Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 29 juni 2016, nr. DGAN/DAD/16098692, houdende toepassing van de hardheidsclausule bij de vaststelling van de aanslag diergezondheidsheffing 2015 en 2016

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Overwegingen:

Gebleken is dat de oplegging van aanslagen voor de diergezondheidsheffing voor 2015 en 2016 met onverkorte toepassing van de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 van het Besluit heffing bestrijding dierziekten en de artikelen 4, 5, 6 en 7 van het Besluit heffing preventie dierziekten in sommige gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Dit doet zich voor bij houders van pluimvee die in 2013 en 2014 een koppel hadden opgezet op het bedrijf waarvan de dieren een deel van 2015, geheel 2015, of een deel van 2016 nog op het bedrijf van de houder verbleven, en welke houders in 2013 of voor 31 december 2014 aan het Productschap Pluimvee en Eieren een heffing op grond van de artikelen 3 tot en met 11 van de Verordening bestemmingsheffingen Veeziektenfonds (PPE) 2013 of de artikelen 3 tot en met 11 van de Verordening bestemmingsheffingen Veeziektenfonds (PPE) 2014 hebben betaald.

Aan deze onbillijkheden kan worden tegemoetgekomen door, met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, op de definitieve aanslag voor de diergezondheidsheffing voor 2015, respectievelijk voor 2016, voor elk van de bovenbedoelde houders een overeenkomstig dit besluit vast te stellen bedrag in mindering te brengen.

Gelet op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang met artikel 93, tweede en derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

Artikel 1

Op de aanslag diergezondheidsheffing voor het kalenderjaar 2015 en 2016, die geheven wordt met toepassing van de artikelen 4, 5, 6 en 7 van het Besluit heffing bestrijding dierziekten en de artikelen 4, 5, 6 en 7 van het Besluit heffing preventie dierziekten, wordt voor pluimveehouders die in 2015 en 2016 dieren hielden die als koppel in 2013 of 2014 waren opgezet een bedrag in mindering gebracht dat volgens de volgende formule wordt berekend:

(A/B)*C*D,

waarin:

  • A = het aantal dagen dat een koppel, dat in 2013 of 2014 is opgezet, in 2015, respectievelijk 2016 nog op het bedrijf van de houder verbleef;

  • B = het totaal aantal dagen dat het koppel, dat in 2013 of 2014 is opgezet en in 2015, respectievelijk 2016 nog op het bedrijf van de houder verbleef, op het bedrijf van de houder werd gehouden;

  • C = het aantal dieren dat in 2013 of 2014 werd opgezet van het koppel dat in 2015, respectievelijk 2016 nog op het bedrijf van de houder verbleef;

  • D = het tarief voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 11 van de Verordening bestemmingsheffingen Veeziektenfonds (PPE) 2013, respectievelijk in de artikelen 3 tot en met 11 van de Verordening bestemmingsheffingen Veeziektenfonds (PPE) 2014.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 juni 2016

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Tegen dit besluit kan degene wiens belang daarbij rechtstreeks is betrokken, binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Staatssecretaris van Economische Zaken, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, t.a.v. de afdeling Juridische Zaken, Postbus 40219, 8004 DE Zwolle.

TOELICHTING

De houders van productiedieren dragen bij aan de financiering van de kosten die de regering maakt voor de bestrijding en preventie van besmettelijke dierziekten. De uitgaven voor de daarbij behorende maatregelen worden gedaan uit het Diergezondheidsfonds.

Tot 1 januari 2015 werd deze bijdrage bijeengebracht door heffingen, die door de productschappen werden opgelegd. In 2014 was de dierziekteheffing voor pluimveehouders gebaseerd op de zogenoemde doorloopsnelheid van de opgezette koppels: telkens als een nieuw koppel in op een bedrijf werd opgezet, werd de heffing geheven.

Met ingang van 1 januari 2015 zijn de productschappen opgeheven. Onder de naam ‘diergezondheidsheffing’ is op 31 december 2014 een heffing op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren ingevoerd ter vervanging van de dierziekteheffingen van de productschappen. De heffing voor pluimveehouders wordt berekend naar de in een kalenderjaar gemiddeld op het bedrijf van de houder aanwezige aantallen pluimvee. De houder betaalt elk jaar voor de aanwezige dieren, ook voor de dieren die in het voorafgaande kalenderjaar al op het bedrijf aanwezig waren.

Deze andere berekeningssystematiek brengt met zich mee dat onverkorte toepassing van de heffingstarieven, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 7 van het Besluit heffing bestrijding dierziekten en de artikelen 4 tot en met 7 van het Besluit heffing preventie dierziekten, voor sommige pluimveehouders zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Dit betref pluimveehouders die in 2013 of in 2014 een of meer koppels hebben opgezet, van welke koppels de dieren in (een deel van) 2015 respectievelijk een deel van 2016 nog op het bedrijf van de houder verbleven. Deze houders hebben ten tijde van het opzetten van de koppels een heffing betaald aan het Productschap Pluimvee en Eieren op grond van de in die tijd van kracht zijnde Verordening bestemmingsheffingen Veeziektenfonds (PPE) 2013, respectievelijk de Verordening bestemmingsheffingen Veeziektenfonds (PPE) 2014.

Met gebruikmaking van de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, welke wet in artikel 93, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van overeenkomstige toepassing is verklaard, wordt daarom voor de benadeelde pluimveehouders op de definitieve aanslag voor 2015 voor de diergezondheidsheffing, en indien dat aan de orde is, op de definitieve aanslag voor 2016 voor de diergezondheidsheffing, een bedrag in mindering gebracht. Dat bedrag wordt berekend naar het aantal dagen dat een koppel in 2015, respectievelijk 2016, nog op het bedrijf van de pluimveehouder verbleef, gerelateerd aan het totaal aantal dagen dat het koppel werd gehouden, en de tarieven voor de onderscheiden dieren en diercategorieën die in 2013 en in 2014 zijn toegepast door het productschap.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven