Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 8 februari 2017, nr. WJZ/16191070, houdende een subsidieregeling ter ondersteuning van melkveehouders die hun bedrijf beëindigen (Subsidieregeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 19, eerste lid, van de Landbouwwet en de Gedelegeerde Verordening 2016/1613/EU van de Europese Commissie van 8 september 2016 tot vaststelling van buitengewone aanpassingssteun voor melkproducenten en landbouwers in andere veehouderijsectoren (PbEU 2016, L242);

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. melkkoe:

vrouwelijk rund dat ten minste eenmaal heeft gekalfd;

b. kalf:

vrouwelijk rund jonger dan één jaar;

c. pink:

vrouwelijk rund van één jaar en ouder;

d. mannelijk rund:

mannelijk rund van elke leeftijd;

e. relatienummer:

relatienummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel hh, van de Regeling identificatie en registratie van dieren;

f. houder:

houder van melkkoeien voor wiens rekening en risico melk wordt geleverd aan een zuivelonderneming en die een relatienummer heeft;

g. I&R-systeem:

I&R-systeem rund als bedoeld in artikel 14, onderdeel a, van de Regeling identificatie en registratie van dieren;

h. minister:

Minister van Economische Zaken.

Artikel 2

  • 1. De minister verleent op aanvraag subsidie aan de houder die de melklevering op zijn naam aan een zuivelonderneming beëindigt en van wie elke melkkoe:

    • a) sterft;

    • b) geslacht wordt; of

    • c) geëxporteerd wordt.

Artikel 3

  • 1. Subsidie wordt verleend voor melkkoeien, kalveren en pinken die worden geslacht of geëxporteerd of komen te sterven.

  • 2. De minister verleent slechts subsidie voor:

    • a. het aantal melkkoeien dat de houder op de eerste dag van de openstellingsperiode had of het aantal melkkoeien dat hij op 1 oktober 2016 had indien dit laatste aantal lager is;

    • b. ten hoogste 0,44 kalveren en 0,36 pinken per melkkoe waarvoor subsidie wordt verleend, met dien verstande dat de aantallen kalveren en pinken die overeenkomstig dit lid voor subsidie in aanmerking komen steeds op gehele getallen rekenkundig worden afgerond.

Artikel 4

  • 1. Een subsidieaanvraag wordt ingediend in een door de minister vastgestelde openstellingsperiode.

  • 2. De eerste openstellingsperiode loopt van 20 februari 2017 tot en met 3 maart 2017.

  • 3. De minister maakt de volgende openstellingsperiodes ten minste twee weken voor de betreffende openstellingsperiode bekend.

  • 4. Een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat hiervoor door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 5. Een aanvraag bevat in ieder geval een opgave van:

    • a. naam- en adresgegevens en het relatienummer van de houder;

    • b. het aantal melkkoeien, kalveren en pinken dat de houder op de eerste dag van de relevante openstellingsperiode en op 1 oktober 2016 had;

    • c. het aantal door de aanvrager gehouden kalveren en pinken waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d. de naam van de zuivelonderneming of zuivelondernemingen waaraan de aanvrager melk levert.

  • 6. De houder machtigt de minister bij de aanvraag tot het verwerken van diens persoonsgegevens en tot het controleren van gegevens bij de zuivelonderneming.

Artikel 5

  • 1. De hoogte van de subsidie wordt berekend door het aantal melkkoeien, kalveren en pinken dat is gestorven, geslacht of geëxporteerd en waarvoor subsidie wordt verleend, te vermenigvuldigen met de vergoeding per melkkoe dan wel per kalf of pink.

  • 2. De vergoeding per melkkoe is in de eerste openstellingsperiode € 1.200,00.

  • 3. De minister stelt de vergoeding per melkkoe voor de tweede en daaropvolgende openstellingsperiodes tegelijk met de vaststelling van de desbetreffende openstellingsperiodes vast.

  • 4. De vergoeding is voor:

    • a. een kalf 23% van de vergoeding voor een melkkoe;

    • b. een pink 53% van de vergoeding voor een melkkoe.

  • 5. De minister stelt het aantal melkkoeien, kalveren en pinken waarvoor subsidie wordt verleend vast op grond van het I&R-systeem.

Artikel 6

  • 1. Het subsidieplafond van de eerste openstellingsperiode is € 12.000.000,00.

  • 2. De minister stelt voorafgaande aan de tweede en daaropvolgende openstellingsperiodes een subsidieplafond voor deze periodes vast tegelijk met de vaststelling van de desbetreffende openstellingsperiodes.

  • 3. De minister verdeelt het subsidieplafond in volgorde van binnenkomst waarbij de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking komt.

  • 4. Aanvragen die op dezelfde dag worden ontvangen, worden behandeld als zijnde ingediend op hetzelfde moment.

  • 5. Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag of het tijdstip waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum of tijdstip van binnenkomst.

  • 6. Het subsidieplafond wordt verdeeld tot de dag waarop niet aan alle aanvragers van die dag subsidie verleend kan worden uit het resterende beschikbare bedrag van de openstellingsperiode. Aanvragen die zijn binnengekomen op een dag waarop het resterende bedrag van het subsidieplafond niet meer toereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen te honoreren, worden afgewezen.

  • 7. Indien op de eerste dag waarop aanvragen worden ontvangen het subsidieplafond wordt bereikt dan wordt de rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 7

Wanneer het subsidieplafond bereikt is, kan de minister de mogelijkheid om aanvragen in te dienen beëindigen met ingang van het moment waarop het plafond bereikt is.

Artikel 8

  • 1. De subsidieontvanger voldoet binnen zes weken na de dag waarop de beschikking tot subsidie verlening aan hem is bekendgemaakt aan de voorwaarden van artikel 2.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden pinken of melkkoeien die op de dag na die waarop de beschikking tot subsidieverlening is bekendgemaakt langer dan 5,5 maanden drachtig zijn, niet geslacht of geëxporteerd dan een week nadat zij gekalfd hebben maar niet later dan 20 weken na het moment van het bekendmaken van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3. Melkkoeien of pinken, indien hiervoor ook subsidie is aangevraagd, die op de dag na die waarop de beschikking tot subsidieverlening is bekendgemaakt minder dan 5,5 maanden drachtig zijn, worden geslacht of geëxporteerd voordat zij zes maanden drachtig zijn.

  • 4. De subsidieontvanger, of, indien deze een rechtspersoon is, de bestuurders of de aandeelhouders van deze rechtspersoon, houdt zes weken na verzending van de beschikking tot subsidieverlening en tot 1 januari 2018:

    • a. geen melkkoeien, met uitzondering van drachtige melkkoeien als bedoeld in het tweede lid;

    • b. niet meer kalveren en pinken dan het aantal kalveren en pinken dat de subsidieontvanger hield op de eerste dag van de openstellingsperiode of op 1 oktober 2016 wanneer dit laatste aantal lager is, of, wanneer de subsidieontvanger subsidie aanvraagt voor kalveren en pinken, niet meer dan het aantal dat resteert nadat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3, met uitzondering van drachtige pinken als bedoeld in het tweede lid;

    • c. niet meer mannelijke runderen dan het aantal mannelijke runderen dat de subsidieontvanger hield op de eerste dag van de openstellingsperiode.

  • 5. De subsidieontvanger behoudt zijn relatienummer tot de vervaldatum van deze regeling, bedoeld in artikel 13.

  • 6. Indien door geboorte de subsidieontvanger niet meer aan de verplichtingen van de subsidie voldoet, zorgt hij ervoor dat er binnen 21 dagen na de desbetreffende geboorte weer voldaan wordt aan deze verplichtingen.

Artikel 9

De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

Artikel 10

  • 1. De subsidieontvanger doet een aanvraag tot vaststelling van de subsidie aan de minister voor alle dieren waarvoor een beschikking tot subsidieverlening is genomen, op het moment dat voldaan wordt aan de voorwaarde genoemd in artikel 8, eerste lid, en niet later dan acht weken na het bekendmaken van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval:

    • a. de gegevens over de subsidieontvanger, waaronder naam, adres, rekeningnummer en het door de minister toegekende referentienummer van de beschikking tot subsidieverlening;

    • b. een bewijs van beëindiging van levering aan een zuivelonderneming.

  • 3. De minister stelt de subsidie na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie binnen redelijke termijn vast.

  • 4. De minister betaalt de subsidie niet later dan 6 weken na het bekendmaken van de beschikking tot subsidievaststelling uit en in ieder geval niet later dan 30 september 2017.

Artikel 11

  • 1. De minister verricht controles ten aanzien van de verplichtingen van de subsidieontvanger.

  • 2. Indien de minister vaststelt dat de subsidieontvanger niet voldoet aan de in het eerste lid genoemde verplichtingen, vordert de minister het uitbetaalde subsidiebedrag terug.

  • 3. Terug te vorderen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in artikel 6:120, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, die wordt berekend over de periode vanaf de datum van het verstrijken van de termijn waarbinnen betaling door de subsidieontvanger moet plaatsvinden en de datum van terugbetaling door de subsidieontvanger.

Artikel 12

Houders van wie is komen vast te staan dat zij kunstmatig de voorwaarden hebben gecreëerd om voor subsidie in aanmerking te komen en dus een voordeel zouden genieten dat niet in overeenstemming is met de doelstellingen van deze regeling, verliezen elke aanspraak op subsidie op grond van deze regeling.

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 8 februari 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

I ALGEMEEN

1. Aanleiding en doel

De onderhavige regeling heeft een tweeledig doel.

In de eerste plaats wordt met deze regeling mede invulling gegeven aan de besteding van de zogenaamde nationale envelop die de Europese Commissie op grond van gedelegeerde verordening (EU) 2016/1613 van de Commissie van 8 september 2016 tot vaststelling van buitengewone aanpassingssteun voor melkproducenten en landbouwers in andere veehouderijsectoren (Pb EU L 242; hierna: Verordening 2016/1613) aan Nederland ter beschikking heeft gesteld om maatregelen te treffen voor veehouderijsectoren die te kampen hebben met grote marktproblemen.

In de tweede plaats beoogt deze regeling een bijdrage te leveren aan het reduceren van de fosfaatproductie van de melkveehouderij in 2017.

Vanwege de overschrijding van het landelijk fosfaatproductieplafond en de wens en noodzaak om de fosfaatproductie in 2017 onder dit plafond te krijgen heb ik, in overleg met het betrokken bedrijfsleven, besloten de middelen van de nationale envelop in te zetten voor noodzakelijke maatregelen die hieraan een bijdrage leveren.

Op 18 november 2016 hebben sectorpartijen ingestemd met een maatregelenpakket dat tot doel heeft de fosfaatproductie in Nederland voor het eind van 2017 terug te brengen tot het niveau dat is toegestaan op basis van de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 34 532, nr. 45). Om de derogatie in 2017 te kunnen behouden en om met de Europese Commissie te kunnen spreken over voortzetting van de derogatie vanaf 2018, is het noodzakelijk om in de loop van 2017 de situatie van overschrijding van het plafond te herstellen. Vanaf 2018 kan, met de herziening van de Meststoffenwet ter introductie van het stelsel van fosfaatrechten, wettelijk worden geborgd dat de fosfaatproductie vanaf 1 januari 2018 onder het niveau van het plafond blijft. Eén van de maatregelen uit het fosfaatreductiepakket is een beëindigingsregeling voor bedrijven die willen stoppen met de melkproductie.

Sinds 2012 is het aantal melkveebedrijven nauwelijks meer afgenomen. De beëindigingsregeling stimuleert melkveebedrijven om in 2017 de melkveestapel af te voeren, zodanig dat de afgestoten dieren geen fosfaat meer produceren in Nederland. Het doel van de regeling is met de afvoer van circa 60.000 melkkoeien de fosfaatproductie in 2017 met 2,5 miljoen kilogram fosfaat te reduceren.

2. Opzet van de regeling

Voor het bereiken van de doelstelling van 60.000 af te voeren melkkoeien, zal in totaal 42 miljoen euro worden ingezet voor de beëindigingsregeling van de melkveetak op landbouwbedrijven. Dit betreft niet enkel Europese middelen, maar ook een zogenaamde nationale top-up, die op grond van Verordening 2016/1613 is toegestaan, met inachtneming van de voorwaarden die in de verordening zijn gesteld.

Deze regeling reikt niet verder dan wat de bepalingen van deze verordening mogelijk maken en strekt ertoe de melkproductie te reduceren, wat leidt tot een stabilisering van de afzetmarkten voor zuivelproducten. Daarnaast draagt de regeling bij aan een versnelde reductie van de fosfaatproductie in 2017 door de melkveehouderij en daarmee aan de verduurzaming van de melkveehouderij.

De regeling is gericht op melkveebedrijven die hun melkproductie stoppen. Voorwaarde is dat alle melkkoeien worden afgevoerd. Het is de keuze van de melkveehouder of hij het bij de melkveestapel behorende jongvee blijft aanhouden of eveneens afvoert. Of alle af te voeren dieren in aanmerking komen voor de premie is afhankelijk van de wijzigingen in de dieraantallen die sinds 1 oktober 2016 op het melkveebedrijf hebben plaatsgevonden. De subsidie wordt verleend voor het aantal melkkoeien dat op de eerste dag van de openstellingsperiode op het bedrijf aanwezig is tot een maximum van het aantal melkkoeien dat de melkveehouder op 1 oktober 2016 had. Ook voor afgevoerd jongvee kan een premie worden ontvangen. Dit is voor ten hoogste 0,44 kalveren en 0,36 pinken per melkkoe waarvoor subsidie wordt verleend.

Er zijn in het kader van deze regeling drie mogelijke afvoerbestemmingen. Meestal zal de afvoer van melkkoeien betekenen dat de dieren zullen worden geslacht. De melkveehouder kan ook kiezen voor export van zijn dieren. Tenslotte kan het voorkomen dat aangemelde dieren sterven en ter destructie worden afgevoerd.

De eerste tranche van de regeling zal worden opengesteld met ingang van week 8 van 2017. Het voornemen is om hierna nog twee tranches open te stellen.

Bij de vaststelling van de hoogte van de premie is rekening gehouden met de afname van de financiële opbrengsten van het melkveebedrijf als gevolg van de afvoer van het melkvee, onder aftrek van de vermindering van de kosten als gevolg van de afvoer van het melkvee op het bedrijf in 2017. Het bijbehorende jongvee kan eventueel eveneens worden afgevoerd en in aanmerking komen voor de premie. Daartoe zijn in de regeling premie-omrekeningsfactoren opgenomen. Deelname aan een latere tranche betekent een kortere leegstandsperiode van het melkveebedrijf in 2017, hetgeen een naar rato lagere vergoeding per dier oplevert. Deelname aan de eerste tranche is aantrekkelijk gemaakt door de premie in de eerste tranche met een toeslag op te hogen. Om deze redenen is elke volgende tranche financieel minder aantrekkelijk dan de voorgaande.

3. Fiscale gevolgen

De regeling leidt niet tot heffing van BTW over de subsidie. De subsidie per koe is altijd gekoppeld aan de bedrijfsbeëindiging. Uit de regeling is geen verbruik bij wie dan ook, anders dan de samenleving in algemene zin, vast te stellen van het tegen subsidie beëindigen van het bedrijf en daarmee de fosfaatproductie in Nederland te verminderen.

Voorts geldt de hoofdregel dat subsidies die een ondernemer ontvangt tot de winst behoren. De fiscale wet- en regelgeving op het gebied van bedrijfsbeëindiging blijft ongewijzigd. Dit betekent dat een ondernemer die zijn koeien geheel of gedeeltelijk afvoert op basis van de hier aan de orde zijnde regelgeving nog steeds kan kwalificeren als fiscale ondernemer die een landbouwbedrijf uitoefent, mits ook nadien fiscaal aan de aan ondernemerschap te stellen voorwaarden wordt voldaan. De fiscale regelingen voor agrariërs blijven in voorkomend geval van toepassing.

4. Regeldruk

De administratieve lasten voor deze regeling bedragen in totaal € 148.000 voor de totale subsidieperiode. Dit is 0,35% van het totale budget van deze regeling en heeft betrekking op de kosten voor de aanvraag, uitvoering en eindverantwoording van de regeling. De berekening is gebaseerd op de verwachting dat 1.000 melkveehouders met een gemiddelde bedrijfsomvang van 60 melkkoeien besluiten deel te nemen aan de regeling en een aanvraag zullen indienen.

5. Uitvoering

De regeling zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl), onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken.

6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt direct na publicatie in werking en wijkt daarmee om redenen van spoed af van de vaste verandermomenten.

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Wat betreft de definities van melkkoeien, pinken en kalveren is zoveel mogelijk aangesloten bij het I&R-systeem, dat wat betreft runderen enkel een onderscheid maakt naar leeftijd en naar geslacht en waarbij voorts geboortes worden geregistreerd, zodat ook vrouwelijke runderen die hebben gekalfd individueel geïdentificeerd kunnen worden.

Zodoende zijn melkkoeien omschreven als vrouwelijke runderen die ten minste eenmaal hebben gekalfd, zijn kalveren gedefinieerd als vrouwelijke runderen jonger dan 1 jaar en pinken als vrouwelijke runderen van 1 jaar en ouder.

Als restcategorie zijn voorts mannelijke runderen zonder nader onderscheid naar leeftijd gedefinieerd.

Artikel 2

Dit artikel geeft de kern van de subsidieverlening aan. Subsidie wordt verleend aan houders die geheel stoppen met het houden van melkvee. Dit houdt in dat vanaf zes weken na het ontvangen van de beschikking tot subsidieverlening en tot 1 januari 2018 de subsidieontvanger geen melkkoeien meer houdt. Wanneer het gaat om een bedrijf waar op verschillende locaties melkkoeien worden gehouden betekent dit dat alle melkkoeien op alle locaties van dit bedrijf moeten zijn geslacht of geëxporteerd of zijn komen te sterven.

Om te voorkomen dat er door andere houders nog melk geleverd wordt op de naam van de gestopte houder bepaalt dit artikel ook dat er geen melk meer geleverd mag worden aan een zuivelonderneming op naam van de subsidieontvanger.

Artikel 3

Dit artikel bepaalt dat een houder subsidie kan ontvangen voor het aantal melkkoeien dat de houder op de eerste dag van de openstellingsperiode hield. Dit aantal is gemaximeerd op het aantal dat de houder op 1 oktober 2016 hield. Hiermee wordt voorkomen dat de melkkoeien die de houder na het bekend worden van deze regeling heeft aangeschaft ook voor subsidie in aanmerking komen.

Het aantal bijbehorende kalveren en pinken is gebaseerd op de gemiddelde bedrijfssituatie op een melkveehouderij, zoals beschreven in het handboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij. Dit aantal is gemaximeerd doordat het aan het aantal melkkoeien is verbonden. Het totale aantal kalveren en pinken waarvoor subsidie kan worden aangevraagd wordt rekenkundig afgerond op gehele getallen. Dit betekent dat tot en met 0,49 wordt afgerond naar beneden en vanaf 0,50 wordt afgerond naar boven. Dus in het geval een houder 101 melkkoeien heeft kan deze voor ten hoogste 44 kalveren en voor 36 pinken subsidie aanvragen. Een houder die 102 melkkoeien heeft kan voor 45 kalveren en voor 37 pinken subsidie aanvragen.

Artikel 4

Dit artikel beschrijft de aanvraag voor de subsidie. Omdat de data van de tweede en derde openstellingstermijn nog niet vaststaan bepaalt het derde lid dat de minister op een later moment en in ieder geval twee weken voor de betreffende openstellingsperiode de data van de openstellingsperiode bekend maakt.

In het vijfde lid, onderdeel c, wordt expliciet genoemd dat in de aanvraag moet worden aangegeven voor hoeveel kalveren en pinken subsidie wordt aangevraagd. Dit wordt niet voor melkkoeien geregeld omdat men automatisch subsidie aanvraagt voor het maximaal aantal mogelijke melkkoeien.

Artikel 5

Uit het eerste lid volgt dat de hoogte van de subsidie het aantal koeien vermenigvuldigd met de vergoeding per koe is. Dit bedrag wordt indirect gemaximeerd doordat het aantal koeien waarmee de houder mee kan doen aan de beëindigingsregeling gemaximeerd is.

Omdat de hoogte van de vergoeding per melkkoe voor de tweede en derde openstellingsperiode nog niet vaststaan worden deze later, op grond van het derde lid, bekend gemaakt.

Het vierde lid geeft de percentages voor de hoogte van de vergoeding voor kalveren en pinken. Voor de eerste openstellingsperiode betekent dit dus dat voor kalveren een vergoeding van 0,23*1.200 = € 276,00, en voor pinken 0,53*1.200= € 636,00.

Het vijfde lid bepaalt dat het aantal melkkoeien wordt vastgesteld aan de hand van de I&R gegevens. Dit geldt zowel voor het aantal melkkoeien dat een houder op 1 oktober 2016 hield als het aantal koeien dat de houder op de eerste dag van de openstellingsperiode houdt.

Artikel 6

Dit artikel regelt de verdeling van het subsidieplafond. Hierbij wordt de regel aangehouden dat het plafond wordt verdeeld tot de dag waarop niet alle binnengekomen aanvragen meer kunnen worden betaald. Dit houdt in dat alle aanvragen die binnenkomen op de dag dat niet meer betaald kan worden niet gehonoreerd zullen worden. Om te voorkomen dat helemaal niet kan worden uitbetaald omdat op de eerste dag dat er aanvragen worden ontvangen al over het plafond heen gegaan wordt, regelt het zevende lid dat er in een dergelijk geval geloot wordt.

Artikel 8

De voornaamste verplichting van de subsidieontvanger is dat deze alle melkkoeien die gehouden worden en die niet gestorven zijn, laat slachten of exporteren. Hiervoor geldt een afvoertermijn van maximaal zes weken na de dag waarop de beschikking tot subsidieverlening is bekend gemaakt. Deze eis staat los van het aantal melkkoeien dat in aanmerking komt voor een vergoeding.

Het tweede lid maakt een uitzondering voor drachtige melkkoeien en pinken. Pinken of melkkoeien die op het moment van de bekendmaking van de beschikking langer dan 5,5 maanden drachtig zijn mogen pas worden geslacht of geëxporteerd nadat ze gekalfd hebben. Voor deze categorie dieren geldt een afvoertermijn van maximaal 20 weken na het moment van het bekendmaken van de beschikking tot subsidieverlening.

Het derde lid bepaalt dat pinken en melkkoeien die niet onder het tweede lid vallen in ieder geval geslacht of geëxporteerd moeten zijn voordat ze 6 maanden drachtig zijn.

In het vierde lid wordt het de subsidieontvanger verboden om in 2017 na zes weken na de dag waarop de beschikking bekend werd gemaakt nog melkkoeien te houden, voor drachtige melkkoeien en drachtige pinken is deze periode 20 weken na de dag waarop de beschikking bekend werd gemaakt. Ook mag de houder niet meer jongvee houden dan dat hij hield op de eerste dag van de openstellingsperiode. Wanneer de houder ook een vergoeding voor jongvee aanvraagt moet het aantal stuks jongvee op de eerste dag van de openstellingsperiode met het aantal stuks jongvee waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden verlaagd. Het vierde lid bepaalt ook dat het aantal mannelijke runderen, dat de subsidieontvanger hield op de eerste dag van de openstellingsperiode, niet mag toenemen. Hiermee wordt voorkomen dat de vrijkomende productiecapaciteit wordt benut voor het houden van andere diercategorieën rundvee en dat het effect van de regeling op de vermindering van de fosfaatproductie wordt beperkt.

Overigens bepaalt het vierde lid ook dat, in het geval de houder een rechtspersoon is, de verplichtingen gelden voor alle natuurlijke personen die onder deze rechtspersoon vallen. In het geval van een maatschap betekent dit dus dat alle maten zullen moeten stoppen met het houden van vee. Zij kunnen niet onder eigen naam of via een andere rechtspersoon doorgaan met het houden van melkkoeien. Hiermee wordt voorkomen dat men stopt met één bedrijf en daarna weer verder gaat met een ander bedrijf nadat de subsidie vastgesteld is.

In het vijfde lid is een bepaling opgenomen dat de subsidieontvanger in 2017 zijn relatienummer moet behouden en dus niet mag beëindigen met een overdracht. Hiermee wordt voorkomen dat de vrijkomende productiecapaciteit in 2017 wordt benut door andere melkveebedrijven.

Omdat het kan voorkomen dat er nieuwe dieren geboren worden uit de dieren die de subsidieontvanger al hield, bepaalt het zesde lid dat in een dergelijk geval de houder niet meteen de voorwaarden van de subsidie schendt maar 21 dagen heeft om niet meer het maximum aantal dieren dat gehouden mag worden te overschrijden. Deze verplichting geldt dus voor de nieuw geboren dieren respectievelijk hun moeders maar niet voor de drachtige melkkoeien en pinken waarvoor het tweede lid een uitzondering maakt. De subsidieontvanger is zelf verantwoordelijk voor deze afvoer en krijgt geen bericht van de minister dat er niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 10

Dit artikel regelt de vaststelling en uitbetaling van de subsidie. Een subsidieontvanger heeft twee weken na de zes weken termijn waarbinnen aan de voorwaarden van artikel 8, eerste lid, moet worden voldaan om een aanvraag tot subsidievaststelling te doen voor alle dieren waarvoor hij een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen. Deze periode is kort, maar het is in het kader van een snelle uitbetaling van belang dat er snel om een subsidievaststelling wordt gevraagd. De betaling moet namelijk, op grond van Verordening 2016/1613, gebeuren voor 30 september 2017. Daarom is deze datum ook in de regeling op genomen.

Artikel 11

Dit artikel regelt de controle ten aanzien van de verplichtingen van de subsidieontvanger. Op basis van dit systeem zijn de gegevens in de I&R leidend voor de controle van de regels omtrent het houden van melkkoeien en jongvee.

Wanneer de minister vaststelt dat de subsidieontvanger de regels voor de subsidie heeft overtreden, vordert de minister het gehele bedrag terug. Dit betekent dat de subsidieontvanger geen melkkoeien meer mag houden na de termijn waarbinnen deze moeten zijn geslacht. Indien een overtreding wordt vastgesteld, zal de minister het gehele bedrag terugvorderen. Voor deze aanpak is gekozen omdat deze regeling stoppers ondersteunt en niet krimpers. Wanneer niet het gehele bedrag zou worden teruggevorderd zou de regeling ook krimpers subsidiëren. Dit is niet het doel van deze regeling en daarom wordt het gehele bedrag teruggevorderd.

Artikel 12

Gegeven de aanleiding en het doel van deze regeling zoals beschreven in het algemeen deel van de toelichting is het cruciaal om te zorgen dat de verleende subsidies daadwerkelijk leiden tot een vermindering van de fosfaatproductie door een vermindering van het aantal dieren in 2017. Gelet hierop is een omzeilingsclausule opgenomen die ertoe strekt dat wanneer er sprake blijkt te zijn van kunstmatige handelingen om voor subsidie in aanmerking te komen en die tegen de doelstelling van de regeling inwerken, de aanspraak op subsidie komt te vervallen. Dit betekent dat de minister op grond van deze bepaling geen rekening houdt met (rechts)handelingen die aan een goede werking van deze regeling in de weg staan. Aanvragen die kennelijk onder valse voorwendselen zijn gedaan zullen worden afgewezen of, indien eerst na de beschikking tot subsidieverlening blijkt dat er sprake is geweest van kunstmatige handelingen, wordt de subsidie ingetrokken en worden ten onrechte verrichte betalingen als onverschuldigd teruggevorderd.

Omdat de subsidie wordt gefinancierd met behulp van de middelen die de Commissie op grond van Verordening 2016/1613 aan Nederland ter beschikking heeft gesteld en die middelen op hun beurt worden gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds, is Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 458/2008 van de Raad (Pb EU L 347) hierop van toepassing. Die verordening bevat in artikel 60 eveneens een – meer algemeen geformuleerde - omzeilingsclausule; het onderhavige artikel is daarvan afgeleid en ziet specifiek op de toepassing van deze regeling.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven