Regeling van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 28 maart 2019, nr. WJZ/5893539, houdende regels voor de subsidieverstrekking aan regionale publieke media-instellingen ten behoeve van onder andere innovatie en samenwerking (Subsidieregeling innovatie en samenwerking regionale publieke media-instellingen)

Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

concessiebeleidsplan RPO:

concessiebeleidsplan RPO als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008;

Kaderregeling:

Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

landelijke publieke media-instelling:

landelijke publieke media-instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008;

lokale publieke media-instelling:

lokale publieke media-instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008;

minister:

Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

regionale publieke media-instelling:

regionale publieke media-instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008;

RPO:

Stichting Regionale Publieke Omroep.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling. Hoofdstuk 3 van de Kaderregeling is van overeenkomstige toepassing op subsidies die op grond van deze regeling direct worden vastgesteld.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten en projectcriteria

De minister kan aan een regionale publieke media-instelling subsidie verstrekken voor een project dat voldoet aan de volgende criteria:

  • a. het project draagt voldoende bij aan één of meer van de volgende doelstellingen die zijn geformuleerd in het concessiebeleidsplan RPO:

    • 1°. innovatie;

    • 2°. het vergroten van het bereik;

    • 3°. het duurzaam inhoudelijk versterken van de journalistiek;

    • 4°. het duurzaam inhoudelijk versterken van het media-aanbod;

    • 5°. het vergroten van de doelmatigheid; en

  • b. het project komt ten goede aan meerdere regionale publieke media-instellingen of aan de samenwerking tussen regionale publieke media-instellingen onderling, of aan de samenwerking tussen een of meer regionale publieke media-instellingen en een of meer landelijke of lokale publieke media-instellingen.

Artikel 4. Subsidieplafond en minimumsubsidiebedrag

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor het kalenderjaar 2019 een bedrag van € 5,5 miljoen beschikbaar en voor het kalenderjaar 2020 een bedrag van € 7,9 miljoen beschikbaar.

  • 2. Indien het voor het kalenderjaar 2019 beschikbare bedrag niet geheel wordt verstrekt, wordt het resterende bedrag aan het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2020 toegevoegd.

  • 3. Het subsidiebedrag bedraagt ten minste € 25.000,–.

Artikel 5. Subsidieaanvraag

  • 1. Een regionale publieke media-instelling kan subsidie aanvragen vanaf 1 april 2019 tot en met 30 september 2020.

  • 2. Een aanvraag tot verlening van subsidie bestaat uit:

    • a. een activiteitenplan; en

    • b. een begroting.

  • 3. In aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling bevat het activiteitenplan een motivering waaruit blijkt dat het project waarvoor subsidie wordt gevraagd, voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 3.

  • 4. De aanvraag wordt gedaan met gebruikmaking van een aanvraagformulier dat op www.rijksoverheid.nl is bekendgemaakt.

Artikel 6. Wijze van verdeling beschikbare middelen

De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 7. Advies RPO

De minister vraagt over een aanvraag advies aan de RPO. De RPO adviseert binnen 4 weken:

  • a. over de vraag of het project waarvoor subsidie wordt gevraagd voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 3; en

  • b. over de toepassing van de weigeringsgrond, bedoeld in artikel 10, aanhef en onderdeel b.

Artikel 8. Besluit op subsidieaanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 4.1 van de Kaderregeling besluit de minister binnen 12 weken na ontvangst van een aanvraag.

  • 2. In afwijking van artikel 7.6 van de Kaderregeling stelt de minister subsidies van € 25.000,– tot € 125.000,– direct vast. De minister betaalt het subsidiebedrag ineens.

  • 3. Bij subsidies vanaf € 125.000,– verstrekt de minister bij het besluit tot subsidieverlening een voorschot van 100%. De minister betaalt het voorschot in afwijking van artikel 6.1, tweede lid, van de Kaderregeling ineens.

Artikel 9. Verplichtingen subsidie

  • 1. Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a. de subsidieontvanger rondt het project af vóór 1 januari 2024; en

    • b. de subsidieontvanger neemt jaarlijks in zijn bestuursverslag een toelichting op over de voortgang van het project;

  • 2. In aanvulling op de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zendt de ontvanger van een subsidie van € 25.000,– tot € 125.000,– de minister binnen 22 weken na afloop van het kalenderjaar waarin het project is afgerond een activiteitenverslag.

Artikel 10. Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverstrekking worden geweigerd indien:

  • a. voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, ook uit andere hoofde aanspraak op subsidie bestaat; of

  • b. de kosten niet in redelijke verhouding staan tot de beoogde resultaten.

Artikel 11. Verantwoording en vaststelling bij subsidies vanaf € 125.000,–

  • 1. De ontvanger van een subsidie vanaf € 125.000,– dient uiterlijk 22 weken na afloop van het kalenderjaar waarin het project is afgerond een aanvraag om vaststelling in bij de minister.

  • 2. Subsidies vanaf € 125.000,– worden verantwoord en vastgesteld met toepassing van artikel 7.8 van de Kaderregeling.

Artikel 12. Wijziging Frictiekostenregeling

In Hoofdstuk 4 ‘Procedure 2017–2019’ van de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016–2019 wordt de paragraaf ‘Aanvraag’ als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘twee keer per jaar’ wordt vervangen door ‘in de volgende aanvraagperiodes’.

2. Na de zinsnede ‘voor het jaar 2019’ wordt ingevoegd ‘voor Regeling A, hetzij van 1 januari tot en met 31 maart 2019 voor het jaar 2019 voor Regeling B’.

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2019.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 april 2024.

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling innovatie en samenwerking regionale publieke media-instellingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Inleiding

Het belang en de meerwaarde van de regionale publieke media-instellingen staan buiten kijf. De regionale publieke media-instellingen dragen zorg voor een informatief, cultureel en educatief media-aanbod dat aansluit bij de directe belevingswereld en leefomgeving van mensen. Dit doen de regionale publieke media-instellingen bovendien met bewustzijn van de regionale cultuur en regionale tradities. Sinds 2016 is er een wettelijk samenwerkings- en coördinatieorgaan voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau: de Stichting Regionale Publieke Omroep (hierna: RPO).

In de Kamerbrief over de mediabegroting 2019 heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (hierna: de minister) medegedeeld dat er een alternatieve manier was gevonden om de projecten van de regionale publieke media-instellingen te subsidiëren die niet in aanmerking komen voor een financiële bijdrage op basis van regeling B van de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016–2019.1 In deze Kamerbrief heeft de minister tevens het voornemen geuit om in 2019 en 2020 een subsidieregeling voor de regionale publieke media-instellingen open te stellen ter vervanging van de regeling B van de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016–2019. Met deze regeling is uitvoering gegeven aan dit voornemen.

2. Samenvatting subsidieregeling

Doel subsidieregeling

De subsidieregeling is bedoeld voor regionale publieke media-instellingen en stelt hen in staat om subsidie aan te vragen voor projecten die gericht zijn op (onder andere) toekomstgerichte innovatie en op samenwerking tussen regionale publieke media-instellingen en landelijke of lokale publieke media-instellingen.

De minister vindt het van belang dat de regionale publieke media-instellingen hun krachten bundelen en gezamenlijk uitdagingen aangaan, kansen pakken, vernieuwende projecten opstarten en de samenwerking zoeken met de landelijke én lokale publieke media-instellingen. Deze subsidieregeling is bedoeld om hieraan bij te dragen.

Om dit te realiseren, is in de subsidieregeling een aantal criteria opgenomen waar ingediende projecten aan moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen. Projecten moeten bijdragen aan doelstellingen die de RPO en dertien regionale publieke media-instellingen geformuleerd hebben in hun Concessiebeleidsplan 2017–2025 ‘Liefde voor de Regio’ (hierna: CBP RPO). Verder moeten projecten ten goede komen aan meerdere regionale publieke media-instellingen óf aan een samenwerking tussen regionale publieke media-instellingen en landelijke of lokale publieke media-instellingen.

Procedure

De procedure voor het aanvragen van een subsidie is als volgt. Een regionale publieke media-instelling kan vanaf 1 april 2019 tot en met 30 september 2020 een aanvraag voor subsidie bij de minister indienen. Dit doet zij met het ‘Aanvraagformulier Subsidieregeling innovatie en samenwerking regionale publieke media-instellingen’ (hierna: het aanvraagformulier), dat op Rijksoverheid.nl is bekendgemaakt.

De subsidieaanvraag bevat een activiteitenplan en een begroting. Het activiteitenplan bevat conform artikel 3.4 van de Kaderregeling een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Per activiteit dient de aard, omvang, duur en wijze van uitvoering van de activiteit beschreven te worden, evenals de met de activiteit na te streven doelstellingen, resultaten of producten. Verder bevat het activiteitenplan een motivering waaruit blijkt dat het project waarvoor subsidie wordt gevraagd, voldoet aan de criteria uit artikel 3 van deze subsidieregeling.

De begroting bevat conform artikel 3.5 van de Kaderregeling per activiteit een overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien en de begroting die bij de aanvraag wordt ingediend, dient sluitend te zijn.

Na ontvangst van de subsidieaanvraag vraagt de minister – als de aanvraag volledig is, en als het jaarlijkse subsidieplafond nog niet is bereikt – advies aan de RPO over de ingediende subsidieaanvraag. In haar advies gaat de RPO in op de mate waarin de projecten voldoen aan de in artikel 3 beschreven criteria. Ook adviseert de RPO over de vraag of de kosten voor het project in redelijke verhouding staan met de resultaten van het project. Mede op basis van het advies van de RPO neemt de minister een besluit over het al dan niet toekennen van subsidie voor een ingediend project.

3. Uitvoering

De regeling wordt uitgevoerd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De regeling is voor een handhaafbaarheidstoets aan de Auditdienst Rijk (ADR) voorgelegd en handhaafbaar bevonden.

4. Regeldruk

Het aanvraagproces is zo ingericht dat het zo min mogelijk regeldruk creëert. Voor de aanvragers worden de administratieve lasten, bij een uurtarief van € 54, geschat op gemiddeld € 5.000 per aanvraag, inclusief verantwoording.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Op deze subsidieregeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling) van toepassing. Dit betekent dat ook de bepalingen van de Kaderregeling van toepassing zijn, tenzij daarvan in deze regeling wordt afgeweken. Bijvoorbeeld de bepalingen over de begrotingsvoorwaarde (artikel 1.4 van de Kaderregeling), de melding van andere aanvragen (artikel 3.6 van de Kaderregeling) en de inlichtingenplicht (artikel 5.11 van de Kaderregeling) zijn ook op deze regeling van toepassing.

Artikel 3

Artikel 3 bevat de criteria waaraan een project moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen. Een project dient ten minste bij te dragen aan één van de in het artikel genoemde doelstellingen uit het CBP RPO (zoals innovatie, of het vergroten van het bereik), en dient bovendien ten goede te komen aan meerdere regionale publieke media-instellingen of aan de samenwerking tussen regionale publieke media-instellingen onderling, of aan de samenwerking tussen een of meer regionale publieke media-instellingen en een of meer landelijke of lokale publieke media-instellingen.

Artikel 4

In artikel 4 wordt vastgesteld wat het subsidieplafond is voor het kalenderjaar 2019 en voor het kalenderjaar 2020. Mogelijk wordt het subsidieplafond op een later moment nog verhoogd indien er middelen vrijvallen die nu nog zijn gereserveerd voor lopende aanvragen op basis van onderdeel B van de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016–2019. Ook regelt dit artikel in het tweede lid dat, indien het subsidieplafond in het kalenderjaar 2019 niet wordt bereikt, het resterende bedrag doorschuift en wordt toegevoegd aan het plafond van het kalenderjaar 2020. Ten slotte is in het derde lid opgenomen dat het subsidiebedrag ten minste € 25.000,– bedraagt. Dit betekent dat kleinere projecten (projecten met een lager bedrag aan kosten dan € 25.000,–) niet voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 5

Artikel 5 betreft de subsidieaanvraag. Regionale publieke media-instellingen kunnen doorlopend van 1 april 2019 tot en met 30 september 2020 een aanvraag indienen. Deze einddatum van de aanvraagperiode verzekert dat op de subsidieaanvraag nog voor het einde van 2020 door de minister kan worden beslist.

De aanvraag bestaat uit een activiteitenplan en een begroting, en wordt gedaan met gebruikmaking van een aanvraagformulier dat daarvoor op www.rijksoverheid.nl is geplaatst. In het activiteitenplan moet een nadere motivering worden gegeven over het project waarvoor subsidie wordt gevraagd, waarbij moet worden onderbouwd dat het project voldoet aan de projectcriteria die zijn opgenomen in artikel 3. De RPO adviseert mede aan de hand van deze motivering of het project aan deze criteria voldoet.

Artikel 8

Artikel 8 regelt de termijn waarbinnen de minister een besluit neemt op een subsidieaanvraag. Deze termijn bedraagt 12 weken. Het tweede lid van artikel 8 regelt dat – in afwijking van artikel 7.6 van de Kaderregeling – subsidies van € 25.000,– tot € 125.000,– direct worden vastgesteld. Ook regelt dit lid dat het subsidiebedrag in een keer wordt betaald aan de ontvanger. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de minister bij subsidies vanaf € 125.000,– een voorschot verstrekt van 100%. Ook dit voorschot wordt in een keer betaald aan de ontvanger.

Artikel 9

Artikel 9 regelt de verplichtingen die aan de subsidieontvanger worden opgelegd. Een van die verplichtingen is dat de subsidieontvanger jaarlijks in zijn bestuursverslag een toelichting over de voortgang van het project opneemt. Het betreft hier een algemene toelichting over de voortgang van het project tot dan toe, opgenomen in het bestuursverslag dat de regionale publieke media-instelling in het kader van haar reguliere jaarlijkse financiële verslaggeving opstelt.

Artikel 11

Artikel 11 betreft de verantwoording van de subsidie. Een ontvanger van een subsidie vanaf € 125.000,– dient uiterlijk 22 weken na afloop van het kalenderjaar waarin het project is afgerond een aanvraag om vaststelling in. Het is vanzelfsprekend ook mogelijk om, indien een project is afgerond, eerder een aanvraag om vaststelling te doen. De termijn biedt een regionale publieke media-instelling de ruimte om – indien zij dat wenselijk acht – de aanvraag om vaststelling procesmatig gelijktijdig uit te werken met de jaarlijkse financiële verslaglegging.

Artikel 12

Artikel 12 wijzigt de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016–2019. Voor de Regeling B – waarvan in de afgelopen jaren slechts beperkt gebruik is gemaakt – is het tweede aanvraagtijdvak in 2019 vervallen. Dit aanvraagtijdvak zou hebben gelopen van 1 juli tot en met 30 september 2019. Dit aanvraagtijdvak is vervallen omdat het voor regionale publieke media-instellingen op grond van deze regeling met ingang van 1 april 2019 – onder ruimere projectcriteria dan bij de Regeling B het geval was – mogelijk is een subsidieaanvraag te doen.

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2019. Hoewel inwerkingtreding plaatsvindt met ingang van een vast verandermoment, wordt afgeweken van de uit het kabinetsbeleid voortvloeiende minimale invoeringstermijn van twee maanden. In dit geval is een afwijking van de minimale invoeringstermijn niet bezwaarlijk, omdat de regeling begunstigend werkt voor betrokkenen (de regeling maakt mogelijk dat subsidie wordt verstrekt onder ruimere projectcriteria dan bij de Regeling B van de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016–2019). Daarnaast is het voornemen tot het treffen van een vervangende subsidieregeling ruimschoots van tevoren (bij de Kamerbrief over de mediabegroting 2019) aangekondigd.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 35 000 VIII, 91.

Naar boven