Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 19 september 2017, nr. IENM/BSK-2017/226214, tot wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer en de Regeling omgevingsrecht in verband met de aanpassingen aan private documenten (actualisatie NEN en PGS 15, 29, 32 en 35) en de actualisatie van bijlage 13

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 1.7, 2.3b, tweede lid 2.9, tweede lid, 2.10, 3.28, vierde lid, 3.30, 4.1, eerste en zevende lid, 4.5, eerste lid, 4.6, 4.7, vierde lid, 4.17, 5.13, 5.29, en 5.38 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Activiteitenregeling milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische rangschikking worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

AS 6800: AS 6800 Controle en keuring tank(opslag)installaties met bijbehorende protocollen, SIKB, versie zoals opgenomen in bijlage C van de Regeling Bodemkwaliteit;

BRL 2307-1: BRL 2307-1 Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO productcertificaat voor AVI-bodemas voor ongebonden toepassing op of in de bodem in grond- en wegenbouwkunde, versie van 27 mei 2008 met wijzigingsblad van 14 april 2016;

BRL K796: BRL K796/02, Beoordelingsrichtijn voor bovengrondse horizontale cilindrische stalen tanks tot 150 m3 voor de drukloze opslag van vloeistoffen, Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen, versie van 18 oktober 2006 met wijzigingsblad van 1 september 2015;.

2. Het onderdeel ‘BRL 2307’ vervalt.

3. Het onderdeel ‘BRL 2342’ komt te luiden:

BRL 2342: Beoordelingsrichtlijn voor een KOMO attest voor Mestbassins en Afdekkingen voor mestbassins, Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen, versie van 9 mei 2017;.

4. Het onderdeel ‘NEN 5740’ komt te luiden:

NEN 5740: NEN 5740:2009 +A1:2016: Bodem - Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, april 2016;.

5. Het onderdeel ‘NEN 6068’ komt te luiden:

NEN 6068: NEN 6068:2008+C1:2016: Nederlandse norm voor Milieu en veiligheid – Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten, juni 2016;.

6. Het onderdeel ‘NEN-EN 12566-1’ komt te luiden:

NEN-EN 12566-1: NEN-EN 12566-1:2016 Europese norm voor Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties tot en met 50 IE – Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, september 2016;.

7. Het onderdeel ‘NEN-EN 14789’ komt te luiden:

NEN-EN 14789: NEN-EN 14789:2017: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme, januari 2017;.

8. Het onderdeel ‘NEN-EN 14970’ komt te luiden:

NEN-EN 14790: NEN-EN 14790:2017: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de waterdamp in leidingen – Standaard referentiemethode, januari 2017;.

9. Het onderdeel ‘NEN-EN 14791’ komt te luiden:

NEN-EN 14791: NEN-EN 14791:2017: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie aan zwaveldioxide – Referentiemethode, januari 2017;.

10. Het onderdeel ‘NEN-EN 14792’ komt te luiden:

NEN-EN 14792: NEN-EN 14792:2017: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie aan stikstofoxiden – Referentiemethode: Chemiluminescentie, januari 2017;.

11. Het onderdeel ‘NEN-EN 15058’ komt te luiden:

NEN-EN 15058: NEN-EN 15058:2017: Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie van koolstofmonoxide (CO) – Referentiemethode: Niet-dispersieve infrarood spectrometrie, januari 2017;.

12. Het onderdeel ‘NEN-EN-ISO 17294-2’ komt te luiden:

NEN-EN-ISO 17294-2: NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Europese norm voor Water – Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma – Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, augustus 2016;.

13. Het onderdeel ‘NEN-ISO 10523’ komt te luiden:

NEN-EN-ISO 10523: NEN-EN-ISO 10523:2012, Water – Bepaling van de pH, februari 2012;.

14. Het onderdeel ‘PGS 15’ komt te luiden:

PGS 15: Richtlijn PGS 15, getiteld ‘Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen’, zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 15:2016 versie 1.0 (september 2016);.

B

Artikel 2.22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, onder 15, wordt ‘vocht’ vervangen door: waterdamp.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Bij het uitvoeren van handelingen als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 1, 3, 6 en 15, kunnen tot [1 april 2019] onderstaande normbladen worden toegepast:

    • a. NEN-EN 14792:2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie aan stikstofoxiden (NOx) – Referentiemethode – Chemiluminescentie, december 2005;

    • b. NEN-EN 14 791, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie aan zwaveldioxide – Referentiemethode, november 2005;

    • c. NEN-EN 14 789, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme, november 2005, respectievelijk

    • d. NEN-EN 14 790, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de waterdamp in leidingen, november 2005.

C

Aan artikel 3.7a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Bij het uitvoeren handelingen als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 1, 2 en 5 kunnen tot [1 april 2019] onderstaande normbladen worden toegepast:

    • a. NEN-EN 14792:2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie aan stikstofoxiden (NOx) – Referentiemethode – Chemiluminescentie, december 2005,

    • b. NEN-EN 14 791, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie aan zwaveldioxide – Referentiemethode, november 2005, respectievelijk

    • c. NEN-EN 14 789, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme, november 2005.

D

Artikel 3.35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt ‘artikel 3.29, onderdelen c tot en met i, ‘ vervangen door ‘artikel 3.29, eerste lid, onderdelen c tot en met i, ‘ en wordt ‘artikel 3.29, onderdeel j’ vervangen door: artikel 3.29, tweede lid.

2. In het zesde lid, eerste volzin, wordt na ‘opslagtank’ ingevoegd: met de daarbij behorende leidingen.

3. Het tiende lid komt te luiden:

  • 10. In afwijking van het vierde en zesde lid en artikel 3.36, zesde lid, is een inwendige beoordeling of inwendige inspectie bij de keuring van een ondergrondse opslagtank en van de leidingen niet noodzakelijk indien deze opslagtank of deze leidingen dubbelwandig zijn uitgevoerd met een lekdetectiesysteem in de wand.

E

In artikel 3.36, vijfde lid, wordt na ‘bezinksel’ ingevoegd: overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een instelling, die voor deze werkzaamheid beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.

F

Artikel 3.71d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages voor het opslaan van gasolie is uitgevoerd en geïnstalleerd en wordt gerepareerd of vervangen overeenkomstig BRL K903 door een persoon of instelling die is gecertificeerd overeenkomstig die BRL. De opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages wordt beoordeeld, gecontroleerd of gekeurd overeenkomstig AS 6800 door een persoon of instelling die is gecertificeerd overeenkomstig dat document.

2. Het achtste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. van de dubbelwandige leidingen. In afwijking van het eerste lid vindt deze controle plaats overeenkomstig BRL K903, door een bedrijf dat gecertificeerd is op grond van die BRL;

3. In het negende lid wordt ‘BRL K903’ vervangen door: AS 6800.

G

Artikel 3.71f, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een opslagtank die dubbelwandig is uitgevoerd met een systeem voor lekdetectie zijnde:

    • a. een elektronisch lekdetectiesysteem volgens de BRL K910, dat ten minste eenmaal per jaar wordt beoordeeld en is goedgekeurd overeenkomstig BRL K903, door een bedrijf dat gecertificeerd is op grond van die BRL, of

    • b. een lekdetectiepotsysteem volgens BRL K796, dat ten minste eenmaal per maand wordt gecontroleerd op goede werking. Bij het constateren van gebreken wordt het lekdetectiepotsysteem binnen een periode van een maand hersteld. Eenmaal per jaar wordt van de controle een aantekening in het installatieboek gemaakt.

H

Artikel 3.71g, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een opslagtank die dubbelwandig is uitgevoerd met een systeem voor lekdetectie zijnde:

    • a. een elektronisch lekdetectiesysteem volgens de BRL K910, dat ten minste eenmaal per jaar wordt beoordeeld en is goedgekeurd overeenkomstig BRL K903, door een bedrijf dat gecertificeerd is op grond van die BRL, of

    • b. een lekdetectiepotsysteem volgens BRL K796, dat ten minste eenmaal per maand wordt gecontroleerd op goede werking. Bij het constateren van gebreken wordt het lekdetectiepotsysteem binnen een periode van een maand hersteld. Eenmaal per jaar wordt van de controle een aantekening in het installatieboek gemaakt.

I

Artikel 3.71j wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdelen a en b, wordt ‘voorschrift 3.10’ vervangen door: de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift het voorschrift 3.3.3 van PGS 15 niet van toepassing verklaren, mits aanvullende eisen worden gesteld aan de brandwerende voorzieningen of branddetectie of aan de aanwezigheid van deskundig personeel binnen de inrichting als bedoeld in voorschrift 3.14.1 van de PGS 15.

J

In artikel 3.99, derde lid, vervallen ‘een debietmeting en’ en ‘onmiddellijk’.

K

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘4.10, vierde lid’ vervangen door: 4.10, zesde lid.

2. In het derde lid wordt na ‘4.2’ ingevoegd: , 4.9.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico als bedoeld in artikel 4.1, zevende lid, van het besluit, wordt bij het opslaan van vloeibare kunstmeststoffen in verpakking in het kader van agrarische activiteiten als bedoeld in artikel 4.1, tiende lid, van het besluit, voldaan aan artikel 4.10b.

L

Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. De opsomming in het eerste lid komt te luiden:

  • a. paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2;

  • b. paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.13;

  • c. de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3;

  • d. de voorschriften 3.4.1 tot en met 3.4.8;

  • e. de paragrafen 3.6, 3,7, 3,11 en 3,12;

  • f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;

  • g. voorschrift 3.14.1, en

  • h. de paragrafen 3.15, 3.16, 3.18 en 3.19.1.

2. De opsomming van het tweede lid komt te luiden:

  • a. gevaarlijke stoffen in verpakking van de klassen 1, 4 of 7 van het ADR;

  • b. gasflessen, spuitbussen, gaspatronen of aanstekers van de klasse 2 van het ADR;

  • c. gevaarlijke stoffen in verpakking van de klasse 6.2 categorie I1 en I2 van het ADR;

  • d. gevaarlijke stoffen in verpakking van de klasse 9 van het ADR, met uitzondering van de stoffen met classificatiecode M6 of M7 die het aquatisch milieu verontreinigen;

  • e. CMR-stoffen, voor zover het metalen in vaste vorm, met uitzondering van poedervormige metalen betreft, of

  • f. loodzuuraccu’s.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De opslag van spuitbussen of gaspatronen, die aanwezig zijn als aanverwante stoffen als bedoeld in voorschrift 3.1.4 van de PGS 15, voldoet aan artikel 4.4.

M

De opsomming van artikel 4.4 komt te luiden:

  • a. de voorschriften 3.1.1 en 3.1.3;

  • b. de voorschriften 3.2.1 tot en met 3.2.10;

  • c. de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3;

  • d. de voorschriften 3.4.2 tot en met 3.4.8;

  • e. de paragrafen 3.7, 3.11 en 3.12;

  • f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;

  • g. voorschrift 3.14.1;

  • h. de paragrafen 3.15, 3.16, 3.18 en 3.19.1, en

  • i. de paragrafen 7.3 en 7.4.

N

Artikel 4.4a wordt als volgt gewijzigd:

1. De opsomming van het eerste lid komt te luiden:

  • a. de voorschriften 3.1.1 en 3.1.3;

  • b. de voorschriften 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.4 tot en met 3.2.10;

  • c. de voorschriften 3.4.10 en 3.4.11;

  • d. paragraaf 3.7, met uitzondering van voorschrift 3.7.5;

  • e. de paragrafen 3.11 tot en met 3.19.1, met uitzondering van voorschrift 3.14.2, en

  • f. de voorschriften 6.1.2 en 6.1.3.

2. De opsomming van het tweede lid komt te luiden:

  • a. de voorschriften 6.2.1 en 6.2.2;

  • b. de voorschriften 6.2.7 tot en met 6.2.17, en

  • c. de voorschriften 6.3.2 tot en met 6.3.5.

3. In het vierde lid worden de onderdelen a tot en met c geletterd b tot en met d en wordt een onderdeel a ingevoegd, luidende:

  • a. warmte-isolerende bescherming voor het vervoer van sterkt gekoelde vloeibaar gemaakte gassen;

4. In het zesde lid wordt ‘de voorschriften 6.2.3, 6.2.10 en 6.2.14’ vervangen door: de voorschriften 6.1.2, 6.2.10 en 6.2.15.

O

De opsomming van artikel 4.4b, eerste lid, komt te luiden:

  • a. paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2;

  • b. paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.13;

  • c. de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3;

  • d. de voorschriften 3.4.1 tot en met 3.4.8;

  • e. de paragrafen 3.6, 3.7, 3.11 en 3.12;

  • f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;

  • g. voorschrift 3.14.1, en

  • h. de paragrafen 3.15, 3.16, 3.18 en 3.19.1.

P

Artikel 4.4c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid, onderdeel c, wordt ‘accu’s’ vervangen door: loodzuuraccu’s.

2. In het derde lid wordt ‘accu’ vervangen door: loodzuuraccu.

Q

De artikelen 4.4d en 4.5 komen te luiden:

Artikel 4.4d

Indien in deze paragraaf wordt verwezen naar PGS 15 kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan het opslaan van gevaarlijke stoffen als bedoeld in deze paragraaf, voor zover toepassing van PGS 15 redelijkerwijs niet mogelijk is en de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet.

Artikel 4.5

In afwijking van de artikelen 4.3 tot en met 4.4b kan het bevoegd gezag voor inrichtingen die zijn opgericht voor 1 januari 2008 en waarvoor tot dat tijdstip een vergunning van kracht was, dan wel voorschriften golden op basis van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het besluit, maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de bouwkundige eisen zoals gesteld in voorschrift 3.2.2 van PGS 15. Het maatwerkvoorschrift kan uitsluitend minder strenge eisen aan de bouwkundige voorzieningen stellen.

R

Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de puntkomma vervangen door: , of.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘, of’ vervangen door een punt.

3. Het eerste lid, onderdeel d, vervalt.

4. het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De artikelen 4.3, eerste lid, 4.4, 4.4a, eerste tot een met vijfde lid, 4.4b en 4.4c zijn niet van toepassing op gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR-stoffen in verpakking:

    • a. die tijdelijk worden opgeslagen overeenkomstig artikel 4.7;

    • b. die als werkvoorraad aanwezig zijn;

    • c. die in vervoerseenheden aanwezig zijn;

    • d. die in een verkoopruimte aanwezig zijn;

    • e. die via leidingen zijn aangesloten op een installatie;

    • f. zijnde gasflessen van de klasse 2 van het ADR met een totale waterinhoud van maximaal 125 liter;

    • g. zijnde gewasbeschermingsmiddelen en biociden van in totaal maximaal 400 kg of liter, of

    • h. die aanwezig zijn in hoeveelheden kleiner dan de in tabel 4.6 weergegeven hoeveelheden. Indien sprake is van stoffen uit verschillende klassen in hoeveelheden die kleiner zijn dan de in tabel 4.6 opgenomen ondergrens, wordt naar rato berekend of de ondergrens wordt overschreden.

5. Tabel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:

a. De rijen die beginnen met ‘CMR-stoffen’ en ‘2 (UN-nummer 1950: Spuitbussen en UN-nummer 2037: Houders, klein, gas)’ komen te luiden:

CMR-stoffen

n.v.t.

25

2 (UN nummer 1950: Spuitbussen en UN-nummer 2037: Houders, klein gas)

n.v.t.

501

b. De rijen die beginnen met ‘2 (gasflessen)’ en ‘Gewasbeschermingsmiddelen en biociden’ vervallen.

c. Aan de tabel wordt een voetnoot toegevoegd, luidende:

  • 1. Voor spuitbussen en gaspatronen die samen met andere gevaarlijke stoffen worden opgeslagen geldt een ondergrens van 1 kg.

S

Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘voorschrift 3.17.1’ vervangen door: voorschrift 3.14.1.

2. De opsomming van het tweede lid komt te luiden:

  • a. voorschrift 3.2.4;

  • b. de voorschriften 3.4.2 tot en met 3.4.7 en 3.4.9;

  • c. paragraaf 3.6;

  • d. de voorschriften 3.7.1 tot en met 3.7.7;

  • e. de paragrafen 3.10, 3.11 en 3.12;

  • f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;

  • g. voorschrift 3.14.1;

  • h. de paragrafen 3.15, 3.16 en 3.18, en

  • i. de voorschriften 5.4.2, 5.4.3 en 5.4.6 tot en met 5.4.9.

3. In het derde lid, onderdeel d, wordt na ‘stoffen’ ingevoegd: met.

4. Het vijfde, zesde en zevende lid komen te luiden:

  • 5. Onverminderd het tweede tot en met vierde lid voldoet de opslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aan de voorschriften van paragraaf 5.5 van PGS15.

  • 6. Onverminderd het tweede tot en met vierde lid voldoet de opslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de voorschriften van paragraaf 5.6 PGS 15.

  • 7. In afwijking van het vijfde en zesde lid is tot [1 oktober 2020] het tweede aandachtstreepje van de voorschriften 5.5.2 en 5.6.5 van de PGS 15 niet van toepassing op een inrichting die is opgericht voor [1 oktober 2017]. De maximaal aanwezige hoeveelheid stoffen van ADR klasse 3 is in dat geval 2000 kg of liter per opslagvoorziening als bedoeld in dit artikel.

T

In artikel 4.8, tweede lid, onderdeel a, wordt ‘4.5’ vervangen door: 4.4d.

U

Artikel 4.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘CMR-stoffen’ vervangen door: vloeibare CMR-stoffen.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het opslaan van een werkvoorraad aan gevaarlijke stoffen als bedoeld in voorschrift 3.1.3 van PGS 15 of bodembedreigende stoffen vindt plaats in een deugdelijke en gesloten verpakking die bestand is tegen de desbetreffende stof.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Het opslaan van een werkvoorraad aan brandbare vloeistoffen van meer dan 50 liter vindt plaats boven een lekbak. Deze lekbak is onbrandbaar en productbestendig en kan ten minste 100% van de daarboven opgeslagen vloeistoffen bevatten.

V

In artikel 4.11, eerste en tweede lid, wordt ‘de voorschriften 3.10.1 tot en met 3.10.3’ vervangen door: de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3.

W

In artikel 4.12, vierde lid, wordt ‘de voorschriften 3.10.1 tot en met 3.10.3’ vervangen door: de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3.

X

Artikel 4.12a komt te luiden:

Artikel 4.12a

Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift het voorschrift 3.3.3 van PGS 15 niet van toepassing verklaren, mits aanvullende eisen worden gesteld aan de brandwerende voorzieningen of branddetectie of aan de aanwezigheid van deskundig personeel binnen de inrichting als bedoeld in voorschrift 3.14.1 van PGS 15.

Y

In artikel 4.13, tweede lid, wordt ‘artikel 4.4a, eerste lid, onder e en f,’ vervangen door: artikel 4.4a, onder f,.

Z

Artikel 4.15, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages voor het opslaan van halfzware olie, polyesterhars of stoffen van de klasse 8 van het ADR, verpakkingsgroepen II en III zonder bijkomend gevaar, is uitgevoerd en geïnstalleerd en wordt gerepareerd of vervangen overeenkomstig BRL K903, door een bedrijf dat op grond van die BRL daartoe is gecertificeerd. De opslagtank, bedoeld in de eerste volzin wordt gekeurd overeenkomstig AS 6800, door een persoon of instelling die is gecertificeerd overeenkomstig dat document.

AA

Artikel 4.18, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een opslagtank die dubbelwandig is uitgevoerd met een systeem voor lekdetectie zijnde:

    • a. een elektronisch lekdetectiesysteem volgens de BRL K910, dat ten minste eenmaal per jaar wordt beoordeeld en is goedgekeurd overeenkomstig BRL K903, door een bedrijf dat is gecertificeerd op grond van die BRL, of

    • b. een lekdetectiepotsysteem volgens BRL K796, dat ten minste eenmaal per maand wordt gecontroleerd op goede werking. Bij het constateren van gebreken wordt het lekdetectiepotsysteem binnen een periode van een maand hersteld. Eenmaal per jaar wordt van de controle een aantekening in het installatieboek gemaakt.

AB

Artikel 4.18a, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een opslagtank die dubbelwandig is uitgevoerd met een systeem voor lekdetectie zijnde:

    • a. een elektronisch lekdetectiesysteem volgens de BRL K910, dat ten minste eenmaal per jaar wordt beoordeeld en is goedgekeurd overeenkomstig BRL K903, door een bedrijf dat is gecertificeerd op grond van die BRL ,of

    • b. een lekdetectiepotsysteem volgens BRL K796, dat ten minste eenmaal per maand wordt gecontroleerd op goede werking. Bij het constateren van gebreken wordt het lekdetectiepotsysteem binnen een periode van een maand hersteld. Eenmaal per jaar wordt van de controle een aantekening in het installatieboek gemaakt.

AC

In artikel 4.19, eerste lid, vervalt: of vloeibare bodembedreigende stoffen.

AD

Artikel 4.25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt na ‘overeenkomstig’ ingevoegd: de voorschriften 5.2.1 tot en met 5.2.4 van PGS 8 en.

2. De opsomming van het eerste lid komt te luiden:

  • a. paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2;

  • b. paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.13;

  • c. de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3;

  • d. de voorschriften 3.4.1 tot en met 3.4.8;

  • e. de paragrafen 3.6, 3.7, 3.11 en 3.12;

  • f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;

  • g. voorschrift 3.14.1;

  • h. de paragrafen 3.15, 3.16, 3.18 en 3.19.1, en

  • i. de voorschriften 9.2.2 of voorschrift 9.2.3.

3. In het tweede lid, aanhef, wordt na ‘overeenkomstig’ ingevoegd : de voorschriften 5.2.1 tot en met 5.2.4 van PGS 8 en.

4. De opsomming van het tweede lid komt te luiden:

  • a. paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2;

  • b. paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.13;

  • c. de voorschriften 3.3.1 tot en met 3.3.3;

  • d. de voorschriften 3.4.1 tot en met 3.4.8;

  • e. de paragrafen 3.6, 3.7, 3.11 en 3.12;

  • f. de voorschriften 3.13.1 en 3.13.2;

  • g. voorschrift 3.14.1;

  • h. de paragrafen 3.15, 3.16, 3.18 en 3.19.1, en

  • i. de voorschriften 9.2.2 of voorschrift 9.2.3.

AE

Artikel 4.25a komt te luiden:

Artikel 4.25a

Indien in deze paragraaf wordt verwezen naar PGS 15 kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan het opslaan van gevaarlijke stoffen als bedoeld in deze paragraaf, voor zover toepassing van PGS 15 redelijkerwijs niet mogelijk is en de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet.

AF

In artikel 4.88, tweede lid, wordt na ‘de artikelen 4.91’ ingevoegd: , 4.92, 4.92a, 4.94.

AG

Aan artikel 5.5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij het uitvoeren van handelingen als bedoeld in het eerste lid, inzake zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), koolmonoxide, zuurstof en waterdamp kunnen tot [1 april 2019] onderstaande normbladen worden toegepast:

    • a. NEN-EN 14 791, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie aan zwaveldioxide – Referentiemethode, november 2005;

    • b. NEN-EN 14792:2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie aan stikstofoxiden (NOx) – Referentiemethode – Chemiluminescentie, december 2005;

    • c. NEN-EN 15 058, 2006: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie van koolstofmonoxide (CO) – Referentiemethode: Niet-dispersieve infrarood spectrometrie, juni 2006;

    • d. NEN-EN 14 789, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme, november 2005, respectievelijk

    • e. NEN-EN 14 790, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de waterdamp in leidingen, november 2005.

AH

Artikel 5.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In de tabel wordt ‘BRL 2307’ vervangen door: BRL 2307-1.

3. Na de tabel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij het uitvoeren van handelingen als bedoeld in het eerste lid, inzake zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), koolmonoxide, zuurstof en waterdamp kunnen tot [1 april 2019] onderstaande normbladen worden toegepast:

    • a. NEN-EN 14 791, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie aan zwaveldioxide – Referentiemethode, november 2005;

    • b NEN-EN 14792:2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie aan stikstofoxiden (NOx) – Referentiemethode – Chemiluminescentie, december 2005;

    • c. NEN-EN 15 058, 2006: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie van koolstofmonoxide (CO) – Referentiemethode: Niet-dispersieve infrarood spectrometrie, juni 2006,

    • d. NEN-EN 14 789, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme, november 2005, respectievelijk

    • e. NEN-EN 14 790, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de waterdamp in leidingen, november 2005.

AI

Artikel 5.35 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Na de tabel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij het uitvoeren van handelingen als bedoeld in het eerste lid, inzake zwaveldioxide (SO2), zuurstof en waterdamp kunnen tot [1 april 2019] onderstaande normbladen worden toegepast:

    • a. NEN-EN 14 791, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie aan zwaveldioxide – Referentiemethode, november 2005,

    • b. NEN-EN 14 789, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme, november 2005, respectievelijk

    • c. NEN-EN 14 790, 2005: Europese norm voor Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de waterdamp in leidingen, november 2005.

AJ

De tabel in bijlage 13 wordt vervangen door de onderstaande tabel:

CAS-nummer

Stof

MTR (µg/m3)

Toelichting

106-89-8

epichloorhydrine

80

 

106-93-4

1,2-dibroomethaan

0,2

 

106-99-0

1,3-butadieen

3

 

107-06-2

1,2-dichloorethaan

48

 

107-13-1

acrylonitril

10

 

1333-82-0

chroomtrioxide, berekend als chroom

0,0025

 

14977-61-8

chromyldichloride, berekend als chroom

0,0025

 

18540-29-9

chroom(VI)verbindingen, berekend als chroom

0,0025

 

50-00-0

formaldehyde

10

 

71-43-2

benzeen

5

EU-grenswaarde, staat ook in de Wet milieubeheer

7439-92-1

lood en loodverbindingen, berekend als lood

0,5

grenswaarde Wet milieubeheer, geldt alleen voor lood en anorganische loodverbindingen

7439-97-6

kwik en kwikverbindingen, berekend als kwik

0,05

 

7440-43-9

cadmium en cadmiumverbindingen, berekend als cadmium

0,005

EU-richtwaarde, staat ook in de Wet milieubeheer

74-83-9

broommethaan

100

 

75-01-4

vinylchloride

3,6

 

75-21-8

ethyleenoxide

3

 

75-56-9

propyleenoxide

90

 

7738-94-5

chroomzuur

0,0025

 

78-87-5

1,2-dichloorpropaan

12

 

79-01-6

trichlooretheen

200

 

84-74-2

dibutyl phthalate (DBP)

0,1

 

91-94-1

3,3-dichloorbenzidine

0,02

 

ARTIKEL II

In de Regeling omgevingsrecht wordt de Bijlage als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van de Bijlage komt te luiden:

Bijlage behorende bij artikel 9.2 van de Regeling omgevingsrecht: Nederlandse informatiedocumenten over BBT

2. De rij die begint met ‘PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen’ komt te luiden:

PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

september 2016

publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl

3. De rij die begint met ‘PGS 29: Richtlijn voor bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks’ komt te luiden:

PGS 29: Richtlijn voor bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks

december 2016

publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl

4. Na de rij die begint met ‘PGS 30: Vloeibare brandstoffen – bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties’ worden twee rijen ingevoegd, luidende:

PGS 32: Explosieven voor civiel gebruik: bovengrondse opslag

oktober 2016

publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl

PGS 35:Waterstof: Afleverinstallaties van waterstof voor wegvoertuigen

Afleverinstallaties van waterstof voor wegvoertuigen

april 2015

publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl

ARIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Deze regeling bevat een wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: Activiteitenregeling) en de Regeling omgevingsrecht (hierna: Mor), waarbij deze twee regelingen worden aangepast naar aanleiding van de actualisatie van een aantal PGS-richtlijnen en normalisatiedocumenten van het Nederlands Normalisatie Instituut (hierna: NEN-normen). PGS staat voor Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen. De Publicatiereeks is een handreiking voor bedrijven die gevaarlijke stoffen produceren, transporteren, opslaan of gebruiken en voor overheden die zijn belast met het toezicht op deze bedrijven. De Publicatiereeks geeft de stand van de techniek weer en waar relevant wordt verwezen naar regelgeving en voorschriften. NEN-normen bevatten afspraken die marktpartijen vrijwillig met elkaar maken over de kwaliteit en veiligheid van producten, diensten en processen.

Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de toezeggingen aan het parlement en het bedrijfsleven om in de regelgeving de verwijzingen naar documenten met betrekking tot de beste beschikbare technieken (BBT) zo actueel mogelijk te houden. Hiernaast wordt in deze regeling een aantal kleine, met name taalkundige, correcties doorgevoerd in de Activiteitenregeling.

2. Inhoud van de regeling

De Activiteitenregeling bevat algemene normen waaraan inrichtingen zich moeten houden en verwijst op diverse plekken voor de invulling van die normen naar PGS-richtlijnen. De bijlage bij het Mor bevat een lijst met documenten die als BBT-documenten worden beschouwd en die bij de verlening van vergunningen in acht moeten worden genomen. PGS-richtlijnen worden opgesteld door deskundige vertegenwoordigers vanuit overheid en bedrijfsleven. De bij een PGS-richtlijn betrokken organisaties zijn vermeld in de richtlijn zelf. Bij de totstandkoming van deze PGS-richtlijnen wordt gestreefd om consensus te bereiken tussen de verschillende partijen. Dit heeft geresulteerd in draagvlak bij de betrokken partijen voor de geactualiseerde PGS-richtlijnen. Met deze regeling worden ten eerste vier geactualiseerde PGS-richtlijnen in de regelgeving opgenomen.

PGS 15 bevat voorschriften voor de veilige opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Deze richtlijn is relevant voor een belangrijk deel van de industrie in Nederland. Ieder bedrijf dat met gevaarlijke stoffen werkt, zoals het midden- en kleinbedrijf, de transportsector en de chemische industrie, heeft met de bepalingen van deze richtlijn te maken. In september 2016 is een nieuwe versie van PGS 15 vastgesteld.

PGS 29 bevat voorschriften voor de veilige bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks. Bedrijven met een dergelijke opslag zijn vergunningplichtig. PGS 29 van 2016 betreft een volledige revisie van de voorgaande versie uit 2008. Bij veel voorschriften is nu een toelichting gegeven. In het hoofdstuk veiligheidsmanagement is nu onderscheid gemaakt tussen Brzo-inrichtingen (inrichtingen die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen) en niet Brzo-inrichtingen.

PGS 32 is een nieuwe richtlijn uit 2015 met voorschriften voor de veilige bovengrondse opslag van explosieven voor civiel gebruik. Deze opslag kan plaatsvinden bij de fabrikant, distributeur, eindgebruiker of op de eindlocatie of in het afvalstadium in afwachting van vernietiging. Dit is altijd vergunningplichtig. PGS 32 geeft de stand der techniek voor permanente opslag van explosieven met betrekking tot de constructie, brandveiligheid en beveiliging. Behalve de bepaling van de veiligheidsafstanden, geeft de richtlijn ook voorbeelden van effectbeperkende maatregelen.

PGS 35 is een nieuwe richtlijn uit 2016 met voorschriften voor het afleveren van waterstof aan het wegverkeer. Deze richtlijn bevat voorschriften voor het beperken van de veiligheidsrisico’s en voor de constructie, uitvoering, onderhoud, keuring en het gebruik van waterstofafleverinstallaties op land met bijbehorende hulpapparatuur. Hiermee zijn randvoorwaarden geformuleerd voor de marktintroductie van waterstof als voertuigbrandstof, zodat kennis en ervaring opgedaan kan worden met waterstofprojecten zoals de aanleg van waterstoftankstations.

Daarnaast verwijst de Activiteitenregeling op diverse plekken naar NEN-normen. Zij worden voor organisaties en instanties in onderlinge samenspraak in NEN-commissies ontwikkeld, en door NEN vastgelegd en uitgegeven. Breed draagvlak en waar mogelijk consensus zijn de uitgangpunten in dit proces van normalisatie. De NEN-normen die in deze regeling worden geactualiseerd raken met name aan de werkwijzen van de diverse laboratoria in Nederland. Hen wordt dan ook door middel van een overgangstermijn de tijd geboden de processen aan te passen.

3. Gevolgen voor het milieu

Door deze wijzigingsregeling wordt het gebruik van de geactualiseerde BBT voorgeschreven, en daarmee wordt een minimum milieubeschermingsniveau gegarandeerd.

4. Effecten voor het bedrijfsleven

Een inschatting van het effect op de inhoudelijke nalevingskosten als gevolg van de wijzigingsregeling is gemaakt aan de hand van de methodiek zoals beschreven in de Handleiding Meten inhoudelijke nalevingskosten bestaande regelgeving. In deze handleiding is sprake van directe kosten van naleving als de naleving van de wettelijke verplichting direct bijdraagt aan de realisatie van het publieke doel. PGS 15 is voor deze wijzigingsregeling relevant tot opslaghoeveelheden van 10 ton per opslagvoorziening. De wijzigingen in PGS 15 die betrekking hebben op dergelijke opslaghoeveelheden zijn vooral gericht op het verbeteren van de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid. Er wordt geen wijziging in de nalevingskosten verwacht.

5. Uitvoering en handhaving

De regeling is voor een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudegevoeligheidstoets voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat (RWS). Zowel de ILT als RWS hebben aangegeven een toets onnodig te achten vanwege het feit dat de uitvoering en handhaving hiervan voornamelijk bij decentrale overheden is belegd.

6. Consultatie en inspraak

Deze wijzigingsregeling is niet volgens de voor regelingen gebruikelijke procedure op internet ter consultatie aangeboden. Gelet op de bestaande praktijk om de inspraak op een wijziging van de Activiteitenregeling via voorpublicatie in de Staatscourant vorm te geven, is deze regeling op 6 april 2017 voor inspraak voorgepubliceerd in de Staatscourant. Na de consultatie is een aantal redactionele aanpassingen doorgevoerd. Tevens is de actualisatie van de BRL 2342 toegevoegd en is op verzoek van het RIVM bijlage 13 aangepast na consultatie in de Adviesgroep Industriële Emissies.

Daarnaast is de regeling in overeenstemming met de Code interbestuurlijke verhoudingen aangeboden aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Naar aanleiding van de opmerkingen vanuit het IPO is een aantal kleine correcties doorgevoerd.

7. Notificatie

Het ontwerp van deze wijzigingsregeling is op 9 juni 2017 gemeld aan de Commissie van de Europese Unie (2017/0238/NL)) ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Er zijn geen reacties op de ontwerpregeling ontvangen.

8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2017. Hiermee wordt aangesloten bij het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten voor de regelgeving. Met een beroep op aanwijzing 174, vierde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de Regelgeving wordt afgeweken van de standaard publicatietermijn en wordt deze verkort enkel weken. De noodzaak om de best beschikbare technieken te kunnen toepassen is hierbij leidend geweest. Door de publieke consultatie zijn bevoegde gezagen en het bedrijfsleven overigens tijdig geïnformeerd over deze wijzigingsregeling om de noodzakelijke aanpassingen door te voeren. Ook is de conceptregeling direct na het verlopen van de notificatietermijn ter informatie op de website www.infomil.nl gepubliceerd. Daarnaast is op een aantal punten voorzien in overgangsrecht.

Artikelsgewijs

Artikel I, wijziging Activiteitenregeling

Onderdeel A, artikel 1.2

De AS 6800 is aan de rangschikking toegevoegd omdat ten behoeve van het controleren van bovengrondse opslagtanks in artikel 3.71d naar deze norm wordt verwezen. Er wordt hierbij aangesloten bij de Regeling bodemkwaliteit.

Abusievelijk ontbrak tot op heden de definitie van de BRL K796, hoewel in de artikelen 3.71f en 3.71g wel naar dit document wordt verwezen. Deze omissie is hersteld. Tevens is de BRL K796 van belang voor de keuring van het lekdetectiepotsysteem dat is toegevoegd aan de artikelen 3.71f, 3.71g en 4.18 en 4.18a.

De voormalige BRL 2307 is opgesplitst in 2 delen BRL 2307-1 en BRL 2307-2. Er wordt naar BRL 2307 verwezen voor het bepalen van de totale hoeveelheid organische koolstof in slakken en bodemas. De splitsing betreft een publiekrechtelijk deel (deel 2) en een privaatrechtelijk deel (deel 1). Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen m.b.t. totale hoeveelheid organische koolstof in slakken en bodemas.

De BRL 2342 is geactualiseerd. Een aantal kleine aanvullingen die vanaf 2013 al waren opgenomen in bestaande ontwerpen van mestbassins, zijn nu ook aan de BRL toegevoegd. Deze eisen stonden eerder in de richtlijn Mestbassins en er werd er bij de uitgifte van de attesten ook al op getoetst. Daarnaast is de paragraaf over besluit bodemkwaliteit verwijderd, want een goedgekeurd ontwerp mestbassin voldoet niet automatisch aan de vereisten uit dat besluit. De verwijzing naar de herziene BRL is doorgevoerd in overleg met KIWA. Zij hebben aangegeven dat de belangrijkste wijzigingen in de nieuwe BRL in de uitvoeringspraktijk al worden toegepast.

De verwijzing naar een aantal NEN-documenten is geactualiseerd. Voor wat betreft de wijzigingen in de NEN-EN 5740, de NEN-6068, NEN-EN 12566-1, NEN-EN-ISO 17294-1, en NEN-EN-ISO 10523 bevatten de geactualiseerde documenten enkel wijzigingen die de naleving bevorderen. De aanpassingen in de overige NEN-EN 14789, NEN-EN 14790, NEN-EN 14791, NEN-EN 14792 en NEN-EN 15058 bevatten wijzigingen in methoden en werkprocessen voor laboratoria. De verwijzing naar PGS 15 is geactualiseerd. De inhoudelijke gevolgen zijn verder toegelicht in de relevante delen van deze artikelsgewijze toelichting.

Onderdelen B, C, GG, HH en II, artikelen 2.22, 3.7a, 5.5, 5.18 en 5.35

Door de actualisatie van deze regeling verwijst de Activiteitenregeling naar de meest actuele versie van NEN-EN 14789, NEN-EN 14790, NEN-EN 14791, NEN-EN 14792 en de NEN-EN 15058. Het is mogelijk dat de analyselaboratoria op het moment dat deze wijzigingsregeling van kracht wordt nog volgens de vervangen norm werken. In de artikelen 2.22, 3.7a, 5.5, 5.18 en 5.35 is daarom een overgangsbepaling opgenomen. Deze bepaling geeft bedrijven die nog niet volgens de geactualiseerde norm werken 18 maanden de tijd om de werkwijze aan te passen.

Onderdeel D, artikel 3.35

Artikel 3.35, eerste lid, was abusievelijk niet aangepast aan de zogenaamde ‘vierde tranche wijziging’ van het Activiteitenbesluit milieubeheer1. Met onderdeel onderdeel D is dit gecorrigeerd. Er is verduidelijkt dat de keuring uit het zesde lid en de uitzondering uit het tiende lid ook gelden voor het leidingwerk.

Onderdeel E, artikel 3.36

Het is altijd de bedoeling geweest dat de jaarlijkse controle op water en bezinksel volgens het in het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument plaatsvindt. Abusievelijk is dit door opeenvolgende wijzigingen van de Activiteitenregeling vervallen. Met deze wijziging is dat weer hersteld.

Onderdeel F, artikel 3.71d

Over het algemeen wordt in de Activiteitenregeling voor normdocumenten inzake bodembescherming dynamisch naar de Regeling bodemkwaliteit verwezen. Bij de zogenaamde ‘vierde tranche wijziging’ van de Activiteitenregeling is voor bovengrondse opslagtanks specifiek naar de BRL K903 verwezen, aangezien de Regeling bodemkwaliteit de normdocumenten niet aanwijst voor bovengrondse tanks. Het blijkt echter dat deze norm niet universeel toepasbaar is. De BRL K903 regelt wel de uitvoering, installatie, reparatie en vervanging van opslagtanks, maar niet de overige beoordelingen, controles en keuringen. Daarvoor had verwezen moeten worden naar het normdocument AS SIKB 6800. Deze omissie is hersteld. In het achtste lid wordt niet meer verwezen naar de jaarlijkse controle van de lekdetectie voor dubbelwandige opslagtanks, aangezien dit al is geregeld in artikelen 3.71f en 3.71g. En er wordt verduidelijkt dat de lekdetectie van dubbelwandige leidingen volgens de BRL K903 moet plaatsvinden.

Onderdelen G, H, AA en BB, artikelen 3.71f, 3,71g, 4.18 en 4.18a

De artikelen 3.71f en 3.71g, tweede lid, zijn aangepast om te verduidelijken dat bij dubbelwandige tanks gekozen kan worden uit twee verschillende systemen voor lekdetectie met elk hun eigen controleregime. Namelijk een elektronisch lekdetectiesysteem (BRL K910) dat jaarlijks gekeurd moet worden volgens de BRL K903 of een lekdetectiepotsysteem (BRL K796) dat afgelezen kan worden door de tankeigenaar zelf. Eenzelfde aanpassing is gedaan in de artikelen 4.18 en 4.18a. Volgens de oude tekst van artikel 4.18, tweede lid, en artikel 4.18a, tweede lid, mocht opslag van bodembedreigende vloeistoffen in een bovengrondse opslagtank alleen zonder lekbak plaatsvinden, als de tank dubbelwandig was met elektronische lekdetectie volgens BRL K910. Abusievelijk werd het niet mogelijk gemaakt om een dubbelwandige tank met een lekdetectiepotsysteem volgens de BRL K796 toe te passen in plaats van een lekbak. Deze omissie is hersteld.

Onderdeel I, artikel 3.71j

Voorheen maakte PGS 15 het mogelijk om af te wijken van het voorschrift dat op een verdieping maximaal twee brandveiligheidsopslagkasten per brandcompartiment mogen worden opgesteld. Dit mocht alleen onder de voorwaarde dat aanvullend brandwerende voorzieningen, branddetectie of de aanwezigheid van deskundig personeel binnen de inrichting werd voorgeschreven. Alle specifieke afwijkmogelijkheden zijn in de PGS 15 vervangen door een algemene afwijkmogelijkheid. Daarom is deze specifieke afwijkmogelijkheid alsnog geregeld in een nieuw derde lid. Zo heeft deze wijziging geen inhoudelijk gevolgen voor de opslag van vuurwerk en noodsignalen bij de krijgsmacht.

Onderdeel J, artikel 3.99

Het woordje ‘debietmeting’ suggereert dat een meter voor het meten van het waswaterdebiet aanwezig moet zijn. Dit wordt weer uitgelegd als een exacte meting van het waswaterdebiet en dit is niet nodig. Op advies van de Technische adviescommissie Regeling ammoniak en veehouderij (TacRav) is artikel 3.99 hierop aangepast.

Onderdeel K, artikel 4.1

In artikel 4.1 is een aantal kleine correcties aangebracht. Tevens is een vijfde lid toegevoegd om de voorwaarden aan te geven waaronder vloeibare kunstmeststoffen opgeslagen mogen worden.

Onderdeel L, artikel 4.3

De belangrijkste wijzigingen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in een PGS 15 opslagvoorziening zijn: aanverwante stoffen en koopmansgoederen mogen in de opslagvoorziening, mits vermeld in het journaal; de regels voor ADR klasse 9 zijn versoepeld, maar rond de opslag voor de ADR klassen 8 of 9 moet een belijning worden aangebracht; een opslagkast voor meer dan 250 kg wordt beschouwd als reguliere opslagvoorziening; losse pallets mogen niet meer in de opslagvoorziening.

In artikel 4.3, tweede lid, is verduidelijkt dat PGS 15 voorschriften niet gelden voor de opslag van ADR klasse 6.2 categorie I1 en I2. Opslag van deze infectueuze stoffen komt vooral voor bij inrichtingen die vergunningplichtig zijn vanwege het werken met genetisch gemodificeerde organismen, zoals academische ziekenhuizen. Ook is conform PGS 15 een uitzondering opgenomen voor vaste metalen CMR-stoffen die niet in poedervorm worden opgeslagen. Omdat hierbij geen veiligheidsrisico’s zijn, hoeven deze vaste metalen niet in een PGS 15 voorziening te worden opgeslagen.

Artikel 4.3, derde lid, gaat over spuitbussen of gaspatronen die niet in een PGS 15 opslagvoorziening opgeslagen hoeven worden, bijvoorbeeld als een uitzondering in het ADR ervoor zorgt dat het geen gevaarlijke stof is. Gezien het risico van rocketeren, moet de opslag van deze spuitbussen of gaspatronen toch voldoen aan artikel 4.4 als ze samen met gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.

Onderdeel M, artikel 4.4

Voor de belangrijkste algemene wijzigingen van PGS 15 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.3. De specifieke voorschriften voor de opslag van spuitbussen, gaspatronen en aanstekers zijn inhoudelijk ongewijzigd. Spuitbussen en gaspatronen die niet volgens artikel 4.4 opgeslagen hoeven worden, bijvoorbeeld als een uitzondering in het ADR ervoor zorgt dat het geen gevaarlijke stof is, moeten wel aan dit artikel voldoen als ze samen met gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Dit volgt uit artikel 4.3, derde lid.

Onderdeel N, artikel 4.4a

Voor de belangrijkste algemene wijzigingen van PGS 15 wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.3. De belangrijkste wijzigingen in de specifieke voorschriften voor de opslag van gasflessen is dat bij binnenopslag van gasflessen met medicinale inhoud alleen brandwerendheid van 60 minuten van buiten naar binnen van belang is. Aansluitend op de gewijzigde werkingssfeer van de PGS 15 hoeft de opslag van sterk gekoelde vloeibare gassen met een warmte-isolerende bescherming niet te voldoen aan PGS 15.

Onderdeel O, artikel 4.4b

Voor de belangrijkste algemene wijzigingen van PGS 15 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.3. De specifieke voorschriften voor de opslag van verpakte ADR klasse 4 stoffen zijn inhoudelijk ongewijzigd.

Onderdeel P, artikel 4.4c

In artikel 4.4.c is verduidelijkt dat de voorgeschreven bodembeschermende voorzieningen alleen gelden voor loodzuuraccu’s. Andere accu’s, zoals de lithium-ion accu’s van elektrische auto’s, bevatten geen zuur en vormen geen risico voor de bodem.

Onderdelen Q en T, artikelen 4.4d en 4.5, en artikel 4.8

Om de structuur van paragraaf 4.1.1 beter te laten aansluiten op de rest van hoofdstuk 4, zijn de artikelen 4.4d en 4.5 inzake maatwerk en overgangsrecht omgewisseld. PGS 15 regelt dat gemotiveerd afwijken van de PGS voorschriften mogelijk is in alle gevallen waar redelijkerwijs niet voldaan kan worden aan de gestelde eisen. Daarom regelt het nieuwe artikel 4.4d dat maatwerk mogelijk is als redelijkerwijs niet aan de PGS 15 voorschriften kan worden voldaan. Het bevoegd gezag mag alleen maatwerk stellen als de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet. Dat betekent dat afwijken van PGS 15 goed gemotiveerd moet worden. Het overgangsrecht van het nieuwe artikel 4.5 is ongewijzigd.

Onderdeel R, artikel 4.6

De wijziging van het eerste lid is een tekstuele aanpassing: de uitzondering voor viskeuze stoffen met een vlampunt vanaf 23 °C (viscositeitsregel) vervalt uit de opsomming, maar blijft wel gelden. ADR klasse 3 stoffen die onder de viscositeitsregel van het ADR vallen worden in het Activiteitenbesluit namelijk niet gezien als gevaarlijke stof, omdat het ADR geen voorwaarden stelt aan het vervoer ervan. Daarmee vallen deze stoffen niet onder de definitie van gevaarlijke stoffen (Activiteitenbesluit artikel 1.1 eerste lid) en hoeven niet volgens artikel 4.3 te worden opgeslagen.

In het tweede lid is de ondergrens voor maximaal 125 liter gasflessen en maximaal 400 kg gewasbeschermingsmiddelen opgenomen in de opsomming en uit de ondergrenzen tabel verwijderd. Dit voorkomt dat deze stoffen worden meegeteld met de naar rato berekening als bedoeld in het tweede lid onderdeel f. In overeenstemming met PGS 15 is in tabel 4.6 de ondergrens voor CMR stoffen opgehoogd naar 25 kg of liter. Voetnoot 1 regelt dat een ondergrens van 1 kg geldt voor spuitbussen en gaspatronen die samen met gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.

Onderdeel S, artikel 4.7

Voor de belangrijkste algemene wijzigingen van PGS 15 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.3. De belangrijkste wijzigingen in de specifieke voorschriften voor de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen zijn: aanverwante stoffen en koopmansgoederen mogen ook in de tijdelijke opslagvoorziening; de regels zijn soepeler voor stoffen van ADR klasse 3 stoffen in vrijgestelde hoeveelheden (EQ) of in gelimiteerde hoeveelheden (LQ), ADR klasse 8 verpakkingsgroep II en III en ADR klasse 9; de maximale hoeveelheid aan ADR klasse 3 stoffen per brandcompartiment is beperkt tot 2000 kg.

In het vijfde en zesde lid is overbodige tekst vervallen, waarbij de opslaghoeveelheid per brandcompartiment werd beperkt tot maximaal 10.000 kg. Grotere opslagen zijn vergunningplichtig en vallen daarom niet onder paragraaf 4.1.1.

Het zevende lid geeft overgangsrecht bij PGS 15 voorschriften 5.5.2 en 5.6.5, die maximaal 2.000 kg of liter ADR klasse 3 stoffen toestaan in een brandcompartiment voor tijdelijke opslag. Voorheen mocht maximaal 2.000 kg of liter aanwezig zijn per opslagvoorziening en gold voor type B bedrijven een maximum van 10.000 kg of liter per brandcompartiment. Er kunnen zich meerdere opslagvoorzieningen in een brandcompartiment bevinden. Dit is dus een aanscherping van de regels voor inrichtingen die meerdere opslagvoorzieningen met elk 2.000 kg of liter ADR klasse 3 stoffen hebben binnen één brandcompartiment. Het overgangsrecht geeft 3 jaar de tijd om de opslag van ADR klasse 3 stoffen terug te brengen tot 2.000 kg of liter per brandcompartiment.

Onderdeel U, artikel 4.10

Artikel 4.10 is herschreven, zodat de bodem- en de veiligheidsvoorschriften gescheiden zijn. Het eerste tot en met het vijfde lid zijn bedoeld ter bescherming van de bodem, waarbij de bodembeschermende voorzieningen moeten voldoen aan artikel 2.4. Het veiligheidsvoorschrift staat nu in het zesde lid. Bij een werkvoorraad boven de 50 liter aan brandbare vloeistoffen is de lekbak namelijk bedoeld om uitbreiding van een eventuele plasbrand te voorkomen. Bovendien is verduidelijkt dat deze lekbak brand- en productbestendig moet zijn en 100% van de opgeslagen stoffen moet kunnen bevatten. Het bodemartikel 2.4 is hier niet van toepassing.

Onderdeel Z, artikel 4.15

Over het algemeen wordt in de Activiteitenregeling voor normdocumenten inzake bodembescherming dynamisch naar de Regeling bodemkwaliteit verwezen. Bij de zogenaamde ‘vierde tranche wijziging’ van de Activiteitenregeling is voor bovengrondse opslagtanks specifiek naar de BRL K903 verwezen, aangezien de Regeling bodemkwaliteit de normdocumenten niet aanwijst voor bovengrondse tanks. De BRL K903 regelt echter wel de uitvoering, installatie, reparatie en vervanging van opslagtanks, maar niet de herkeuring. Daarvoor had verwezen moeten worden naar het normdocument AS SIKB 6800. Deze omissie is hersteld.

Onderdeel AD, artikel 4.25

Voor de belangrijkste algemene wijzigingen van PGS 15 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.3. De belangrijkste wijziging in de specifieke voorschriften voor de opslag en het gebruik van organische peroxiden is dat maximaal 100 kg organische peroxiden in transportverpakking (LQ) volgens de eisen van de PGS 15 mogen worden opgeslagen in een speciaal daarvoor bestemde dedicated opslagvoorziening. Inhoudelijk zijn de eisen aan verwarming in de opslagvoorziening ongewijzigd, alleen wordt daarvoor nu verwezen naar de voorschriften in de PGS 8.

Onderdeel AE, artikel 4.25a

PGS 15 regelt dat gemotiveerd afwijken van de PGS voorschriften mogelijk is in alle gevallen waar redelijkerwijs niet voldaan kan worden aan de gestelde eisen. Daarom regelt artikel 4.25 dat maatwerk mogelijk is als redelijkerwijs niet aan de PGS 15 voorschriften kan worden voldaan. Het bevoegd gezag mag alleen maatwerk stellen als de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet. Dat betekent dat afwijken van PGS 15 goed gemotiveerd moet worden.

Onderdeel AJ, bijlage 13

Indien een zeer zorgwekkende stof vrij kan komen is toetsing aan het maximaal toelaatbare risico (MRT) nodig. Het RIVM heeft voor enkele zeer zorgwekkende stoffen die wel vrij kunnen komen, maar waarvoor nog geen MRT beschikbaar was, het MTR vastgesteld. Deze MTRs zijn toegevoegd aan bijlage 13. Het betreft MRT’s voor chroomtrioxide, chromyldichloride, chroom(VI)verbindingen, Formaldehyde, kwik, chroomzuur en 1,2-dichloorpropaan. De formulering van de MRT voor chroom(VI) is enigszins aangepast. Daarnaast zijn de MRTs op volgorde van CAS-nummer gezet. Een deel van de MRTs is op verzoek van het bevoegd gezag door het RIVM afgeleid, een ander deel op verzoek van IenM of op initiatief van het RIVM zelf in vervolg op het beschikbaar komen van nieuwe wetenschappelijke informatie. Het vaststellen van MTRs gebeurt via de procedure en methode zoals beschreven in bijlage 14 van de Activiteitenregeling. De nieuwe MTRs waren al opgenomen op de site van het RIVM (www.rivm.nl/rvs) en werden al gebruikt in de praktijk. Onderdeel AJ verankert deze MTR’s in de Activiteitenregeling. De actualisatie leidt niet tot extra kosten voor het bedrijfsleven of handhavingslasten voor het bevoegd gezag. Het doel is betere kenbaarheid.

Artikel II, wijziging Regeling omgevingsrecht

In de bijlage bij de Mor worden Nederlandse informatiedocumenten over BBT aangewezen. Het is een lijst van algemeen in Nederland toegepaste richtlijnen die kunnen worden aangemerkt als een adequate en actuele invulling van beste beschikbare technieken, zoals de PGS-richtlijnen. De lijst is geactualiseerd naar aanleiding van het herzien van de PGS-richtlijnen 15, 29, 32 en 35. Door de PGS richtlijnen aan te wijzen als BBT documenten moet met deze PGS-richtlijnen rekening worden gehouden bij vergunningverlening. De wijziging van de Activiteitenregeling en de Mor zorgt ervoor dat voor inrichtingen die onder algemene regels vallen (type A en B) en die vergunningplichtig zijn (type C) dezelfde beste beschikbare technieken gelden.

Artikel III

De regeling treedt in overeenstemming met de vaste verandermomenten voor ministeriële regelingen in werking met ingang van 1 oktober 2017.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

Naar boven