB 1968 opgenomen bijzondere regeling, maar waarbij de winstmarge voor de wederverkoper niet per goed wordt bepaald. Het gaat daarbij om de in artikel 28d, eerste lid, Wet OB 1968 bedoelde gevallen waarbij ter zake van leveringen van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten waarvoor bij de levering eenzelfde btw-tarief van toepassing is, de belasting berekend wordt over de winstmarge per tijdvak van aangifte (ook wel globalisatieregeling genoemd).

De gevallen waarover het gaat in artikel 28d, eerste lid, Wet OB 1968 zijn aangewezen in artikel 4c, eerste lid, onderdeel a, Uitvoeringsbeschikking OB 1968. Ingevolge laatstgenoemd artikel gaat het daarbij in grote lijnen om goederen en de ter zake van die goederen gebruikte onderdelen, toebehoren en benodigdheden, waarvoor de btw-heffing over de winstmarge per tijdvak van aangifte verplicht is. Als dergelijke goederen zijn bijvoorbeeld aangewezen vervoermiddelen, kleding, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en huisdieren. Daarnaast zijn er ingevolge genoemd artikel 4c, eerste lid, onderdeel b, ook goederen waarbij de winstmarge alleen per tijdvak van aangifte mag worden berekend indien de wederverkoper op verzoek is aangewezen door de inspecteur. Het gaat in dit geval om goederen waarbij het ongebruikelijk of onmogelijk is de goederen alle afzonderlijk van inkoop tot verkoop te volgen, of om de aankoopprijs van goederen die in één partij zijn gekocht te splitsen in een aankoopprijs voor elk afzonderlijk goed.

Ingeval de wederverkoper de KOR toepast kan voor de berekening van de omzet voor de gevallen, bedoeld in artikel 28d, eerste lid, Wet OB 1968, worden uitgegaan van de winstmarge per tijdvak van aangifte zoals hiervoor omschreven. Ter zake van de gevallen, bedoeld in artikel 4c, eerste lid, onderdeel b, kan er voor de toepassing van deze bepaling van worden uitgegaan alsof de daar bedoelde aanwijzing van de inspecteur is verkregen. Wederverkopers die zijn aangewezen in artikel 4c, eerste lid, onderdeel a, Uitvoeringsbeschikking OB 1968 en die eveneens de KOR toepassen, kunnen geen gebruik maken van de optie, bedoeld in artikel 4c, derde lid, Uitvoeringsbeschikking OB 1968. Dit betekent dat deze aangewezen wederverkopers voor het bepalen van de omzetgrens altijd uit moeten gaan van de winstmarge per tijdvak van aangifte.

In artikel 24, aanhef, en onderdeel b, Uitvoeringsbeschikking OB 1968, is met betrekking tot de reisdiensten, bedoeld in hoofdstuk V, afdeling 10, Wet OB 1968, bepaald dat voor het berekenen van de omzet voor de KOR moet worden uitgegaan van de winstmarge per tijdvak van aangifte of per reis. Dit hangt samen met de keuze die het reisbureau heeft gemaakt op de voet van artikel 28zb Wet OB 1968. De keuze die het reisbureau heeft gemaakt op grond van voornoemde bepaling geldt ook voor de berekening van de omzet voor de KOR voor deze reisdiensten.

Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing voor de gevallen waarin een reisbureau de KOR toepast maar zonder deze toepassing de btw zou moeten berekenen over de winstmarge.

Artikel I, onderdeel D (artikel 25 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

Artikel 25 van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 wordt vervangen, omdat deze ziet op de KOR zoals die geldt tot 1 januari 2020.

Ingevolge artikel 25, zesde lid, Wet OB 1968 dient de ondernemer bij de keuze voor de toepassing van de KOR vier weken voorafgaand aan het belastingtijdvak waarin de vrijstelling toepassing vindt, hiervan melding te doen bij de inspecteur. Ondernemers kunnen ingevolge het zevende lid van laatstgenoemd artikel de vrijstelling na minimaal drie jaar na aanvang van de toepassing weer opzeggen. Op grond van artikel 25 van de Uitvoeringsbeschikking OB 1968 dient de ondernemer ook bij wederopzegging een termijn van vier weken te hanteren voorafgaand aan het belastingtijdvak waarin de vrijstelling geen toepassing meer vindt. Bij de termijn voor de wederopzegging is aangesloten bij de termijn voor de aanmelding voor de KOR.

Artikel I, onderdeel D (artikel 25a van de Uitvoeringsbeschikking OB)

Artikel 25a van de Uitvoeringsbeschikking OB wordt ingetrokken, omdat deze ziet op de KOR zoals die geldt tot 1 januari 2020.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/2019, 35 033, nr. 3, p.7.

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 35 033, nr. 3, p. 5.

Naar boven