Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 9 februari 2015, nr. PO/690340, houdende regels met betrekking tot het verlenen van bijzondere en aanvullende bekostiging aan schoolbesturen voor het inzetten van een regionale procesbegeleider leerlingendaling (Regeling bekostiging regionale procesbegeleider leerlingendaling PO en VO)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 116, eerste lid, en 123, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 85a, eerste lid, en 89, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs,

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. schoolbestuur:

bevoegd bezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs,

c. kassierschool:

school ten behoeve waarvan het bevoegd bezag een aanvraag indient namens de gezamenlijk aanvragende schoolbesturen in de regio,

d. regionale procesbegeleider:

onafhankelijke begeleider die ervoor zorgt dat samenwerking tot stand komt tussen schoolbesturen en gemeenten in de regio om de gevolgen van dalende leerlingaantallen op te vangen en die bevordert dat er een meerjarig plan wordt opgesteld voor het toekomstbestendig maken van het onderwijsaanbod,

e. regio:

langs gemeentegrenzen afgebakend, geografisch aaneensluitend gebied waarbinnen ten minste twee gemeenten, zoals die bestaan per 1 januari 2015, zijn gelegen en waarbinnen scholen, nevenvestigingen voortgezet onderwijs en tijdelijke nevenvestigingen voortgezet onderwijs staan van ten minste twee schoolbesturen die samen werken aan een meerjarig plan voor het toekomstbestendig maken van het onderwijsaanbod,

f. school:

school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs of school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs,

g. nevenvestiging voortgezet onderwijs of tijdelijke nevenvestiging:

nevenvestiging of tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16 van de Wet op het voortgezet onderwijs,

h. ondersteuningsprogramma leerlingendaling:

programma waarmee de minister ondersteuning biedt aan schoolbesturen om de gevolgen van dalende leerlingaantallen op te vangen.

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1. De minister kan in schooljaar 2014-2015 en schooljaar 2015-2016 aan een kassierschool bijzondere en aanvullende bekostiging verstrekken als bijdrage aan het aanstellen van of de opdrachtverstrekking aan een regionale procesbegeleider, indien de gezamenlijk aanvragende schoolbesturen en gemeenten gezamenlijk of indien de gezamenlijk aanvragende schoolbesturen in overleg met de gemeenten in de regio een opdracht hebben geformuleerd die aan de regionale procesbegeleider wordt gegeven.

  • 2. De opdracht, bedoeld in het eerste lid, heeft tot doel ervoor te zorgen dat samenwerking tot stand komt tussen schoolbesturen en gemeenten in de regio om de gevolgen van dalende leerlingaantallen op te vangen en te bevorderen dat er een meerjarig plan voor het toekomstbestendig maken van het onderwijsaanbod wordt opgesteld. Een regionale procesbegeleider werkt voor het hele gebied, ongeacht of alle schoolbesturen in de bedoelde regio als mede-aanvrager optreden.

  • 3. Van de opdracht, bedoeld in het eerste lid, maakt ten minste deel uit:

    • a. het bevorderen van actieve participatie van alle schoolbesturen, ouders, personeelsleden en medezeggenschapsraden van de scholen in de regio, de vakbonden voor onderwijspersoneel en in voorkomende gevallen de dorpsraden in de gemeenten,

    • b. ervoor zorgen dat samenwerking tot stand komt tussen schoolbesturen en gemeenten in de regio om de gevolgen van dalende leerlingaantallen op te vangen en te bevorderen dat er een meerjarig plan wordt opgesteld voor het toekomstbestendig maken van het onderwijsaanbod,

    • c. participatie in netwerken rond leerlingendaling die het ministerie van OCW bovenregionaal organiseert om kennis te delen en goede voorbeelden uit te wisselen, en

    • d. het onderhouden van contacten met de accountmanagers leerlingendaling van het ministerie van OCW.

Artikel 3 Bekostigingsplafond

  • 1. Voor de uitvoering van deze regeling is beschikbaar een bedrag van :

    • a. € 1,2 miljoen voor aanvragen gedaan voor 14 maart 2015,

    • b. € 2,4 miljoen voor aanvragen gedaan tussen 13 maart 2015 en 1 juni 2015, en

    • c. € 1,2 miljoen voor aanvragen gedaan tussen 31 mei 2015 en 1 januari 2016.

  • 2. Indien het bekostigingsplafond voor een bepaalde periode als bedoeld in het eerste lid niet is bereikt, wordt het bekostigingsplafond van de volgende periode aangevuld met het bedrag dat in de periode daarvoor niet is uitgekeerd.

Artikel 4 Aanvraag

  • 1. Het bevoegd gezag van de kassierschool dient uiterlijk 13 maart 2015, 30 mei 2015 of 31 december 2015 een aanvraag in en komt niet meer dan eenmaal in aanmerking voor bijzondere en aanvullende bekostiging op grond van deze regeling.

  • 2. Indien een aanvraag in de eerste periode, bedoeld in artikel 3, onder a, niet wordt toegekend, schuift de aanvraag automatisch door naar de tweede periode, bedoeld in artikel 3, onder b. Indien een aanvraag in de tweede periode, bedoeld in artikel 3, onder b niet wordt toegekend, schuift de aanvraag automatisch door naar de derde periode, bedoeld in artikel 3, onder c.

  • 3. De aanvraag is voorzien van:

    • a. het BRIN-nummer van de kassierschool, de bestuursnummers en de adresgegevensgegevens van de gezamenlijk aanvragende schoolbesturen en de adresgegevens van de mede-aanvragende gemeenten,

    • b. indien de gemeenten niet mede aanvragen, de uitkomsten van het overleg met de gemeenten over de opdracht aan de regionale procesbegeleider,

    • c. indien bekend, de gegevens van de (beoogde) regionale procesbegeleider,

    • d. een onderbouwing voor de noodzaak om een opdracht te verstrekken aan een regionale procesbegeleider,

    • e. de opdracht, bedoeld in artikel 2, eerste lid,

    • f. de tijdspanne waarbinnen de opdracht wordt verricht,

    • g. de wijze waarop de aansturing van de opdracht en het toezicht op het daadwerkelijk en in een onafhankelijke rol uitvoeren van de opdracht, is geregeld,

    • h. de regio waarop de opdracht betrekking heeft, inclusief het grondoppervlak in km2, te ontlenen aan CBS-gegevens per 1 januari 2015,

    • i. de onderbouwing van het aangevraagde bedrag op basis van ureninzet en uurtarief.

  • 4. De onderbouwing, bedoeld in het derde lid, onder d, wordt uitgedrukt in het percentage leerlingendaling over een periode van tien kalenderjaren waarbinnen het aanvraagmoment valt, te ontlenen aan de data die voor het primair onderwijs ter beschikking worden gesteld op www.scenariomodelpo.nl en die voor het voortgezet onderwijs ter beschikking worden gesteld op de website van DUO.

  • 5. Het bevoegd gezag van de kassierschool maakt bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gebruik van het formulier ‘Aanvraag regionale procesbegeleiding leerlingendaling’ op de website van DUO.

Artikel 5 Bedrag

De hoogte van het bedrag wordt bepaald door het in de aanvraag opgegeven uurtarief van de regionale procesbegeleider, met een maximum van € 166,- inclusief BTW vermenigvuldigd met het aantal uur dat gemoeid is met het uitvoeren van de opdracht door de regionale procesbegeleider, en bedraagt maximaal € 80.000.

Artikel 6 Wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a. het percentage leerlingendaling op de scholen van de gezamenlijk aanvragende schoolbesturen die staan, of waarvan minimaal één nevenvestiging of tijdelijke nevenvestiging voortgezet onderwijs staat, in de regio waarvoor de bijdrage wordt aangevraagd, gemeten over een periode van tien kalenderjaren waarbinnen het aanvraagmoment valt,

    • b. het aantal gezamenlijk aanvragende schoolbesturen,

    • c. het aantal leerlingen dat per 1 oktober 2013 staat ingeschreven op de scholen, de nevenvestigingen voortgezet onderwijs en tijdelijke nevenvestigingen voortgezet onderwijs van de gezamenlijk aanvragende schoolbesturen die zijn gevestigd in de regio waarvoor de bijdrage wordt aangevraagd,

    • d. het aantal gemeenten dat mede aanvraagt of waarmee is overlegd over de aanvraag tot bijzondere en aanvullende bekostiging,

    • e. de gebiedsoppervlakte van de regio waarvoor de aanvraag wordt gedaan, gemeten in aantal km2, ontleend aan CBS-gegevens per 1 januari 2015.

  • 2. Per criterium wordt een rangorde aangebracht tussen de aanvragen, waarbij criterium a zwaarder meeweegt dan criteria b tot en met e. Vervolgens wordt per aanvraag het gemiddelde berekend van de rangorde-posities per criterium. Dit bepaalt de plaats van de aanvraag op de totale rangorde van aanvragen.

  • 3. In het geval dat in de regio waarop de opdracht betrekking heeft niet alle nevenvestigingen en tijdelijke nevenvestigingen van een school voor voortgezet onderwijs staan, wordt voor de berekening van criterium a gebruik gemaakt van het percentage leerlingendaling van die hele school.

Artikel 7 Toekenning bekostiging

De minister beslist binnen 6 weken na de uiterste indieningsdatum, bedoeld in artikel 4, eerste lid, op de aanvraag voor bijzondere en aanvullende bekostiging.

Artikel 8 Evaluatie

De gezamenlijk aanvragende schoolbesturen en gemeenten werken mee aan een evaluatie naar de effecten van het ondersteuningsprogramma leerlingendaling en de effecten van de terbeschikkingstelling van bijzondere en aanvullende bekostiging voor de aanstelling van of opdrachtverstrekking aan een regionale procesbegeleider.

Artikel 9 Betaling en vaststelling bekostiging

De betaling van het bedrag vindt in één keer plaats binnen 6 weken na toekenning van bijzondere en aanvullende bekostiging. De bijzondere en aanvullende bekostiging wordt vastgesteld op maximaal het in artikel 5 genoemde bedrag.

Artikel 10 Verantwoording

De besteding van de bijzondere en aanvullende bekostiging op grond van deze regeling wordt verantwoord in de jaarrekening en de jaarverslaglegging, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 12 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bekostiging regionale procesbegeleider leerlingendaling PO en VO.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

TOELICHTING

Algemeen

Leerlingendaling komt voor in het hele land. De komende jaren zijn er steeds minder kinderen die naar school gaan. Scholen in het primair onderwijs worden steeds kleiner en zullen op sommige plekken verdwijnen. In het voortgezet onderwijs wordt het steeds lastiger om afdelingen volledig overeind te houden. Het is van belang dat schoolbesturen en gemeenten tijdig gaan samenwerken om de gevolgen van dalende leerlingaantallen op te vangen. Daarom neemt de staatssecretaris van OCW maatregelen om meer en betere samenwerking op regionaal niveau mogelijk te maken en te stimuleren. Deze maatregelen staan uitgelegd in de uitwerkingsbrief van de staatssecretaris van OCW van 23 mei 2014.1

De maatregelen zijn erop gericht om schoolbesturen in positie te brengen om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor het lokale en regionale onderwijsaanbod in gebieden met leerlingendaling. Het ministerie van OCW informeert schoolbesturen en andere partijen door middel van een landelijke helpdesk leerlingendaling bij het Informatiecentrum Onderwijs bij DUO (ico@duo.nl), de website www.leerlingendaling.nl en met accountmanagers leerlingendaling. Daarnaast worden ondersteunende partijen met elkaar verbonden in een Kennisplatform leerlingendaling.

Een andere maatregel in het kader van de ondersteuning is de verstrekking op grond van deze regeling van bijzondere en aanvullende bekostiging aan schoolbesturen die scholen, nevenvestigingen voortgezet onderwijs en tijdelijke nevenvestigingen voortgezet onderwijs hebben in gebieden met leerlingendaling. Met deze bekostiging kan een opdracht worden gegeven aan een onafhankelijke regionale procesbegeleider of kan deze worden aangesteld met het doel ervoor te zorgen dat samenwerking tot stand komt tussen schoolbesturen en gemeenten in de regio om de gevolgen van dalende leerlingaantallen op te vangen en te bevorderen dat er een meerjarig plan wordt opgesteld voor het toekomstbestendig maken van het onderwijsaanbod.

Schoolbesturen in deze gebieden formuleren bij voorkeur samen met en anders in overleg met de gemeenten de opdracht die aan de regionale procesbegeleider wordt gegeven. Voor deze regeling is gedurende 2015 en 2016 in totaal een bedrag van 4,8 miljoen euro beschikbaar voor het primair en voortgezet onderwijs gezamenlijk.

Een onafhankelijke regionale procesbegeleider zorgt ervoor dat samenwerking tot stand komt tussen belanghebbende partijen om de gevolgen van leerlingendaling planmatig op te lossen en deze partijen hieraan binden. De regionale procesbegeleider bevordert de totstandkoming van een meerjarig plan voor het toekomstbestendig maken van het onderwijsaanbod. Dit is geen gemakkelijke taak. Dit vergt scherp inzicht in het noodzakelijke proces, een integraal overzicht over het krachtenveld, kennis van belangen en gevoeligheden, diplomatieke vasthoudendheid en een koersvaste aanpak. Zo’n procesbegeleider kan met op ervaring gebaseerd gezag opereren en boort bestaande kennis en netwerken aan om het doel te bereiken. Gemakkelijk contacten leggen en daarbij overtuigend te werk kunnen gaan, is een vereiste. Wat voorop staat, is dat een regionale procesbegeleider boven de partijen staat en geen ander belang dient dan de totstandkoming van de samenwerking en als resultaat daarvan een gezamenlijk gedragen meerjarig plan voor het toekomstbestendig maken van het onderwijsaanbod in de regio.

Het proces dat hij of zij inricht, is maatwerk en moet passen bij onder andere de mate waarin de leerlingendaling effect zal hebben op het onderwijsaanbod en de gevoelde urgentie in de regio. In sommige gevallen is de agendering van leerlingendaling als probleem de eerste stap naar bewustwording en urgentiebesef. In andere gevallen is de urgentie onomstreden en zijn partijen op zoek naar de concrete vormgeving van een proces om tot een plan te komen. In weer andere gevallen is er een doorbraak nodig die tot concrete uitvoering leidt. De opdracht aan de regionale procesbegeleider past bij de stand van zaken in de regio en de ervaren belemmeringen.

Op deze regeling is de Regeling OCW-subsidies van toepassing. Dat betekent bijvoorbeeld dat er een meldplicht bestaat indien de activiteiten waarvoor de bekostiging is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zijn verricht of zullen worden verricht.

Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van deze regeling is nagegaan of sprake is van administratieve lasten. Deze gevolgen zijn in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel (SKM) voor de administratieve lasten. De incidentele administratieve lasten voor een schoolbestuur dat een aanvraag indient om in aanmerking te komen voor deze regeling worden geraamd op gemiddeld € 2530,–.

Met het overleg met mede-aanvragende schoolbesturen en met gemeenten ter voorbereiding van de aanvraag gaan administratieve lasten gepaard. Dit geldt evenzo voor de opdracht die voor een regionale procesbegeleider moet worden geformuleerd. Afhankelijk van de snelheid waarmee overeenstemming wordt bereikt over de opdracht en de aanvraag, zijn de administratieve lasten hoger of lager. Voor de aanvraag moet een aantal getalsmatige criteria worden opgegeven, maar ook informatie over de aansturing van en toezicht op de uitvoering van de opdracht. Daarnaast gaan administratieve lasten gepaard met het aanstellen van een regionale procesbegeleider. Indien gekozen wordt voor de verstrekking van een opdracht en de opdracht de waarde van € 50.000 overschrijdt, zal de opdracht openbaar moeten worden aanbesteed. Ten slotte werken de gezamenlijk aanvragende schoolbesturen mee aan een evaluatie. In totaal zal het gemiddeld gaan om incidentele administratieve lasten van € 2530,–.

Aangezien het hier gaat om bijzondere en aanvullende bekostiging, geldt geen aparte verantwoordingslast. De verantwoording over de middelen loopt mee in de jaarlijkse verantwoording in het kader van de jaarrekening en brengt op die wijze geen aanvullende administratieve lasten met zich mee.

Er zijn alternatieven onderzocht voor de vormgeving van deze regeling, bijvoorbeeld de vorm van een subsidie. Dit alternatief brengt echter hogere uitvoeringskosten met zich mee, alsmede hogere aanvraag- en verantwoordingslasten voor het aanvragende schoolbestuur. Bovendien moeten de aanvragende partijen de ruimte hebben om een opdracht te verstrekken die past bij de opgave in hun regio. Die flexibiliteit is binnen een subsidie lastiger vorm te geven.

Artikelsgewijs

Artikel 2

De opdracht aan de regionale procesbegeleider wordt door de gezamenlijk aanvragende schoolbesturen en gemeenten en anders in overleg met de betrokken gemeenten, gegeven en moet gericht zijn op het stimuleren en tot stand brengen van samenwerking tussen schoolbesturen en gemeenten in de regio om de gevolgen van dalende leerlingaantallen op te vangen. De samenwerking ligt ten grondslag aan de opstelling van een meerjarig plan voor het toekomstbestendig maken van het onderwijsaanbod in de regio, hetgeen door de regionale procesbegeleider wordt bevorderd.

Zo’n plan bevat een visie op het toekomstige aanbod van scholen en opleidingen in de regio en een planning om deze visie te verwezenlijken. Dit plan past bij de ontwikkeling van het aantal leerlingen, de wensen en mogelijkheden van de ouders en het geambieerde kwaliteitsniveau van het onderwijs, maar ook bij de plannen van de gemeenten voor bijvoorbeeld huisvesting van onderwijs en andere voorzieningen. Het is de bedoeling dat ouders, personeelsleden en medezeggenschapsraden van de scholen, de dorpsraden in de regio en de vakbonden actief participeren in de discussie over het toekomstig scholenaanbod. Een regionale procesbegeleider werkt voor het hele gebied, ongeacht of alle schoolbesturen als mede-aanvrager optreden.

Een meerjarig gebiedsplan voor het toekomstbestendig maken van het onderwijsaanbod kan bijvoorbeeld voorkomen dat

  • twee of meer scholen in een woonkern staan terwijl er slechts leerlingen zijn voor één school;

  • specifieke onderwijsrichtingen of -concepten met een kleine omvang uit de regio verdwijnen;

  • vmbo-opleidingen van een bepaalde richting verdwijnen terwijl er plaatselijk wel vraag is naar mbo-afgestudeerden in die richting;

  • her en der scholen of opleidingen zó klein worden dat docenten het niet meer bolwerken om goede kwaliteit te leveren of dat goede docenten niet meer willen blijven;

  • de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen niet optimaal is bij gebrek aan leeftijdsgenoten in kleine scholen of opleidingen;

  • de gemeente of kinderopvang investeert in gebouwen op plekken waar schoolbesturen juist willen stoppen.

De samenwerking aan een meerjarig plan voor het toekomstbestendig maken van het onderwijsaanbod krijgt in verschillende delen van het land al concreet vorm. Schoolbesturen en gemeenten komen tot een gemeentelijk of regionaal ‘vlekkenplan’ voor het onderwijsaanbod. Dit stellen zij op op basis van bijvoorbeeld leerlingprognoses en gemeentelijke voorzieningenplanning in combinatie met kwaliteits- en bereikbaarheidsnormen voor het onderwijs. Ook houden zij daarbij oog voor de diversiteit en de doelmatigheid van het onderwijsaanbod. Ouders en medezeggenschapsraden krijgen tijdig een stem, zodat zij hun wensen kunnen inbrengen en weten waar zij aan toe zijn. Dorpsraden en de vakbonden worden betrokken bij de uitvoering, zodat tijdig maatregelen kunnen worden getroffen om de leefbaarheid in dorpskernen te behouden, gebouwen te herbestemmen en personeel om te scholen of te herplaatsen. De kinderopvang speelt een belangrijke rol omdat de opvang moet blijven aansluiten bij de locaties van de scholen en de aantallen leerlingen.

Dergelijke planvorming komt echter in veel gebieden niet, moeizaam of te laat op gang. Belangentegenstellingen of gebrek aan urgentiebesef kunnen leiden tot uitstel of afstel van een gezamenlijke strategie en aanpak. Soms overheerst de overtuiging dat het zo’n vaart niet loopt of dat dalende leerlingenaantallen alleen voorkomen bij andere schoolbesturen of regio’s. Her en der wordt concurrentie om de leerling als enig juiste oplossing gezien voor de gevolgen van leerlingendaling. In gebieden waar schoolbesturen te maken hebben met leerlingendaling, vergroot dit de kans dat scholen of afdelingen willekeurig worden gesloten, zonder gezamenlijke visie op het behoud van een toegankelijk onderwijsaanbod. Ook zijn er soms plannen, maar leiden knelpunten bij de uitvoering tot vertraging, waardoor alsnog scholen en dus ouders en leerlingen in deze gebieden in de problemen komen. Dat is ongewenst.

Artikel 3

Door met drie periodes te werken voor de aanvragen, worden gelijke kansen voor aanvragers gecreëerd. De eerste aanvragen kunnen snel worden gehonoreerd terwijl er ook voldoende ruimte is voor schoolbesturen die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling nog niet klaar zijn voor een aanvraag.

Niet-toegekende bedragen worden overgeheveld naar het beschikbare bedrag voor het volgende aanvraagmoment. Niet-toegekende bedragen uit de laatste tranche vloeien terug in ’s Rijks kas.

Artikel 4

Het bevoegd gezag van een kassierschool dient namens de gezamenlijk aanvragende schoolbesturen en gemeenten of indien gemeenten niet mee aanvragen, in overleg met de gemeenten in de regio een aanvraag in. Er moet sprake zijn van minstens twee aanvragende schoolbesturen op het grondgebied van minstens twee gemeenten. Het is wenselijk dat de aanvragende groep zo breed mogelijk is en het gebied van de regio zo groot mogelijk. Voor de regio wordt het aantal km2 grondoppervlak opgegeven aan de hand van CBS-gegevens per 1 januari 2015. Deze regeling gaat uit van gemeenten zoals die bestaan per 1 januari 2015.

De kassierschool maakt bij de aanvraag gebruik van het formulier ‘Aanvraag regionale procesbegeleiding leerlingendaling’ dat is te downloaden op de website van DUO.

Alleen complete aanvragen, dat wil zeggen volledig ingevulde en door alle mede-aanvragende partijen ondertekende aanvraagformulieren, worden in behandeling genomen.

De cijfers ter onderbouwing van het percentage leerlingendaling zijn voor het basisonderwijs voor de gemeenten in de regio berekend aan de hand van de cijfers in het bestand met de ontwikkeling van de basisgeneratie van het scenariomodel van het Arbeidsmarktplatform PO (www.scenariomodelpo.nl). De cijfers ter onderbouwing van het percentage leerlingendaling zijn voor het voortgezet onderwijs voor de vestigingen in de regio berekend aan de hand van het prognosemodel voor de leerlingenraming per school, de instellingsraming van DUO. Deze is te raadplegen via de site van DUO: http://data.duo.nl/organisatie/open_onderwijsdata/databestanden/vo/leerlingen/Leerlingen/vo_leerlingen12.asp

De periode waarvoor het percentage leerlingendaling wordt berekend, is een periode van tien kalenderjaren waarbinnen het aanvraagmoment valt. Dit betekent dat een periode in het verleden kan worden gekozen, maar ook een periode in de toekomst, zolang het aanvraagmoment er binnen valt. Er kan dus bijvoorbeeld worden gekozen voor de periode 2006-2015, maar ook voor 2015-2024.

Artikel 5

Het uurtarief van € 166,- inclusief BTW is het maximaal te hanteren uurtarief. Dit bedrag is gebaseerd op het maximum bestuurderssalaris dat geldt voor het voortgezet onderwijs volgens de Wet Normering Topinkomens. Dit uurtarief is niet bedoeld als indicatie. Het te hanteren uurtarief dient te passen bij de uit te voeren opdracht.

Artikel 6

De aanvragen worden beoordeeld en op een ranglijst geplaatst op basis van getalsmatige criteria, namelijk:

  • a. het percentage leerlingendaling op de scholen van de gezamenlijk aanvragende schoolbesturen die staan, of waarvan minimaal één nevenvestiging of tijdelijke nevenvestiging voortgezet onderwijs staat, in de regio waarop de opdracht betrekking heeft, gemeten over een periode van tien jaar waarbinnen het aanvraagmoment valt,

  • b. het aantal gezamenlijk aanvragende schoolbesturen,

  • c. het aantal leerlingen op de scholen, nevenvestigingen voortgezet onderwijs en tijdelijke nevenvestigingen voortgezet onderwijs van de gezamenijk aanvragende schoolbesturen die staan in de regio waarop de opdracht betrekking heeft,

  • d. het aantal gemeenten dat mede-aanvraagt of waarmee is overlegd over de aanvraag tot bijzondere en aanvullende bekostiging,

  • e. het grondoppervlak in km2 van de regio waarop de opdracht betrekking heeft. Dit betreft het grondoppervlak van de gemeenten dat mede aanvraagt of waarmee is overlegd over de aanvraag in een geografisch aaneensluitend gebied zoals bedoeld in artikel 1 onder e, te baseren op de gegevens van het CBS per 1 januari 2015.

Deze criteria zijn gekozen om te zorgen dat een zo groot mogelijk gebied wordt bediend door de regionale procesbegeleider en dat de gebieden waar de leerlingendaling het sterkst is, een grotere kans maken op bijzondere en aanvullende bekostiging.

Per criterium wordt een rangorde aangebracht tussen de aanvragen. Een aanvraag krijgt een hogere plek in de rangorde naarmate er sprake is van een hoger percentage leerlingendaling in de regio en een hoger aantal gezamenlijk aanvragende schoolbesturen, leerlingen en gemeenten. Criterium a weegt zwaarder mee dan de overige.

Vervolgens wordt per aanvraag het gemiddelde berekend van de rangorde-posities per criterium. Dit bepaalt de plaats van de aanvraag op de totale rangorde van aanvragen.

Er vindt per regio slechts een keer een toekenning van bijzondere en aanvullende bekostiging op basis van deze regeling plaats. Leerlingen aan een school kunnen dus niet meerdere keren meegeteld worden voor toekenning op grond van deze regeling.

Artikel 10

Het bevoegd gezag van de kassierschool legt in zijn jaarstukken verantwoording af over de besteding van de bijzondere en aanvullende bekostiging. Omdat de bijzondere en aanvullende bekostiging onderdeel wordt van de lump sum, wordt het reguliere nalevingstoezicht toegepast. Artikel 13, tweede lid, onder c, van de Regeling OCW-subsidies is van toepassing op deze regeling.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken II 2013-14, 31 293, nr. 203.

Naar boven