Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 juli 2016, nr. 812176, houdende vernieuwde voorschriften in het kader van de meting en beoordeling van leerresultaten als bedoeld in artikel 23a1, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (Regeling leerresultaten VO 2016)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 37a en 37b van het Inrichtingsbesluit WVO;

Gelet op het voorstel bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Inrichtingsbesluit WVO van de inspecteur-generaal van het onderwijs van 23 oktober 2014;

Besluit:

Artikel 1. Berekening en correctie indicatoren; normering resultaten

De berekening van de in artikel 37, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit WVO bedoelde indicatoren, daaronder mede begrepen de correcties, bedoeld in het derde lid van dat artikel, alsmede de normering waarop de inspectie het oordeel voldoende dan wel onvoldoende resultaat baseert als bedoeld in artikel 23a1, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, geschieden volgens het bepaalde in bijlage A.

Artikel 2. Wijze totstandkoming oordeel leerresultaten

Het oordeel over de leerresultaten van de schoolsoort of leerweg komt tot stand op de wijze als vastgesteld in bijlage B.

Artikel 3. Benodigde gegevens; meting onmogelijk of gegevens incompleet

De aard en de aantallen benodigde gegevens, bedoeld in artikel 37a, onderdeel a, van het Inrichtingsbesluit WVO, volgen uit het bepaalde in bijlage B.

Artikel 4. Intrekking

De Regeling leerresultaten VO wordt ingetrokken.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2016.

Artikel 6. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling leerresultaten VO 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

BIJLAGE A. BEREKENING EN CORRECTIE INDICATOREN; NORMERING RESULTATEN

Algemeen

Het Inrichtingsbesluit WVO kent vier indicatoren, te weten:

  • het percentage leerlingen met een onvertraagde studievoortgang in de eerste twee leerjaren (onderbouwsnelheid);

  • het percentage leerlingen met een onvertraagde studievoortgang in de overige leerjaren (bovenbouwsnelheid);

  • het niveau dat de leerling in het derde leerjaar daadwerkelijk heeft bereikt ten opzichte van het niveau dat de leerling gelet op het schooladvies, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, naar verwachting in het derde leerjaar zou bereiken; en

  • het gemiddelde cijfer van het centraal examen (examencijfers).

Voorstel inspecteur-generaal van het onderwijs

De inspecteur-generaal van het onderwijs heeft in overeenstemming met artikel 37b Inrichtingsbesluit WVO een voorstel gedaan om de in artikel 37 van dit besluit genoemde indicatoren op een andere wijze te berekenen. De voorstellen worden in deze regeling vastgesteld. Gezien recente ontwikkelingen, een eigen analyse en signalen van organisaties in het onderwijs wordt in de onderhavige regeling voortaan uitgegaan van absolute normen. Een absolute norm betekent dat een vaste score als cesuur wordt genomen.

Absolute norm

Voor de berekening van deze indicatoren zijn landelijke absolute normen opgesteld op basis van de gegevens over studievoortgang en de examenresultaten van leerlingen in de jaren 2013, 2014 en 2015. Op basis van de landelijke normen en de berekende correcties worden (afhankelijk van de indicator) per vestiging of per afdeling (schoolsoort of leerweg) de specifieke normen bepaald. Aan de indicatoren wordt op basis van de leerresultaten een kwalificatie gegeven, per afdeling. De mogelijke kwalificaties zijn ‘onder de norm’ en ‘boven de norm’. Is de score gelijk aan een gestelde norm, dan geldt de kwalificatie ‘boven de norm’

Correctie

Bij drie indicatoren – Onderbouwsnelheid, Bovenbouwsucces en Examencijfers – wordt in de beoordeling rekening gehouden met de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school, zoals bedoeld in artikel 37 Inrichtingsbesluit WVO, de zogenoemde correctiefactor. De landelijke norm van een indicator voor de school kan verlaagd worden omdat er rekening wordt gehouden met de kenmerken van de leerlingpopulatie. De hoogte van de correctie is naar rato van het aantal leerlingen met een specifiek kenmerk. Elke indicator heeft specifieke kenmerken waarvoor de landelijke norm gecorrigeerd wordt. De waarde van de correctiefactor verschilt per indicator. Er wordt afhankelijk van de onderwijssoort en de indicator rekening gehouden met de volgende kenmerken:

  • LWOO: leerlingen met een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs:

  • APCG: leerlingen woonachtig in een armoedeprobleemcumulatiegebied;

  • Instroom: leerlingen die tussentijds instromen.

De berekening van de norm van een indicator per leerweg of schoolsoort is als volgt:

Landelijke norm – Correctie kenmerk 1 – Correctie kenmerk 2 – Correctie kenmerk 3

Waarin de correctie als volgt berekend wordt:

De landelijke normen en de correctiefactoren worden per 2016 voor drie jaar vastgesteld. De vastgestelde landelijke normen en correctiefactoren gelden voor de beoordeling van de leerresultaten in 2016, 2017 en 2018.

Gebruikte gegevens

De gegevens die worden gebruikt voor de berekening van de onderwijsresultaten zijn door de scholen voor voortgezet onderwijs aan DUO geleverd. DUO verwerkt de gegevens in het BasisRegister Onderwijs (BROn). De inspectie ontvangt, op vooraf afgesproken momenten, de geanonimiseerde gegevens van de individuele leerlingen uit BROn. DUO bewerkt deze gegevens tot zogenaamde 1 cijferbestanden.

1. Onderwijspositie t.o.v. advies basisschool

Berekeningen van de indicator

Deze indicator beschrijft per vestiging de positie van leerlingen in leerjaar 3 ten opzichte van het schooladvies van de basisschool (artikel 42 Wet op het primair onderwijs). Hiervoor wordt van elke leerling bepaald of deze in het derde jaar hoger, lager of op hetzelfde niveau zit ten opzichte van dat advies. De score voor de berekening is als volgt:

  • een leerling die op hetzelfde niveau zit als het schooladvies van het primair onderwijs krijgt een score 0 (nul);

  • een leerling die op een hoger niveau zit dan het schooladvies van het primair onderwijs krijgt een score +1;

  • een leerling die op een lager niveau zit dan het advies van het primair onderwijs krijgt een score –1.

Alle opstroom en afstroom wordt gewaardeerd met een score +1 of –1, onafhankelijk van het aantal niveaus dat een leerling op- dan wel afstroomt.

Bij een zogenaamd dubbeladvies, geldt de onderste positie als gelijk niveau en de bovenste positie als een hoger niveau. Voorbeeld: bij het advies havo/vwo, krijgt een leerling een score 0 (nul) als deze leerling in leerjaar 3 op het havo zit, en een score +1 als deze leerling in leerjaar 3 op het vwo zit. De dubbeladviezen vmbo(g)t/havo en vmbo b/vmbo k en vmbo k/vmbo (g)t werken analoog.

De scores van alle leerlingen van een vestiging worden per leerjaar bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal leerlingen van deze vestiging waarvoor scores zijn toegekend. Deze deelsom wordt omgezet in een percentage, de jaarscore. De beoordeling geschiedt op basis van een gewogen driejaargemiddelde, waarbij gewogen wordt naar het aantal leerlingen. De beoordeling geldt voor alle schoolsoorten en leerwegen van een vestiging.

Normering van de indicator

De normering voor de indicator ‘Onderwijspositie t.o.v. schooladvies basisschool’ is afwijkend van de andere indicatoren. Voor deze indicator is onderscheid gemaakt naar zeven vergelijkingsgroepen, met elk een landelijk vastgestelde norm. Een vestiging behoort tot een van de volgende zeven vergelijkingsgroepen:

  • categorale vestiging voor vwo;

  • vestiging voor havo/vwo gecombineerd;

  • categorale vestiging voor vmbo-(g)t;

  • vestiging voor vmbo-(g)t/havo gecombineerd, categorale vestiging voor havo en vestiging voor vmbo-(g)t, havo en vwo gecombineerd;

  • vestiging voor vmbo-basis, vestiging voor vmbo-kader en vestiging voor vmbo-basis en -kader gecombineerd;

  • vestiging met alle soorten voor vmbo-breed (basis, kader en g(t)) en vmbo-breed-havo gecombineerd;

  • vestigingen met een aanbod van vmbo-basis tot en met vwo gecombineerd.

In onderstaande tabel staan de specifieke waarden van de landelijke normen per vergelijkingsgroep.

Vergelijkingsgroep

norm

Vmbo b/k

–12,10

Vmbo breed en vmbo breed / havo

–10,05

Vmbo breed / havo / vwo

–7,00

Vmbo (g)t

–7,60

Vmbo (g)t / havo / vwo

–0,55

Havo / vwo

4,75

Vwo

1,35

2. Onderbouwsnelheid

Berekeningen van de indicator

Deze indicator geeft per vestiging de doorstroom weer van leerlingen vanuit leerjaar 1 en leerjaar 2 naar een hoger leerjaar. Hiervoor wordt de onderwijspositie van de leerling in het betreffende schooljaar vergeleken met het daarop volgende schooljaar. De berekening van de jaarscore ziet er als volgt uit:

De beoordeling geschiedt op basis van een gewogen driejaargemiddelde, waarbij gewogen wordt naar het aantal leerlingen. De beoordeling geldt voor alle schoolsoorten en leerwegen van een vestiging.

Normering en correctie van de indicator

De landelijke norm van deze indicator is 95,50.

De norm van de indicator onderbouwsnelheid wordt gecorrigeerd voor het percentage apcg-leerlingen en Instroom-leerlingen.

De waarde voor de correctiefactoren staat in procenten in onderstaande tabel.

Apcg

Instroom

–4,0

–2,5

3. Bovenbouwsucces

Berekening van de indicator

De indicator bovenbouwsucces beschrijft per schoolsoort de onvertraagde studievoortgang vanaf leerjaar 3. Hiervoor wordt van iedere leerling bepaald of hij/zij het desbetreffende leerjaar in de bovenbouw, dus vanaf leerjaar 3, al dan niet succesvol afrondt. Een succesvolle afronding is slagen voor het examen, overgaan naar een volgend leerjaar van dezelfde schoolsoort/leerweg en opstromen naar een hogere schoolsoort/leerweg in hetzelfde of een hoger leerjaar.

De berekening van de jaarscore van deze indicator ziet er als volgt uit:

Deze berekening wordt gedaan per jaar en per schoolsoort dan wel leerweg. De beoordeling geschiedt op basis van een gewogen driejaargemiddelde, waarbij gewogen wordt naar het aantal leerlingen.

Normering en correctie van de indicator

De landelijke norm van de indicator bovenbouwsucces wordt onderscheiden naar schoolsoort en leerweg. Voor elke schoolsoort en leerweg is één landelijke norm vastgesteld. De norm wordt gecorrigeerd voor het percentage lwoo-leerlingen, apcg-leerlingen en instroom-leerlingen.

In onderstaande tabel staan de landelijke normen in procenten.

Schoolsoort / leerweg

Norm

Vmbo b

88,00

Vmbo k

87,00

Vmbo (g)t

87,00

Havo

80,00

Vwo

82,00

De waarde voor de correctiefactoren per schoolsoort en leerweg staat in procenten in onderstaande tabel.

Schoolsoort / leerweg

Lwoo

Apcg

Instroom

Vmbo b

–1,0

–9,5

–3,0

Vmbo k

–2,0

–7,5

–6,0

Vmbo (g)t

–5,0

–9,5

–3,5

Havo

–10,0

–9,0

Vwo

–6,0

–13,5

4. Examencijfers

Berekeningen van de indicator

De indicator examencijfers is het gemiddeld behaalde cijfer voor het centraal eindexamen per schoolsoort en leerweg. Het betreft alle vakken, inclusief de beroepsgerichte vakken van alle leerlingen die geslaagd of gezakt zijn voor de betreffende schoolsoort en leerweg. Het gaat daarbij om de vakken waarin de leerlingen in dat jaar eindexamen hebben gedaan.

Resultaten behaald in een eerder jaar blijven buiten beschouwing. Dit geldt voor de vakken waarin een leerling eerder examen heeft gedaan in verband met gespreid examen en voor de vakken waarin een leerling in het voorlaatste leerjaar examen heeft gedaan. Ook vakken die geen rol hebben gespeeld bij de uitslagbepaling blijven buiten de berekening. Per jaar worden de cijfers van het centraal examen van de relevante vakken gemiddeld naar schoolsoort dan wel leerweg. De beoordeling geschiedt op basis van een gewogen driejaargemiddelde, waarbij gewogen wordt naar het totaal aantal leerlingen voor alle vakken.

Correctie en Normering en correctie van de indicator

De landelijke norm van de indicator wordt onderscheiden naar schoolsoort en leerweg. Voor elke schoolsoort/leerweg is één landelijke norm vastgesteld. De norm wordt gecorrigeerd voor het percentage LWOO-leerlingen en Instroom-leerlingen.

In onderstaande tabel staan de normen in examenpunten naar schoolsoort en leerweg.

Schoolsoort/leerweg

norm

Vmbo b

6,50

Vmbo k

6,23

Vmbo (g)t

6,19

Havo

6,27

Vwo

6,30

De waarde voor de correctiefactoren staan in onderstaande tabel in examenpunten naar schoolsoort en leerweg.

Schoolsoort/leerweg

Lwoo

apcg

Vmbo b

–0,25

–0,25

Vmbo k

–0,20

–0,20

Vmbo (g)t

–0,25

–0,30

Havo

–0,20

Vwo

–0,30

BIJLAGE B. TOTSTANDKOMING OORDEEL LEERRESULTATEN

Oordeel over de leerresultaten

Het oordeel over de leerresultaten bestaat uit de varianten ‘voldoende’ en ‘onvoldoende’. Het oordeel wordt gegeven per schoolsoort dan wel leerweg per vestiging en komt tot stand door toepassing van een beslisregel.

Het oordeel over de leerresultaten is gebaseerd op de kwalificaties van de indicatoren, die worden afgegeven aan de hand van gewogen driejaargemiddelden. Als er slechts één of geen jaarscore berekend kan worden, dan kan het driejaargemiddelde niet bepaald worden. Een driejaargemiddelde en dus de kwalificatie kan bij twee jaarscores alleen bepaald worden als het laatste jaar aanwezig is.

De beslisregel voor het oordeel over de leerresultaten is afhankelijk van het aantal indicatoren waarvoor een kwalificatie beschikbaar is. Hieronder staan de beslisregels voor het oordeel per aantal beschikbare indicatoren.

Oordeel over de leerresultaten wanneer alle indicatoren beschikbaar zijn:

Voldoende

Bij één of nul indicatoren met de kwalificatie ‘onder de norm’ is het oordeel over de leerresultaten voldoende.

Onvoldoende

Bij twee of meer indicatoren met de kwalificatie ‘onder de norm’ is het oordeel over de leerresultaten onvoldoende.

Oordeel over de leerresultaten wanneer drie van de vier indicatoren beschikbaar zijn:

Voldoende

Bij één of nul indicatoren met de kwalificatie ‘onder de norm’, is het oordeel over de leerresultaten ‘voldoende’.

Onvoldoende

Bij twee of meer indicatoren met de kwalificatie ‘onder de norm’ is het oordeel over de leerresultaten ‘onvoldoende’.

Oordeel over de leerresultaten wanneer twee van de vier indicatoren beschikbaar zijn:

Onvoldoende

Bij twee indicatoren met de kwalificatie ‘onder de norm’ en de andere indicatoren zijn niet beschikbaar is het oordeel over de leerresultaten ‘onvoldoende’.

Geen berekening te maken

In alle andere gevallen (één of twee met de kwalificatie ‘boven de norm’) geldt ‘geen berekening te maken’. Het oordeel ‘voldoende’ komt hier niet voor.

Aanvullend onderzoek

Als op basis van de indicatoren ‘geen berekening te maken’ is, vindt aanvullend onderzoek plaats. In deze bijzondere situaties zijn er onvoldoende gegevens om de leerresultaten volgens de verschillende indicatoren te beoordelen. Aanvullend onderzoek zal in ieder geval bestaan uit:

  • Een analyse van de gegevens van leerresultaten voor zover ze wel beschikbaar zijn.

  • Het verstrekken door de school van nadere gegevens over de resultaten en de doorstroom van de leerlingen.

  • Verificatieonderzoek naar de gegevens en beoordeling van de gegevens door de inspecteur.

Voor een voldoende beoordeling van de leerresultaten moet de school aantonen dat de leerresultaten van deze groep leerlingen voldoende zijn. Dat kan door te verwijzen naar referentiegegevens voor vergelijkbare leerlinggroepen, het gebruik van genormeerde toetsen of door expertoordelen. Als de school dit niet kan aantonen, leidt dit tot het oordeel ‘onvoldoende’ over de leerresultaten. In de voorkomende gevallen dat de school over onvoldoende gegevens beschikt om een uitspraak te kunnen doen over het niveau van de leerresultaten, wordt geen oordeel gegeven.

TOELICHTING

1. Algemeen

De minimale resultaten die scholen in het voortgezet onderwijs moeten realiseren zijn in 2010 op hoofdlijnen als bekostigingsvoorwaarde vastgelegd in artikel 23a1 van de Wet op het voortgezet onderwijs. De indicatoren aan de hand waarvan de resultaten worden beoordeeld zijn vastgelegd in het Inrichtingsbesluit WVO. Op basis van de wensen van het veld, voortschrijdend inzicht en de grotere hoeveelheid beschikbare data, heeft de inspecteur-generaal van het onderwijs in overeenstemming met artikel 37b van het Inrichtingsbesluit WVO voorgesteld de Regeling leerresultaten VO te wijzigen. Het voorstel heeft geleid tot de Regeling leerresultaten VO 2016, waarbij de Regeling leerresultaten VO wordt ingetrokken. De Regeling leerresultaten VO 2016 is een nadere uitwerking van de indicatoren zoals bedoeld in artikel 37a Inrichtingsbesluit WVO en sluit aan op het Besluit van 21 december 2015 tot wijziging van het Inrichtingsbesluit WVO in verband met aanpassing van de indicatoren voor de beoordeling van de leerresultaten (Stb. 2016, 32).

2. Voorstel inspecteur-generaal van het onderwijs

Het voorstel van de inspecteur-generaal is voortgekomen uit de wens te komen tot een cultuur en werkwijze waarin continu reflecteren op en verbeteren van de kwaliteit van dat onderwijs centraal staat. Besturen en schoolleiders hebben behoefte aan sturingsmogelijkheden. De Regeling leerresultaten VO 2016 geeft daarom een nieuwe invulling aan de wijze waarop de indicatoren worden berekend. De vier in het Inrichtingsbesluit WVO opgenomen indicatoren zijn:

  • het percentage leerlingen met een onvertraagde studievoortgang in de eerste twee leerjaren;

  • het percentage leerlingen met een onvertraagde studievoortgang in de overige leerjaren;

  • het niveau dat de leerling in het derde leerjaar daadwerkelijk heeft bereikt ten opzichte van het niveau dat de leerling gelet op het schooladvies, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, naar verwachting in het derde leerjaar zou bereiken; en

  • het gemiddelde cijfer van het centraal examen.

3. Wijzigingen ten opzichte van de Regeling leerresultaten VO

De belangrijkste veranderingen ten opzichte van de Regeling leerresultaten VO zijn:

  • in de Regeling leerresultaten VO 2016 worden de normen vooraf vastgesteld; voorheen werd de norm achteraf vastgesteld, waardoor het oordeel van de inspectie relatief laat was;

  • in plaats van relatieve normen wordt het oordeel van de inspectie gebaseerd op absolute normen die voor een periode van drie jaar vastliggen;

  • de oude indicator voor het onderbouwrendement is gesplitst in:

    • ‘onvertraagde studievoortgang’ en

    • het niveau dat de leerling in het derde leerjaar daadwerkelijk heeft bereikt ten opzichte van het niveau dat de leerling gelet op het schooladvies naar verwachting in het derde leerjaar zou bereiken; ingeval van een dubbeladvies wordt bij de berekening van deze indicator de leerling die het uiteindelijk niet redt op de hogere schoolsoort niet meer negatief meegeteld;

  • de indicator verschil gemiddeld cijfer schoolexamen en cijfer centraal examen is met het Besluit van 21 december 2015 tot wijziging van het Inrichtingsbesluit WVO in verband met aanpassing van de indicatoren voor de beoordeling van de leerresultaten Stb. 2016, 32, vervallen; deze indicator had geen toegevoegde waarde meer, omdat de voornaamste functie van deze indicator (het waarborgen van de civiele waarde van het diploma) is overgenomen door de aanscherping van de slaag/zakregeling in het voortgezet onderwijs (Besluit van 19 augustus 2010 tot wijziging van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., Stb. 2010, 332). Bovendien bevat ook artikel 29, lid 1a van de Wet op voortgezet onderwijs een artikel voor de waarborg van de civiele waarde.

Over drie jaar wordt bezien of aanpassing van de normen al dan niet gewenst is. Het betreft absolute normen die dus in ieder geval voor de jaren 2016, 2017 en 2018 zullen worden gehanteerd. Op basis van de regeling zijn scholen in staat tijdig op basis van de eigen informatie te beoordelen of er sprake is van voldoende leerresultaten.

De inspectie voert aan de hand van de indicatoren en berekeningswijze zoals omschreven in de regeling een berekening uit. De uitkomst hiervan wordt betrokken bij onderzoek op school. In geval van een uitkomst ‘onvoldoende’ vindt er altijd onderzoek plaats. Dergelijk onderzoek wijst uit of er noodzaak is voor een aangepast toezichtarrangement. Hierbij worden ook andere aspecten van onderwijskwaliteit betrokken. Dit staat beschreven in het Toezichtkader VO 2013 van de Inspectie van het onderwijs.

Er vindt aanvullend onderzoek plaats in de bijzondere situaties dat er onvoldoende gegevens zijn om de leerresultaten volgens de verschillende indicatoren te beoordelen. Dit onderzoek zal in ieder geval bestaan uit:

  • een analyse van de gegevens van leerresultaten voor zover ze wel beschikbaar zijn;

  • het verstrekken door de school van nadere gegevens over de resultaten en de doorstroom van de leerlingen;

  • verificatieonderzoek naar de gegevens en beoordeling van de gegevens door de inspecteur.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Een concept van dit besluit is tevens aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), de Auditdienst Rijk (ADR) en de Inspectie van het Onderwijs voorgelegd voor een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets. Het besluit wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

5. Administratieve lasten

De vereiste gegevens voor de verbeterde beoordeling van de leerresultaten wijken voor de meeste indicatoren niet af van de bestaande gegevens die scholen ten behoeve van BRON verstrekken. In BRON staan alle in- en uitschrijvingsgegevens en examen- en diplomagegevens van bekostigde instellingen in het voortgezet onderwijs.

In de huidige situatie moeten scholen echter voor de bepaling van het onderbouwrendement een vragenlijst over het basisschooladvies invullen. Uit interne registratie van de inspectie blijkt dat scholen in 2014 gemiddeld 1,3 uur aan het invullen van deze lijst besteedden. De administratieve lasten hiervan worden geschat op € 45 per uur. Een deel van de vragen is gericht op afdelingsniveau, een deel op vestigingsniveau en een deel op BRIN-niveau. Voor de in dit besluit opgenomen indicator die beoordeelt of leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs op het niveau van het basisschooladvies zitten, zal de inspectie in eerste instantie gegevens uit BRON opvragen. De administratieve lasten zullen hierdoor dalen met een bedrag tussen de € 37.000 (BRIN-niveau) en € 72.000 (afdelingsniveau).

6. Inwerkingtreding

De regeling treedt op 1 augustus 2016 in werking. Hierbij wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en van de minimuminvoeringstermijn. Gelet op de doelgroep wordt wat de datum van inwerkingtreding betreft aangesloten bij de jaarindeling van de scholen voor voortgezet onderwijs (het schooljaar). De Inspectie van het onderwijs zal deze regeling met ingang van 1 augustus 2016 toepassen. Daarom is afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Naar boven