Regeling van de Minister van Economische Zaken van 30 juni 2015, nr. WJZ/15031513, tot aanwijzing van productie-installaties voor het opwekken van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee als een subsidiabele categorie in het kader van de stimulering van duurzame energieproductie (Regeling windenergie op zee 2015)

De Minister van Economische Zaken, handelende na overleg met de Minister van Financiën,

Gelet op artikel 3, eerste en tweede lid, van de Kaderwet EZ-subsidies en de artikelen 2, tweede tot en met vierde en zesde lid, 6, derde lid, 7, 8, eerste lid, 19, tweede lid, 20, eerste lid, 22, vijfde lid, 23, derde tot en met vijfde lid, 56, eerste en derde lid, 60, tweede lid, 61, eerste en derde lid, en 63, tweede lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit:

Besluit stimulering duurzame energieproductie;

kavel:

kavel als bedoeld in artikel 1 van de Wet windenergie op zee;

kavel I:

kavel I van het windenergiegebied Borssele zoals aangewezen in het desbetreffende kavelbesluit;

kavel II:

kavel II van het windenergiegebied Borssele zoals aangewezen in het desbetreffende kavelbesluit;

kavelbesluit:

kavelbesluit als bedoeld in artikel 1 van de Wet windenergie op zee;

minister:

Minister van Economische Zaken;

netto P50-waarde vollasturen:

het aantal vollasturen, waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;

nominaal vermogen:

maximale vermogen van de productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en dat door de leverancier gegarandeerd wordt bij continu gebruik;

windenergiegebied Borssele:

windenergiegebied Borssele, aangewezen in het nationaal waterplan, bedoeld in artikel 4.1 van de Waterwet.

§ 2. Windenergie op zee

Artikel 2

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee die is gelegen op kavel I of kavel II.

Artikel 3

Het nominale vermogen van de productie-installatie, bedoeld in artikel 2, bedraagt:

  • a. tenminste 351 MW per kavel verminderd met het aantal MW van de windmolen met het minste vermogen in de desbetreffende productie-installatie, en

  • b. ten hoogste 380 MW per kavel.

Artikel 4

  • 1. Aanvragen om subsidie worden ontvangen in de periode van de dag na de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot 31 maart 2016, 17:00 uur.

  • 2. Indien deze regeling in werking treedt na 3 maart 2016 eindigt de periode, bedoeld in het eerste lid, op de vijfde donderdag na de datum van inwerkingtreding van deze regeling om 17:00 uur.

  • 3. Productie-installaties als bedoeld in artikel 2 worden aangewezen als productie-installaties waarvoor een gebundelde aanvraag kan worden ingediend als bedoeld in artikel 56, eerste lid, tweede volzin, van het besluit.

  • 4. Per aanvrager kan in de periode, genoemd in het eerste lid, ten hoogste één niet-gebundelde aanvraag per kavel en één gebundelde aanvraag voor beide kavels worden ingediend.

Artikel 5

  • 1. De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. uit de financiële onderbouwing, bedoeld in artikel 56, tweede lid, onderdeel e, van het besluit blijkt dat de omvang van het eigen vermogen van de aanvrager kleiner is dan 10% van de totale investeringskosten voor de desbetreffende productie-installatie of, in geval van een gebundelde aanvraag, voor beide productie-installaties tezamen;

    • b. niet tijdig een aanvraag is ingediend als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet windenergie op zee;

    • c. de aanvraag niet voldoet aan de criteria, gesteld bij of krachtens artikel 14, eerste lid, onderdeel d of f, of tweede lid van de Wet windenergie op zee.

  • 2. Indien de subsidie-aanvrager een samenwerkingsverband is, is de omvang van het eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gelijk aan de omvang van de eigen vermogens van de deelnemers aan het samenwerkingsverband tezamen. Indien de subsidie-aanvrager een dochteronderneming is, is de omvang van het eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gelijk aan de omvang van de eigen vermogens van de moederonderneming en de dochteronderneming tezamen.

Artikel 6

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 2.500.000.000 per kavel.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 3. De criteria voor rangschikking, bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit zijn niet van toepassing.

  • 4. Per kavel wordt aan ten hoogste één producent subsidie verleend.

  • 5. De aanvragen worden gerangschikt per kavel op basis van het tenderbedrag voor die kavel.

  • 6. Een gebundelde aanvraag komt slechts in aanmerking voor subsidie indien de aanvraag in de rangschikking van beide kavels ten minste even hoog is gerangschikt als de hoogst gerangschikte niet-gebundelde aanvraag.

  • 7. Indien meerdere gebundelde aanvragen in de rangschikking van beide kavels hoger worden gerangschikt dan de hoogst gerangschikte niet-gebundelde aanvraag, wordt de onderlinge rangschikking van deze gebundelde aanvragen gebaseerd op het gemiddelde tenderbedrag per kWh van de desbetreffende aanvragen.

  • 8. Indien in de rangschikking van beide kavels een niet-gebundelde aanvraag van dezelfde aanvrager het hoogst wordt gerangschikt en de omvang van het eigen vermogen van die aanvrager kleiner is dan 10% van de totale investeringskosten voor beide productie-installaties tezamen, komt van deze aanvrager slechts de aanvraag met het laagste tenderbedrag per kWh in aanmerking voor subsidie. Indien het tenderbedrag van beide aanvragen gelijk is stelt de minister door middel van loting vast welke van beide aanvragen in aanmerking komt voor subsidie.

  • 9. Indien voor een kavel meerdere aanvragen als hoogst zijn gerangschikt, stelt de minister de onderlinge rangschikking van deze aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 7

Het tenderbedrag bedraagt ten hoogste € 0,124 per kWh.

Artikel 8

  • 1. De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidie-ontvanger overeenkomstig de overeenkomst opgenomen in de bijlage.

  • 2. De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidie-ontvanger binnen vier weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening aantoont dat een bankgarantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de overeenkomst opgenomen in de bijlage is afgegeven.

  • 3. Indien niet tijdig aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste of tweede lid, is voldaan wordt subsidie voor de desbetreffende kavel verleend voor de eerstvolgende aanvraag in de rangschikking.

Artikel 9

  • 1. De subsidie wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in artikel 2 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het besluit.

  • 3. Productie-installaties als bedoeld in artikel 2 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 23, derde en vierde lid, van het besluit.

Artikel 10

  • 1. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie in gebruik binnen 5 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. Indien het desbetreffende kavelbesluit later onherroepelijk wordt dan de datum van de beschikking tot subsidieverlening, neemt de subsidie-ontvanger de productie-installatie in gebruik binnen 5 jaar na de datum waarop dat kavelbesluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 11

  • 1. De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van het besluit bedraagt voor productie-installaties als bedoeld in artikel 2 € 0,029 per kWh.

  • 2. Het maximale aantal vollasturen, bedoeld in artikel 23, vijfde lid, van het besluit voor productie-installaties als bedoeld in artikel 2 is gelijk aan de netto P50-waarde vollasturen die is opgenomen in de aanvraag.

Artikel 12

  • 1. Voor de vaststelling van de correcties ten behoeve van de voorschotverlening voor 2016 wordt voor de elektriciteitsprijs de gemiddelde waarde in de periode 1 mei 2014 tot en met 30 april 2015 gehanteerd.

  • 2. De correcties op het tenderbedrag ten behoeve van de voorschotverlening worden voor 2016 als volgt vastgesteld:

    • a. € 0,037681 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;

    • b. € 0 voor wat betreft de waarde van de garanties van oorsprong, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.

§ 3. Slotbepalingen

Artikel 13

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. indien de aanvraag wordt ingediend voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee, informatie die aannemelijk maakt dat tijdig zal zijn voldaan aan artikel 6.16g van het Waterbesluit.

2. Het derde lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. indien het aandeel van het eigen vermogen minder dan 20% van de investering in de productie-installatie bedraagt, bevat het een intentieverklaring van een financier voor de financiering van de productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd, of in geval het een aanvraag om subsidieverlening voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee betreft een intentieverklaring van een financier voor de financiering van het resterende deel van die 20%.

3. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de aanvraag wordt ingediend voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee is het aandeel van het eigen vermogen, bedoeld in het derde lid, onderdeel c:

    • a. indien de subsidie-aanvrager een samenwerkingsverband is, gelijk aan het aandeel van de eigen vermogens van de deelnemers aan het samenwerkingsverband tezamen, of

    • b. indien de subsidie-aanvrager een dochteronderneming is, gelijk aan het aandeel van de eigen vermogens van de moederonderneming en de dochteronderneming tezamen.

  • 5. Het overzicht, bedoeld in artikel 56, tweede lid, onderdeel f, van het besluit wordt in geval van een aanvraag om subsidieverlening voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee ondertekend door elk van de deelnemers aan het samenwerkingsverband.

  • 6. Bij de berekening van de P50-waarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, onder 4°, van een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee wordt uitsluitend rekening gehouden met productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee die in gebruik zijn genomen voor 1 juli 2015.

  • 7. Het inzicht in het eigen vermogen, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt in geval van een aanvraag om subsidieverlening voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee geboden door verstrekking van de meest recent vastgestelde jaarrekening van de aanvrager, diens moederonderneming of de deelnemers aan het samenwerkingsverband. Het jaar waarop die jaarrekening betrekking heeft ligt ten hoogste drie kalenderjaren voor het jaar waarin de subsidie-aanvragen ten laatste worden ontvangen.

B

Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt in artikel 3 een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op de ontvanger van subsidie voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 december 2015. Indien het kavelbesluit betreffende kavel I of kavel II in werking treedt na 1 december 2015, treedt deze regeling in werking op het tijdstip waarop het kavelbesluit dat als laatste in werking treedt, in werking treedt.

Artikel 15

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling windenergie op zee 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 30 juni 2015

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL 8

Uitvoeringsovereenkomst tot zekerheid van het aanvangen van de activiteiten ter zake waarvan subsidie is verstrekt op basis van de Regeling windenergie op zee 2015

  • 1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken,;

    en

  • 2. ......... ......., gevestigd te......... (hierna te noemen: Ondernemer);

    ..................................................

    (hierna te samen ook te noemen: Partijen);

overwegen:

  • a. De Minister van Economische Zaken heeft blijkens een beschikking met kenmerk ......., hierna te noemen Beschikking, waarvan een kopie als Bijlage A bij deze overeenkomst is gevoegd aan de Ondernemer een subsidie verstrekt als bedoeld in artikel 2 van de Regeling windenergie op zee 2015, hierna te noemen Regeling.

  • b. De Beschikking bevat de opschortende voorwaarde dat binnen twee weken na afgifte van de beschikking de onderhavige uitvoeringsovereenkomst, hierna te noemen Uitvoeringsovereenkomst, tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidie-ontvanger.

  • c. De Minister van Economische Zaken beoogt door middel van deze Uitvoeringsovereenkomst te verzekeren dat de Ondernemer de productie-installatie, bedoeld in de Beschikking, tijdig in gebruik zal nemen.

Partijen komen daartoe het volgende overeen:

Artikel 1. Tijdige ingebruikname van de productie-installatie

De Ondernemer verplicht zich jegens de Staat de productie-installatie, bedoeld in de Beschikking, tijdig in gebruik te nemen en wel binnen de in artikel 10 van de Regeling bedoelde periode of, indien op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie een ontheffing is verleend, binnen de in de ontheffing opgenomen periode.

Artikel 2. Inhoud en omvang van de garantie

  • 1. De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen vier weken na de datum van de Beschikking ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld te houden voor een bedrag groot € 10.000.000 (zegge: tien miljoen euro) door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model opgenomen in de bijlage.

  • 2. De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen 12 maanden na de datum van de Beschikking ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld te houden voor een bedrag groot € 35.000.000 (zegge: vijfendertig miljoen euro) door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model opgenomen in de bijlage.

  • 3. De verplichting, bedoeld in het tweede lid, vervalt indien de Staat de Beschikking binnen 12 maanden nadat deze is afgegeven intrekt.

Artikel 3. Vrijval van de garantie

  • 1. De verplichting de in artikel 2 bedoelde bankgaranties te blijven stellen vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen. De Ondernemer ontvangt een kopie van het bericht van verval.

  • 2. Zodra de verplichting geheel is vervallen zal de Staat de bankgarantie retourneren aan de Bank.

  • 3. De Staat zendt schriftelijk bericht als bedoeld in het eerste lid ten aanzien van de gehele bankgarantie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het moment dat de bankgarantie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, is afgegeven.

Artikel 4. Boetes

  • 1. Indien de Ondernemer de productie-installatie niet binnen de in artikel 1 bedoelde periode in gebruik heeft genomen, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete een bedrag verschuldigd groot € 3.500.000 (zegge: drie miljoen vijf honderd duizend euro).

  • 2. Indien de Ondernemer daarna nog in gebreke blijft met het in gebruik nemen van de productie-installatie is de Ondernemer maandelijks een boete van € 3.500.000 (zegge: drie miljoen vijf honderd duizend euro) verschuldigd voor zover hij de productie-installatie op de eerste van elke volgende maand niet in gebruik heeft genomen.

  • 3. Indien de Staat de Beschikking binnen 12 maanden nadat deze is afgegeven intrekt op verzoek van de Ondernemer zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing en is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete eenmalig en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is een bedrag verschuldigd groot € 10.000.000 (zegge: tien miljoen euro).

  • 4. Indien de Ondernemer de bankgarantie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, niet binnen 12 maanden na de datum van de Beschikking heeft gesteld, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete eenmalig een bedrag verschuldigd groot € 10.000.000 (zegge: tien miljoen euro). De boete is verschuldigd door het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.

  • 5. De boetes, bedoeld in het eerste en tweede lid, in totaal ten hoogste tien, zijn telkens verschuldigd voor het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.

  • 6. De Ondernemer machtigt bij deze de Staat onherroepelijk tot het innen van de boetes door het inroepen van de bankgarantie voor het bedrag van de boete, telkens wanneer een boete verschuldigd is geworden.

  • 7. Indien het desbetreffende kavelbesluit na de datum van de Beschikking wordt gewijzigd als gevolg van een beroepsprocedure kan de Ondernemer binnen 6 weken na die wijziging verzoeken tot intrekking van de Beschikking zonder dat een boete verschuldigd is op grond van het derde lid of voor het niet tijdig in gebruik nemen van de productie-installatie in de daaropvolgende periode.

Artikel 5. Vrijwaring

  • 1. Aan de inhoud van door de Staat beschikbaar gestelde onderzoeksrapportages betreffende het windenergiegebied Borssele kan de Ondernemer jegens de Staat geen rechten ontlenen.

  • 2. Het aanvangen van de bouw van de productie-installatie voordat het desbetreffende kavelbesluit onherroepelijk is geworden, is voor rekening en risico van de Ondernemer.

Artikel 6. Aanvang en einde Uitvoeringsovereenkomst

  • 1. Deze Uitvoeringsovereenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen.

  • 2. Deze Uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege door de teruggave van beide bankgaranties door de Staat aan de Bank.

Artikel 7. Domiciliekeuze en berichtgevingen

  • 1. De Staat kiest voor uitvoering van deze Uitvoeringsovereenkomst domicilie ten kantore van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen alle mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten uit hoofde van deze uitvoeringsovereenkomst schriftelijk te worden gedaan.

  • 3. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten die niet in overeenstemming met het tweede lid zijn gedaan blijven zonder rechtsgevolg.

  • 4. De Staat is bevoegd eenzijdig van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.

Artikel 8. Rechtskeuze

  • 1. Op deze Uitvoeringsovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.

  • 2. Alle geschillen in verband met deze uitvoeringsovereenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.

Artikel 9. Citeertitel

Deze Uitvoeringsovereenkomst wordt tussen partijen aangeduid als ‘Uitvoeringsovereenkomst Wind op zee Staat/...................... kavel ... Borssele ’.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend

te .......

Ondernemer

te 's-Gravenhage op ....................

De Minister van Economische Zaken.

BIJLAGE BEHORENDE BIJ DE UITVOERINGSOVEREENKOMST WIND OP ZEE STAAT/......................

Model bankgarantie

DE ONDERGETEKENDE,

............................., gevestigd te ......., hierna te noemen de ‘Bank’,

IN AANMERKING NEMENDE DAT:

  • A. ........................... , gevestigd te ........, (hierna te noemen de Ondernemer) en de STAAT der NEDERLANDEN, (hierna te noemen: Staat), waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door ...................., hierbij vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken op ............. de ‘Uitvoeringsovereenkomst Wind op zee Staat/.... kavel ... Borssele’ (hierna: uitvoeringsovereenkomst) hebben getekend;

  • B. De Ondernemer volgens artikel 2 van de uitvoeringsovereenkomst binnen vier weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld dient te houden voor een bedrag groot € 10.000.000 en binnen 12 maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld dient te houden voor een bedrag groot € 35.000.000, beiden door de afgifte aan de Staat van een door een bank afgegeven bankgarantie welke luidt conform het model dat als Bijlage bij die overeenkomst behoort;

  • C. De Bank bereid is de desbetreffende bankgarantie ten gunste van de Staat te stellen onder de hierna te noemen voorwaarden;

VERKLAART ALS VOLGT

  • 1. De Bank stelt zich hierbij als zelfstandige verbintenis tegenover de Staat onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de Staat van de Ondernemer op grond van de uitvoeringsovereenkomst te vorderen heeft tot een maximumbedrag van € ... (€ 10.000.000 danwel € 35.000.000).

  • 2. Deze bankgarantie is een abstracte afroepgarantie. De Bank komt in geen geval een beroep toe op de onderliggende rechtsverhouding tussen de Staat en de Ondernemer als vervat in de Uitvoeringsovereenkomst.

  • 3. De Bank zal op eerste schriftelijk verzoek van de Staat, zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, overgaan tot uitbetaling van al hetgeen de Ondernemer, volgens verklaring van de Staat, verschuldigd is uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst.

  • 4. Deze bankgarantie vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen.

  • 5. De Minister van Economische Zaken zendt de bankgarantie zo spoedig mogelijk nadat deze geheel is vervallen retour aan de Bank.

  • 6. Op deze bankgarantie is Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die mochten ontstaan over of naar aanleiding van deze bankgarantie zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te ’s-Gravenhage.

  • 7. Indien deze bankgarantie dient te worden geretourneerd geschiedt dat door toezending aan adres: ...............

Getekend te

op

De Bank.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Op 6 september 2013 is het energieakkoord duurzame groei gesloten tussen werkgevers, werknemers, natuur- en milieuorganisaties, energiebedrijven, decentrale overheden, het Rijk en vele andere organisaties. Eén van de pijlers van het energieakkoord is het opschalen van de opwekking van hernieuwbare energie. De doelstelling is 14% hernieuwbare energie te realiseren in 2020 en 16% in 2023. Eén van de bronnen hiervoor is windenergie op zee. Windparken op zee zullen de komende jaren zonder subsidie niet gerealiseerd worden. Specifiek voor windparken op zee is daarom afgesproken dat er de komende jaren subsidie komt voor 3.500 MW in totaal, te verdelen in 700 MW per jaar in de periode 2015–2019. Met het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: Besluit SDE) is een voorziening gecreëerd voor stimulering van de productie van hernieuwbare energie. Met de onderhavige regeling wordt hieraan verdere invulling gegeven door de subsidiëring van de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee te regelen.

2. Hoofdlijnen

Op grond van de onderhavige regeling kan subsidie worden aangevraagd voor de eerste 700 MW windenergie op zee. Deze 700 MW wordt gerealiseerd op twee kavels in het windenergiegebied Borssele. Met de Wet windenergie op zee is voorzien in een integraal wettelijk kader voor het op grote schaal realiseren van windenergie op zee. Het uitgangspunt van die wet is dat windparken alleen gebouwd mogen worden op locaties (kavels) die zijn aangewezen in een kavelbesluit en indien een vergunning is verleend. Kavels worden uitsluitend aangewezen binnen een gebied dat is aangewezen in het nationaal waterplan. Het nationaal waterplan is een beleidsplan dat op basis van de Waterwet is vastgesteld en waar de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee onderdeel van uitmaakt. Het nationaal waterplan voor de periode 2009–2015 schept ruimte voor windenergie op de Noordzee in 2020 (minimaal 1.000 km²) en voorwaarden voor verdere doorgroei na 2020. Bij de vaststelling van het nationaal waterplan in 2009 is onder meer het windenergiegebied Borssele (344 km²) aangewezen. In het kavelbesluit wordt bepaald waar en onder welke voorwaarden een windpark gebouwd en geëxploiteerd mag worden. TenneT zal worden aangewezen als netbeheerder op zee en wordt daarmee verantwoordelijk voor de aansluiting van de windparken op het net. Het technisch concept van TenneT gaat uit van platforms waarop 700 MW aan windvermogen kan worden aangesloten. De twee kavels waarvoor op grond van de onderhavige regeling subsidie kan worden aangevraagd zijn de kavels I en II in het windenergiegebied Borssele.

Windenergie op zee is een technologie die relatief aan het begin van de technische ontwikkeling staat. De kosten van een windpark op zee variëren sterk naar gelang de keuzes die een producent maakt omtrent turbinetechniek, funderingstechniek en de operationele aanpak. In het energieakkoord is afgesproken dat door innovatie een kostenreductie van 40% dient te worden gerealiseerd in de komende jaren. Het bereiken van deze doelstelling is een belangrijk uitgangpunt voor de vormgeving van de subsidie. Dit heeft ertoe geleid dat in de onderhavige regeling is gekozen voor verdeling van de subsidie op basis van rangschikking van de aanvragen, het zogenaamde tendersysteem. De aanvrager met de laagste kostprijs per kWh wordt het hoogst gerangschikt. Op deze manier wordt een competitieve setting gecreëerd en worden partijen aangemoedigd een scherpe prijs te realiseren, waardoor het subsidiebedrag zo efficiënt mogelijk wordt ingezet. Voorwaarde voor een goed verlopende tender is wel dat er sprake is van een voldoende grote en competitieve markt. Voor de categorie windenergie op zee wordt aan deze voorwaarde voldaan.

De hoeveelheid subsidie waar een aanvrager maximaal recht op heeft, wordt berekend aan de hand van de rekenregel die is beschreven in artikel 24 van het Besluit SDE. Dat wil zeggen dat de subsidie ten hoogste het verschil bedraagt tussen het tenderbedrag en de basiselektriciteitsprijs, vermenigvuldigd met het in de beschikking tot subsidieverlening bepaalde maximum aantal kWh voor de gehele periode waarover subsidie wordt verstrekt. Het maximum aantal kWh is gebaseerd op het opgestelde vermogen van de installatie en het aantal vollasturen.

De rekenregel luidt als volgt: Ms = (Tb- Be) * P * Vlu* jaar

Hierbij geldt dat:

Ms = maximum subsidiebedrag

Tb =Tenderbedrag

Be = basiselektriciteitsprijs

P = opgesteld vermogen

Vlu = maximum aantal subsidiabele vollasturen in een jaar

jaar= aantal jaar waarvoor subsidie kan worden ontvangen

De basiselektriciteitsprijs en het aantal jaren waarvoor subsidie kan worden ontvangen, worden bepaald in de onderhavige regeling. De overige variabelen (tenderbedrag, vollasturen en vermogen van de installatie) worden door de aanvrager zelf opgegeven bij het indienen van zijn aanvraag voor de subsidie. Het maximaal aantal vollasturen waarover per jaar subsidie kan worden uitgekeerd wordt gebaseerd op de zogenaamde P50-raming in het Windrapport. Bij de P50-raming gaat men uit van de hoeveelheid wind die in tenminste 50% van de tijd minimaal daadwerkelijk voorkomt.

3. Verhouding tot bestaande regelgeving

Op 1 juli 2015 is de Wet windenergie op zee in werking getreden. Die wet koppelt de subsidie voor windenergie op zee aan het bouwen van een windpark op specifiek aangewezen kavels, waardoor onnodige ruimteclaims worden vermeden. Ingevolge de Wet windenergie op zee zal de procedure voor vergunningverlening voor die kavels samenvallen met de procedure voor subsidieverlening. Eén partij ontvangt dus een subsidie en een vergunning om op een specifiek kavel een windpark te realiseren. Daarnaast zal per 1 januari 2016 TenneT worden aangewezen als netbeheerder op zee. Dit betekent dat deze windparken niet meer zelf de aansluiting tot aan het landelijke elektriciteitsnet hoeven te verzorgen.

De onderhavige regeling is gebaseerd op het Besluit SDE. De Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015 (hierna: de aanwijzingsregeling) geeft uitvoering aan het Besluit SDE door categorieën aan te wijzen waarvoor SDE-subsidie wordt verleend. De subsidiëring van windenergie op zee is niet opgenomen in die regeling. Omdat de methode van verdeling van de subsidie voor deze categorie afwijkt van de verdelingsmethode in de aanwijzingsregeling, is ervoor gekozen een separate regeling te maken.

Voor de subsidiëring van windenergie op zee is wel de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: Algemene uitvoeringsregeling) van belang. Die regeling bevat algemene regels voor het toeleveren van informatie door aanvragers van SDE-subsidie. In die regeling is onder andere opgenomen dat men totdat de productie-installatie in gebruik is genomen ieder jaar dient te rapporteren over de voortgang van de bouw van de productie-installatie.

4. Europese aspecten

Op deze ministeriële regeling is het Europese milieusteunkader, zoals vastgelegd in de ‘Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020’ (2014/C 200/01) van toepassing. Belangrijke consequentie hiervan is onder meer dat wanneer de steun wordt verleend aan inrichtingen voor de productie van duurzame elektriciteit op locaties waar de uiteindelijke capaciteit om uit hernieuwbare energiebronnen elektriciteit op te wekken meer dan 250 MW bedraagt, de steun aan de Europese Commissie moet worden voorgelegd, tenzij er sprake is van een concurrerend subsidiesysteem. Dit moet gebeuren om de Commissie in staat te stellen de toekenning van omvangrijke steun in het kader van goedgekeurde regelingen en de verenigbaarheid van deze steun met de gemeenschappelijke markt nader te beoordelen.

Toetsing aan het steunkader heeft plaatsgevonden in het kader van het Besluit SDE (steunregeling SA.39399 (2015/N)). Bij de goedkeuring van dat besluit concludeert de Europese Commissie dat er sprake is van een concurrerend subsidiesysteem, waardoor individuele subsidiebeschikkingen voor projecten voor de productie van windenergie op zee waarvan de uiteindelijke capaciteit meer dan 250 MW bedraagt, niet aan de Europese Commissie hoeven te worden voorgelegd.

Naast de meldings- en beoordelingsprocedure bij de Europese Commissie blijft artikel 4 van het Besluit SDE onverminderd van toepassing. Dit houdt in dat door middel van een cumulatietoets wordt vastgesteld of en in welke mate door de cumulatie van financiële steun een producent meer financiële steun zal ontvangen dan het milieusteunkader toestaat. Indien het laatste het geval is, dan is er sprake van overstimulering. De cumulatietoets wordt na het besluit tot subsidieverlening uitgevoerd. Indien er sprake is van overstimulering zal de Minister de subsidiebeschikking daarop aanpassen. In dit verband geldt verder dat de producent iedere wijziging meldt van de investerings- en exploitatiesteun die hij ontvangt, met uitzondering van de SDE-subsidie. Op grond van de gewijzigde gegevens wordt opnieuw een cumulatietoets uitgevoerd.

Deze regeling is op 16 juni 2015 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG 1998 L 204). Omdat het hier gaat om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van richtlijn nr. 98/34/EG geen standstill-termijn.

5. Regeldruk

Voor het bepalen van de regeldruk voor de producenten van windenergie op zee zijn het Besluit SDE, de Algemene uitvoeringsregeling en de onderhavige regeling met bijbehorende uitvoeringsovereenkomst van belang.

Bij de wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling in 2009 (Stcrt. 2009, 60) is een uitgebreide toelichting gegeven op de berekening van de regeldruk die voortvloeit uit de SDE. Voor de bepaling van de regeldruk van de onderhavige regeling is, voor zover mogelijk en van toepassing, gebruik gemaakt van de berekening van de administratieve lasten voor een gemiddelde aanvraag, zoals weergegeven in de toelichting bij die wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling SDE.

Ten opzichte van de Regeling windenergie op zee 2009 zullen de administratieve lasten aanzienlijk dalen. Dat heeft vooral te maken met de volgende factoren:

  • Door de subsidietenders te combineren met de vergunningverlening wordt de procedure vereenvoudigd;

  • De rapportagevereisten zijn vereenvoudigd;

  • Door het aanwijzen van TenneT als netbeheerder op zee behoeven partijen geen vergunningen meer aan te vragen voor aanlanding van kabels op land.

De regeldruk heeft vooral te maken met de volgende werkzaamheden van aanvragers van een subsidie en een vergunning:

Eenmalig:

  • De aanvrager moet per aanvraag een projectplan, inclusief een projectbegroting indienen. Dit plan en deze begroting vormen de onderbouwing van het gevraagde tenderbedrag (het rangschikkingscriterium). Ook de productieramingen (per subsidiejaar) maken hier onderdeel van uit.

  • In de Algemene uitvoeringsregeling is aangegeven dat gedurende de bouw van de productie-installatie jaarlijks gerapporteerd dient te worden over de voortgang van het project in relatie tot de planning. Het gaat om een korte beschrijving van de voortgang van het project in relatie tot een aantal ijkmomenten. Op deze wijze kan worden beoordeeld of en wanneer de productie-installatie in gebruik zal worden genomen. Deze informatie is nodig voor financieel beheer en monitoring van de doelstellingen van de regeling.

  • Binnen een jaar na ingebruikname van de productie-installatie dient een overzicht van de daadwerkelijke investeringskosten en de (te) ontvangen steun te worden overlegd. Omdat de totaal te ontvangen SDE-subsidie meer zal zijn dan € 125.000 dient dit overzicht vergezeld te gaan van een accountantsverklaring (artikel 3, derde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling).

  • De SDE-subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde van het tekenen van een uitvoeringsovereenkomst door de subsidieontvanger. Deze uitvoeringsovereenkomst bepaalt dat de subsidieontvanger aan de staat financiële zekerheid moet stellen. Deze financiële zekerheid wordt gesteld in de vorm van twee opeenvolgende bankgaranties. Omdat in de bijlage bij deze regeling een standaard uitvoeringsovereenkomst plus standaard bankgarantie is gevoegd, levert dit relatief geringe administratieve lasten op voor de aanvrager.

  • Iedere aanvrager heeft de mogelijkheid om bezwaar en vervolgens beroep aan te tekenen tegen de subsidiebeschikking, respectievelijk het besluit op bezwaar. Voor het bepalen van de administratieve lasten van dit deel van het subsidieverleningsproces wordt uitgegaan van in totaal drie bezwaar- en beroepsprocedures.

Jaarlijks:

  • Kenmerkend voor de subsidieverlening op grond van de SDE is dat er voor een lange periode subsidie wordt verleend. De jaren na de realisatie van de productie-installatie wordt iedere maand, op basis van een jaarlijkse aanvraag, automatisch een voorschot uitgekeerd. Voor het vaststellen van het voorschotbedrag dient de aanvrager (voor het betreffende jaar) een subsidievoorschot aan te vragen onder opgave van de productieraming voor het betreffende kalenderjaar

    Het voorgaande leidt tot het volgende globale beeld van de regeldruk. Bij het berekenen van de administratieve lasten is uitgegaan van een intern tarief van € 60 per uur. Dit resulteert in ca. € 100.000 administratieve lasten voor het indienen van ca. 12 aanvragen om SDE-subsidie. Hiervan kunnen maximaal twee aanvragen gehonoreerd kunnen worden. De administratieve lasten tijdens uitvoering en voor de eindverantwoording van deze twee projecten bedragen samen ca. € 40.000. De administratieve lasten voor bezwaar- en beroepsprocedures bedragen ca. € 10.000. De totale administratieve lasten voor alle aanvragen onder deze regeling bedragen hiermee € 150.000. Het percentage administratieve lasten, afgezet tegen het opengestelde subsidieplafond bedraagt daarmee 0,003%.

6. Consultatie

Het concept van deze regeling is van 1 april 2015 tot en met 30 april 2015 opengesteld voor internetconsultatie via de website www.internetconsultatie.nl. Er zijn in totaal dertien reacties ontvangen binnen de gestelde termijn.

Alle reacties zijn ondersteunend aan de opzet van de tender en stellen slechts beperkte wijzigingen voor op specifieke onderdelen. Veel suggesties hadden betrekking op het opnemen van voldoende waarborgen om te zorgen dat aanvragers financieel solide zijn en serieuze biedingen doen.

Verschillende opmerkingen hebben geleid tot wijziging van de regeling of het opnemen van verdere toelichting. Zo is de minimale omvang van het eigen vermogen van de aanvrager verhoogd en zijn ook de bankgaranties die zijn opgenomen in de bijlage verhoogd. Daarnaast wordt een financieel plan gevraagd als onderdeel van de aanvraag.

7. Inwerkingtreding

Voor de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten voor regelgeving, dat inhoudt dat ministeriële regelingen slechts inwerkingtreden per 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. De Regeling treedt op 1 december in werking, of indien een van de kavelbesluiten voor kavel I of II later in werking treedt, op het tijdstip dat het laatste van beide kavelbesluiten in werking treedt. De aanvraagperiode start op de dag na de datum van inwerkingtreding. Eerdere inwerkingtreding is niet mogelijk gelet op de voorbereidingsprocedure voor het kavelbesluit, waarin de kavels worden aangewezen waarop deze regeling betrekking heeft. Latere inwerkingtreding is onwenselijk, gelet op de grote publieke en private voordelen van het zo snel mogelijk kunnen starten met de productie van duurzame energie in het windenergiegebied Borssele. Door voorafgaande consultatie en tijdige publicatie wordt aanvragers voldoende gelegenheid geboden hun aanvragen voor te bereiden.

II. Artikelsgewijs

Artikelen 1 en 2

Met deze regeling wordt de subsidieverstrekking voor twee kavels in het windenergiegebied Borssele geregeld. Het betreft de kavels I en II zoals aangewezen in de desbetreffende kavelbesluiten. De gebruikte terminologie sluit aan bij het systeem van de Wet windenergie op zee, dat inhoudt dat bij kavelbesluit locaties voor windparken worden aangewezen binnen gebieden die in het nationaal waterplan zijn aangeduid als geschikt voor de productie van windenergie. Zie over deze systematiek ook paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 3

In artikel 3 wordt het minimale en maximale nominale vermogen bepaald van een productie-installatie die voor subsidie in aanmerking komt. Om te verzekeren dat de aangewezen kavels ruimtelijk effectief worden benut en dat ook de door TenneT aan te leggen netaansluiting voldoende wordt benut, dient de productie-installatie een bepaald minimumvermogen te hebben. TenneT garandeert de elektriciteitsafname tot en met 350MW. Het minimumvermogen is vastgesteld op 351MW, verminderd met het aantal MW van de windmolen met het minste vermogen in de desbetreffende productie-installatie. Op deze manier wordt per turbinetype het hoogst mogelijke minimum aantal MW verplicht gesteld zonder dat de projectontwikkelaar gedwongen wordt meer dan de gegarandeerde afnamehoeveelheid van 350MW te plaatsen. Het maximumvermogen wordt vastgesteld om overbelasting van het elektriciteitsnet op zee te voorkomen. Het gestelde maximumvermogen van 380 MW geeft aanvragers voldoende flexibiliteit om een optimaal parkontwerp te ontwikkelen.

Artikel 4

Aanvragen voor subsidie kunnen worden ingediend vanaf de dag na inwerkingtreding van de regeling en moeten zijn ontvangen voor 31 maart 2016, 17:00 uur. De datum waarop de regeling in werking kan treden is afhankelijk van de totstandkoming van de kavelbesluiten. Indien de regeling later dan 3 maart 2016 in werking treedt schuift de sluitingsdatum op, zodat de aanvraagperiode steeds minimaal 4 weken bedraagt. Ingevolge het Besluit SDE moeten aanvragen om subsidie worden ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de Minister beschikbaar wordt gesteld. Hiervoor zal een formulier beschikbaar worden gesteld via www.rvo.nl. Daarin zal van de subsidieaanvrager onder meer een onderbouwing van de investerings- en exploitatiekosten worden gevraagd.

Aanvragers kunnen ervoor kiezen een aanvraag in te dienen voor één van de kavels of voor beide kavels. Indien een aanvraag wordt ingediend voor beide kavels heeft de producent de keuze om twee losse aanvragen in te dienen of één gebundelde aanvraag. Bij een gebundelde aanvraag gaat het altijd om subsidie voor beide kavels, waardoor de producent synergievoordelen kan behalen. De verwachte synergievoordelen kan de producent verdisconteren in het tenderbedrag, dat hij bij de gebundelde aanvraag per kavel dient te specificeren. De gebundelde aanvraag wordt ingevolge artikel 19, vierde lid, van het Besluit SDE behandeld als één aanvraag en wordt dus in zijn geheel toegewezen of afgewezen. In geval van afwijzing van de gebundelde aanvraag, kan ingevolge artikel 57, derde lid, van het Besluit SDE worden volstaan met één beschikking. In geval van toewijzing van een gebundelde aanvraag wordt ingevolge artikel 57, vierde lid, van het Besluit SDE per kavel een beschikking verstrekt. In totaal kan elke producent ten hoogste drie aanvragen indienen: een losse aanvraag voor kavel I, een losse aanvraag voor kavel II en een gebundelde aanvraag voor beide kavels tezamen.

Artikel 5

Om te voorkomen dat subsidie wordt verleend aan partijen die financieel onvoldoende solide zijn wordt aan aanvragers een vermogenseis gesteld. Aanvragen dingen slechts mee in de tender indien het eigen vermogen van de aanvrager ten minste zo groot is als 10% van de totale investeringskosten voor de desbetreffende productie-installatie. Aanvragers die hieraan voldoen kunnen voor beide kavels een niet-gebundelde aanvraag doen. Zij komen echter slechts in aanmerking voor subsidie voor één van beide kavels (zie hierover de toelichting bij artikel 6, achtste lid), tenzij ze beschikken over 10% van de totale investeringskosten voor beide productie-installaties. Indien het gaat om een gebundelde aanvraag dient het eigen vermogen van de aanvrager altijd ten minste zo groot te zijn als 10% van de totale investeringskosten voor beide productie-installaties. Immers, een gebundelde aanvraag wordt in zijn geheel toegewezen of afgewezen. Voor de bepaling van de hoogte van het eigen vermogen geldt dat bij een samenwerkingsverband de vermogens van alle deelnemers aan het samenwerkingsverband meetellen. Bij een dochteronderneming telt ook het vermogen van de moederonderneming mee.

Tevens worden aanvragen afgewezen indien niet tijdig een vergunning voor het windpark is aangevraagd. Aanvragen moeten bovendien voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 14, eerste lid, onderdeel d en f, en tweede lid van de Wet windenergie op zee. Hiermee wordt gezorgd dat geen subsidie wordt verleend voor aanvragen waarvoor geen vergunning verleend kan worden. Immers, zonder vergunning kan het windpark niet gebouwd worden en zal dus nooit windenergie geproduceerd worden die in aanmerking komt voor subsidie.

Artikel 6

In artikel 6 is het subsidieplafond voor de kavels in deze tender opgenomen. Voor elke kavel geldt een subsidieplafond van € 2.500.000.000. De hoogte van het subsidieplafond is zodanig dat er genoeg ruimte is om de mogelijke parkontwerpen te kunnen subsidiëren. Hoogstwaarschijnlijk zal een deel van dit budget niet gebruikt worden, omdat bijvoorbeeld minder vermogen zal worden neergezet dan maximaal is toegestaan of omdat het aantal vollasturen lager ligt dan theoretisch maximaal haalbaar is. Het ongebruikte budget blijft beschikbaar voor toekomstige regelingen binnen de SDE+.

De subsidie wordt verdeeld op basis van rangschikking. De aanvraag met het laagste tenderbedrag per kWh wordt als hoogst gerangschikt. Omdat op elke kavel slecht één productie-installatie gebouwd kan worden, wordt alleen aan de hoogst gerangschikte aanvrager subsidie verleend voor de desbetreffende kavel. Er is dus maar één winnaar per kavel, maar één aanvrager kan wel beide kavels winnen. Indien een gebundelde aanvraag wordt ingediend voor beide kavels, geldt het principe alles of niets. De aanvrager wint met die aanvraag dan beide kavels of niets. Immers, indien bij een gebundelde aanvraag slechts subsidie zou worden verleend voor één van beide kavels, kan geen synergievoordeel worden behaald, terwijl uitgangspunt is dat dergelijk voordeel wel is verdisconteerd in het tenderbedrag.

Omdat zowel aanvragen voor één kavel, als gebundelde aanvragen voor beide kavels kunnen worden ingediend, zijn in artikel 6 spelregels opgenomen voor de rangschikking.

Het vijfde lid regelt dat voor beide kavels een separate rangschikking wordt gemaakt.

Ingevolge het zesde lid komt een gebundelde aanvraag alleen voor subsidie in aanmerking indien het tenderbedrag voor elk van de kavels gelijk aan of lager dan het tenderbedrag van de hoogst gerangschikte separate aanvraag voor die kavel is.

Het zevende lid bepaalt dat, indien meerdere gebundelde aanvragen voor beide kavels hoger worden gerangschikt dan de hoogst gerangschikte niet-gebundelde aanvraag, de onderlinge rangschikking van die gebundelde aanvragen wordt bepaald op basis van het gemiddelde tenderbedrag per kWh van de desbetreffende aanvragen.

In het geval in de rangschikking van beide kavels een niet-gebundelde aanvraag van dezelfde aanvrager het hoogst eindigt, wordt gekeken naar de omvang van het eigen vermogen van de aanvrager. Het achtste lid bepaalt dat, om voor beide kavels subsidie te kunnen ontvangen, de omvang van het eigen vermogen van de aanvrager ten minste zo groot dient te zijn als 10% van de totale investeringskosten voor beide productie-installaties tezamen. Is dit niet het geval, dan komt de aanvrager slechts in aanmerking voor subsidie voor één van beide kavels. Voor welke kavel in dat geval subsidie wordt verleend aan de desbetreffende aanvrager, wordt bepaald op basis van het tenderbedrag per kWh. De aanvraag met het laagste tenderbedrag komt in aanmerking voor subsidie. Als het tenderbedrag van beide aanvragen gelijk is, wordt geloot welke van beide aanvragen in aanmerking komt voor subsidie. Voor het andere kavel wordt subsidie verleend aan de eerstvolgende in de rangschikking.

Indien na de toepassing van de hierboven beschreven rangschikkingsregels meerdere aanvragen als hoogste eindigen in de rangschikking, wordt geloot.

Artikelen 8 en 10

Teneinde de doelen voor duurzame energie te behalen is het van belang dat op de beschikbare kavels ook daadwerkelijk en zo spoedig mogelijk productie-installaties worden gerealiseerd. Het uitgangspunt is dat de windparken binnen vier jaar na het verkrijgen van een subsidiebeschikking operationeel zijn. Daarom is in artikel 14 van de Wet windenergie op zee opgenomen dat een vergunning slechts wordt verleend indien op grond van de aanvraag voldoende aannemelijk is dat de bouw en exploitatie van het windpark gestart kan worden binnen vier jaar na de datum waarop de vergunning onherroepelijk is geworden. Dit gaat om een beoordeling vooraf van de haalbaarheid van die termijn. Om in de daadwerkelijk realisatie enige ruimte te bieden voor onvoorziene omstandigheden is ervoor gekozen in de aan de subsidie verbonden voorschriften een termijn van een jaar langer te hanteren. Daarom bepaalt artikel 10 dat de productie-installatie binnen 5 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik genomen dient te worden. Indien echter het kavelbesluit pas onherroepelijk wordt na de afgifte van de beschikking tot subsidieverlening, begint de termijn van vijf jaar te lopen op het moment dat het kavelbesluit onherroepelijk is geworden.

Om de nakoming van deze verplichting te verzekeren dient de subsidie-ontvanger financiële zekerheid te stellen ten behoeve van de staat door middel van bankgaranties. Dit wordt geregeld in de uitvoeringsovereenkomst die op grond van artikel 8 gesloten dient te worden. Deze financiële zekerheidsstelling is bedoeld om niet-serieuze biedingen te voorkomen en te verzekeren dat het windpark ook daadwerkelijk en tijdig gerealiseerd wordt. Indien er geen sprake zou zijn van een financiële zekerheidsstelling in combinatie met een boete, zoals opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst, zijn er geen consequenties verbonden aan het niet realiseren van het windpark, behalve dat dan geen subsidie wordt ontvangen. Dit terwijl er wel vertraging optreedt in het proces van totstandkoming van het windpark, omdat de besluitvorming over de toewijzing van de betrokken kavel wordt vertraagd.

De subsidie wordt verleend onder twee opschortende voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat de uitvoeringsovereenkomst binnen 2 weken na het afgeven van de beschikking tot subsidieverlening is gesloten. Het model voor de uitvoeringsovereenkomst is opgenomen in de bijlage bij deze regeling. De tweede voorwaarde is dat de bankgarantie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de modeluitvoeringsovereenkomst wordt afgegeven binnen 4 weken na afgifte van de beschikking tot subsidieverlening. Deze voorwaarden worden aan de subsidieverlening verbonden vanwege het grote belang dat wordt gehecht aan de productie van duurzame energie door middel van windenergie op zee. De voorwaarden zorgen ervoor dat de minister binnen 4 weken voldoende zekerheid heeft dat het windpark ook gerealiseerd zal worden. Wordt aan één van beide voorwaarden niet of niet tijdig voldaan, dan wordt de subsidie op nihil gesteld en wordt subsidie verleend voor de eerstvolgende aanvraag in de rangschikking. Dit zorgt ervoor dat de productie van windenergie op zee op de desbetreffende kavel alsnog zonder veel vertraging gerealiseerd kan worden. Indien op basis van een gebundelde aanvraag aan één aanvrager subsidie voor beide kavels wordt verleend, worden twee beschikkingen afgegeven en moet voor elk van de beschikkingen een uitvoeringsovereenkomst worden getekend en een bankgarantie worden gegeven. Indien voor slechts één van beide beschikkingen niet aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt voor de desbetreffende kavel subsidie verleend aan de eerstvolgende in de rangschikking, maar is dat niet van invloed op de subsidie voor de andere kavel. De uitvoeringsovereenkomst behelst twee bankgaranties. De bankgarantie in artikel 2, eerste lid, van de modeluitvoeringsovereenkomst bedraagt tien miljoen euro en geldt voor het eerste jaar na de subsidieverlening. Deze bankgarantie is bedoeld om te voorkomen dat te lichtvaardig subsidie wordt aangevraagd en daardoor de realisatie van een windpark op de desbetreffende kavels wordt vertraagd. Omdat de verwachting is dat producenten na de subsidieverlening een periode nodig hebben om de financiering definitief te regelen is de bankgarantie voor het eerste jaar relatief laag. Indien de producent gedurende het eerste jaar besluit zich alsnog terug te trekken, bijvoorbeeld omdat de financiering toch niet haalbaar blijkt, is de boete aanzienlijk minder hoog dan wanneer dit in een later stadium gebeurt. Binnen 12 maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening dient namelijk een nieuwe bankgarantie te worden afgegeven ten bedrage van vijfendertig miljoen euro (artikel 2, tweede lid van de modeluitvoeringsovereenkomst). Wanneer deze tweede bankgarantie is afgegeven wordt de eerste geretourneerd. De tweede bankgarantie dient ertoe de tijdige realisatie van de productie-installatie te verzekeren. Voor elke maand dat de realisatieperiode van vijf jaar wordt overschreden is een boete verschuldigd.

Artikel 9

De subsidie wordt verstrekt voor een periode van 15 jaar. Dat wil zeggen dat de producent gedurende 15 jaar subsidie kan ontvangen voor de productie van duurzame energie met de desbetreffende productie-installatie. Omdat de realisatie van een windpark gefaseerd kan plaatsvinden, kan het tijdstip waarop de subsidieperiode aanvangt voor maximaal vijf gedeelten van de subsidieverlening verschillend zijn. Dit wordt geregeld in artikel 9, tweede lid. De periode tussen de verschillende startdata is ten minste twee maanden. Omdat subsidie wordt verstrekt voor de geproduceerde hoeveelheid, is de producent voor de te ontvangen subsidie mede afhankelijk van de windomstandigheden. Om hierin enige flexibiliteit te bieden kan de producent over- en onderproductie meenemen naar het volgende jaar. Dat wil zeggen dat het mogelijk is om niet benutte subsidiabele productie in te halen in latere jaren. Daarnaast kan productie die hoger is dan de maximaal subsidiabele productie, meegenomen worden naar een volgend jaar. Dit kan gebruikt worden als in een later jaar de productie tegenvalt.

Artikel 11

In artikel 11 wordt de basiselektriciteitsprijs voor deze regeling vastgesteld. Dit bedrag is van belang voor de hoeveelheid subsidie waarop de subsidie-ontvanger recht heeft. Bij de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs wordt gerekend met profielkosten en onbalanskosten (de ene factor kan invloed hebben op de andere). Ook wordt in artikel 11 ten behoeve van de berekening van het maximaal aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt, het maximale aantal vollasturen bepaald. Dit aantal is gelijk aan de netto P50-waarde vollasturen die is opgenomen in de aanvraag. Ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van de Algemene uitvoeringsregeling dient de P50-waarde te worden aangetoond door middel van een windrapport dat de resultaten van windopbrengst-berekeningen bevat. Dit windrapport dient te worden opgesteld door een onafhankelijke organisatie met expertise op dit gebied.

Artikel 12

Het tenderbedrag wordt elk kalenderjaar gecorrigeerd met de elektriciteitsprijs en de waarde van de garanties van oorsprong. De correctiebedragen worden jaarlijks voor april vastgesteld voor het voorgaande kalenderjaar. Ten behoeve van de bevoorschotting worden echter jaarlijks in november voorlopige correcties voor het volgende kalenderjaar vastgesteld.

In deze regeling worden de correctiebedragen ten behoeve van de bevoorschotting vastgesteld. Daarmee wordt invulling gegeven aan artikel 22, vijfde lid van het Besluit SDE. Dit zijn de bedragen waarmee het tenderbedrag ten behoeve van de bevoorschotting zou worden gecorrigeerd, indien er in 2016 productie zou plaatsvinden en voorschotten zouden worden uitgekeerd. Omdat deze regeling in juni 2015 wordt gepubliceerd, wordt voor de elektriciteitsprijs de gemiddelde waarde van 1 mei 2014 tot en met 30 april 2015 gehanteerd. Gezien de bouwtijd van de windparken is het overigens onwaarschijnlijk dat er in 2016 bevoorschotting plaats zal vinden.

Artikel 13

Op de subsidieverstrekking voor windenergie op zee is de algemene uitvoeringsregeling van toepassing. Die regeling wordt op enkele punten aangepast om de verplichtingen beter toe te snijden op de subsidiëring van windenergie op zee.

Aan het tweede lid van artikel 2 wordt een onderdeel toegevoegd dat regelt dat de aanvrager van subsidie in geval van windenergie op zee aannemelijk moet maken dat tijdig zal zijn voldaan aan artikel 6.16g van het Waterbesluit. Dat artikel regelt dat de exploitant ten minste vier weken voor de ingebruikname van een windpark een verklaring van een onafhankelijke deskundige overlegt dat de constructie en de bouw van de windturbines en andere installaties die deel uitmaken van het windpark voldoende sterk is om de als gevolg van windsterkte, golfslag, zeestroming en gebruik van de turbine te verwachten krachten te weerstaan. In veel gevallen zal sprake zijn van reeds gecertificeerde turbines, zodat op het moment van aanvragen van de subsidie al aan deze eis uit het Waterbesluit is voldaan. Het kan echter voorkomen dat aanvragers gebruik willen maken van een nieuw type turbine. Daarom moet aannemelijk gemaakt worden dat tijdig zal worden voldaan aan artikel 6.16g van het Waterbesluit, zodat het windpark ook tijdig in gebruik kan worden genomen.

Aan het derde lid, onderdeel c, van artikel 2 wordt een specifieke zinsnede toegevoegd betreffende windenergie op zee. Voor installaties elders dan op zee regelt het derde lid, onderdeel c, dat een intentieverklaring van een financier voor de financiering van de productie-installatie nodig is indien het aandeel van het eigen vermogen van de aanvrager in de investeringskosten minder dan 20% bedraagt. Omdat de kosten van de bouw van een windpark op zee vele malen groter zijn dan de kosten voor de realisatie van windenergie elders, is de financiering een complexer en tijdrovender proces. Intentieverklaringen voor de financiering van de gehele installatie zullen daarom op het moment van aanvragen nog niet beschikbaar zijn. Om die reden wordt bepaald dat, indien het eigen vermogen van de aanvrager minder dan 20% van het totaal benodigde vermogen bedraagt, slechts een intentieverklaring van een financier nodig is voor het resterende deel van die 20%. Indien het eigen vermogen van de aanvrager dus 14% van de totale investering in de productie-installatie bedraagt, is een intentieverklaring van één of meer financiers nodig voor de resterende 6%. Aanvullende waarborgen voor de financiële haalbaarheid van de projecten voor windenergie op zee worden op andere wijze gevraagd, onder meer door de vermogenseis in artikel 4, vierde lid, en de bankgaranties in de uitvoeringsovereenkomst.

Het nieuwe vierde lid dat wordt toegevoegd aan artikel 2 van de Algemene uitvoeringsregeling is een soortgelijke bepaling als artikel 5, tweede lid, van de Regeling windenergie op zee 2015. Geregeld wordt dat voor de bepaling van de hoogte van het eigen vermogen ten behoeve van het derde lid, onderdeel c, voor windenergie op zee geldt dat bij een samenwerkingsverband de vermogens van alle deelnemers aan het samenwerkingsverband meetellen. Bij een dochteronderneming telt ook het vermogen van de moederonderneming mee.

Aan artikel 2 wordt een vijfde lid toegevoegd dat regelt dat ingeval van windenergie op zee alle samenwerkingspartners het overzicht van deelnemers aan het samenwerkingsverband ondertekenen. Dit is nodig omdat het eigen vermogen van elk van de deelnemers wordt meegerekend voor de bepaling van het eigen vermogen.

Met het nieuwe zesde lid van artikel 2 wordt geregeld dat bij de berekening van de P50-waarde van productie-installaties voor windenergie op zee slechts rekening wordt gehouden met bestaande windparken. Hiermee wordt gezorgd dat producenten een gelijk uitgangspunt hanteren voor het berekenen van de p50-waarde: met voorgenomen of nog in aanbouw zijnde installaties hoeft geen rekening te worden gehouden.

Voorts wordt aan artikel 2 een zevende lid toegevoegd dat regelt dat het inzicht in het eigen vermogen in geval van aanvragen om subsidie voor windenergie op zee wordt geboden door verstrekking van het meest recente jaarverslag. Het eigen vermogen wordt berekend door de schulden van de activa af te trekken. Deze berekening volgt uit de jaarrekening, als onderdeel van het jaarverslag. Aangezien het moet gaan om een recent eigen vermogen, moet de meest recent vastgestelde jaarrekening worden verstrekt. Het jaar waarop die jaarrekening betrekking heeft ligt ten hoogste drie kalenderjaren voor het jaar waarin de subsidie-aanvragen ten laatste worden ontvangen. Dus wanneer de aanvraagtermijn sluit in 2016, mag het gaan om de jaarrekening van het jaar 2013, 2014 of 2015. Wanneer voor de bepaling van het eigen vermogen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a van de Regeling windenergie op zee 2015, het eigen vermogen van een eventuele moederonderneming of van de andere deelnemers in een eventueel samenwerkingsverband wordt meegeteld, wordt de jaarrekening van die moederonderneming of samenwerkingspartners overlegd.

Tot slot wordt geregeld dat het eerste lid van artikel 3 van de algemene uitvoeringsregeling niet van toepassing is voor windenergie op zee. Dat artikellid regelt dat binnen een jaar opdracht voor de bouw moet worden gegeven. Voor windparken op zee kan dit meer tijd vergen, omdat eerst de financiering volledig moet worden geregeld. Tijdige realisatie wordt afgedwongen door de in de uitvoeringsovereenkomst vereiste financiële zekerheden.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven