Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 30 mei 2017, nr. WJZ/17079566, houdende wijziging van de Regeling fosfaatreductieplan 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 13, eerste lid, van de Landbouwwet en artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling fosfaatreductieplan 2017 wordt als volgt gewijzigd:

A

De aanhef van artikel 2 komt te luiden:

Onder rund als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen d, e en l, de artikelen 4, derde tot en met negende lid, 6, tweede tot en met achtste lid, 7, 9, eerste, tweede, vijfde, zesde en achtste tot en met tiende lid, 11, 12, eerste en tweede lid, en 13, wordt verstaan GVE overeenkomstig de volgende omrekeningsfactoren:.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. 12% voor elke maand in periode 3;.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘de perioden 3 tot en met 5’ vervangen door: de perioden 4 en 5.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4 (geldsom)

  • 1. De minister legt de houder de verplichting op tot betaling van een geldsom in euro’s.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt voor elk van de perioden 1, 2, 3, 4 en 5.

  • 3. De hoogte van de geldsom, bedoeld in het eerste lid, komt voor periode 1 overeen met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging:

    (het gemiddeld aantal runderen in april van periode 1 verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 480.

  • 4. De hoogte van de geldsom, bedoeld in het eerste lid, komt voor elk van de perioden 2, 3, 4 en 5 overeen met de hoogste uitkomst van de volgende vermenigvuldigingen:

    • a. (het gemiddeld aantal runderen in juni, augustus, oktober onderscheidenlijk december van die perioden verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 480;

    • b. (het gemiddeld aantal runderen in juni, augustus, oktober onderscheidenlijk december van die perioden dat ten minste eenmaal heeft gekalfd vermeerderd met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen en vervolgens verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 480.

  • 5. In zoverre in afwijking van het vierde lid wordt de hoogte van de geldsom, bedoeld in het eerste lid, voor periode 2, 3, 4 of 5 uitsluitend berekend op grond van het vierde lid, aanhef en onderdeel a, mits in het geval bij afvoer op of na 1 juni in periode 2, of in de desbetreffende periode 3, 4 of 5, van runderen ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd, deze door de houder uitsluitend zijn afgevoerd voor slacht, export of wel in verband met sterfte.

  • 6. De geldsom, bedoeld in het eerste lid, is voor periode 1 niet verschuldigd indien in de maand april van periode 1:

    • a. het gemiddeld aantal runderen niet hoger is dan het referentieaantal, of

    • b. het gemiddeld aantal runderen gelijk of lager is dan het getal dat overeenkomt met het doelstellingsaantal voor die maand.

  • 7. De geldsom, bedoeld in het eerste lid, is voor periode 2, 3, 4 onderscheidenlijk 5, niet verschuldigd indien in juni, augustus, oktober onderscheidenlijk december van die perioden:

    • a. het gemiddeld aantal runderen niet hoger is dan het referentieaantal en tevens het aantal runderen dat wordt berekend door het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd te vermeerderen met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen, gelijk of lager is dan het referentieaantal, of

    • b. het gemiddeld aantal runderen gelijk of lager is dan het doelstellingsaantal en tevens het aantal runderen dat wordt berekend door het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd te vermeerderen met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen, gelijk of lager is dan het doelstellingsaantal.

  • 8. In zoverre in afwijking van het zevende lid is de geldsom, bedoeld in het eerste lid, voor periode 2, 3, 4 onderscheidenlijk 5 niet verschuldigd, indien in juni, augustus, oktober onderscheidenlijk december van die perioden:

    • a. het gemiddeld aantal runderen niet hoger is dan het referentieaantal, of

    • b. het gemiddeld aantal runderen gelijk is of lager dan het doelstellingsaantal;

    een en ander mits, in het geval van afvoer op of na 1 juni in periode 2 of in de desbetreffende periode 3, 4 of 5 van runderen ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd, deze door de houder uitsluitend zijn afgevoerd voor slacht, export of in verband met sterfte.

  • 9. Zodra na toepassing van het vijfde lid in een periode runderen ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd worden afgevoerd anders dan voor slacht, export of in verband met sterfte, is dat lid, alsmede het achtste lid, op de houder voor de toepassing van dit artikel niet van toepassing voor die periode en de eventuele daarna nog volgende periode of perioden.

D

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6 (solidariteits-geldsom)

  • 1. De minister legt de houder over elk van de perioden 1, 2, 3, 4 en 5 de verplichting tot betaling van een solidariteits-geldsom in euro’s op.

  • 2. De hoogte van de geldsom, bedoeld in het eerste lid, komt voor elk van de perioden 2, 3, 4 en 5 overeen met de hoogste uitkomst van de volgende vermenigvuldigingen:

    • a. (het gemiddeld aantal runderen in juni, augustus, oktober onderscheidenlijk december van die perioden verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 112;

    • b. (het gemiddeld aantal runderen in juni, augustus, oktober onderscheidenlijk december van die perioden dat ten minste eenmaal heeft gekalfd vermeerderd met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen en vervolgens verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 112.

  • 3. De minister legt de houder, bedoeld in het eerste lid, de verplichting tot betaling van een geldsom op over periode 1, waarbij de hoogte van de geldsom overeenkomt met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging:

    (het gemiddeld aantal runderen in april van periode 2 verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 112.

  • 4. In zoverre in afwijking van het tweede lid wordt de hoogte van de geldsom, bedoeld in het eerste lid, voor periode 2, 3, 4 of 5 uitsluitend berekend op grond van het tweede lid, aanhef en onderdeel a, mits in het geval bij afvoer op of na 1 juni in periode 2, of in de desbetreffende periode 3, 4 of 5, van runderen ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd, deze door de houder uitsluitend zijn afgevoerd voor slacht, export of in verband met sterfte.

  • 5. De solidariteits-geldsom, bedoeld in het eerste lid, is voor periode 1 niet verschuldigd indien in de maand april van periode 1:

    • a. op grond van artikel 4 een geldsom is verschuldigd, of

    • b. het gemiddeld aantal runderen gelijk is of lager dan het referentieaantal.

  • 6. De solidariteits-geldsom, bedoeld in het eerste lid, is voor periode 2, 3, 4 onderscheidenlijk 5 niet verschuldigd indien in juni, augustus, oktober onderscheidenlijk december van die perioden:

    • a. op grond van artikel 4 een geldsom is verschuldigd, of

    • b. het gemiddeld aantal runderen gelijk is of lager dan het referentieaantal, en tevens het aantal runderen dat wordt berekend door het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd te vermeerderen met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen, niet hoger is dan het referentieaantal.

  • 7. In zoverre in afwijking van het zesde lid is de solidariteits-geldsom, bedoeld in het eerste lid, voor periode 2, 3, 4 onderscheidenlijk 5 niet verschuldigd, indien in juni, augustus, oktober onderscheidenlijk december van de perioden 2, 3, 4 of 5:

    • a. op grond van artikel 4 een geldsom is verschuldigd, of

    • b. het gemiddeld aantal runderen gelijk of lager is dan het referentieaantal, mits, in het geval van afvoer op of na 1 juni in periode 2 of in de desbetreffende periode 3, 4 of 5 van runderen ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd, deze door de houder uitsluitend zijn afgevoerd voor slacht, export of in verband met sterfte.

  • 8. Zodra na toepassing van het vierde lid in een periode runderen ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd worden afgevoerd anders dan voor slacht, export of in verband met sterfte, is dat lid, alsmede het zevende lid, op de houder voor de toepassing van dit artikel niet van toepassing voor die periode en de eventuele daarna nog volgende periode of perioden.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De minister kent de houder van runderen uit de opbrengsten van de artikelen 4 en 6 over juni van periode 2, augustus van periode 3, oktober van periode 4, onderscheidenlijk december van periode 5, een bonus-geldsom toe indien het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand lager is dan het referentieaantal, waarbij de hoogte van de geldsom een bedrag in euro’s bedraagt dat overeenkomt met de laagste uitkomst van de volgende vermenigvuldigingen:

    • a. (het referentieaantal verminderd met het gemiddeld aantal runderen in desbetreffende maand) vermenigvuldigd met 120 in periode 2 en 3 en vermenigvuldigd met 300 in perioden 4 en 5;

    • b. (het referentieaantal verminderd met het aantal runderen in desbetreffende maand, welk gemiddeld maandaantal wordt berekend door het gemiddeld aantal runderen in die maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd te vermeerderen met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen) vermenigvuldigd met 120 in periode 2 en 3 en vermenigvuldigd met 300 in perioden 4 en 5.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In afwijking van het eerste lid en tweede lid, bedraagt, indien de uitkomst van de in die leden tussen haken geplaatste aftreksom lager is dan het referentieaantal verminderd met 10%, de hoogte van de geldsom een bedrag in euro’s dat overeenkomt met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging:

    (het referentieaantal verminderd met het referentieaantal verminderd met 10%) vermenigvuldigd met 120 in april, juni en augustus van perioden 1, 2 en 3 en met 300 in oktober en december van perioden 4 en 5.

3. Het achtste lid komt te luiden:

  • 8. In zoverre in afwijking van het eerste lid wordt de hoogte van de bonus-geldsom, voor periode 2, 3, 4 of 5 uitsluitend berekend op grond van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, mits in het geval bij afvoer op of na 1 juni in periode 2, of in de desbetreffende periode 3, 4 of 5, van runderen ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd, deze door de houder uitsluitend zijn afgevoerd voor slacht, export of in verband met sterfte.

4. Na het achtste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Zodra na toepassing van het achtste lid in een periode runderen ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd worden afgevoerd anders dan voor slacht, export of in verband met sterfte, is dat lid op de houder voor de toepassing van dit artikel niet van toepassing voor die periode en de eventuele daarna volgende periode of perioden.

F

Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede ‘in de maand’ vervangen door: uiterlijk in de tweede maand.

2. Onder schrapping van de aanduiding ‘1. ‘ voor het eerste lid komt het tweede lid te vervallen.

G

In artikel 11, negende lid, wordt de zinsnede ‘de perioden 2, 3 en 5’ vervangen door: de perioden 2, 3 en 4.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 30 mei 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

1. Aanleiding

Op 26 april 2017 is, na intensieve afstemming met de melk- en vleesveesector, een wijziging van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (hierna: de Regeling) vastgesteld (Strct. 2017, nr. 25117) waarmee de reikwijdte van de Regeling is beperkt tot melk-producerende bedrijven en voor die bedrijven – met ingang van 1 mei 2017 – het zogenoemde jongveegetal is ingevoerd. Het jongveegetal geeft voor iedere houder van een melk-producerend bedrijf dat onder de Regeling valt de verhouding weer tussen het aantal stuks jongvee (vrouwelijk rundvee tussen 0 en 1 jaar en vrouwelijk rundvee ouder dan 1 jaar dat nog niet heeft gekalfd) en het aantal stuks vrouwelijk rundvee dat ten minste eenmaal heeft gekalfd. Op grond van de hiervoor aangehaalde wijziging van de Regeling telt met ingang van periode 2 van de Regeling daarmee afvoer van jongvee alleen mee als reductie, zolang de betreffende houder blijft voldoen aan het jongveegetal voor zijn bedrijf. Met deze systematiek is beoogd tegen te gaan dat melk-producerende bedrijven runderen onderbrengen op niet melk-producerende bedrijven om daarmee niet over te hoeven gaan tot reductie in 2017.

Zoals aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 12 mei 2017 (Kamerstukken II 2016/17, 33 037, nr. 203) is na de introductie van het jongveegetal (als berekeningsfactor voor de hoogte van de geldsommen) onrust ontstaan in de sector, met name omdat het jongveegetal negatief kan uitwerken als door natuurlijke aanwas op het bedrijf de verhouding tussen jongvee en melkkoeien wijzigt en als bedrijven (vóór de inwerkingtreding van de hiervoor bedoelde wijziging van de Regeling) vooral melkkoeien hebben afgevoerd met de bedoeling om daarna vooral jongvee af te voeren om aan de reductiedoelstelling te voldoen.

In de hiervoor genoemde brief heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de sector uitgenodigd te onderzoeken of er draagvlak is voor een alternatieve invulling van het jongveegetal die niet ten koste gaat van de effectiviteit van de Regeling, juridisch haalbaar is en geen ongewenste markteffecten voor andere sectoren heeft. Vervolgens hebben LTO, NZO, NMV, NAJK, Nevedi en de Rabobank gezamenlijk een voorstel voor aanpassing van de Regeling gedaan, welk voorstel wordt ondersteund door Vee&Logistiek en andere sectoren binnen LTO, waaronder de vleesveehouderij. Dat voorstel wordt met de onderhavige wijziging van de Regeling met ingang van 1 juni 2017 ingevoerd. In onderdeel 2 van deze toelichting wordt nader op deze wijziging van de Regeling ingegaan.

Tevens wordt (op verzoek van de zuivelsector) met deze wijziging van de Regeling voor de perioden 3, 4 en 5 overgeschakeld van het maandelijks opleggen per periode van geldsommen naar het opleggen van één geldsom voor iedere tweede maand van een periode (augustus 2017 van periode 3, oktober 2017 van periode 4 en december 2017 van periode 5). Daarmee is de systematiek voor de perioden 3, 4 en 5 gelijkgesteld met die van het opleggen van geldsommen voor de perioden 1 en 2. Deze aanpassing is niet belastend voor de houders van de melk-producerende bedrijven en is vooral van belang omdat daarmee de druk op de uitvoering van de Regeling wordt verminderd, die (voor wat betreft het opleggen en innen van de geldsommen) voor een belangrijk deel is gemandateerd aan de bij ZuivelNL aangesloten zuivelbedrijven.

Beide hiervoor genoemde wijzigingen van de Regeling hebben vooral betrekking op de artikelen 4 en 6 van de Regeling op grond van welke artikelen de hoogte van de (hoge) geldsom (artikel 4) en de hoogte van de solidariteits-geldsom (artikel 6) wordt berekend. Zij werken ook door naar artikel 9 over de bonus-geldsom. Omwille van de leesbaarheid van de genoemde kernartikelen 4 en 6 van de Regeling is er voor gekozen om deze artikelen volledig opnieuw vast te stellen.

Met deze wijziging van de Regeling wordt ook in artikel 3 het kortingspercentage voor periode 3 vastgesteld op 12% (artikel I, onderdeel B). Tevens wordt de periode voor uitbetaling van de bonus-geldsom door de zuivelondernemingen gelijkgetrokken aan de termijn die geldt voor inning van de geldsommen, namelijk uiterlijk de tweede maand na de maand waarover de aanspraak op de bonus geldt (artikel I, onderdeel F)

Tot slot zijn nog een tweetal omissies hersteld in de artikelen 6 en 11 van de Regeling. Bij de vorige wijziging was in artikel 6 het lid weggevallen dat regelde wanneer de solidariteits-geldsom in periode 1 niet is verschuldigd. In artikel 11, dat betrekking heeft op aanpassingen in verband met het in- en uitscharen van runderen, was het in negende lid ten onrechte periode 5 (in plaats van periode 4) opgenomen; beide omissies zijn hersteld. In de uitvoering werd al met deze omissies rekening gehouden.

2. Aanpassing systematiek van het jongveegetal

Ingevolge artikel I, onderdelen C, D en E, zijn de artikelen 4, 6 en 9 van de Regeling aangepast. Deze wijzigingen kunnen in hoofdlijnen worden uitgelegd aan de hand van het nieuwe artikel 4 van de Regeling.

Op grond van het nieuwe vijfde lid wordt bij de berekening van de geldsom geen toepassing gegeven aan het jongveegetal indien in de perioden 2, 3, 4 of 5 de vrouwelijke runderen ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd, na afvoer van het bedrijf worden geslacht of afgevoerd in verband met sterfte of worden geëxporteerd. In dat geval wordt de hoogte van de geldsom uitsluitend bepaald aan de hand van het vierde lid, onderdeel a, en wordt er geen vergelijking gemaakt met een berekening op grond van onderdeel b van dat lid (in welk onderdeel het jongveegetal een berekeningsfactor is). Onder export wordt overigens verstaan export naar derde land en uitvoer naar lidstaten van de Europese Unie. Het voorgaande betekent dat wanneer de houder runderen van ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd (in verband met quarantaine) heeft geplaatst op een erkend verzamelcentrum of in een door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit goedgekeurde inrichting (als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a van de Regeling), die runderen voor de toepassing van de artikelen 4, 6 en 9 van de Regeling ook worden aangemerkt als geëxporteerd.

Zodra echter in periode 2, 3, 4 of 5 de hiervoor bedoelde runderen anderszins worden afgevoerd (hetgeen in de praktijk veelal zal betekenen dat wordt afgevoerd naar een niet melk-producerend bedrijf waar runderen worden gehouden), wordt met ingang van de periode waarin die afvoer plaatsvindt, de hoogte van de geldsom wél mede bepaald op grond van het jongveegetal; dit volgt uit het nieuwe negende lid van artikel 4. In dat geval zal ook wanneer in een eventuele opvolgende periode de betreffende categorie runderen toch weer uitsluitend worden afgevoerd voor slacht, in verband met sterfte of voor export, de berekening van de geldsom plaatsvinden mede met inachtneming van het jongveegetal (overeenkomstig het vierde lid, onderdelen a en b, waarbij de hoogste uitkomst telt). Voor de periode 2, die op het moment van de voorliggende wijziging al loopt, wordt bij de toepassing van de hier bedoelde voorzieningen slechts gekeken naar de afvoer op of na 1 juni. Dit omdat melkveehouders in mei nog geen rekening hebben kunnen houden met genoemd 35-dagen criterium en aangezien voor de bepaling van de geldsommen over periode 2 uitsluitend ook de situatie in de maand juni doorslaggevend is.

Omdat deze nieuwe keuzeoptie voor de houder – wel of geen toepassing van het jongveegetal als berekeningsfactor voor de hoogte van de geldsom – ook moet doorwerken bij het bepalen van die situaties wanneer de geldsom niet is verschuldigd, is het nieuwe achtste lid opgenomen.

De overige wijzigingen van artikel 4 hebben betrekking op de in de inleiding al genoemde overschakeling voor perioden 3, 4 en 5 van het per maand opleggen van geldsommen naar het opleggen van een geldsom in de tweede maand van de periode.

In artikel I, onderdelen D en E, zijn de hiervoor beschreven aanpassingen op een zelfde wijze doorgevoerd in artikel 6 van de Regeling, welk artikel de berekening van de solidariteits-geldsom betreft, en artikel 9 dat betrekking heeft op de toekenning van bonus-geldsommen.

3. Regeldruk

Naar verwachting zal op veel melk-producerende bedrijven door de wijziging het jongveegetal niet van toepassing zijn. Voor zulke bedrijven is de wijziging een lichte versoepeling met een verwaarloosbaar effect op de regeldruk. Het niveau van de administratieve lasten is nagenoeg gelijk aan wat reeds is aangeven in de toelichting bij de Regeling (Stcrt. 2017, nr. 9915) en daarmee gemiddeld € 233,– per bedrijf.

4. Inwerkingtreding

Deze wijziging van de Regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2017 (de eerste dag van de tweede maand van periode 2 van de Regeling). Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten voor inwerkingtreding van ministeriële regelingen en is er geen termijn van twee maanden tussen publicatiedatum van de wijziging en inwerkingtreding. Deze afwijkingen zijn echter verantwoord omdat de met deze wijziging ingevoerde keuzeoptie voor houders op de melk-producerende bedrijven (wel of geen toepassing van het jongveegetal als berekeningsfactor voor de hoogte van de geldsom) begunstigend is en op verzoek van de sector wordt doorgevoerd; ook de omschakeling van het maandelijks opleggen van geldsommen naar het opleggen van een geldsom per tweede maand van periode 3, 4 en 5 is niet extra belastend voor de bedrijven.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven