Besluit van 14 februari 2013 tot instelling en benoeming van de Evaluatiecommissie Onderzoeksraad voor veiligheid (Besluit instelling Evaluatiecommissie Onderzoeksraad voor veiligheid 2013)

De Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid,

Gelet op artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de commissie:

de commissie, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

b. de minister:

de Minister van Veiligheid en Justitie;

c. de rijkswet:

de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid.

Artikel 2

  • 1. Er is een Evaluatiecommissie Onderzoeksraad voor veiligheid.

  • 2. De commissie heeft tot taak een verslag op te stellen over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de Onderzoeksraad voor veiligheid, als bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de rijkswet. Daarbij worden in ieder geval de vragen betrokken die zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 3

  • 1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

    • Mevrouw drs. M. Sint, tevens voorzitter;

    • Dr. ir. A.W. Veenman;

    • Prof. mr. dr. S. Zouridis;

    • Mr. dr. P.J.P.M. van Lochem.

  • 2. De commissie laat zich bijstaan door de algemeen secretaris van het bureau van de Onderzoeksraad voor veiligheid en het door hem aan te wijzen onderzoeksbureau.

Artikel 4

  • 1. De leden van de commissie ontvangen per vergadering een vergoeding.

  • 2. De vergoeding per vergadering van de leden van de commissie bedraagt 3% van het maximum van salarisschaal 18 van de bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, bedraagt de vergoeding per vergadering van de voorzitter 130% van de hoogte van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5

  • 1. De commissie brengt haar eindverslag vóór 1 januari 2014 uit aan de minister en de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid.

  • 2. Na het uitbrengen van het verslag is de commissie opgeheven.

Artikel 6

Zo spoedig mogelijk na de beëindiging van de werkzaamheden van de commissie of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, worden de bescheiden betreffende die werkzaamheden van de commissie overgedragen aan het archief van het Bureau Secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 juli 2014.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit instelling Evaluatiecommissie Onderzoeksraad voor veiligheid 2013.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 2, TWEEDE LID, VAN DE BESLUIT INSTELLING EVALUATIECOMMISSIE ONDERZOEKSRAAD VOOR VEILIGHEID 2013

  • * In hoeverre zijn de onderzoeksbeperkingen, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de rijkswet, doelmatig en doeltreffend? Daarbij moet onderscheid gemaakt worden naar de verschillende beperkingen zoals die zijn neergelegd in de rijkswet en dient acht te worden geslagen op de aan die beperkingen ten grondslag liggende overwegingen.

  • * In hoeverre is de huidige samenstelling van de Onderzoeksraad voor veiligheid van vijf leden geëigend?

  • * In hoeverre staat de benoemingsprocedure van de leden, inclusief de voorzitter, van de raad de onafhankelijke positie van de raad in de weg?

  • * In hoeverre is de verplichte deelname van buitengewone leden aan raadsvergaderingen wenselijk?

  • * Wat zou de kring van personen van het inzagerecht, bedoeld in artikel 56 juncto artikel 48 van de rijkswet, moeten zijn?

  • * In hoeverre zou een concept van het onderzoeksrapport in alle gevallen in zijn geheel moeten worden toegezonden aan degenen die zijn bedoeld in artikel 48, tweede lid, onderdeel a, of zou ook, indien internationale regelgeving dat toelaat, volstaan kunnen worden met het toezenden van de relevante delen uit het conceptrapport?

  • * In hoeverre zijn de reactietermijnen, bedoeld in de artikelen 73 en 74 van de rijkswet, doeltreffend?

  • * Moet er in de rijkswet een regeling worden getroffen over een reactie van de minister op een aanbeveling van de Onderzoeksraad aan een ander bestuursorgaan?

  • * In hoeverre staat de huidige positionering als zelfstandig bestuursorgaan het onafhankelijk functioneren van de raad in de weg?

TOELICHTING

Op grond van artikel 83 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid zendt de Minister van Veiligheid en Justitie binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (hierna: de rijkswet) en vervolgens telkens na vijf jaar aan de Staten-Generaal, de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de raad. In 2008 heeft de eerste evaluatie plaatsgevonden en derhalve moet er in 2013 een nieuwe evaluatiecommissie zijn ingesteld. Daartoe dient dit instellingsbesluit. Naar aanleiding van vragen die thans bij de Onderzoeksraad voor veiligheid ten aanzien van de rijkswet leven, zijn er expliciet vragen aan de evaluatiecommissie voorgelegd. De opgesomde vragen zijn nadrukkelijk niet als een limitatieve lijst met vragen bedoeld. Het staat de evaluatiecommissie derhalve overigens vrij om binnen de reikwijdte van artikel 83 van de rijkswet de vragen te stellen en te beantwoorden die zij noodzakelijk achten om aan de opdracht van artikel 83 van de rijkswet te kunnen voldoen. Daarbij laat de evaluatiecommissie zich bijstaan door de algemeen secretaris van het bureau van de Onderzoeksraad voor veiligheid en het door hem aan te wijzen onderzoeksbureau.

Dit besluit treedt zo spoedig mogelijk in werking, zodat de commissie zo spoedig mogelijk aan de slag kan. Het is de bedoeling dat de evaluatiecommissie haar eindrapport vóór 1 januari 2014 uitbrengt.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

Naar boven