Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 oktober 2017, nr. WJZ/8557, houdende regels voor subsidieverstrekking voor regionale samenwerking ter bevordering van kansengelijkheid in het onderwijs voor jongeren tot 23 jaar (Subsidieregeling Gelijke kansen in het onderwijs)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, of artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

cofinanciering:

een eigen bijdrage of bijdragen van derden op de begroting ten behoeve van de te subsidiëren activiteiten;

instellingsbestuur:

instellingsbestuur als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

interventie:

activiteit, maatregel, programma of aanpak met als doel het bevorderen van kansengelijkheid in het onderwijs;

kennisdelingsactiviteit:

activiteit tot het verspreiden dan wel uitwisselen van kennis en informatie over kansengelijkheid in het onderwijs, of tot het bijeenbrengen van onderwijsinstellingen, gemeenten en andere relevante partijen met als doel een lokale of regionale agenda tot de bevordering van kansengelijkheid in het onderwijs overeen te komen;

kennisinstelling:
  • a. instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in onderdeel a, b, c, g, h, of i van de bijlage behorend bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • b. geheel of gedeeltelijk, meerjarig uit publieke middelen gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

  • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs of onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden en die gelijkwaardig is aan een kennisinstelling als bedoeld in onderdeel a of b;

  • d. onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden en die geen instelling is als bedoeld in onderdeel a tot en met c;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

onderwijsinstelling:
  • a. basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • b. school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • c. instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • d. instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikel 3. Doel

Het doel van deze regeling is het bevorderen van gelijke kansen in het onderwijs voor jongeren niet ouder dan tweeëntwintig jaar.

Artikel 4. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan een bevoegd gezag of instellingsbestuur voor:

    • a. het organiseren van kennisdelingsactiviteiten;

    • b. het uitvoeren of laten uitvoeren van een interventie op lokaal of regionaal niveau; of

    • c. het verrichten of laten verrichten van een onderzoek naar de effecten van een of meerdere interventies, waaronder mede wordt begrepen een interventie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 2. Geen subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die eerder zijn aangevangen dan op 1 augustus 2017.

Artikel 5. Aanvraag tot subsidieverstrekking

  • 1. Een aanvraag voor subsidie voor een of meerdere van de activiteiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt ingediend met het aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op de website www.dus-i.nl.

  • 2. Een subsidieaanvraag kan worden ingediend van 1 november 2017 tot en met 15 december 2017.

Artikel 6. Bij de aanvraag te overleggen informatie

  • 1. De aanvraag, bedoeld in artikel 5, bevat een activiteitenplan en een begroting. De artikelen 3.4 tot en met 3.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Onverminderd artikel 3.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS bevat het activiteitenplan een overzicht van partijen die worden betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van de activiteiten en een beschrijving van de rol en verantwoordelijkheden van deze partijen, alsmede een beschrijving van, ingeval de aanvraag ziet op subsidie voor:

    • a. kennisdelingsactiviteiten: het beoogde meetbare bereik van de activiteiten onder een specifieke doelgroep die ten minste gemeenten of andere onderwijsinstellingen omvat, en de wijze waarop de activiteiten bijdragen aan het delen van kennis en het bevorderen van samenwerken op het gebied van kansengelijkheid in het onderwijs;

    • b. een interventie: het beoogd aantal leerlingen dan wel studenten dat betrokken is bij de interventie, de verhouding tussen de voorgestelde activiteiten en de bestaande lokale of regionale aanpak ter bevordering van kansengelijkheid in het onderwijs, en de wijze van monitoring van de interventie en van de rol en verantwoordelijkheden van partijen die bij de monitoring van de interventie betrokken zijn; of

    • c. onderzoek: de aanleiding, onderzoeksopzet en methodologie van het onderzoek, waaruit blijkt welke interventie wordt onderzocht.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van een samenwerkingsovereenkomst met een gemeente en ten minste een bevoegd gezag dan wel instellingsbestuur van een andere onderwijsinstelling, of van een samenwerkingsovereenkomst met tenminste een bevoegd gezag dan wel instellingsbestuur van een andere onderwijsinstelling en een intentieverklaring van een gemeente waaruit diens voornemen blijkt tot samenwerking gedurende de looptijd van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 4. Ingeval de aanvraag ziet op een interventie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een verklaring van cofinanciering waaruit blijkt dat de subsidiabele kosten van de interventie voor minimaal drieëndertig procent worden gefinancierd door middel van cofinanciering.

  • 5. Ingeval de aanvraag ziet op onderzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, is tevens een kennisinstelling partij bij de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het derde lid.

  • 6. Bij het indienen van een samenwerkingsovereenkomst, een intentieverklaring of een verklaring van cofinanciering wordt gebruik gemaakt van het model dat is bekendgemaakt op de website www.dus-i.nl.

Artikel 7. Subsidieverplichtingen

  • 1. De activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt zijn uiterlijk afgerond, ingeval van

    • a. kennisdelingsactiviteiten: op 31 december 2018;

    • b. een interventie: op 31 december 2019; of

    • c. onderzoek: op 31 december 2021.

  • 2. Een onderzoek waarvoor subsidie is verstrekt wordt verricht gedurende een periode van ten minste vierentwintig maanden en ten hoogste achtenveertig maanden.

  • 3. De subsidieontvanger van subsidie voor een interventie draagt zorg voor monitoring van de interventie en stelt de resultaten van de monitoring ter beschikking aan de minister op diens verzoek. De monitoring ziet in ieder geval op de met de interventie bereikte doelgroepen en het aantal leerlingen dan wel studenten dat betrokken is bij de interventie.

  • 4. De subsidieontvanger van subsidie voor een interventie of voor onderzoek werkt op verzoek van de minister mee aan ten minste een landelijke bijeenkomst die in het kader van de Gelijke Kansen Alliantie van de minister wordt georganiseerd.

Artikel 8. Omvang subsidie

Een subsidie bedraagt ten hoogste € 110.000,– per subsidieaanvraag, waarbij per soort activiteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, ten hoogste wordt verstrekt:

  • a. € 10.000,– voor kennisdelingsactiviteiten;

  • b. € 70.000,– voor interventies, met dien verstande dat het subsidiebedrag ten hoogste 67% van de subsidiabele kosten van de interventie bedraagt;

  • c. € 30.000,– voor onderzoek.

Artikel 9. Subsidieplafond

Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is een bedrag van € 2.400.000 beschikbaar.

Artikel 10. Wijze van verdeling beschikbare middelen

De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 11. Weigeringsgronden

De subsidieverstrekking wordt geweigerd indien:

  • a. reeds subsidie is verstrekt aan de aanvrager op grond van deze regeling;

  • b. de gemeente die de samenwerkingsovereenkomst dan wel de intentieverklaring, bedoeld in artikel 6, derde lid, heeft ondertekend, tevens een samenwerkingsovereenkomst of intentieverklaring heeft ondertekend die betrekking heeft op een reeds op grond van deze regeling verstrekte subsidie;

  • c. ingeval de aanvraag ziet op subsidie voor de interventie, de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd eerder zijn uitgevoerd door de aanvrager of door een andere betrokken partij als bedoeld in artikel 6, derde lid; of

  • d. ingeval de aanvraag ziet op subsidie voor onderzoek, de interventie waarop het onderzoek ziet eerder is onderzocht in een soortgelijke context.

Artikel 12. Besteding subsidie

  • 1. Als de activiteiten zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 2. De subsidie wordt direct vastgesteld binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 13. Betaling

De minister betaalt het subsidiebedrag ineens.

Artikel 14. Verantwoording

  • 1. Indien de subsidie minder dan € 25.000,– bedraagt geschiedt de verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

  • 2. Indien de subsidie € 25.000,– of meer bedraagt geschiedt de verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs met model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

  • 3. De subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Gelijke kansen in het onderwijs.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Doel en achtergrond

De Subsidieregeling Gelijke kansen in het onderwijs voorziet in nadere regels met betrekking tot de uitkering van subsidies voor lokale en regionale activiteiten ter bevordering van gelijke kansen in het onderwijs voor jongeren tot 23 jaar.

Uitgangspunt is om subsidie toe te kennen aan publiek bekostigde onderwijsinstellingen die, in samenwerking met gemeenten en andere partijen, activiteiten ontplooien gericht op het vergroten van gelijke kansen, zodat:

  • samenwerking tussen gemeenten, scholen en overige partijen in het kader van gelijke kansen verbetert;

  • de bestrijding van kansenongelijkheid op lokaal en regionaal niveau een impuls krijgt;

  • kennis wordt opgebouwd en gedeeld over de effecten van nieuwe werkwijzen en initiatieven om kansengelijkheid te bevorderen;

  • gemeenten worden ondersteund in het beschrijven van ambities en het maken en uitvoeren van afspraken hierover met betrokkenen.

Deze regeling ondersteunt de activiteiten in het kader van de Gelijke Kansen Alliantie, die op initiatief van de minister en de staatssecretaris in oktober 2016 is gelanceerd.

De Gelijke Kansen Alliantie is een beweging die zich inzet voor het bevorderen van kansengelijkheid in het onderwijs. De Alliantie stimuleert het formuleren van ambities, biedt een platform om kennis te delen en verstevigt de samenwerking van betrokken partijen. Het is de bedoeling dat de Alliantie als startpunt fungeert voor een structureel netwerk van lokale, regionale en landelijke initiatieven om gelijke kansen voor alle kinderen en jongeren in Nederland vooruit te helpen. De subsidies in het kader van onderhavige regeling geven aan dat doel een impuls.

Uitgangspunt bij de Gelijke Kansen Alliantie is dat de partijen die daarin actief zijn vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid een concrete inzet formuleren in de vorm van gerichte acties en activiteiten. Dat principe is ook aan de orde voor de scholen en onderwijsinstellingen die voor subsidies in het kader van onderhavige regeling in aanmerking willen komen. Van overheidswege worden in verband met de onderhavige regeling dan ook geen concrete doelstellingen opgelegd.

Maar voor het verkrijgen van subsidie moeten aanvragende instellingen wel aangeven wat concreet hun aanpak is in verband met de te subsidiëren activiteiten, wat daarvan het bereik is en, in voorkomend geval, hoe zij de effecten daarvan monitoren. Ook moeten de aanvragende instellingen kunnen aantonen met welke partners zij in het kader van de te subsidiëren activiteiten samenwerken.

2. Inhoud

In deze toelichting wordt nadere informatie gegeven over de activiteiten, die in het kader van deze regeling voor subsidie in aanmerking komen, en de verdere voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden. De geadresseerden van de regeling zijn de bekostigde onderwijsinstellingen; zij kunnen (als enige partij) de subsidie aanvragen. Daarvoor is vereist dat zij een samenwerkingsovereenkomst met ten minste een gemeente en een andere onderwijsinstelling meesturen.

Doelgroep van het gelijke kansen-beleid zijn jongeren, die vanwege hun sociaal-economische achtergrond (met name bepaald door het opleidingsniveau van hun ouders) een ongunstigere onderwijsloopbaan (dreigen te) hebben dan jongeren van een hogere sociaal-economische achtergrond, ook al hebben ze hetzelfde niveau van (cognitieve) vaardigheden.

Het gaat niet om zorgleerlingen, passend onderwijs-leerlingen of leerlingen aan de onderkant van het onderwijsgebouw (zoals praktijkonderwijs, vmbo-bb, entree-opleidingen), omdat zij doorgaans een lager niveau van cognitieve vaardigheden hebben en dus vaak een andere aanpak (ontwikkeld in het kader van passend onderwijs) nodig hebben dan aan de orde is in het bevorderen van gelijke kansen. Scholen voor speciaal onderwijs, die onder de Wet op de expertisecentra vallen, kunnen geen beroep doen op deze subsidieregeling.

Naast de onderwijsinstellingen zijn de gemeenten de belangrijkste betrokken partij in het bevorderen van gelijke kansen. De wethouders verantwoordelijk voor onderwijs vervullen immers een spilfunctie in de regio-aanpak van de Gelijke Kansen Alliantie. Zij kunnen bij uitstek verschillende onderwijsinstellingen en hun partners bijeenbrengen en regie voeren op een gezamenlijke regio-aanpak. Gemeenten spelen ook een belangrijke rol in bestaande lokale en regionale samenwerkingsverbanden voor bijvoorbeeld de aanpak van voortijdig schoolverlaten, jeugdwerkloosheid, jeugdzorg en passend onderwijs. Ook bestaan op lokaal niveau Lokale Educatieve Agenda’s, waar gelijke kansen een bestanddeel van kunnen zijn. Gemeenten kunnen slechts bij één verstrekte subsidie betrokken zijn als partij bij de samenwerkingsovereenkomst. Dit om te voorkomen dat teveel verstrekte subsidies in dezelfde gemeenten neerslaan, waardoor andere regio’s die ook goede plannen indienen niet meer in aanmerking kunnen komen voor subsidie vanwege het bereiken van het subsidieplafond. Andere partijen dan gemeenten kunnen meerdere aanvragen ondersteunen.

Ook betrokken zijn de circa 100 maatschappelijke organisaties (stichtingen en sociale ondernemingen), die zich inmiddels hebben aangesloten bij de Gelijke Kansen Alliantie. In de meeste gevallen hebben zij een aanpak of product ontwikkeld, voeren ze een bepaald programma uit, of hebben ze een bepaalde expertise opgebouwd, waarmee ze voor gemeenten en scholen belangrijke partners zijn in hun gelijke kansenaanpak. Deze organisaties hoeven overigens geen partner te zijn in de eerder genoemde samenwerkingsovereenkomst.

Te subsidiëren activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor drie typen activiteiten, te weten: kennisdelingsactiviteiten, interventies, en onderzoek.

A. Kennisdeling

Voorbeelden van dit type activiteiten zijn:

  • een regionale conferentie;

  • een of meerdere rondetafelgesprekken;

  • een publicatie zoals een brochure, factsheet of digitale publicatie;

  • een reeks kennisdelingsmiddagen;

  • een expertmeeting

  • het voeren van gesprekken om tot een lokale of regionale ambitieagenda voor gelijke kansen te komen.

B. Interventies

Voorbeelden van dit type activiteiten zijn:

  • een training voor docenten in het basisonderwijs over de schooladvisering;

  • het ontwikkelen en uittesten van een vernieuwing in het onderwijsconcept van een school gericht op het bevorderen van gelijke kansen;

  • activiteiten gericht op het vergroten van de betrokkenheid van lager opgeleide ouders bij de schoolcarrière van hun kinderen, bijvoorbeeld via coaching, taalondersteuning of oudergesprekken aan huis;

  • extra activiteiten gericht op de loopbaanoriëntatie van scholieren en studenten met lager opgeleide ouders;

  • activiteiten gericht op het motiveren en coachen van scholieren door middel van sport, cultuur en techniek.

Voor het verkrijgen van subsidie voor activiteiten in verband met een interventie is cofinanciering van de te subsidiëren activiteiten van ten minste 33 procent verplicht. Cofinanciering kan ook bijdragen betreffen van andere partners dan de partners bij de samenwerkingsovereenkomst. Er is verder geen sprake van vormvereisten voor de cofinanciering.

Aanvragers die subsidie ontvangen voor interventies zijn verplicht te voorzien in het monitoren van de interventie. De monitoring ziet in ieder geval op de met de interventie bereikte doelgroepen en het aantal leerlingen dan wel studenten dat betrokken is bij de interventie. Met ‘doelgroepen’ wordt gedoeld op belanghebbenden die bij de interventie betrokken zijn, zoals bijvoorbeeld: docenten, ouders, schoolleiders, werkgevers, gemeenten, culturele instellingen en sportverenigingen.

C. Onderzoek.

Er kan ook subsidie worden aangevraagd voor meerjarig (wetenschappelijk) onderzoek naar de effecten van één of meerdere interventies op indicatoren van kansengelijkheid. Bij ‘effecten’ kan worden gedacht aan ontwikkelingen in schooladvisering, studiesucces, onderwijsloopbanen, schooluitval of arbeidsmarktkansen. Bij ‘interventies’ kan bij uitstek worden gedacht aan de voorbeelden onder onderdeel B, maar ook andere interventies zijn mogelijk.

De subsidie voor onderzoek kan worden aangevraagd ten behoeve van onderzoek dat ziet op interventies waarvoor eveneens subsidie wordt aangevraagd (zie onderdeel B hierboven), maar kan ook worden aangevraagd voor onderzoek naar het effect van reeds lopende activiteiten, of andere activiteiten in het kader van kansengelijkheid.

Bij onderzoek waarvoor subsidie wordt verstrekt is altijd tenminste één kennisinstelling betrokken, bijvoorbeeld een hogeschool, een universiteit of een onderzoeksorganisatie. Een bekostigde instelling voor hoger onderwijs kan zowel in de hoedanigheid van aanvrager als in de hoedanigheid van onderzoeker partij zijn bij de samenwerkingsovereenkomst.

Subsidiebedrag en subsidieplafond

Voor de verschillende typen activiteiten gelden verschillende subsidiebedragen: € 10.000 voor kennisdelingsactiviteiten, € 70.000 voor interventies en € 30.000 voor onderzoek. Het subsidieplafond voor het totaal aan te verstrekken subsidie over de gehele periode is € 2.400.000.

Aanvraagperiode en wijze van beoordeling

De subsidies kunnen worden aangevraagd in de periode van 1 november 2017 tot en met 15 december 2017. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld en toegekend.

Subsidieperiode

De subsidie wordt eenmalig verstrekt. Afhankelijk van de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt, lopen de gesubsidieerde activiteiten tot en met kalenderjaar 2018 voor kennisdelingsactiviteiten, kalenderjaar 2019 voor een interventie en kalenderjaar 2021 voor onderzoek. Activiteiten die plaatsvinden in het schooljaar 2017–2018 en zijn gestart in kalenderjaar 2017 komen ook voor subsidie in aanmerking, mits de activiteiten niet eerder zijn gestart dan op 1 augustus 2017.

3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De regeling wordt namens de minister van OCW uitgevoerd door DUS-I, die de regeling op uitvoerbaarheid heeft beoordeeld. De aanvraag voor subsidie wordt elektronisch ingediend. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van DUS-I. De gemiddelde uitvoeringslasten die met de uitvoering van deze regeling zijn gemoeid, zijn door DUS-I geschat op ongeveer 8 uur per aanvraag. Voor de verantwoording wordt 4 uur gerekend per toegevoegde aanvraag die in de steekproef valt.

4. Afwijking Vaste Verandermomenten

Voor de doelgroep van deze regeling geldt dat zij baat heeft bij de regeling en een snelle inwerkingtreding daarvan, aangezien ook subsidie kan worden aangevraagd voor activiteiten die op het moment van publicatie van de regeling reeds zijn aangevangen. Partijen bij de Gelijke Kansen Alliantie zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van deze regeling en hebben zich afdoende op de komst van de regeling kunnen voorbereiden. Er wordt tijdig richting de onderwijsinstellingen en gemeenten gecommuniceerd over de inhoud van de regeling, zodat zij in staat worden gesteld met elkaar tijdig de aanvraag voor te bereiden.

5. Administratieve lasten

Met de uitvoering van deze regeling zijn administratieve lasten voor onderwijsinstellingen gemoeid. Daaronder wordt verstaan de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. De administratieve lasten voor aanvragers van subsidie worden geschat op 16 uur. Geschat wordt dat 25% van de aanvragers zijn aanvraag zal moeten herstellen, waarmee 4 uur gemoeid is. Met de verantwoording en verplichte monitoring is 24 uur gemoeid. Uitgaande van een budget van € 2.400.000 en een gemiddelde aanvraag van € 80.000, worden 30 aanvragen verwacht. De totale administratieve lasten per aanvraag bedragen dan 16 + 24 uur + (0,25 * 4) = 41 uur. Op basis van een uurtarief van € 45, zijn de totale verwachte administratieve lasten voor aanvragers daarmee € 55.350,–.

6. Caribisch Nederland

De activiteiten die plaatsvinden binnen de Gelijke Kansen Alliantie zijn gericht op het vormen van een netwerk in Europees Nederland van gemeenten en maatschappelijke organisaties, die vanwege hun soortgelijke uitdagingen en initiatieven van elkaar leren. In het verlengde daarvan zijn ook de doelstellingen van deze regeling specifiek gericht op Europees Nederland. De regeling geldt dus niet voor Caribisch Nederland.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

De in artikel 1 opgenomen definitie van ‘bevoegd gezag’ omvat het bevoegd gezag van bekostigde scholen en instellingen in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Voornoemd bevoegd gezag kan subsidie aanvragen, evenals het instellingbestuur van een bekostigde hoger onderwijsinstelling, opgenomen in de definitie van ‘instellingsbestuur’.

In de definitie van ‘kennisinstelling’ zijn de onderzoeksinstellingen- en organisaties opgenomen die partij kunnen zijn bij een samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot een aanvraag voor onderzoekssubsidie (zie artikel 6, vijfde lid). Dit zijn achtereenvolgens de bekostigde instellingen voor hoger onderwijs uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschap met uitzondering van de academische ziekenhuizen (onderdeel a); uit publieke middelen gefinancierde onderzoeksorganisaties zonder winstoogmerk (onderdeel b);door een andere EU-lidstaat gefinancierde openbare hoger onderwijsinstellingen of onderzoeksorganisaties zonder winstoogmerk (onderdeel c); en private onderzoeksorganisaties met of zonder winstoogmerk (onderdeel d).

Artikel 6. Bij de aanvraag te overleggen informatie

Het activiteitenplan met betrekking tot subsidie voor kennisdelingsactiviteiten beschrijft op grond van het tweede lid, onderdeel a, onder meer welke specifieke doelgroepen men beoogt te bereiken met de activiteiten. Met deze specifieke doelgroepen wordt in ieder geval bedoeld gemeenten en andere onderwijsinstellingen; bij andere doelgroepen valt te denken aan bijvoorbeeld docenten, ouders, schoolleiders, werkgevers, gemeenten, culturele instellingen en sportverenigingen.

Voor wat betreft de betrokkenheid van de gemeente bij de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, geldt op grond van het derde lid dat die betrokkenheid zowel kan worden aangetoond door ondertekening door de gemeente van de samenwerkingsovereenkomst, als door een intentieverklaring van de gemeente, die bij de samenwerkingsovereenkomst tussen de andere partijen wordt gevoegd. Omdat het van belang is voor de aanvrager en de andere betrokken partijen dat van meet af aan heldere afspraken bestaan over de rol en verantwoordelijkheden van elke partij, geniet een samenwerkingsovereenkomst die tevens door de gemeente is ondertekend de voorkeur. Voor die ondertekening zal een besluit van het college van burgemeester en wethouders zijn vereist. Het is denkbaar dat de doorlooptijden van het besluitvormingsproces binnen een gemeente een tijdige ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst bemoeilijken, waardoor het voor de aanvrager onmogelijk wordt tijdig een volledige aanvraag in te dienen. Om die situatie te ondervangen, is voorzien in de mogelijkheid dat de aanvrager een intentieverklaring van de gemeente bijvoegt waarin wordt verklaard dat de gemeente voornemens is gedurende de looptijd van de activiteiten met de partijen bij de samenwerkingsovereenkomst samen te werken.

Bij het indienen van een intentieverklaring wordt gebruik gemaakt van het model dat is bekendgemaakt op de website www.dus-i.nl (zesde lid).

Op grond van het vierde lid bestaat bij een aanvraag met betrekking tot een interventie een verplichting tot cofinanciering van drieëndertig procent door een of meerdere derden. Cofinanciering kan geschieden in de vorm van financiële middelen maar bijvoorbeeld ook in de vorm van de inzet van personeel of arbeidstijd. Het gaat erom dat de cofinanciering te waarderen is op ten minste drieëndertig procent van het totaal aan subsidiabele kosten van de interventie.

Het vijfde lid regelt dat ingeval van een aanvraag voor onderzoekssubsidie ten minste een kennisinstelling partij dient te zijn bij de samenwerkingsovereenkomst. Een bekostigde instelling voor hoger onderwijs kan zowel in de hoedanigheid van aanvrager als in de hoedanigheid van – ingeval van een aanvraag voor onderzoekssubsidie – kennisinstelling partij zijn bij een samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 7. Subsidieverplichtingen

Op grond van het vierde lid zijn subsidieontvangers van subsidie voor een interventie of voor een onderzoek verplicht om mee te werken aan minstens een bijeenkomst in het kader van de Gelijke Kansen Alliantie van de minister. Het gaat hier expliciet om een landelijke (en niet een regionale) bijeenkomst omdat op die manier wordt bijgedragen aan de doelstelling van de Gelijke Kansen Alliantie om kennis en inzichten zo breed mogelijk met elkaar te delen.

Artikel 10. Wijze van verdeling beschikbare middelen

Op grond van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst, wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen.

Artikel 11. Weigeringsgronden

Het doel van onderhavige regeling is om de aanvrager en de andere samenwerkingspartners te stimuleren tot het ontplooien van nieuwe activiteiten ter bevordering van kansengelijkheid. Daarom is in onderdeel c geregeld dat een subsidieaanvraag met betrekking tot een interventie, wordt geweigerd indien de activiteiten in het kader van de interventie reeds eerder zijn uitgevoerd door de aanvrager of een andere partij waarmee wordt samengewerkt. Ook wordt een subsidieaanvraag voor onderzoek geweigerd indien eerder soortgelijk onderzoek is verricht (onderdeel d). Bovenstaande doet niet af aan de mogelijkheid dat subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die reeds zijn aangevangen op het moment dat de aanvraag wordt ingediend, mits de activiteiten niet eerder zijn aangevangen dan op 1 augustus 2017 (zie artikel 4, tweede lid).

Artikel 12. Besteding subsidie

Indien het bevoegd gezag dat subsidie verkrijgt meerdere scholen onder zich heeft, kan het zelf bepalen hoe het subsidiebedrag over de verschillende scholen wordt verdeeld.

Artikel 16. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking op de dag nadat deze in de Staatscourant is gepubliceerd, daarmee wordt afgeweken van de regel dat een regeling niet eerder dan twee maanden na publicatie in werking treedt. Zie voor een verdere toelichting paragraaf 4 van de algemene toelichting.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven