Besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 september 2016, nummer WBN 2016/3, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN), de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN);

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 2.2.5./6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5. Over te leggen documenten

De burgemeester die de optieverklaring in ontvangst neemt, verlangt in beginsel van de optant dat hij gegevens bewijst door middel van documenten. Zie ook artikel 6, vijfde lid, BVVN.

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die opteert voor het Nederlanderschap, moet deze vreemdeling nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten overleggen (zie onder meer artikel 6 BvvN en de paragrafen hieronder). Dit geldt ook voor de vreemdeling aan wie een regulier verblijfsrecht is verstrekt, waarbij hij, al dan niet ambtshalve, is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’.

De vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier die is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan, als hij verkrijging van het Nederlanderschap door optie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de optieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (voor zover nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Zorgvuldige voorbereiding te nemen beslissing op optieverklaring

Uit art. 3:2 Awb vloeit voort dat de bevestiging van de optie zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat Nederlander worden plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit.

In de optieprocedure wordt zoveel mogelijk gestreefd naar inontvangstneming van optieverklaringen die worden ondersteund door alle benodigde (bewijs)stukken. Dit is ook in het belang van de optant, aangezien bij weigering van de bevestiging van de optie, de reeds betaalde optiegelden niet worden gerestitueerd. Als de optant een aantal benodigde gegevens niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met het afleggen van de optieverklaring tot het moment dat alle verlangde gegevens kunnen worden verstrekt. Mocht de optant er echter op staan zijn optieverklaring, ondanks het niet overleggen van de door de burgemeester gevraagde documenten af te leggen, dan dient de burgemeester de verklaring in ontvangst te nemen.

B

Paragraaf 2.2.5.1./6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5.1. Buitenlands reisdocument/aantonen bezit vreemde nationaliteit

Algemeen

In beginsel moet de optant een geldig buitenlands reisdocument overleggen inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met de identificatie maar ook om de nationaliteit van de optant te kunnen ‘vaststellen’ en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de gegevens in overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Daarnaast is kennis over de actuele nationaliteit van de vreemdeling die krachtens artikel 6, lid 1, onder e RWN opteert voor het Nederlanderschap noodzakelijk omdat aan de hand daarvan wordt beoordeeld of deze optant na het verkrijgen van het Nederlanderschap afstand moet doen van de oorspronkelijke nationaliteit.

Asielgerechtigden en/of staatlozen

Als hij niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een (Nederlands) vluchtelingenpaspoort óf een (Nederlands) vreemdelingenpaspoort overleggen. Hetzelfde geldt voor de vreemdeling die in het bezit is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die de aantekening ‘Internationale bescherming op [datum] verleend door [lidstaat]’ bevat. Personen die internationale bescherming genieten zijn personen die als asielgerechtigden zijn toegelaten in een andere lidstaat en daarna in Nederland in het bezit zijn gesteld van een reguliere verblijfsvergunning op grond van richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten derdelanders.

De reden waarom van asielgerechtigden niet mag worden vereist een geldig paspoort te tonen is dat deze personen niet naar de overheid van hun land van herkomst mogen worden verwezen voor het overleggen van buitenlandse bewijsstukken (als de optant toch in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar dit aan het optiedossier toe te voegen).

Reguliere vreemdelingen (ook staatlozen)

Is de optant houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is) dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de BRP is ingeschreven. Dit geldt ook voor de houder van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND is vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort).

De vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier die is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan, als hij verkrijging van het Nederlanderschap door optie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de optieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (zo nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Het besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap bevat de voorwaarde dat de optieverzoeker ‘gegevens omtrent zijn nationaliteit verstrekt’. Om die reden is het niet strikt noodzakelijk dat het aantonen van het bezit van de vreemde nationaliteit altijd geschiedt aan de hand van een geldig buitenlands paspoort. Onder omstandigheden en afhankelijk van de buitenlandse nationaliteitswetgeving die het betreft, kan in de plaats van een geldig buitenlands paspoort soms genoegen worden genomen met een recente nationaliteitsverklaring om het bezit van de vreemde nationaliteit aannemelijk te maken.

Oproep voor buitenlandse dienstplicht als bewijs van actueel bezit vreemde nationaliteit

Het komt voor dat optanten stellen niet van de eigen autoriteiten een geldig paspoort te krijgen omdat zij in het herkomstland de militaire dienstplicht (nog) moeten vervullen. Omdat een betrokkene in verzuim is met het tijdig vervullen van de dienstplicht geven de desbetreffende autoriteiten geen (nieuw) paspoort meer af, ondanks het feit dat betrokkene (nog) wel de nationaliteit van dat land heeft. Dat een vreemdeling door zijn autoriteiten wordt opgeroepen om dienstplicht te vervullen, is een aanwijzing dat hij in het bezit is van de door hem gestelde vreemde nationaliteit. De eis om een geldig buitenlands paspoort te overleggen, vervalt daarom als betrokkene een schriftelijke oproep voor de militaire dienstplicht overlegt, die op de dag van het afleggen van de optieverklaring niet ouder is dan een jaar.

Bezit van een in Nederland afgegeven vreemdelingenpaspoort

Ook indien de verzoeker in het bezit is gesteld van een Nederlands reisdocument voor vreemdelingen (Vreemdelingenpaspoort), dan moet deze in principe met een geldig buitenlands reisdocument(paspoort) zijn nationaliteit aantonen (vgl. artikel 31, vijfde lid BVVN). Een door de Nederlandse overheid verstrekt vreemdelingenpaspoort kan namelijk niet gelden als bewijs van het bezit van een vreemde nationaliteit.

Overzicht van de verschillende wijzen van inschrijving in de BRP en het buitenlands paspoort.

Optanten met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.15 Wet BRP

Als de nationaliteit van de optant met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.15 Wet BRP, moet de optant bij het afleggen van de optieverklaring in beginsel een geldig buitenlands reisdocument van het land van de betreffende nationaliteit overleggen.

Optanten met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.17 Wet BRP

Als de nationaliteit van de optant met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.17 Wet BRP, dan staat de bij de IND opgegeven nationaliteit in de BRP. In dat geval moet de optant bij het afleggen van de optieverklaring in beginsel een geldig buitenlands reisdocument van het land van de betreffende nationaliteit overleggen.

Optanten met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit onbekend is in de BRP

Als de optant met nationaliteit ‘onbekend’ in de BRP is opgenomen, in overeenstemming met artikel 2.15 Wet BRP of de voorganger daarvan, artikel 43 Wet GBA, moet hij in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen (paragraaf 2.2.5.1).

Reis naar land van herkomst

Aan het vereiste om een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen wordt in eerste instantie niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de verzoeker de reis naar het land waarvan hij onderdaan is, bezwaarlijk vindt. De reden waarom de optant de reis bezwaarlijk acht, zal door de optant moeten worden opgegeven en zo nodig worden bewezen met bewijsstukken. Dit wordt dan meegewogen bij de beoordeling of toepassing van het vereiste onredelijk is.

Minderjarige medeoptanten

Met ingang van 26 oktober 2015 hoeven minderjarigen die zijn geboren in Nederland of elders in het Koninkrijk, geen geldig buitenlands reisdocument over te leggen in de optieprocedure als zij tegelijkertijd met de ouder(s) opteren (op grond van artikel 6, lid 8 RWN), en mits de ouder(s) met betrekking tot zichzelf beschikt(ken) over een geldig buitenlands paspoort en een gelegaliseerde/geapostilleerde geboorteakte. Hetzelfde geldt voor minderjarigen die zijn geboren in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Indien de minderjarige wel in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar om dit aan het optiedossier toe te voegen.

Het bovenstaande geldt ook voor een kind dat niet is mee-geopteerd met de ouder maar dat zelfstandig een verzoek om naturalisatie doet op grond van art. 11, vierde lid RWN. Het kind dat zelfstandig een naturalisatieverzoek wil indienen maar dat reeds meerderjarig is, valt niet onder de vrijstelling (art. 11-5).

C

Paragraaf 2.2.5.2./6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5.2. Buitenlandse akten van de burgerlijke stand

Voor wat betreft verklaringen en/of afschriften dan wel uittreksels van buitenlandse akten van de burgerlijke stand geldt dat de optant in beginsel de volgende documenten over moet leggen (zie voor uitzonderingen ook hierna bij paragraaf 2.2.5.4 en paragraaf 2.2.5.5):

  • geboorteakte van hemzelf; én

  • geboorteakten van kinderen waarvoor medeverkrijging van het Nederlanderschap wordt beoogd; in geval van adoptiefkinderen eventueel aangevuld met adoptieakte/ vonnis of andere stukken waarmee de adoptie kan worden aangetoond; én

  • huwelijksakte als optie wordt verzocht op grond van driejarig huwelijk met een Nederlander of als de optant als gevolg van het huwelijk meerderjarig is geworden of als het gaat om een optie met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, RWN);

  • echtscheidings- c.q. verstotingsakte. Dit document is van belang voor de beoordeling of mogelijk sprake is van bigamie (art. 6, vierde lid) of als de optant aangeeft dat hij meer huwelijken heeft dan in de BRP staan. (voor zover van toepassing in het betreffende land, bijv Marokko): familieboekje. Het familieboekje is eveneens van belang voor de beoordeling van de vraag of mogelijk sprake is van polygamie. Zo kan bekeken worden of in dit boekje kinderen zijn vermeld die een andere moeder hebben dan de echtgenote van de optant. Is dat het geval, dan moet, in verband met bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap, het huwelijk van de optant met die andere vrouw beëindigd zijn. In Islamitische landen worden in principe alleen wettige kinderen in een dergelijk boekje vermeld.

  • bewijs van erkenning of wettiging (bijvoorbeeld erkenningsakte, geboorteakte met latere vermelding betreffende erkenning/wettiging of huwelijksakte ouders) in geval van een optieverklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN;

  • bewijs van gezamenlijk gezag (bijvoorbeeld akte van registratie van het partnerschap van de moeder van de optant en haar Nederlandse partner, of het vonnis van de Nederlandse rechter waarbij tot gezamenlijk gezag is besloten) in geval van een optieverklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, RWN.

Kunnen de hiervoor bedoelde verklaringen/afschriften/uittreksels als brondocument voor de BRP worden geaccepteerd, dan worden deze documenten ook voor optie aanvaard. In de regel zullen de gegevens die in de optieverklaring en de beslissing daarop worden opgenomen, conform de inschrijving in de BRP zijn. Wordt tijdens de optieprocedure een document overgelegd waaruit blijkt dat de aanvankelijke inschrijving in de BRP aanpassing behoeft, dan wordt hiervoor, zo mogelijk, zorg gedragen alvorens de bevestiging of weigering van de bevestiging wordt afgegeven.

Optanten met een regulier verblijfsrecht die aan de hand van een verklaring onder eed of belofte zijn geregistreerd in de BRP

De optant, houder van een regulier verblijfsrecht, die in de BRP is ingeschreven op grond van artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e Wet BRP, dat wil zeggen zonder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte te hebben overgelegd, moet bij het afleggen van zijn optieverklaring een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte overleggen. Als de optant in de BRP is ingeschreven en zijn gegevens zijn op grond van artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e Wet BRP ontleend aan een door hem afgelegde ‘verklaring onder eed of belofte’, geldt het volgende. In zijn ‘verklaring onder eed of belofte’ heeft de optant zijn geboorteplaats (en daarmee tevens zijn geboorteland) gemeld.

D

Paragraaf 2.2.5.3./6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5.3. In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Uitzonderingen daargelaten (bijvoorbeeld in geval van op goede gronden gerezen twijfel), wordt van overlegging van documenten afgezien als deze al eerder zijn overgelegd en verwerkt in de BRP of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland. Hierbij geldt dat de verwerking van gegevens in de BRP/burgerlijke stand moet hebben plaatsgevonden op basis van, voor zover nodig, gelegaliseerde/van apostille voorziene, documenten.

Als aanwijzing bestaat dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de behandelend ambtenaar aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of verificatieonderzoek wordt gedaan.

E

Paragraaf 2.2.5.4./6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5.4. Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten

Voor zowel het verkrijgen van documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie/apostillering van stukken, dient betrokkene zelf zorg te dragen. Indien de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dient verzoeker zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling, die gehecht moet zijn aan het originele (afschrift van het) document. De circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek van 21 december 2015 is van toepassing.

F

Paragraaf 2.2.5.5./6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5.5. Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte

De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het afleggen van een optieverklaring zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.

Bewijsnood akten van de burgerlijke stand

Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;

  • Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;

  • Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.

Bewijsnood geldig buitenlands paspoort

Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Betrokkene staatloos is;

  • Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.

De optant, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte, toont dat op de volgende wijze aan. De optant legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de optant niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.

Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de optant niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het optiedossier gevoegd. De burgemeester beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij het afleggen van de optieverklaring in principe niet ouder zijn dan zes maanden.

Voorbeeld 1 bewijsnood

Een Vietnamese wil Nederlander worden, maar heeft geen Vietnamees paspoort en geen geboorteakte. Zij vraagt bij de Vietnamese ambassade een paspoort en geboorteakte aan. Zij krijgt twee verklaringen dat deze documenten niet kunnen worden gegeven. In de verklaringen staat als reden: ‘after you left the locality without declaration, therefore we did not have any record’. Dit betekent dat de autoriteiten geen registratie meer hebben van betrokkene, omdat zij zich niet heeft afgemeld toen zij wegging uit Vietnam. Daarnaast is bekend dat Vietnamezen die langer dan twee jaar in het buitenland wonen, verwijderd worden uit de HuKau. Vietnamezen die niet meer in de HuKau staan, kunnen alleen documenten krijgen als zij eerst opnieuw zijn geregistreerd. Dit kan alleen als zij zelf naar Vietnam gaan.

In dit geval kan bewijsnood worden verleend omdat er verklaringen zijn van de Vietnamese overheid en er ook geen twijfel is over de identiteit van betrokkene.

Voorbeeld 2 bewijsnood

De optant heeft zich gewend tot de ambassade van het land waarvan hij onderdaan is. Hij heeft daar verzocht in het bezit te worden gesteld van een geboorteakte teneinde zijn identiteit aan te kunnen tonen bij zijn optieverklaring. Van de ambassade heeft betrokkene een brief ontvangen waarin is opgenomen dat hij door de ambassade niet in het bezit kan worden gesteld van de geboorteakte, aangezien deze enkel door de bevoegde instanties in het land van herkomst kunnen worden afgegeven, met een verwijzing naar de afgevende instantie. Naar aanleiding van deze brief heeft de optant geen actie ondernomen, maar legt hij de brief bij de gemeente over als zijnde een bewijsstuk van bewijsnood. In dit geval is géén sprake van bewijsnood omdat de geboorteakte in beginsel kan worden geleverd, de buitenlandse overheid functioneert voor de afgifte ervan. Daarnaast heeft betrokkene zich niet tot de juiste instantie gericht.

Voorbeeld 3 bewijsnood

Betrokkene heeft regulier verblijfsrecht gekregen, nadat haar asielverzoek was afgewezen. Bij het verkrijgen van die reguliere verblijfsvergunning werd zij indertijd vrijgesteld van het paspoortvereiste. Bij het afleggen van haar optieverklaring overlegt zij nu een Engelstalige verklaring van de ambassade van het land van herkomst. Uit de verklaring blijkt dat betrokkene een geboorteakte heeft proberen op te vragen en dat haar verzoek door is gestuurd naar het land van herkomst. Daar is echter gebleken dat haar geboortegegevens onvindbaar zijn in de betreffende archieven.

Deze verklaring op zich is niet voldoende om bewijsnood aan te tonen. Het zou immers kunnen dat betrokkene niet werkelijk geboren is in het land waar zij vandaan stelt te komen. Slechts wanneer er geen indicaties zijn dat betrokkene wellicht afkomstig is uit een ander land dan gesteld en wanneer de gegevens van betrokkene op de verklaring overeenkomen met de gegevens die zij eerder op heeft gegeven bij het indienen van haar asielverzoek en bij het afleggen van de VOE kan op grond van een dergelijke verklaring eventueel bewijsnood aangenomen worden. Andere stukken (zoals een schooldiploma of een doopakte uit het land van herkomst) waar ook dezelfde gegevens op vermeld staan, zouden het in dit geval makkelijker maken om het beroep op bewijsnood te accepteren.

Voorbeeld 4 bewijsnood

Betrokkene heeft in 2007 samen met zijn ouders regulier verblijfsrecht gekregen, waarbij sprake was van vrijstelling van het ‘paspoortvereiste’. Inmiddels is hij 23 jaar en wil graag naturaliseren. Zijn ouders zijn afkomstig uit Irak. Betrokkene is geboren in een Iraaks vluchtelingenkamp. Geboorten werden volgens betrokkene niet geregistreerd in de plaats waar het vluchtelingenkamp stond en evenmin in het kamp zelf. Als hetgeen wordt gesteld door betrokkene inderdaad zo is, is bij de geboorteakte/bewijsstuk van de geboorteregistratie sprake van bewijsnood, want het gevraagde document is nooit opgemaakt.

Syrië

Tot 1 april 2017 geldt dat in Syrië geboren vreemdelingen tijdelijk geen Syrisch paspoort noch een uit Syrië afkomstige geboorteakte hoeven te overleggen. De vrijstelling blijft gelden als op het naturalisatieverzoek na 1 april 2017 nog moet worden beslist, al dan niet na een rechterlijke procedure over het verzoek. Deze maatregel is tijdelijk omdat een groot deel van de Syrische ambassades in West-Europa is gesloten en de Syrische ambassade in Brussel levert nog maar beperkt consulaire diensten. Mocht een in Syrië geboren vreemdeling wel een uit Syrië afkomstige geboorteakte hebben, dan wordt deze door de bevoegde autoriteiten, na de gebruikelijke controle en akkoordbevinding, geregistreerd in de desbetreffende bevolkingsbasisregistratie.

Etnisch Armenen uit Azerbeidzjan

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.

Als de optant bij het afleggen van een optieverklaring stelt etnisch Armeen te zijn kan de gemeente via de Ketenservice telefoonlijn van de IND hierover navraag doen. Het gegeven dat betrokkene uit Azerbeidzjan afkomstig is volgt uit de BRP aan de hand van de bij betrokkene geregistreerde geboorteplaats.

Optanten afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De optant die vanwege het ontbreken van centraal gezag of door Nederland erkend centraal gezag in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’ en die in het bezit is van een regulier verblijfsdocument, moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe moet de optant documenten overleggen waarover hij wel de beschikking heeft, bijvoorbeeld een (oud) paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de burgemeester contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.

Geen bewijsnood

In principe wordt geen bewijsnood aangenomen indien gebleken is dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de verzoeker een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de optant de nationaliteit bezit betrokken waren; of

  • de verzoeker vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.

Er kunnen echter omstandigheden zijn dat ondanks één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan, toch sprake is van bewijsnood.

Artikel 4:84 Awb

Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierbovenstaande beleidsregels.

G

Paragraaf 2.2.5.6./6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN komt te vervallen.

H

Paragraaf 3.5./7-alg. Toelichting ad artikel 7, algemeen, RWN komt te luiden:

Paragraaf 3.5. Over te leggen documenten

Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. De burgemeester kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN).

Zorgvuldige voorbereiding te nemen naturalisatiebesluit

Naast het zo goed mogelijk toepassen van de nationaliteitsbepalingen vloeit uit art. 3:2 Awb voort dat het naturalisatiebesluit zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Mocht binnen twaalf jaar na de naturalisatie blijken dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit dan dient te worden onderzocht of de verkrijging van het Nederlanderschap moet worden ingetrokken.

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt de vreemdeling nationaliteit en -identiteit vaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN). Dit geldt ook voor de vreemdeling aan wie een regulier verblijfsrecht is verstrekt, waarbij hij, al dan niet ambtshalve, is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’.

Als de verzoeker een aantal benodigde gegevens of vereiste documenten niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met de indiening van het verzoek tot het moment waarop alle vereiste gegevens en documenten kunnen worden verstrekt. Mocht verzoeker er toch op staan om zijn verzoek in te dienen, ondanks het niet overleggen van de door de burgemeester gevraagde documenten of het niet voldoen aan de voorwaarden voor naturalisatie, dan neemt de burgemeester het verzoek in ontvangst. In dat geval ondertekent de verzoeker model 2.21 HRWN. Volledigheid van de stukken is in het belang van de verzoeker, aangezien in geval van afwijzing van het verzoek om naturalisatie de naturalisatiegelden niet worden terugbetaald.

I

Paragraaf 3.5.1./7-alg. Toelichting ad artikel 7, algemeen, RWN komt te luiden:

Paragraaf 3.5.1. Buitenlands reisdocument/aantonen bezit vreemde nationaliteit

Algemeen

De verzoeker moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Kennis over de actuele nationaliteit van de te naturaliseren vreemdeling is noodzakelijk omdat aan de hand daarvan wordt beoordeeld of de verzoeker na het verkrijgen van het Nederlanderschap afstand moet doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Deze afstandsplicht is in beginsel een voorwaarde voor de naturalisatie.

Asielgerechtigden en/of staatlozen

Als de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een (Nederlands) vluchtelingenpaspoort óf een (Nederlands) vreemdelingenpaspoort overleggen. Hetzelfde geldt voor de vreemdeling die in het bezit is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die de aantekening ‘Internationale bescherming op [datum] verleend door [lidstaat]’ bevat. Personen die internationale bescherming genieten zijn personen die als asielgerechtigden zijn toegelaten in een andere lidstaat en daarna in Nederland in het bezit zijn gesteld van een reguliere verblijfsvergunning op grond van richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten derdelanders.

De reden waarom van asielgerechtigden niet mag worden vereist een geldig paspoort te tonen is dat deze personen niet naar de overheid van hun land van herkomst mogen worden verwezen voor het overleggen van buitenlandse bewijsstukken. (Als de verzoeker toch in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar dit aan het naturalisatiedossier toe te voegen.)

Reguliere vreemdelingen (ook staatlozen)

Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is) dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de BRP is ingeschreven. Dit geldt ook voor de houder van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND is vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort).

De vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier die is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan, als hij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de naturalisatieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (zo nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Het besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap bevat de voorwaarde dat de verzoeker om naturalisatie ‘gegevens omtrent zijn nationaliteit verstrekt’. Om die reden is het niet strikt noodzakelijk dat het aantonen van het bezit van de vreemde nationaliteit altijd geschiedt aan de hand van een geldig buitenlands paspoort. Onder omstandigheden en afhankelijk van de buitenlandse nationaliteitswetgeving die het betreft, kan in de plaats van een geldig buitenlands paspoort soms genoegen worden genomen met een recente nationaliteitsverklaring om het bezit van de vreemde nationaliteit aannemelijk te maken.

Oproep voor buitenlandse dienstplicht als bewijs van actueel bezit vreemde nationaliteit

Het komt voor dat verzoekers om naturalisatie stellen niet van de eigen autoriteiten een geldig paspoort te krijgen omdat zij in het herkomstland de militaire dienstplicht (nog) moeten vervullen. Omdat een betrokkene in verzuim is met het tijdig vervullen van de dienstplicht geven de desbetreffende autoriteiten geen (nieuw) paspoort meer af, ondanks het feit dat betrokkene (nog) wel de nationaliteit van dat land heeft. Dat een vreemdeling door zijn autoriteiten wordt opgeroepen om dienstplicht te vervullen, is een aanwijzing dat hij in het bezit is van de door hem gestelde vreemde nationaliteit. De eis om een geldig buitenlands paspoort te overleggen, vervalt daarom als betrokkene een schriftelijke oproep voor de militaire dienstplicht overlegt, die op de dag van het indienen van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan een jaar.

Bezit van een in Nederland afgegeven vreemdelingenpaspoort

Ook indien de verzoeker in het bezit is gesteld van een Nederlands reisdocument voor vreemdelingen (Vreemdelingenpaspoort), dan moet deze in principe met een geldig buitenlands reisdocument(paspoort) zijn nationaliteit aantonen (vgl. artikel 31, vijfde lid BVVN). Een door de Nederlandse overheid verstrekt vreemdelingenpaspoort kan namelijk niet gelden als bewijs van het bezit van een vreemde nationaliteit.

Overzicht van de verschillende wijzen van inschrijving in de BRP en het buitenlands paspoort.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.15 Wet BRP

Als de nationaliteit van de verzoeker met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.15 Wet BRP, moet de verzoeker bij het indienen van het verzoek om naturalisatie in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit in de BRP is opgenomen op grond van artikel 2.17 Wet BRP

Als de nationaliteit van de verzoeker met een regulier verblijfsrecht in de BRP is opgenomen met toepassing van artikel 2.17 Wet BRP, dan staat de bij de IND opgegeven nationaliteit in de BRP. In dat geval moet de verzoeker bij het indienen van het naturalisatieverzoek in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit onbekend is in de BRP

Als de verzoeker met nationaliteit ‘onbekend’ in de BRP is opgenomen, in overeenstemming met artikel 2.15 Wet BRP of de voorganger daarvan, artikel 43 Wet GBA, moet hij in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overleggen (paragraaf 3.5.1).

Reis naar land van herkomst

Aan het vereiste om een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen wordt in eerste instantie niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de verzoeker de reis naar het land waarvan hij onderdaan is, bezwaarlijk vindt. De reden waarom de verzoeker de reis bezwaarlijk acht, zal door de verzoeker moeten worden opgegeven en zo nodig worden bewezen met bewijsstukken. Dit wordt dan meegewogen bij de beoordeling of toepassing van het vereiste onredelijk is.

Minderjarigen voor wie medenaturalisatie wordt gevraagd

Met ingang van 26 oktober 2015 hoeven minderjarigen die zijn geboren in Nederland of elders in het Koninkrijk, geen geldig buitenlands reisdocument over te leggen in de naturalisatieprocedure als zij tegelijkertijd met de ouder(s) naturaliseren, en mits de ouder(s) met betrekking tot zichzelf beschikt(ken) over een geldig buitenlands paspoort en een gelegaliseerde/geapostilleerde geboorteakte. Hetzelfde geldt voor minderjarigen die zijn geboren in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Indien de minderjarige wel in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar om dit aan het naturalisatiedossier toe te voegen.

Het bovenstaande betreft medenaturalisatie in de zin van art. 11, eerste, tweede, derde en zevende lid RWN. Na-naturalisatie van het minderjarige kind, zoals bedoeld in artikel 11, vierde lid, valt ook onder de vrijstelling.

Het kind dat zelfstandig een naturalisatieverzoek doet maar meerderjarig is, valt niet onder de vrijstelling (art. 11-5).

J

Paragraaf 3.5.2./7-alg. Toelichting ad artikel 7, algemeen, RWN komt te luiden:

Paragraaf 3.5.2. Buitenlandse akten van de burgerlijke stand

De verzoeker moet in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) overleggen (zie voor uitzonderingen hieronder paragraaf 3.5.4):

  • geboorteakte van hemzelf en geboorteakten van kinderen voor wie medeverlening wordt gevraagd. In geval van adoptiefkinderen eventueel aangevuld met de adoptieakte of het adoptievonnis of andere stukken waarmee de adoptie kan worden aangetoond;

  • huwelijksakte als naturalisatie verzocht wordt op grond van driejarig huwelijk met een Nederlander (vergelijk artikel 8, tweede lid, RWN) of als de verzoeker als gevolg van het huwelijk meerderjarig is geworden;

  • echtscheidings- c.q. verstotingsakte. Dit document is van belang voor de beoordeling of er mogelijk sprake is van bigamie (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN), of als de verzoeker aangeeft dat hij meer huwelijken heeft dan in de BRP staan;

  • bewijs van erkenning of wettiging (bijvoorbeeld erkenningsakte, geboorteakte met latere vermelding betreffende erkenning of wettiging of huwelijksakte ouders) in geval van een verzoek om naturalisatie als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, RWN.

Het belang van de buitenlandse geboorteakte in de naturalisatieprocedure is onder meer dat aan de hand daarvan de namen van de verzoeker om naturalisatie blijken naar diens eigen recht, en dat daarmee kan worden bepaald of betrokkene (al) een geslachtsnaam heeft of niet. Als de verzoeker geen geslachtsnaam of voornaam heeft, of als de juiste spelling daarvan niet vaststaat, zullen deze in overleg met hem worden vastgesteld bij het besluit waarbij het Nederlanderschap wordt verleend (art. 12 RWN). Niet in alle landen worden geboorten met een ’akte van de burgerlijke stand’ geregistreerd. Afhankelijk van het stelsel in het land waar het over gaat, wordt dan een alternatief bewijsstuk van de geboorte gevraagd zoals een geboortebewijs uit een ziekenhuis of een inschrijving in een familieboekje.

Als de overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor gegevens over ingezetenen in de BRP, worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in den regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving als ingezetene in de BRP. Wordt echter bij de gemeente een document overgelegd waaruit blijkt dat de BRP moet worden gewijzigd, dan wordt hiervoor zo mogelijk, zorg gedragen alvorens advies aan de IND wordt uitgebracht.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht die aan de hand van een verklaring onder eed of belofte zijn geregistreerd in de BRP

De verzoeker, houder van een regulier verblijfsrecht, die in de BRP is ingeschreven op grond van artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e Wet BRP, dat wil zeggen zonder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte te hebben overgelegd, moet bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie in beginsel een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte overleggen. Als de verzoeker in de BRP is ingeschreven en zijn gegevens zijn ontleend aan een door hem afgelegde ‘verklaring onder eed of belofte’, geldt het volgende. In zijn ‘verklaring onder ede of belofte’ heeft de verzoeker zijn geboorteplaats (en daarmee tevens zijn geboorteland) gemeld.

K

Paragraaf 3.5.3./7-alg. Toelichting ad artikel 7, algemeen, RWN komt te luiden:

Paragraaf 3.5.3. In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Als in het verleden al gelegaliseerde/van apostille voorziene (en soms tevens geverifieerde) documenten zijn overgelegd en verwerkt in de BRP of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel, moeten opnieuw originele gelegaliseerde/van apostille voorziene documenten worden overgelegd.

Als aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of verificatieonderzoek wordt gedaan.

L

Paragraaf 3.5.4./7-alg. Toelichting ad artikel 7, algemeen, RWN komt te luiden:

Paragraaf 3.5.4. Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten

Voor zowel het verkrijgen van documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie/apostillering van stukken, dient betrokkene zelf zorg te dragen. Indien de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dient verzoeker zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling, die gehecht moet zijn aan het originele (afschrift van het) document. De circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek van 21 december 2015 is van toepassing.

M

Paragraaf 3.5.5./7-alg. Toelichting ad artikel 7, algemeen, RWN komt te luiden:

Paragraaf 3.5.5 Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte

De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.

Bewijsnood akten van de burgerlijke stand

Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;

  • Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;

  • Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.

Bewijsnood geldig buitenlands paspoort

Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Betrokkene staatloos is;

  • Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.

De verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont dat op volgende wijze aan. De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.

Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De IND beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie in principe niet ouder zijn dan zes maanden.

Voorbeeld 1 bewijsnood

Een Vietnamese wil Nederlander worden, maar heeft geen Vietnamees paspoort en geen geboorteakte. Zij vraagt bij de Vietnamese ambassade een paspoort en geboorteakte aan. Zij krijgt twee verklaringen dat deze documenten niet kunnen worden gegeven. In de verklaringen staat als reden: ‘after you left the locality without declaration, therefore we did not have any record’. Dit betekent dat de autoriteiten geen registratie meer hebben van betrokkene, omdat zij zich niet heeft afgemeld toen zij wegging uit Vietnam. Daarnaast is bekend dat Vietnamezen die langer dan twee jaar in het buitenland wonen, verwijderd worden uit de HuKau. Vietnamezen die niet meer in de HuKau staan, kunnen alleen documenten krijgen als zij eerst opnieuw zijn geregistreerd. Dit kan alleen als zij zelf naar Vietnam gaan.

In dit geval kan bewijsnood worden verleend omdat er verklaringen zijn van de Vietnamese overheid en er ook geen twijfel is over de identiteit van betrokkene.

Voorbeeld 2 bewijsnood

Verzoeker heeft zich gewend tot de ambassade van het land waarvan hij onderdaan is. Hij heeft daar verzocht in het bezit te worden gesteld van een geboorteakte teneinde zijn identiteit aan te tonen bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie. Van de ambassade heeft betrokkene een brief ontvangen waarin is opgenomen dat hij door de ambassade niet in het bezit kan worden gesteld van de geboorteakte, aangezien deze enkel door de bevoegde instanties in het land van herkomst kunnen worden afgegeven, met een verwijzing naar de afgevende instantie. Naar aanleiding van deze brief heeft verzoeker geen actie ondernomen, maar legt hij de brief bij de IND over als zijnde een bewijsstuk van bewijsnood. In dit geval is géén sprake van bewijsnood omdat de geboorteakte in beginsel kan worden geleverd, de buitenlandse overheid functioneert voor de afgifte ervan. Daarnaast heeft betrokkene zich niet tot de juiste instantie gericht.

Voorbeeld 3 bewijsnood

Betrokkene heeft regulier verblijfsrecht gekregen, nadat haar asielverzoek was afgewezen. Bij het verkrijgen van die reguliere verblijfsvergunning werd zij indertijd vrijgesteld van het paspoortvereiste. Bij het indienen van het verzoek om naturalisatie overlegt zij nu een Engelstalige verklaring van de ambassade van het land van herkomst. Uit de verklaring blijkt dat betrokkene een geboorteakte heeft proberen op te vragen en dat haar verzoek door is gestuurd naar het land van herkomst. Daar is echter gebleken dat haar geboortegegevens onvindbaar zijn in de betreffende archieven.

Deze verklaring op zich is niet voldoende om bewijsnood aan te tonen. Het zou immers kunnen dat betrokkene niet werkelijk geboren is in het land waar zij vandaan stelt te komen. Slechts wanneer er geen indicaties zijn dat betrokkene wellicht afkomstig is uit een ander land dan gesteld en wanneer de gegevens van betrokkene op de verklaring overeenkomen met de gegevens die zij eerder op heeft gegeven bij het indienen van haar asielverzoek en bij het afleggen van de VOE kan op grond van een dergelijke verklaring eventueel bewijsnood aangenomen worden. Andere stukken (zoals een schooldiploma of een doopakte uit het land van herkomst) waar ook dezelfde gegevens op vermeld staan, zouden het in dit geval makkelijker maken om het beroep op bewijsnood te accepteren.

Voorbeeld 4 bewijsnood

Betrokkene heeft in 2007 samen met zijn ouders regulier verblijfsrecht gekregen, waarbij sprake was van vrijstelling van het ‘paspoortvereiste’. Inmiddels is hij 23 jaar en wil graag naturaliseren. Zijn ouders zijn afkomstig uit Irak. Betrokkene is geboren in een Iraaks vluchtelingenkamp. Geboorten werden volgens betrokkene niet geregistreerd in de plaats waar het vluchtelingenkamp stond en evenmin in het kamp zelf. Als hetgeen wordt gesteld door betrokkene inderdaad zo is, is bij de geboorteakte/bewijsstuk van de geboorteregistratie sprake van bewijsnood, want het gevraagde document is nooit opgemaakt.

Syrië

Tot 1 april 2017 geldt dat in Syrië geboren vreemdelingen tijdelijk geen Syrisch paspoort noch een uit Syrië afkomstige geboorteakte hoeven te overleggen. De vrijstelling blijft gelden als op het naturalisatieverzoek na 1 april 2017 nog moet worden beslist, al dan niet na een rechterlijke procedure over het verzoek. Deze maatregel is tijdelijk omdat een groot deel van de Syrische ambassades in West-Europa is gesloten en de Syrische ambassade in Brussel levert nog maar beperkt consulaire diensten. Mocht een in Syrië geboren vreemdeling wel een uit Syrië afkomstige geboorteakte hebben, dan wordt deze door de bevoegde autoriteiten, na de gebruikelijke controle en akkoordbevinding, geregistreerd in de desbetreffende bevolkingsbasisregistratie.

Etnisch Armenen uit Azerbeidzjan

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.

Bij het in ontvangstnemen van het naturalisatieverzoek beoordeelt de gemeente niet of de verzoeker daadwerkelijk etnisch Armeniër is. Bij het behandelen van het naturalisatieverzoek zal de IND aan de hand van het vreemdelingenrechtelijke dossier onderzoeken of de verzoeker etnisch Armeens is en afkomstig uit Azerbeidzjan. Het gegeven dat betrokkene uit Azerbeidzjan afkomstig is, volgt uit de BRP aan de hand van de bij betrokkene geregistreerde geboorteplaats.

Reguliere verzoekers afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De verzoeker die vanwege het ontbreken van centraal gezag of door Nederland erkend centraal gezag in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’. Hiertoe overlegt de verzoeker documenten waarover hij wel de beschikking heeft, bijvoorbeeld een (oud) paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de burgemeester contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.

Geen bewijsnood

In principe wordt geen bewijsnood aangenomen indien gebleken is dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de verzoeker een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de optant de nationaliteit bezit betrokken waren; of

  • de verzoeker vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.

Er kunnen echter omstandigheden zijn dat ondanks één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan, toch sprake is van bewijsnood.

Artikel 4:84 Awb

Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierbovenstaande beleidsregels.

N

Paragraaf 3.5.6./7-alg. Toelichting ad artikel 7, algemeen, RWN komt te vervallen

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2016.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 september 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, namens deze, J.C. Goet Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

TOELICHTING

Algemeen

Voor de gemeenten en mede in het kader van de verbetering van de voorlichting aan vreemdelingen die wensen te naturaliseren, is de tekst van de Handleiding beter leesbaar gemaakt. Daarnaast is het kader opgenomen zoals dat was opgenomen in de brief aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 19 637, nr. 1873. Er zijn geen beleidswijzigingen meegenomen.

Artikelsgewijs

A

Omdat paragraaf 2.2.5 en de onderliggende paragraven zijn heringedeeld, is paragraaf 2.2.5.6 komen te vervallen.

B

Omdat paragraaf 3.5 en de onderliggende paragraven zijn heringedeeld, is paragraaf 3.5.6 komen te vervallen.

C

In paragraaf 2.2.5.2 is de zinsnede dat de verzoeker ‘al het mogelijke’ moet doen om aan bewijsstukken te komen vervangen door de zinsnede dat de verzoeker ‘aantoont wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van de vereiste documenten’.

Er wordt op individuele basis beoordeeld of de inspanningen die de verzoeker heeft verricht voldoende zijn geweest.

D

In paragraaf 3.5.5 is de zinsnede dat de verzoeker ‘al het mogelijke’ moet doen om aan bewijsstukken te komen vervangen door de zinsnede dat de verzoeker ‘aantoont wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van de vereiste documenten’.

Er wordt op individuele basis beoordeeld of de inspanningen die de verzoeker heeft verricht voldoende zijn geweest.

De Minister van Veiligheid en Justitie, namens deze, J.C. Goet Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

Naar boven