Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 25 mei 2016, nr. 935426, houdende wijziging van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid in verband met het voorzien in een aanvullende aanvraagronde voor vierjaarlijkse instellingssubsidies voor de periode 2017–2020 (Regeling aanvullende aanvraagronde culturele basisinfrastructuur 2017–2020)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid en artikel 4 van het Besluit op het specifiek cultuurbeleid;

Besluit:

ARTIKEL I WIJZIGING REGELING OP HET SPECIFIEK CULTUURBELEID

Na artikel 3.46 van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid wordt een afdeling ingevoegd luidende:

AFDELING 3.9. AANVULLENDE AANVRAAGRONDE

Artikel 3.47. Indieningstermijn en reikwijdte

In afwijking van artikel 3.2, eerste lid, kunnen aanvragen om subsidie op grond van de volgende artikelen tevens tussen het tijdstip van inwerkingtreding van de Regeling aanvullende aanvraagronde culturele basisinfrastructuur 2017–2020 en voor 11 juli 2016 om 17:00 uur worden ontvangen:

  • a. artikel 3.8, voor zover de instelling in het kernpunt gemeente Utrecht is gevestigd, en

  • b. artikel 3.31.

Artikel 3.48. Bijzondere bepaling algemeen theater

In afwijking van artikel 3.8, derde lid, kan de minister één instelling in het kernpunt gemeente Utrecht subsidie verstrekken voor zover aan die instelling subsidie wordt verstrekt op basis van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.47, onderdeel a.

Artikel 3.49. Bijzondere bepaling presentatie instelling

In afwijking van artikel 3.31, eerste lid, onderdeel a, is voor één aanvraag als bedoeld in artikel 3.47, onder b, ten hoogste € 225.000 beschikbaar.

Artikel 3.50. Specifieke weigeringsgrond

Onverminderd artikel 3.5 komen aanvragen ingediend in de periode, bedoeld in artikel 3.47, slechts voor subsidie in aanmerking voor zover na beoordeling van de aanvragen ingediend in de eerdere periode, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, het beschikbare bedrag voor de desbetreffende activiteiten niet geheel wordt verleend.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

ARTIKEL III CITEERTITEL

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanvullende aanvraagronde culturele basisinfrastructuur 2017–2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

1. Inleiding

Op grond van de Wet op het specifiek cultuurbeleid stelt de bewindspersoon voor Cultuur (hierna: de minister) bij ministeriële regeling eenmaal per vier jaar de regels vast voor de verstrekking van subsidies in de op die periode volgende periode van vier kalenderjaren. Met de vaststelling van de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017–2020 zijn die regels voor de desbetreffende periode vervat in hoofdstuk 3 van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid (hierna: Rsc). Voor de subsidieperiode 2017–2020 is op grond van die regeling een aanvraagronde geopend die op 1 februari 2016 sloot.

De instellingen die een vierjaarlijkse instellingssubsidie zullen ontvangen op grond van de criteria in de Rsc maken deel uit van de zogenoemde culturele basisinfrastructuur. Deze landelijke infrastructuur behelst een beperkt aantal culturele instellingen die gezamenlijk een evenwichtig geheel van cultuurvoorzieningen van hoogwaardige kwaliteit vormen. Bij de invulling van de culturele basisinfrastructuur wordt bij de beoordeling van aanvragen op grond van de Rsc onder meer rekening gehouden met de volgende aspecten:

  • artistieke kwaliteit;

  • bevordering van educatie en participatie;

  • maatschappelijke waarde; en

  • geografische spreiding.

Op basis van deze regeling is het mogelijk om in de subsidieperiode 2017–2020 tot een evenwichtig cultureel aanbod te komen. Tegen deze achtergrond is het onwenselijk als bepaalde functies in de basisinfrastructuur zoals die zijn voorzien in de Rsc niet, of in beperkte mate, zouden worden vervuld. Het is dus zaak dat een geheel van culturele voorzieningen gewaarborgd blijft en daarom is het onwenselijk om lege plekken – ‘vacatures’ – in het landelijk bestel te laten ontstaan. Dat laat overigens onverlet dat de eis van artistieke kwaliteit een absolute is. Indien een aanvraag in onvoldoende mate voldoet aan dit criterium komt de betreffende instelling in geen geval in aanmerking voor subsidie.

2. Advies Raad voor cultuur

Bij brief van 15 februari 2016 heeft de minister advies gevraagd over de ontvangen subsidieaanvragen aan de raad voor cultuur (hierna: de raad).1 Advisering door de raad vormt een belangrijke basis voor de besluitvorming over de aanvragen op Prinsjesdag 2016. Op 19 mei 2016 heeft de raad voor cultuur zijn advies aangeboden aan de minister. Het advies van de raad komt er in een aantal sectoren op neer dat specifieke plekken in de basisinfrastructuur onvervuld zouden blijven. De raad acht dat onwenselijk en is van oordeel dat die plekken alsnog moeten worden ingevuld. Meer specifiek adviseert de raad daarover het volgende:

  • a. voor één van de vier plekken voor algemeen theater (als bedoeld in artikel 3.8 lid 2): opnieuw openstellen;

  • b. voor één van de zes plekken voor een presentatie-instelling (als bedoeld in artikel 3.31 Rsc): opnieuw openstellen;

Bij brief van 20 mei 2016 zijn alle aanvragers ervan in kennis gesteld dat de minister voornemens is om de inhoudelijke lijn van het advies van de raad over de instellingen – enkele uitzonderingen daargelaten – te volgen. Indien het op Prinsjesdag 2016 tot overeenkomstige besluitvorming komt, heeft dat tot consequentie dat inderdaad vacatures in de culturele basisinfrastructuur gaan ontstaan. Ook op dit punt volgt de minister het advies van de raad, en gaat – vooruitlopend op en parallel aan de definitieve besluitvorming over de individuele aanvragen – over tot openstelling van die vacatures. De minister geeft hier de voorkeur aan boven het toepassen van de hardheidsclausule uit de regeling.

Deze regeling, waarmee de Rsc wordt gewijzigd, strekt ertoe om de regeling open te stellen voor de genoemde vacatures. Met deze wijziging wordt voorzien in een aanvullende indieningstermijn voor plannen op het terrein van algemeen theater in het kernpunt gemeente Utrecht en een presentatie-instelling. De nieuwe aanvraagronde maakt het mogelijk dat instellingen die in het kader van de aanvankelijke procedure een negatief subsidieadvies van de raad hebben gekregen over hun subsidieaanvraag voor algemeen theater- of een presentatie-instelling alsnog financiering zullen kunnen ontvangen. Maar deze regeling staat ook open voor aanvragers die niet eerder een aanvraag hebben ingediend.

Algemeen theater

Op grond van artikel 3.8 van de Rsc kan aan vier grote en vier middelgrote theaterinstellingen subsidie worden verleend. In totaal zijn hiervoor acht aanvragen ingediend. Eén van de aanvragers voldoet niet aan de eigeninkomstennorm zoals deze is bepaald in artikel 3.5 eerste lid van de Rsc en daarom kan de raad niet anders dan de minister adviseren om deze instelling geen subsidie te verlenen. Aan het uitgangspunt van geografische spreiding is in dit artikel invulling gegeven door te bepalen dat per kernpunt steeds voor ten hoogste één instelling subsidie beschikbaar is. In de grote gemeenten (Den Haag, Amsterdam of Rotterdam) wordt aan ten hoogste twee grote instellingen subsidie verleend, en aan ten hoogste één middelgrote instelling. In de overige kernpunten wordt aan ten hoogste twee grote instellingen subsidie verleend. Op basis van het advies van de raad blijkt dat er in kernpunt gemeente Utrecht op basis van de Rsc geen middelen voor algemeen theater beschikbaar worden gesteld. Gelet op de geografische spreiding van de culturele basisinfrastructuur is het wenselijk als er ook een aanbod is van algemeen theater in het kernpunt gemeente Utrecht en daarom wordt deze regeling opengesteld voor een middelgrote theaterinstelling in het kernpunt gemeente Utrecht.

Presentatie-instellingen

Op grond van artikel 3.31 van de Rsc kan aan ten hoogste zes presentatie-instellingen subsidie worden verleend. Van de negen aanvragen adviseert de raad om aan vijf instellingen subsidie te verlenen. In zijn advies geeft de raad aan om nog een presentatie-instelling in de Randstad, regio Noord of de regio Oost te subsidiëren. De raad zal hiermee rekening houden bij de advisering over de aanvragen die op grond van de regeling worden ingediend. Gelet op de geografische spreiding blijft de bepaling van kracht dat er maar één presentatie-instelling per gemeente gesubsidieerd kan worden. In de Rsc is een totaalbudget van € 2.560.000 beschikbaar voor de zes presentatie-instellingen. Op basis van het advies van de raad blijft er nog een bedrag van € 225.000 over voor één instelling en de onderhavige regeling wordt hiervoor opengesteld.

3. Aard en verloop van de aanvullende aanvraagprocedure

Deze aanvullende aanvraagronde is in die zin voorwaardelijk. Er kan namelijk uitsluitend overgegaan worden tot subsidieverlening op basis van in de nieuwe ronde ingediende aanvragen, voor zover de definitieve besluitvorming op Prinsjesdag 2016 over aanvragen die in de aanvankelijke ronde zijn ingediend inderdaad tot vacatures gaat leiden. Kort gezegd hebben nieuwe aanvragen dus alleen ‘kans van slagen’ als de minister géén aanleiding ziet om af te wijken van de voorgenomen besluiten die bij brieven van 20 mei 2016 aan de individuele instellingen kenbaar zijn gemaakt. In de regeling is hiertoe voorzien in een specifieke weigeringsgrond (artikel 3.50).

Aanvragen in het kader van de aanvullende aanvraagronde dienen uiterlijk op 11 juli 2016 om 17.00 uur te zijn ontvangen. De aanvragen zullen vervolgens worden voorgelegd aan de raad. De raad zal verzocht worden om advies uit te brengen in het aanvullend advies dat hij zal uitbrengen naar aanleiding van de reacties van instellingen. Vanaf dat moment loopt de besluitvorming over de aanvragen in de aanvullende ronde gelijk op met de besluitvorming over de aanvragen die in de aanvankelijke ronde zijn ingediend. Definitieve besluitvorming over alle aanvragen vindt dus plaats op Prinsjesdag 2016.

4. Administratieve lasten

Aanvragen in het kader van de aanvullende subsidieronden zullen voornamelijk kunnen worden verwacht van een beperkt aantal instellingen dat eerder ook al een aanvraag heeft ingediend. Zij zullen ofwel verbeteringen in hun aanvankelijke plannen aanbrengen ofwel voorzien in een aanvulling daarop. De administratieve lasten die daarmee gepaard gaan zijn beperkt. Er is bovendien geen wezenlijk verschil met de gegroeide praktijk dat veel instellingen ingeval van subsidieverlening nog een aangepaste begroting of een aangepast activiteitenplan indienen.

5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Hetgeen in de toelichting op de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017–2020 is opgemerkt over de uitvoering en handhaving in het kader van de aanvankelijke aanvraagronde geldt ook voor de aanvullende aanvraagronde, die in omvang aanzienlijk beperkter is. Verwezen wordt naar paragraaf 8 van de toelichting op de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017–2020.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven