Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (juridische versie)

Datum 7 januari 2019

Kenmerk 2018-0000972168

Algemeen

Deze circulaire heeft als doel de circulaire van 1 november 2014 (met kenmerk 2014-0000234272) te wijzigen. Deze wijzigingen betreffen aanpassingen van de bedragen van de dwangsom bij niet tijdig beslissen als gevolg van de indexering per 1 januari 2019 (Stcrt. 2018, nr. 65542). Daarnaast is per 1 oktober 2016 de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen niet langer van toepassing op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en Wet hergebruik van overheidsinformatie. De ingangsdatum van de onderhavige circulaire is 1 maart 2019. Per deze datum vervalt de circulaire van 1 november 2014.

Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (hierna: Wet dwangsom) in werking getreden. Deze wet biedt burgers meer doeltreffende rechtsmiddelen tegen niet tijdig beslissen door de overheid. In deze circulaire wordt de betekenis van deze wet voor bestuursorganen van zowel het Rijk als de decentrale overheden toegelicht. Deze versie is geschikt voor juristen werkzaam bij bestuursorganen. Tegelijk met deze circulaire is een versie van deze circulaire voor al het overheidspersoneel (kenmerk 2018-0000973214) vastgesteld.

De Wet dwangsom bevat een tweetal regelingen voor die gevallen waarin een bestuursorgaan niet binnen de daarvoor geldende termijn beslist:

  • 1. Een regeling op grond waarvan een bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd kan zijn voor iedere dag dat de beslissing uitblijft (paragraaf 4.1.3.2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

  • 2. Een regeling op grond waarvan direct beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen niet-tijdig beslissen door het bestuursorgaan (afdeling 8.2.4A Awb).

Inhoudsopgave circulaire

Paragraaf 1: Dwangsom bij niet tijdig beslissen

1.1: De dwangsomregeling op hoofdlijnen

1.2: Overgangsrecht

Paragraaf 2: Direct beroep bij niet tijdig beslissen

2.1: De regeling direct beroep op hoofdlijnen

2.2: Samenloop met de dwangsomregeling

Paragraaf 3: Werking van de wet binnen de organisatie

Paragraaf 4: Voorlichting aan de burgers

Paragraaf 5: Publiekelijk inzichtelijk maken van de betalingen van dwangsommen

Paragraaf 6: Verdere informatie

Bijlage: Wanneer is er sprake van niet tijdig beslissen?

1. Dwangsom bij niet tijdig beslissen

De dwangsomregeling geldt voor alle beschikkingen op aanvraag en voor alle beslissingen op bezwaar die het karakter van een beschikking hebben, voor zover deze niet expliciet door de wetgever zijn uitgesloten (zie ABRvS 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1669). Bij beslissingen op bezwaar is het niet van belang of die primaire beschikkingen al of niet op aanvraag zijn gegeven. Het bezwaarschrift is immers zelf een aanvraag in de zin van de Awb (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 16).

De dwangsomregeling is niet van toepassing op besluiten van algemene strekking of op ambtshalve of van rechtswege verleende beschikkingen, ook niet als een aanvraag hieraan ten grondslag ligt (zie ABRvS 4 2010, ECLI:NL:RVS:2010: BM3260 en ABRvS 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:210). Dit is slechts anders indien een bijzondere wet de regeling van overeenkomstige toepassing verklaart (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 7). De regeling is evenmin van toepassing op privaatrechtelijke beslissingen (zie CRvB 16 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0325).

Sinds 1 januari 2012 is de dwangsomregeling tevens van toepassing ten aanzien van aanvragen en bezwaarschriften over huurtoeslag, kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag en zorgtoeslag bij de Belastingdienst/Toeslagen.

Sinds 1 oktober 2012 is de dwangsomregeling ook van toepassing ten aanzien van beschikkingen, genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000, het Soeverein Besluit van 12 december 1813, de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie of titel 2, afdeling 5, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, en ten aanzien van beslissingen op bezwaar gemaakt tegen zodanige beschikkingen.

Sinds 1 oktober 2016 is de dwangsomregeling niet langer van toepassing op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en op de Wet hergebruik van overheidsinformatie.

1.1. De dwangsomregeling op hoofdlijnen Wat hier voor aanvragen wordt vermeld, geldt tevens voor bezwaar en administratief beroep.

De dwangsom is alleen verschuldigd wanneer aan alle drie de hieronder genoemde voorwaarden is voldaan en geen van de wettelijke uitzonderingen zich voordoet.

Voorwaarde 1: het bestuursorgaan heeft niet tijdig beslist op een aanvraag.

Meer over niet tijdig beslissen en het opschorten, verdagen en verlengen van de beslistermijn in de bijlage.

Voorwaarde 2: de aanvrager heeft het bestuur in gebreke gesteld.

De aanvrager kan het bestuursorgaan in gebreke stellen vanaf de eerste dag dat een bestuursorgaan te laat is met beslissen. Het bestuursorgaan wordt door de ingebrekestelling bekend met het feit dat de beslistermijn in de ogen van de aanvrager is overschreden.

Het is niet mogelijk om bij een aanvraag het bestuursorgaan bij voorbaat in gebreke te stellen voor het geval niet tijdig zal worden beslist (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 12). Een ingebrekestelling die wordt ingediend voordat de beslistermijn is geëindigd wordt een premature ingebrekestelling genoemd en is naar zijn aard geen ingebrekestelling (zie ABRvS 9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3711). Anders ligt het bij een ingebrekestelling die per abuis een dag te vroeg is ingediend. Deze zou door het bestuursorgaan wel als geldig kunnen worden beschouwd. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet dwangsom is uitgesproken dat in de praktijk de rechter zou kunnen oordelen dat een ingebrekestelling die per abuis een dag te vroeg is ingediend, toch geldt; de dwangsom is dan twee weken en een dag later verschuldigd (zie Handelingen II, 2005/06, 80, p. 4981-4982). Dus: is de ingebrekestelling op maandag ontvangen en had dat eigenlijk pas dinsdag moeten zijn, dan is de dwangsom verschuldigd met ingang van de woensdag twee weken later.

De wet stelt de eis dat een ingebrekestelling schriftelijk moet geschieden, verder is zij vormvrij. Het vereiste van ingebrekestelling moet materieel worden opgevat. Niet is vereist dat expliciet wordt vermeld dat het een ingebrekestelling in de zin van art. 4:17 Awb betreft. De materiële opvatting heeft tot gevolg dat een ingebrekestelling ook ‘verpakt’ kan zitten in een bezwaarschrift of een klacht die (mede) gericht is op niet tijdig beslissen door het bestuursorgaan (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 12). Als de aanvrager wegens het niet tijdig beslissen bezwaar instelt of daarover een schriftelijke klacht indient bij het bestuursorgaan, dan moet dit worden aangemerkt als een schriftelijke mededeling dat zij in gebreke is (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 3, p. 7, ABRvS 21 december 2009, 200908050/1/M2 en CRvB 14 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1392). Niettemin is slechts een herinnering aan het bestuursorgaan aan een aanvraag en de kennisgeving van de wens spoedig een besluit op dat verzoek te ontvangen onvoldoende. Uit het bericht moet zijn af te leiden dat de aanvrager heeft willen manen binnen een bepaalde termijn alsnog een beslissing op aanvraag te nemen of dat aanspraak op een dwangsom zal worden gemaakt, indien dat besluit niet binnen een redelijke termijn worden genomen (zie ABRvS 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5083). Daarbij moet tevens voldoende duidelijk zijn op welk te nemen besluit zij betrekking heeft (zie ABRvS 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2554).

Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, kan de ingebrekestelling voor die aanvraag eveneens langs elektronische weg worden ingediend. In dat geval kan het bestuursorgaan de ontvangst van de elektronisch ingediende ingebrekestelling elektronisch bevestigen. Let op: ondanks dat de elektronische weg niet is opengesteld, kan een langs deze weg ingediende ingebrekestelling door de bestuursrechter toch als rechtsgeldig worden beschouwd. Bijvoorbeeld omdat de aanvrager op grond van door het bestuursorgaan gewekt vertrouwen handelde (zie Hof Arnhem 11 september 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX7754) of omdat in strijd met art. 2:15, vierde lid, van de Awb de aanvrager niet zo spoedig mogelijk ervan in kennis gesteld is dat de elektronische weg niet open staat voor het indienen van ingebrekestellingen (zie ABRvS 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1810).

Voorwaarde 3: het bestuursorgaan heeft twee weken na de ingebrekestelling nog geen besluit genomen.

Indien twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling door het bestuursorgaan nog geen besluit is genomen, verbeurt het per dag dat het besluit uitblijft een dwangsom. De beoordeling of een besluit is genomen, staat los van de beoordeling van de juistheid van het genomen besluit. Voor de bestrijding van de juistheid van het besluit staat de mogelijkheid van bezwaar open (zie ABRvS 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733). Zo laat de omstandigheid dat per abuis op een deel van de aanvraag niet is gereageerd, onverlet dat tijdig is beslist (zie ABRvS 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:99).

De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop a) de beslistermijn is verstreken en b) het bestuursorgaan een schriftelijke ingebrekestelling van de aanvrager heeft ontvangen. Dat wil zeggen: als de ingebrekestelling op maandag is ontvangen, is de eerste dag waarover dwangsom is verschuldigd de dinsdag twee weken later.

De maximale looptijd van de dwangsom is 42 dagen en de dwangsom bedraagt ten hoogste € 1.442. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.

De datum waarop het bestuursorgaan de ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17 lid 3 Awb ontvangt, is bepalend voor de vraag met welke bedragen moet worden gerekend. Als het bestuursorgaan de ingebrekestelling in 2018 heeft ontvangen, dan gelden nog de oude bedragen. Als het bestuursorgaan de ingebrekestelling in 2019 ontvangt, dan gelden de nieuwe bedragen.

Het bestuursorgaan stelt uiterlijk binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was, het totaalbedrag aan verbeurde dwangsommen eigener beweging bij beschikking vast (art. 4:18 Awb). Indien de aanvrager het niet eens is met de berekening van de hoogte van de dwangsom kan hij daartegen op de normale wijze bezwaar en beroep instellen (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 15). Het niet tijdig afgeven van een dwangsombeschikking leidt er niet toe dat als gevolg daarvan wederom een dwangsom kan worden gevorderd, omdat een ingebrekestelling geen aanvraag in de zin van art. 4:17, eerste lid, van de Awb is (zie ABRvS 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1290). Het bestuursorgaan gaat uiterlijk binnen zes weken na de vaststelling over tot betaling aan de aanvrager (art. 4:87, eerste lid, Awb).

Indien er meerdere aanvragers samen één aanvraag indienen, wordt de dwangsom evenredig over de aanvragers verdeeld (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 14-15). Per aan te vragen beschikking zal dus nooit meer dan eenmaal de maximale dwangsom verschuldigd zijn (zie ABRvS 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0993). Het vervatten van meerdere beschikkingen in één document beperkt niet het aantal keren dat de maximale dwangsom verschuldigd kan zijn. Indien bijvoorbeeld drie beschikkingen zijn vervat in één document, en tegen alle drie de beschikkingen in één bezwaarschrift wordt opgekomen, is het bestuursorgaan bij niet tijdig beslissen per beslissing een dwangsom verschuldigd (zie ABRvS 11 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1630).

Als aan de drie bovengenoemde voorwaarden is voldaan, is in beginsel een dwangsom verschuldigd. Dit is echter niet het geval indien:

  • a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,

  • b. de aanvrager geen belanghebbende is, of

  • c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.

Wat onredelijk laat is, kan niet in zijn algemeenheid worden bepaald. Daarvoor is niet zonder meer doorslaggevend wanneer de oorspronkelijke aanvraag of het bezwaar is ingediend. Wel is van belang of en hoe er nadien van gedachten is gewisseld tussen aanvrager en bestuursorgaan (zie Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 13). Grond b en c strekken mede ertoe misbruik te voorkomen.

Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde dwangsommen terugvorderen voor zover na de dag waarop de beschikking is vastgesteld, nog geen vijf jaren zijn verstreken (art. 4:20 Awb). Terugvorderingsbesluiten zijn vatbaar voor bezwaar en beroep bij de bestuursrechter.

1.2. Overgangsrecht

De dwangsomregeling is niet van toepassing op een aanvraag die, of een bezwaar- of administratief beroepsschrift dat is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Wet dwangsom.

2. Direct beroep bij niet tijdig beslissen

De direct beroepsregeling is van toepassing op alle gevallen waarin beroep wordt ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, met uitzondering van een ambtshalve beslissing waarvoor de wet geen termijn stelt (zie ABRvS 4 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM3260).

2.1. De regeling direct beroep op hoofdlijnen Wat hier voor aanvragen wordt vermeld, geldt eveneens voor bezwaar en administratief beroep.

Direct beroep – met overslaan van de bezwaarfase – is mogelijk indien aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan (art. 6:12 Awb). Indien niet aan alle drie de voorwaarden wordt voldaan, is het beroep niet-ontvankelijk.

Voorwaarde 1: het bestuursorgaan heeft niet tijdig beslist op een aanvraag.

Meer over niet tijdig beslissen en het opschorten, verdagen en verlengen van de beslistermijn in de bijlage.

Voorwaarde 2: de aanvrager heeft het bestuur in gebreke gesteld.

Meer over de ingebrekestelling hierboven onder 1.1.

Voor het instellen van direct beroep kan een ingebrekestelling echter achterwege blijven indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarbij de zaak zozeer spoedeisend is, dat een ingebrekestelling niet kan worden afgewacht (zie Kamerstukken II 2005/06, 30 435, nr. 3, p. 17).

Voorwaarde 3: het bestuursorgaan heeft twee weken na de ingebrekestelling nog geen besluit genomen.

De eerste dag waarop een beroepschrift bij de bestuursrechter wegens niet tijdig beslissen kan worden ingediend, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop a) de beslistermijn is verstreken en b) de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft verzonden. Dat wil zeggen: als de ingebrekestelling op maandag is verzonden, is de eerste dag waarop een beroepschrift kan worden ingediend de dinsdag twee weken later.

Het indienen van een beroepschrift is in beginsel niet aan een termijn gebonden. Het rechtsmiddel mag echter niet onredelijk laat wordt aangewend (art. 6:12, vierde lid, van de Awb). Wanneer een beroep wegens niet tijdig beslissen als onredelijk laat moet worden aangemerkt, hangt sterk van de omstandigheden van het geval af. Daarbij speelt een rol in hoeverre belanghebbende na het verstrijken van de beslistermijn over de zaak in contact is gebleven met het bestuursorgaan (zie Kamerstukken II, 2005/06, 30 435, nr. 3, p. 17).

De rechtbank behandelt het beroep in beginsel zonder zitting (art. 8:54 Awb) en binnen acht weken, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht (art. 8:55b Awb). Indien het beroep gegrond is, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken alsnog beslist. Daaraan verbindt de bestuursrechter een (nieuwe) dwangsom die het bestuursorgaan verbeurt als het niet beslist binnen de door de bestuursrechter opgelegde termijn van twee weken. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe nopen, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. Bij bijzondere gevallen moet gedacht worden aan ongewoon complexe besluiten (zie Kamerstukken II 2005/06, 30 435, nr. 3, p. 20).

Tegen een met toepassing van art. 8:54 Awb gedane uitspraak kunnen belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter. De bestuursrechter beslist binnen zes weken op het verzet.

2.2. Samenloop met de dwangsomregeling

Twee weken nadat het bestuursorgaan een ingebrekestelling heeft ontvangen, gaat de dwangsom ‘automatisch’ lopen voor iedere dag dat de beslissing uitblijft. Twee weken nadat het bestuursorgaan de ingebrekestelling heeft ontvangen, kan een beroepschrift tegen niet tijdig beslissen bij de rechtbank worden ingediend. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.

3. Werking van de wet binnen uw organisatie

Het is van belang dat u zorgt voor goede communicatie binnen de eigen organisatie over de Wet dwangsom. De wet kan gevolgen hebben voor de interne organisatie van het bestuursorgaan. Vanaf het moment van de ontvangst van een aanvraag beginnen de termijnen te lopen. De aanvraag moet dan ook zo snel mogelijk worden doorgestuurd naar de verantwoordelijke afdeling of ambtenaar binnen het bestuursorgaan. Wanneer het bestuursorgaan een ingebrekestelling ontvangt, moet deze herkend worden en met prioriteit worden afgehandeld. Het bestuursorgaan heeft dan immers nog twee weken om te beslissen zonder dat een dwangsom wordt opgelegd.

4. Voorlichting aan de burgers

De wet is bedoeld om de betrouwbaarheid van de overheid te vergroten; het is essentieel dat u burgers daarvan op de hoogte stelt. Het is van belang dat zij goede voorlichting krijgen over de wet. U kunt algemene voorlichting geven via uw website en bijvoorbeeld in de vorm van brochures. Op de website www.rijksoverheid.nl zijn verschillende documenten beschikbaar, die u hiervoor kunt gebruiken, zie deze link.

Bestuursorganen, die aanvragen in behandeling nemen, kunnen individuele aanvragers wijzen op de mogelijkheid om – na overschrijding van de beslistermijn – het bestuursorgaan in gebreke te stellen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen bij de ontvangstbevestiging. Op die manier profiteert de samenleving optimaal van haar verbeterde relatie met de overheid.

5. Publiekelijk inzichtelijk maken van de betalingen van dwangsommen

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is de motie Dittrich inzake het publiek inzichtelijk maken van aan overheidsorganen opgelegde dwangsommen (zie Kamerstukken II 2005/06, 29 934, nr. 17) aangenomen. Deze motie vraagt overheidsorganen die een dwangsom hebben moeten betalen wegens niet of niet tijdig beslissen op aanvragen deze periodiek publiekelijk inzichtelijk te maken, bijvoorbeeld in het (burger)jaarverslag of op de website. Mijn dringende verzoek aan u is om aan deze oproep van de Tweede Kamer tegemoet te komen en daarom te registreren wanneer en hoeveel dwangsommen er zijn betaald en deze jaarlijks te publiceren. Daarnaast zullen dwangsombedragen uiteraard al moeten worden verantwoord in de financiële jaarverslagen, aangezien bestuursorganen jaarlijks verantwoording afleggen over de gelden die zij ontvangen en uitgeven.

6. Verdere informatie

Mocht u nog vragen hebben over de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, dan kan u als volgt meer informatie krijgen:

  • Via de website www.rijksoverheid.nl kunt u verschillende documenten vinden met informatie over de Wet dwangsom. Via deze link zijn er bijvoorbeeld circulaires, handleidingen en modelbrieven beschikbaar.

  • Daarnaast kunt u contact opnemen met Informatie Rijksoverheid.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Bijlage Wanneer is er sprake van niet tijdig beslissen?

‘Niet tijdig beslissen’ wil zeggen dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit de beslistermijn heeft overschreden. Hieronder wordt kort ingegaan op de Awb-beslistermijnen voor de primaire fase (aanvraag) en de fase van bezwaar en administratief beroep.

Wettelijke en redelijke termijn

Bij een aanvraag

De hoofdregel is dat een bestuursorgaan moet beslissen binnen een wettelijke termijn of bij ontbreken daarvan binnen een redelijke termijn (art. 4:13, eerste lid, van de Awb).

De wettelijke termijn is een vaststaande termijn. Er zij op gewezen dat op wettelijke beslistermijnen in beginsel de Algemene termijnenwet van toepassing is. Deze wet is van overeenkomstige toepassing verklaard op verordeningen van provincies, gemeenten en waterschappen, tenzij in die verordeningen anders is bepaald. Dat betekent dat in beginsel een beslistermijn (met uitzondering van een in een ministeriële regeling of in een regeling van een zelfstandig bestuursorgaan opgenomen termijn) die eindigt in het weekend of op een erkende feestdag, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende werkdag.

Bij gebrek aan een wettelijke termijn, geldt een redelijke termijn. Wat een redelijke termijn is, is afhankelijk van de soort beslissing en kan enkele weken of maanden zijn, maar in uitzonderlijke gevallen zelfs enkele dagen. De redelijke termijn is in ieder geval na acht weken verstreken, indien het bestuursorgaan in de acht weken na ontvangst van de aanvraag tot het geven een beschikking a) geen beschikking heeft gegeven en b) geen redelijke termijn heeft gesteld waarbinnen de aanvrager de beschikking wél tegemoet mag zien (art. 4:13, tweede lid, van de Awb).

Wanneer het bestuursorgaan na ontvangst van een aanvraag een redelijke termijn heeft genoemd waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien, moet in ieder geval binnen deze termijn worden beslist. Déze termijn hoeft geen acht weken te zijn. Met een dergelijke mededeling kan het bestuur aangeven dat de beslistermijn langer is dan acht weken, met dien verstande dat een belanghebbende op grond van art. 6:2 Awb bezwaar kan maken, indien hij van mening is dat een door het bestuursorgaan medegedeelde termijn niet redelijk is. De aanvrager kan een door het bestuur medegedeelde redelijke termijn niet met een ingebrekestelling aanvechten.

De aanvrager kan, wanneer hij of zij van mening is dat de redelijke termijn verstreken is, een ingebrekestelling sturen met de mededeling dat de beslistermijn verstreken is. Het bestuursorgaan heeft in zo’n geval in beginsel twee weken om alsnog een beslissing te nemen. Wanneer dit niet gebeurt, begint de dwangsom automatisch te lopen en kan de aanvrager direct beroep instellen.

Dit betekent dat de aanvrager al na enkele dagen, wanneer hij of zij meent dat de redelijke termijn verstreken is, het bestuursorgaan in gebreke kan stellen wegens het niet tijdig beslissen. Een redelijke termijn is immers afhankelijk van de soort beslissing en kan enkele weken of maanden zijn, maar in uitzonderlijke gevallen zelfs dagen.

Wanneer het bestuursorgaan deze ingebrekestelling ontvangt, staan de volgende mogelijkheden open:

  • 1. Het bestuursorgaan kan binnen twee weken een beslissing nemen. Hiermee voorkomt het bestuursorgaan dat een dwangsom betaald moet worden én wordt direct beroep voorkomen.

  • 2. Wanneer het bestuursorgaan niet binnen twee weken een beslissing kan nemen, kan het bestuursorgaan mededelen dat de redelijke termijn nog niet verstreken is. In dat geval is het, wanneer beroep wordt aangetekend, aan de bestuursrechter om te bepalen wat de redelijke termijn is.

Bij bezwaar en administratief beroep

De termijnen die gelden voor de fase van bezwaar zijn opgenomen in art. 7:10 van de Awb. De termijn om te beslissen op een bezwaarschrift is 6 weken of – indien een bezwaaradviescommissie is ingesteld – 12 weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

Bij administratief beroep moet het beroepsorgaan binnen 16 weken beslissen (art. 7:24, eerste lid, van de Awb). Indien het beroepsorgaan behoort tot dezelfde rechtspersoon als het bestuursorgaan tegen welks besluit het beroep is gericht, beslist het binnen 6 weken of – indien een adviescommissie is ingesteld – binnen 12 weken (art. 7:24, tweede lid, van de Awb).

Verdagen en verlengen van de beslistermijn

Soms heeft de wetgever voorzien in een verlengings- en/of verdagingsmogelijkheid. De Awb geeft de volgende mogelijkheden tot verdagen en verlengen bij bezwaar en administratief beroep.

Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken – tien weken bij administratief beroep, indien het beroepsorgaan niet behoort tot dezelfde rechtspersoon als het bestuursorgaan – verdagen (art. 7:10, derde lid, en 7:24, vierde en vijfde lid, van de Awb).

Verder uitstel is mogelijk voor zover:

  • alle belanghebbenden daarmee instemmen,

  • de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of

  • dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften (art. 7:10, vierde lid, en 7:24, zesde lid, van de Awb).

Indien de beslistermijn wordt verdaagd of verlengd, doet het bestuurs- of beroepsorgaan hiervan schriftelijke mededeling aan belanghebbenden (art. 7:10, vijfde lid, en 7:24, zevende lid, van de Awb).

Opschorten van de beslistermijn

Bij een aanvraag

De beslistermijn voor aanvragen wordt opgeschort:

  • 1) de dag nadat het bestuursorgaan de aanvrager heeft uitgenodigd de aanvraag op grond van art. 4:5 Awb aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (art. 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb);

  • 2) de dag nadat het bestuursorgaan de aanvrager mededeelt dat het wacht op voor de beslissing noodzakelijke informatie uit het buitenland, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is (art. 4:15, eerste lid, onder b, van de Awb);

Toelichting: Het bestuursorgaan kan een beslissing niet ongelimiteerd uitstellen omdat het wacht op informatie uit het buitenland. De termijn gaat weer lopen als verder uitstel niet meer redelijk is. Wanneer verder uitstel niet meer redelijk is, zal afhangen van het geval.

  • 3) gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd (art. 4:15, tweede lid, onder a, van de Awb);

  • 4) zolang de vertraging in de besluitvorming aan de aanvrager kan worden toegerekend (art. 4:15, tweede lid, onder b, van de Awb);

Toelichting: Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer het bestuursorgaan niet tijdig kan beslissen, doordat de aanvrager een dag voor afloop van de beslistermijn omvangrijke pakketten met aanvullende gegevens opstuurt of bij herhaling om uitstel van een hoorzitting of een nader onderzoek vraagt.

  • 5) zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staats is een beschikking te geven (art. 4:15, tweede lid, onder c, van de Awb).

Toelichting: Bij overmacht moet het gaan om een onmogelijkheid om te beslissen die veroorzaakt wordt door abnormale en onvoorziene omstandigheden, die vallen buiten de invloeds- en risicosfeer van het bestuursorgaan. Het volledig afbranden of onder water lopen van een gemeentehuis is een voorbeeld van overmacht. Ziekteverzuim en administratieve of organisatorische problemen binnen de invloedssfeer van het bestuursorgaan rechtvaardigen daarentegen niet een beroep op overmacht.

Bij de opschortingsgronden 1, 2 en 3 vindt altijd communicatie plaats en weet de aanvrager dus dat de beslistermijn is opgeschort. In de gevallen 1 en 3 is de aanvrager door de communicatie over de aanvang van de opschorting tevens op de hoogte van het einde van de opschorting. In het geval onder 5 moet het bestuursorgaan aan de aanvrager mededelen dat de beslistermijn is opgeschort, en daarbij aangeven binnen welke termijn een besluit wél tegemoet kan worden gezien (art. 4:15, derde lid, van de Awb). In de gevallen 2, 4 en 5 is aanvullend bepaald dat het bestuursorgaan de aanvrager mededeelt dat de opschorting eindigt, en daarbij vermeldt binnen welke termijn alsnog een besluit moet worden gegeven (de resterende beslistermijn).

Bij bezwaar en administratief beroep

De beslistermijn voor bezwaar- en administratief beroepschriften wordt opgeschort vanaf de dag nadat het bestuursorgaan de indiener heeft uitgenodigd het bezwaar of administratief beroep op grond van art. 6:6 Awb aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (art. 7:10, tweede lid, en 7:24, derde lid, van de Awb).

Samenloop

In sommige gevallen kan sprake zijn van samenloop tussen opschorting en verdaging. Ter illustratie volgt hiervan een voorbeeld. Stel de beslistermijn van beschikking X is zes weken, met de mogelijkheid van verdaging van nog eens twee weken. Als bij de ontvangst van de aanvraag wordt geconstateerd dat een aanvraag onvolledig is (art. 4:5 Awb), biedt het bestuursorgaan de aanvrager de mogelijkheid de aanvraag binnen vier weken aan te vullen. Hiervan wordt na 13 dagen gebruik gemaakt.

1 oktober: indiening aanvraag (einde termijn: 1 oktober + 6 weken = 12 november).

4 oktober: bestuursorgaan biedt de gelegenheid aan te vullen.

17 oktober: ontvangst aanvulling.

Opschorting beslistermijn: 12 november + 13 dagen = 25 november. Dat betekent dat het bestuursorgaan tot 25 november de tijd heeft gebruik te maken de oorspronkelijke beslistermijn te verdagen. Als op 25 november geen beschikking is genomen en niet is verdaagd, is in dit voorbeeld sprake van niet tijdig beslissen. Is wel tijdig verdaagd, dan is na 9 december sprake van niet tijdig beslissen.

Naar boven