Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 13 december 2012, nr. 333191, houdende de aanwijzing van landelijke eenheden en ondersteunende diensten, de aanwijzing van ambtenaren van politie die deel uitmaken van de leiding van de politie alsmede regels over het beheer van de politie door de korpschef (Regeling beheer politie)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 25, eerste lid, onder b en c, 28, derde lid, en 30, tweede lid, van de Politiewet 2012;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister:

de Minister van Veiligheid en Justitie;

b. aandachtsgebieden:

het geheel van delictsoorten of clusters van delictsoorten, dadergroepen, aanpakstrategieën of geografische gebieden waarop de activiteiten van de politie kunnen worden gericht;

c. horizontale fraude:

fraude in het particuliere geld- en goederenverkeer, met een particuliere partij als benadeelde;

d. taakaccent:

gebied binnen de horizontale fraude, waarop expertise is ontwikkeld;

e. beheersplan:

het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Politiewet 2012;

f. jaarverslag:

het jaarverslag, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Politiewet 2012;

g. jaaraanschrijving:

jaaraanschrijving van de minister waarin aanwijzingen worden gegeven aan de korpschef;

h. managementrapportage:

rapportage van de korpschef aan de minister waarin wordt ingegaan op de uitvoering van het beheersplan;

i. commissies van toezicht op de arrestantenzorg:

de commissie, bedoeld in artikel 26;

j. arrestantenzorg:

zorg voor de huisvesting, veiligheid, verzorging en bejegening van ingeslotenen;

k. ingeslotene:

de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, alsmede de persoon die ten behoeve van de hulpverlening aan hem op een politiebureau is ondergebracht;

l. politiecellen:

ruimten die door de politie worden gebruikt voor het insluiten van personen;

m. politiecellencomplex:

een in een gebouw te onderscheiden ruimte waarin één of meer gangen met daaraan grenzend één of meer ruimten liggen die door de politie worden gebruikt voor het insluiten van personen.

HOOFDSTUK 2. HOOFDLIJNEN ORGANISATIE LANDELIJK KORPS.

Artikel 2

  • 1. Er is één landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b van de Politiewet 2012, genaamd: Landelijke eenheid.

  • 2. Er zijn twee ondersteunende diensten als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder c van de Politiewet 2012, genaamd: Politiedienstencentrum en Staf korpsleiding.

Artikel 3

  • 1. Naast de korpschef bestaat de leiding van de politie, bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Politiewet 2012 uit de volgende leden:

    • a. drie directeuren, van wie er één tevens plaatsvervangend korpschef is;

    • b. een chief information officer (CIO).

  • 2. De leiding van de regionale en landelijke eenheden bestaat uit:

    • a. de politiechef;

    • b. een hoofd Operatiën, tevens plaatsvervangend politiechef;

    • c. een hoofd Operatiën;

    • d. een hoofd Bedrijfsvoering.

Artikel 4

  • 1. De regionale eenheden worden als volgt aangeduid:

    • a. de regionale eenheid in het arrondissement Noord-Nederland als: de regionale eenheid Noord-Nederland;.

    • b. de regionale eenheid in het arrondissement Oost-Nederland als: de regionale eenheid Oost-Nederland;

    • c. de regionale eenheid in het arrondissement Midden-Nederland als: de regionale eenheid Midden-Nederland;

    • d. de regionale eenheid in het arrondissement Noord-Holland als: de regionale eenheid Noord-Holland;

    • e. de regionale eenheid in het arrondissement Amsterdam als: de regionale eenheid Amsterdam;

    • f. de regionale eenheid in het arrondissement Den Haag als: de regionale eenheid Den Haag;

    • g. de regionale eenheid in het arrondissement Rotterdam als: de regionale eenheid Rotterdam;

    • h. de regionale eenheid in het arrondissement Zeeland-West-Brabant als: de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant;

    • i. de regionale eenheid in het arrondissement Oost-Brabant als: de regionale eenheid Oost-Brabant;

    • j. de regionale eenheid in het arrondissement Limburg als: de regionale eenheid Limburg.

  • 2. De regionale eenheden zijn onderverdeeld in districten en functionele onderdelen. De districten zijn onderverdeeld in basisteams.

HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN ORGANISATIE LANDELIJKE EENHEID.

Artikel 5

  • 1. De Landelijke eenheid bestaat uit de volgende diensten:

    • a. de dienst Nationale recherche;

    • b. de dienst IPOL;

    • c. de dienst Specialistische recherche toepassingen;

    • d. de dienst Speciale interventies;

    • e. de dienst Verkeerspolitie;

    • f. de dienst Waterpolitie;

    • g. de dienst Spoorwegpolitie;

    • h. de dienst Operationele samenwerking;

    • i. de dienst Koninklijke en diplomatieke beveiliging.

Artikel 6

De dienst Nationale recherche heeft tot taak:

  • a. het binnen vooraf door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden verrichten van onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit die naar aard of organisatie een landelijk of internationaal karakter hebben en die de rechtsstaat in ernstige mate bedreigen;

  • b. het afhandelen van gecompliceerde internationale rechtshulpverzoeken op de door het bevoegd gezag aangewezen aandachtsgebieden van de dienst Nationale recherche en van gecompliceerde rechtshulpverzoeken die niet zijn terug te brengen op een specifieke regionale eenheid of opsporingsinstantie;

  • c. het verrichten van onderzoeken van nationaal belang zoals die door het bevoegd gezag als zodanig zijn aangewezen en die naar aard of methodiek aansluiten bij de dienst;

  • d. het leveren van capaciteit ten behoeve van internationale samenwerkingsverbanden;

  • e. het vervullen van een landelijke expertisefunctie op de voor de dienst Nationale recherche door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden, ten behoeve van het opstellen van criminaliteitsbeeldanalyses en het nationaal dreigingsbeeld alsmede het vervullen van deze functie ter ondersteuning van de bestrijding en voorkoming van zware en georganiseerde criminaliteit en van de operationele onderzoeken van de dienst en andere opsporingseenheden;

  • f. de bestrijding van de productie en verspreiding van XTC, de bestrijding van terrorisme en het verrichten van onderzoeken naar oorlogsmisdrijven.

Artikel 7

De dienst IPOL stelt in opdracht van het College van procureurs-generaal vierjaarlijks een nationaal dreigingsbeeld op ten behoeve van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

Artikel 8

  • 1. Bij de dienst IPOL is een landelijk internationaal rechtshulpcentrum ondergebracht.

  • 2. Het landelijk internationaal rechtshulpcentrum heeft in ieder geval tot taak:

    • a. de registratie van rechtshulpverzoeken ten behoeve van de Landelijke eenheid en de bijzondere opsporingsdiensten;

    • b. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken ten behoeve van de Landelijke eenheid, alsmede de coördinatie van de uitvoering en het toezicht op de kwaliteit van de afhandeling van overige rechtshulpverzoeken ten behoeve van de Landelijke eenheid;

    • c. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken ten behoeve van de bijzondere opsporingsdiensten;

    • d. het zijn van kennis- en expertisecentrum op het gebied van internationale rechtshulp;

    • e. het beheer van de informatiekanalen, genoemd in bijlage 1.

Artikel 9

Bij de dienst IPOL is een onderdeel ondergebracht dat is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens.

Artikel 10

  • 1. Bij de dienst Specialistische recherche toepassingen zijn infiltratieteams en een team operationele ondersteuning ondergebracht.

  • 2. De infiltratieteams zijn belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie als bedoeld in artikel 126h, eerste lid, artikel 126p, eerste lid, of artikel 126ze, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en met de begeleiding van personen die op grond van artikel 126w, eerste lid, 126x, eerste lid, of artikel 126zu, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bijstand verlenen aan de opsporing.

  • 3. De infiltratieteams kunnen worden belast met:

    • a. de uitvoering van een bevel tot pseudo-koop of pseudo-dienstverlening als bedoeld in artikel 126i, eerste lid, of artikel 126q, eerste lid, 126zd, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering en met de begeleiding van personen die op grond van artikel 126ij, eerste lid, artikel 126z, eerste lid, of artikel 126zt, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering bijstand verlenen aan de opsporing;

    • b. de uitvoering van een bevel tot stelselmatige inwinning van informatie als bedoeld in artikel 126j, eerste lid, of artikel 126qa, eerste lid, of artikel 126zd, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering en met de begeleiding van personen die op grond van artikel 126v, eerste lid, en artikel 126zt, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering bijstand verlenen aan de opsporing.

  • 4. Het team operationele ondersteuning heeft tot taak:

    • a. de selectie en de opleiding van kandidaat-leden van een infiltratieteam;

    • b. algemene en bijzondere ondersteuning in het kader van de taakuitvoering van infiltratieteams, waaronder het verzorgen van tijdelijke identiteiten en fictieve rechtspersonen;

    • c. de coördinatie van internationale rechtshulpverzoeken tot infiltratie, pseudokoop of pseudodienstverlening of stelselmatige inwinning van informatie;

    • d. de registratie van leden van een infiltratieteam alsmede de registratie van bevelen tot infiltratie.

Artikel 11

  • 1. De dienst Speciale interventies heeft, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen, onder meer tot taak:

    • a. het verrichten van planmatige aanhoudingen;

    • b. het bewaken en beveiligen van politie-infiltranten;

    • c. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden;

    • d. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van objecten;

    • e. andere werkzaamheden waarvoor toestemming is verkregen van de minister.

Artikel 12

  • 1. Het landelijk team forensische opsporing is ondergebracht bij de dienst Operationele samenwerking. Dit team verricht de volgende werkzaamheden:

    • a. het verlenen van assistentie bij grootschalig of bijzonder forensisch onderzoek;

    • b. het verlenen van assistentie bij berging en identificatie van slachtoffers bij rampen of in die gevallen waarin identificatie van slachtoffers technisch bijzondere moeilijkheden oplevert.

  • 2. De korpschef houdt ambtenaren van politie beschikbaar ten behoeve van het landelijk team forensische opsporing. Zij zijn direct inzetbaar.

  • 3. De ambtenaren van politie, bedoeld in het tweede lid, worden door de korpschef aangewezen, waarbij wordt aangegeven welke functie de betrokken ambtenaar in het landelijk team forensische opsporing zal vervullen.

  • 4. In het beheersplan wordt opgenomen welke functies zijn opgenomen in het landelijk team forensische opsporing.

HOOFDSTUK 4. HOOFDLIJNEN ORGANISATIE REGIONALE EENHEDEN

Artikel 13

De regionale eenheden beschikken ten behoeve van de uitoefening van de recherchefunctie over voorzieningen op het gebied van:

  • a. tactische recherche;

  • b. technische recherche;

  • c. financiële recherche;

  • d. digitale recherche;

  • e. informatievoorziening.

Artikel 14

  • 1. De regionale eenheden beschikken elk ten minste over een onderdeel dat is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens.

  • 2. De onderdelen, bedoeld in het eerste lid, houden, zelfstandig of samen met andere onderdelen, bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van de recherchefunctie een gegevensbestand voor de verwerking van politiegegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens.

  • 3. De regionale eenheden beschikken zelfstandig of samen met één of meer andere regionale eenheden over één of meer eenheden die zijn belast met de uitvoering van een bevel tot observatie als bedoeld in de artikelen 126g en 126o van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 15

De regionale eenheden beschikken ieder over een organisatie van mobiele eenheden ten behoeve van de volgende werkzaamheden:

  • a. het optreden ter handhaving van de openbare orde en hulpverlening in het bijzonder bij grootschalige manifestaties en evenementen;

  • b. het uitvoeren van evacuaties;

  • c. het bewaken en beveiligen van objecten;

  • d. het optreden bij crises en rampen;

  • e. het uitvoeren van zoekacties;

  • f. het aanhouden van ordeverstoorders.

Artikel 16

De regionale eenheden beschikken ieder over een staf die ten behoeve van het bevoegd gezag zorg draagt voor de coördinatie van grootschalig politieoptreden.

Artikel 17

De regionale eenheden beschikken zelfstandig of samen met één of meer andere regionale eenheden over één of meerdere onderdelen die uitsluitend tot taak hebben, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen, de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verrichten van planmatige aanhoudingen;

  • b. het bewaken en beveiligen van politie-infiltranten;

  • c. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden;

  • d. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van objecten;

  • e. andere werkzaamheden waarvoor toestemming is verkregen van de minister.

Artikel 18

  • 1. De volgende regionale eenheden beschikken zelfstandig over een team bestrijding middencriminaliteit:

    • a. De regionale eenheid Midden-Nederland;

    • b. De regionale eenheid Noord-Holland;

    • c. De regionale eenheid Amsterdam;

    • d. De regionale eenheid Den Haag;

    • e. De regionale eenheid Rotterdam.

  • 2. De volgende regionale eenheden beschikken tezamen over een team bestrijding middencriminaliteit:

    • a. De regionale eenheden Noord-Nederland en Oost-Nederland

    • b. De regionale eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg.

  • 3. Met uitzondering van het team in De regionale eenheid Midden-Nederland bestaat een team bestrijding middencriminaliteit in ieder geval uit een onderdeel dat zich richt op het taakveld:

    • a. fraude;

    • b. milieu.

  • 4. Het team middencriminaliteit Midden-Nederland bestaat in ieder geval uit een onderdeel dat zich richt op het taakveld fraude.

  • 5. De teams bestrijding middencriminaliteit hebben tot taak:

    • a. het verrichten van tactische en financiële opsporingsonderzoeken, alsmede het afhandelen van internationale rechtshulpverzoeken, naar vormen van middencriminaliteit;

    • b. het verrichten van zware en middelzware opsporingsonderzoeken, alsmede het afhandelen van internationale rechtshulpverzoeken, naar horizontale fraude binnen het taakaccent;

    • c. het vervullen van een expertisefunctie op het gebied van horizontale fraude en financieel rechercheren;

    • d. het in stand houden van een fraudemeldpunt op het taakaccent;

    • e. het onderdeel dat zich richt op het taakveld milieu heeft als taak het verrichten van tactische opsporingsonderzoeken naar complexe en ketengerelateerde milieudelicten.

Artikel 19

  • 1. De volgende regionale eenheden beschikken zelfstandig over een internationaal rechtshulpcentrum:

    • a. De regionale eenheid Noord-Holland;

    • b. De regionale eenheid Amsterdam;

    • c. De regionale eenheid Den Haag;

    • d. De regionale eenheid Rotterdam.

  • 2. De volgende regionale eenheden beschikken tezamen over een internationaal rechtshulpcentrum:

    • a. de regionale eenheden Noord-Nederland en Oost-Nederland;

    • b. de regionale eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg.

  • 3. Een internationaal rechtshulpcentrum heeft in ieder geval tot taak:

    • a. de registratie van rechtshulpverzoeken;

    • b. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken;

    • c. de coördinatie van de uitvoering en het toezicht op de kwaliteit van de afhandeling van overige rechtshulpverzoeken;

    • d. het zijn van een kennis- en expertisecentrum op het gebied van internationale rechtshulp.

HOOFDSTUK 5. JAARAANSCHRIJVING, BEHEERSPLAN, MANAGEMENTRAPPORTAGES, JAARVERSLAG EN INFORMATIEVERSTREKKING

Artikel 20

De minister zendt de korpschef jaarlijks vóór 1 december een jaaraanschrijving. De jaaraanschrijving heeft betrekking op de managementrapportages, bedoeld in artikel 22, eerste lid, alsmede op de voorbereidende werkzaamheden door de korpschef ten behoeve van het beheersplan en het jaarverslag en de daarvoor nodige informatie.

Artikel 21

  • 1. In het beheersplan zijn, naast de indeling van de eenheden, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, van de Politiewet 2012, in districten en basisteams, ten minste opgenomen:

    • a. het sterktebeleid waaronder de sterkteverdeling, de organisatie en formatie en de bezetting;

    • b. het personeelsbeleid waaronder de meerjarige strategische personeelsplanning, het beleid op het terrein van leiderschap, loopbaanbeleid, het mobiliteitsbeleid, een divers samengesteld personeelsbestand, het integriteitbeleid en de maatregelen die voortvloeien uit de uitvoering van de vastgestelde CAO;

    • c. het ICT-beleid waaronder het beleid op het terrein van het onderhoud en vernieuwing en de informatieorganisatie;

    • d. het beleid op het gebied van materieel, waaronder inkoop en huisvesting.

  • 2. De minister stelt het beheersplan vast na goedkeuring van de begroting voor hetzelfde jaar van zijn ministerie door de Staten-Generaal.

  • 3. De korpschef meldt een voorgenomen wijziging van de organisatie of formatie, waarvan de gevolgen nog niet in het beheersplan zijn opgenomen en die wijzigingen in de verdeling van de operationele sterkte tot gevolg zal hebben, zo spoedig mogelijk aan de minister.

Artikel 22

  • 1. De korpschef verstrekt aan de minister een 5-maandsmanagementrapportage over de maanden januari tot en met mei, een 8-maandsmanagementrapportage over de maanden januari tot en met augustus en een 12 maandsmanagementrapportage over de maanden januari tot en met december over de uitvoering van het beheersplan. Deze managementrapportages worden telkens uiterlijk op respectievelijk 1 juli, 1 oktober en 1 februari verstrekt aan de minister.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde rapportages en het jaarverslag bevatten in ieder geval de onderstaande informatie:

    • a. de omvang van de operationele sterkte, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie, en de niet-operationele sterkte alsmede de verdeling van de operationele en de niet-operationele sterkte over de onderdelen van de politie;

    • b. het aantal aspiranten alsmede de verdeling van de aspiranten over de onderdelen van de politie.

  • 3. De minister stelt jaarlijks voor 15 mei het jaarverslag over het voorafgaande jaar vast.

  • 4. De korpschef toetst in periodieke audits de mate waarin de door hem verwerkte gegevens eenduidig, consistent en volledig zijn.

Artikel 23

  • 1. De korpschef verstrekt jaarlijks voor 1 februari aan de minister de in de bij deze regeling behorende bijlage 2 genoemde gegevens met betrekking tot het voorafgaande jaar.

  • 2. De korpschef verstrekt jaarlijks voor 1 augustus aan de minister de in onderdeel 1 en onderdeel 1.1 bij deze regeling behorende bijlage 2 genoemde gegevens met betrekking tot het voorafgaande halve jaar.

HOOFDSTUK 6. INGESLOTENEN

Artikel 24

  • 1. De korpschef wijst de ambtenaren van politie aan die worden belast met de leiding van de politiecellencomplexen en het toezicht op de ingeslotenen.

  • 2. Met inachtneming van de artikelen 26, 27 en 32 tot en met 36 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren stelt de korpschef een instructie vast voor het personeel, niet zijnde ambtenaren van politie, dat is belast met de zorg voor ingeslotenen.

Artikel 25

  • 1. De korpschef stelt ten behoeve van de toezicht op de arrestantenzorg voor iedere regionale eenheid een commissie van toezicht op de arrestantenzorg in, bestaande uit ten minste vijf onafhankelijke leden.

  • 2. De commissies van toezicht op de arrestantenzorg hebben in ieder geval tot taak:

    • a. toezicht te houden op de arrestantenzorg in de politiecellen en politiecellencomplexen in de regionale eenheid, waaronder tevens begrepen de politiecellen en politiecellencomplexen van de Landelijke eenheid gelegen in het gebied van de regionale eenheid;

    • b. jaarlijks rapport uit te brengen aan de korpschef over haar werkzaamheden;

    • c. gevraagd en ongevraagd aan de korpschef advies uit te brengen en inlichtingen te geven omtrent aangelegenheden betreffende de arrestantenzorg.

  • 3. De korpschef stelt regels vast over de voor een adequate taakvervulling benodigde bevoegdheden, de samenstelling, de werkwijze van en de jaarlijkse verslaglegging door de commissies van toezicht op de arrestantenzorg alsook over de benoeming, het ontslag en de vergoeding van haar leden.

  • 4. Bij de samenstelling van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg wordt rekening gehouden met de benodigde maatschappelijke en bestuurlijke deskundigheid en ervaring van de leden.

  • 5. De korpschef rapporteert, mede op basis van de door de commissies van toezicht op de arrestantenzorg jaarlijks aan hem gezonden rapporten, jaarlijks aan de minister over de samenstelling van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg en over hun werkzaamheden.

HOOFDSTUK 7. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 26

  • 1. In afwijking van artikel 20 zendt de minister de korpschef de jaaraanschrijving voor 2014 voor 1 april 2013.

  • 2. Het beheersplan voor 2013 hoeft niet te voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 21, eerste lid.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 27

Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel 22, derde lid, en artikel 23, eerste lid, in werking met ingang van 1 januari 2013. De artikelen 22, derde lid, en 23, eerste lid, treden in werking met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 28

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beheer politie.

Artikel 29

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden gepubliceerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

BIJLAGE 1 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8, TWEEDE LID, ONDER E

Internationale politiële informatie-uitwisseling vindt plaats:

  • A. door Liaison officiers die organisatorisch onder de Landelijke eenheid vallen en werkzaam zijn bij door het Ministerie van Buitenlandse Zaken beheerde ambassades buiten Nederland;

  • B. door buitenlandse verbindingsofficieren, bedoeld in de Regeling Buitenlandse Verbindingsofficieren;

  • C. door tussenkomst van het Nationaal Centraal Bureau Interpol, bedoeld in de artikel 32 van de ICPO-Interpol Constitution and General Regulations;

  • D. door tussenkomst van Bureau Sirene, bedoeld in artikel 108 van de Schengen-uitvoeringsovereenkomst;

  • E. door tussenkomst van Dutch Desk Europol, bedoeld in artikel 1 van de Besluit 2009/371/BJZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (PbEU 2009, L 121).

BIJLAGE 2 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 23

Beheersgegevens per 31 december van jaar t-1

  • 1. Personeel: basisgegevens

    VERSLAGJAAR

    KORPSONDERDEEL: indeling in regionale eenheden, Landelijke eenheid, Politiedienstencentrum en korpsleiding en Staf korpsleiding

    SOORT WERKNEMER: Aanstelling bij het korps

    Aard aanstelling (bij tijdelijk dienstverband ook begin en einde periode)

    Aanstellingscode (cf. BARP)

    Versleuteld BSN

    Geboortedatum

    Geslachtscode

    Aanstellingsnummer

    Persoon Fte

    Datum in dienst

    Datum uit dienst

    REA-code / SAMEN-code

    Dienstjaren

    Aard aanstellingscode

    Werktijdcode

    Categoriecode (exe, ath, asp, etc) (inclusief vrijwilligers)

    Dienstverband instroomcode

    Dienstverband uitstroomcode

    BOA-code

  • 1.1 Functiegegevens: voor aangestelden bij het korps

    Functiecode, onderverdeeld naar detailniveau van LFNP

  • 1.2 Salarisgegevens: voor aangestelden bij het korps

    Schaalsalaris

    Vakantie-uitkering

    Eindejaarsuitkering

    Totaal ambtelijk inkomen

    Totaal SV-/pseudo WW-loon

    Totaal van SV-heffingen vrijgestelde vergoeding

    Eenmalige uitkering

    Schaal BBP

    Salarisregel

  • 1.3 Inactiviteitgegevens

    Inactiviteitcode

    Aantal verzuimdagen

    Aantal verzuimdagen kort

    Aantal verzuimdagen middel

    Aantal verzuimdagen lang-1

    Aantal verzuimdagen lang-2

    Aantal verzuimdagen lang-3

    Inactiviteitsfrequentie

  • 1.4 Aanvullingsgegevens

    AANVULLING OP SALARIS

    Aanvullingscode

    Aanvullingsbedrag

  • 1.5 Overige gegevens

    Code Levensloop

    Indicatie langdurig ziek

    Indicatie Ouderschapsverlof

    Indicatie RPU

    Bedrag Levensloop

    Op/Np Grondslag

    Grondslag Overgangspremie VUT-FPU

    AOP Grondslag

    ZVW Grondslag

    SV Grondslag

    Loonheffing Grondslag

  • 1.6 RTGP-gegevens

    Code Geweldsmiddel

    Toets schietvaardigheid-0

    Toets schietvaardigheid-1

    Toets schietvaardigheid-2

    Toets geweldsbeheersing-0

    Toets geweldsbeheersing-1

    Toets aanhouding en zelfverdediging-0

    Toets aanhouding en zelfverdediging-1

    Inname lichte geweldsmiddelen

    Inname vuurwapen(s)-0

    Inname vuurwapen(s)-1

    Inname vuurwapen(s)-2

    Uitgifte lichte geweldsmiddelen

    Uitgifte vuurwapen(s)-0

    Uitgifte vuurwapen(s)-1

    Uitgifte vuurwapen(s)-2

    tijd voor training en toetsing

    Toets Heckler&Koch-0

    Toets Heckler&Koch-1

    Toets Heckler&Koch-2

    Fysieke veiligheidstoets

  • 1.7 Organisatie te werkstelling

    Organisatie te werkstelling anders dan bij de politie

TOELICHTING

Algemeen

De Regeling beheer politie heeft zijn basis in artikel 25, eerste lid, onder b en c, artikel 28, derde lid, en artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 2012. Deze regeling geeft regels over het beheer van de politie door de korpschef, wijst de ambtenaren van politie aan die deel uitmaken van de leiding van de politie en wijst de landelijke en ondersteunende eenheden aan.

De Regeling beheer politie is te zien als de ‘erfopvolger’ van het Besluit beheer regionale politiekorpsen, de Regeling infiltratieteams, de Regeling landelijke en bovenregionale recherche en de Regeling rampenidentificatieteam uit het regionale politiebestel. De Regeling beheer politie is een technische omzetting van de inhoud van voornoemde regelgeving naar het nationale politiebestel met de kanttekening dat daar waar de regelgeving in het regionale politiebestel achterhaald was door de praktijk, een actualisatie heeft plaatsgevonden. Waar dat het geval is, wordt dat aangegeven bij de artikelsgewijze toelichting.

Voor een goed begrip van de omzetting wordt er op gewezen dat het Besluit beheer regionale politiekorpsen als algemene maatregel van bestuur de basis bood voor lagere regelgeving (ministeriële regelingen). De Regeling beheer politie kan als ministeriële regeling geen grondslag bevatten voor andere ministeriële regelgeving op het terrein van het beheer. Dat is ook niet nodig omdat de wet met artikel 30, tweede lid, die basis bevat. De bepalingen uit het Besluit beheer regionale politiekorpsen waarin een basis werd gelegd voor nadere regelgeving komen dus niet terug in de Regeling beheer politie. Ook kan de Regeling beheer politie alleen regels geven die het beheer betreffen.

Voor een goed begrip van de Regeling beheer politie wordt erop gewezen dat het uitgangspunt voor deze regeling is de organisatie die de landelijke korpschef aantreft met ingang van 1 januari 2013 (‘dag 1’). Het uitgangspunt voor de voorliggende regeling is dus niet de organisatie van het landelijke korps zoals beschreven in het Inrichtingsplan nationale politie. Gedurende de transitie van de politieorganisatie zoals die er op ‘dag 1’ uitziet naar de in het inrichtingsplan beschreven eindsituatie zal de ministeriële regeling dan ook dienen te worden bijgesteld.

Na hoofdstuk 1 met de begripsbepalingen volgt hoofdstuk 2 dat regels bevat met betrekking tot de hoofdlijnen van de organisatie van het landelijke korps. Op basis van artikel 25, eerste lid, onder b en c, van de Politiewet 2012 wijst de regeling aan dat er één landelijke eenheid (de Landelijke eenheid) en twee ondersteunende diensten (het Politiedienstencentrum en de Staf korpsleiding) zijn.

Op basis van artikel 28, derde lid, van de Politiewet 2012 wijst de regeling ambtenaren van politie aan die deel uitmaken van de leiding van de politie.

De overige regels zijn allen gebaseerd op artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 2012 op basis waarvan de minister regels stelt over het beheer van de politie door de korpschef.

Zo geeft de minister regels voor de samenstelling van de leiding van de regionale eenheden en de Landelijke eenheid. Ten slotte bevat hoofdstuk 2 ook de aanduidingen van de regionale eenheden.

Hoofdstuk 3 bevat regels met betrekking tot de hoofdlijnen van de organisatie van de Landelijke eenheid. Deze regels zijn allen gebaseerd op artikel 30, tweede lid van de Politiewet 2012. Het hoofdstuk begint met de samenstelling van de Landelijke eenheid in diensten. Omdat wordt uitgegaan van de organisatie die de landelijke korpschef aantreft op ‘dag 1’, gaat het bij deze diensten om de landelijke diensten die onderdeel uitmaakten van het Korps landelijke politiediensten. Overeenkomstig de onder de Politiewet 1993 geldende regelgeving bevat de Regeling beheer politie ten aanzien van enkele diensten regels over de specifieke taak die zij hebben en welke onderdelen er bij zijn ondergebracht.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot de hoofdlijnen van de organisatie van de regionale eenheden. Deze regels zijn allen gebaseerd op artikel 30, tweede lid van de Politiewet 2012. Het hoofdstuk bevat regels over welke voorzieningen, onderdelen en teams de regionale eenheden beschikken en over de taken en de werkzaamheden daarvan.

Hoofdstuk 5 bevat regels met betrekking tot de jaaraanschrijving, het beheersplan, managementrapportages, het jaarverslag en de informatieverstrekking door de korpschef aan de minister. Deze regels hebben onder meer betrekking op de inhoud van het beheersplan en het jaarverslag alsook op de vaststelling van deze stukken. De termijnen zijn afgestemd op de termijnen voor de vaststelling van de begroting respectievelijk de jaarrekening zoals opgenomen in de Regeling financieel beheer.

Hoofdstuk 6 bevat regels met betrekking tot ingeslotenen. De regels bepalen dat de korpschef een ambtenaar van politie aanwijst die wordt belast met de leiding van het politiecellencomplex en het toezicht op de ingeslotenen. Ook dient de korpschef een instructie op te stellen voor het personeel dat is belast met de zorg voor ingeslotenen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk regels over (de commissies van) toezicht op de arrestantenzorg.

Hoofdstuk 7 bevat de overgangsbepalingen.

Hoofdstuk 8 ten slotte bevat de slotbepalingen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012 bepaalt dat bij ministeriële regeling één of meer landelijke eenheden worden aangewezen, die belast zijn met de uitvoering van de politietaak. Dit artikel geeft hier uitvoering aan.

Artikel 25, eerste lid, onder c, van de Politiewet 2012 bepaalt dat bij ministeriële regeling één of meer ondersteunende diensten worden aangewezen. Dit artikel geeft hier uitvoering aan.

Artikel 3

Artikel 28, derde lid, van de Politiewet 2012 bepaalt dat bij ministeriële regeling ambtenaren van politie worden aangewezen die deel uitmaken van de leiding van de politie. Het eerste lid van dit artikel geeft hier uitvoering aan.

De korpschef is op grond van artikel 27, eerste lid, van de Politiewet 2012 belast met de leiding en het beheer van de politie en laat zich daarbij bijstaan door de in het eerste lid, onder a en b, genoemde leden. De functie van plaatsvervangend korpschef is gekoppeld aan die van één van de directeuren.

In het tweede lid van dit artikel wordt op basis van artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 2012 de samenstelling van de leiding van de regionale en de landelijke eenheden bepaald. Bij de eenheden is de functie van plaatsvervangend politiechef gekoppeld aan de functie hoofd Operatiën.

Artikel 4

Voor de aanduiding van de regionale eenheden is aansluiting gezocht bij de aanduiding van de arrondissementen, zoals genoemd in de Wet op de rechterlijke indeling. In artikel 37, tweede lid, van de Politiewet 2012 staat dat het beheersplan in ieder geval bevat de indeling van de eenheden in districten en basisteams. In het tweede lid van artikel 4 wordt bepaald dat de regionale eenheden zijn onderverdeeld in districten en functionele eenheden en dat districten zijn onderverdeeld in basisteams.

Artikel 5

De Landelijke eenheid is opgebouwd uit de diensten van het voormalige Korps landelijke politiediensten. Het betreft de onderstaande diensten.

Dienst Nationale recherche

De dienst Nationale recherche (DNR) bestrijdt zware, georganiseerde criminaliteit met een nationaal en internationaal karakter. Het doel is criminele samenwerkingsverbanden en de verwevenheid tussen boven- en onderwereld effectief te bestrijden. De DNR heeft een expertisefunctie op door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden. Ook synthetische drugs, de bestrijding van terrorisme, en het verrichten van onderzoeken naar oorlogsmisdrijven behoren tot de aandachtsgebieden van de DNR.

De DNR is een belangrijke partner voor buitenlandse opsporingsdiensten. De dienst wisselt informatie uit en behandelt gecompliceerde internationale rechtshulpverzoeken. Ook coördineert de DNR namens Nederland de deelname aan langdurige, grensoverschrijdende opsporingsonderzoeken.

Dienst IPOL

De Dienst IPOL verzamelt, analyseert, veredelt en verspreidt informatie, waardoor beter overzicht en inzicht ontstaat in de nationale en internationale veiligheidssituatie.

De dienst is het verbindingspunt van de politie voor nationale en internationale partners en brengt informatiestromen bij elkaar, waarbij wederkerigheid het uitgangspunt is.

De Dienst IPOL coördineert politie- en rechtshulpinformatie, geeft advies ten aanzien van informatie-uitwisseling en internationalisering en coördineert inzet van en samenwerking met politiediensten in het buitenland.

Dienst Specialistische recherche toepassingen

De dienst Specialistische recherche toepassingen (DSRT) biedt de politie hoogwaardige technische, tactische en juridische ondersteuning bij de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit en terrorisme.

Dienst Speciale interventies

De dienst Speciale interventies (DSI) heeft tot taak het bestrijden van alle voorkomende vormen van grof geweld dan wel terrorisme over het gehele geweldsspectrum en het uitvoeren van specifiek door de minister van Veiligheid en Justitie opgedragen taken.

Dienst Verkeerspolitie

De Dienst Verkeerspolitie (DVP) draagt bij aan veilig verkeer op de autosnelwegen. Dit doet de dienst door criminaliteit aan te pakken, gevaarlijk rijgedrag tegen te gaan, en noodhulp te bieden tijdens ongevallen.

Dienst Waterpolitie

De Dienst Waterpolitie is verantwoordelijk voor opsporing, toezicht en handhaving op de hoofdtransportassen, hoofdvaarwegen en de grote wateroppervlakten. Op deze wateren houdt de Waterpolitie toezicht op zowel de beroeps- als de recreatievaart. Ook de politiezorg op de Noordzee buiten de kustlijn (territoriale wateren), valt onder de verantwoordelijkheid van de Waterpolitie.

Dienst Spoorwegpolitie

De Dienst Spoorwegpolitie (DSP) houdt toezicht op en handhaaft regelgeving in het beroepsgoederen- en personenvervoer per spoor in heel Nederland. In alle treinen en op de perrons is de eerstelijnspolitiezorg in handen van de Spoorwegpolitie.

Dienst Operationele samenwerking

De Dienst Operationele Samenwerking (DOS) brengt alle operationele ondersteuning voor partners in de veiligheidsketen onder één dak. De DOS ondersteunt de veiligheidswereld met gerichte en specialistische inzet bij de reguliere operationele taakuitvoering, de bestrijding van rampen en de beheersing van crises.

Dienst Koninklijke en diplomatieke beveiliging

De dienst Koninklijke en diplomatieke beveiliging (DKDB) beveiligt leden van het Koninklijk Huis, bedreigde politici, diplomaten en andere door het bevoegd gezag aangewezen personen.

Artikel 6

Deze taak is overgenomen uit artikel 5 van de Regeling nationale en bovenregionale recherche uit het regionale politiebestel.

Artikel 7

Deze taak is overgenomen uit artikel 2, eerste lid, van de Regeling nationale en bovenregionale recherche uit het regionale politiebestel.

Artikel 8

De instelling en de taken van het landelijk internationaal rechtshulpcentrum zijn overgenomen uit artikel 11a respectievelijk 11b van de Regeling nationale en bovenregionale recherche uit het regionale politiebestel.

Artikel 9

Het Besluit verplichte politiegegevens bepaalt dat een onderdeel van de regionale eenheden en van een landelijke eenheid alsmede van de rijksrecherche is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens. In dit artikel wordt de organisatorische plaats van het onderdeel van de Landelijke eenheid geregeld.

Artikel 10

Op grond van het – op de Politiewet 1993 gebaseerde – Besluit beheer regionale politiekorpsen beschikte het regionale politiekorps, zelfstandig of samen met één of meer andere politiekorpsen, over een ‘infiltratie-eenheid’. Dit betroffen de zogenoemde politiële infiltratieteams (PIT’s). Bevelen tot infiltratie werden uitgevoerd door vijf regionale PIT’s, waarvan vier territoriaal gedecentraliseerd: de teams Noord- en Oost-Nederland, Zuid-Nederland, Haaglanden en Rotterdam-Rijnmond. Het vijfde team, Noord West-Nederland, was ondergebracht bij het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Ook was er een landelijk infiltratieteam (LIT) dat eveneens was ondergebracht bij het KLPD. Gezamenlijk vormden deze infiltratieteams een landelijk dekkend netwerk.

In oktober 2008 zijn de PIT’s gecentraliseerd en ondergebracht bij het KLPD, Unit Werken Onder Dekmantel (Unit WOD). Het centraliseren van de inzet van politiële infiltranten en het bij het KLPD onderbrengen van de Unit WOD, bood de mogelijkheid tot verdere professionalisering en uniformering van de uitvoering van bevelen tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening of tot stelselmatige inwinning van informatie. Ook is hiermee de ontwikkeling van een eenduidig beleid rond de uitvoering van deze bevelen, op bijvoorbeeld het gebied van werving, selectie en opleiding van politiële infiltranten en hun begeleiders, vereenvoudigd. Het hoofd van het landelijk parket en de korpsbeheerder van het KLPD, die beiden deel uitmaakten van de KLPD-driehoek, waren belast met de uitoefening van respectievelijk het gezag en het beheer over de Unit WOD. Het Besluit beheer regionale politiekorpsen alsmede het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden waren hierop niet aangepast.

Met de voorliggende regeling is de regelgeving weer in overeenstemming met de bovenbeschreven in de praktijk bestaande situatie.

De naam infiltratieteam komt ook voor in het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden. Ook wordt in dit besluit gesproken over het hoofd van het team van de landelijke eenheid dat is belast met de operationele ondersteuning van de infiltratieteams. De noodzakelijke aanpassingen van het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn meegenomen in het Aanpassingsbesluit Politiewet 2012.

Artikel 11

Het oude besluit van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten van 11 februari 2009 bepaalt dat bij de Dienst speciale interventies van het KLPD het AOE-KLPD is ondergebracht.

In dit artikel wordt de organisatorische plaats van bovenbedoeld onderdeel in de Landelijke eenheid geregeld.

Dit onderdeel heeft dezelfde taken als de onderdelen van de regionale eenheden zoals bedoeld in artikel 17.

Artikel 12

In de praktijk is de behoefte ontstaan om de deskundigheid op het gebied van forensische opsporing in ons land te bundelen voor de inzet bij grootschalig of bijzonder forensisch onderzoek. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan grootschalige rampen zoals in Enschede (2000) en de Bijlmer (1992), omvangrijke treinongelukken of een aanslag met een chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair middel. De oprichting van het landelijk team forensische opsporing (LTFO) is aangekondigd in het Programma versterking opsporing en vervolging (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 32). Het LTFO heeft twee taken: ten eerste het verlenen van assistentie aan eenheden wanneer grootschalig of specialistisch forensisch onderzoek nodig is, ten tweede het verlenen van assistentie bij de berging en de identificatie van slachtoffers bij rampen of in andere gevallen waarbij de identificatie van slachtoffers moeilijk is.

In het LTFO zijn de taken van het voormalige rampenidentificatieteam opgenomen (zie artikel 10 van het voormalige Besluit beheer regionale politiekorpsen en de voormalige Regeling rampenidentificatieteam) omdat het bergen en identificeren van slachtoffers een sterke samenhang heeft met het forensisch onderzoek ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek.

Het LTFO is ondergebracht bij de dienst Operationele samenwerking. De leden van het LTFO zijn veelal specialisten die voor een groot deel afkomstig zijn uit de regionale eenheden. Deze specialisten verrichten hun LTFO-taken naast hun reguliere politiewerk in de regionale eenheid. Deze specialisten kunnen in korte tijd worden opgeroepen. ze zijn op elkaar ingespeeld en zijn getraind in het werken op een omvangrijke en complexe plaats delict.

Naast politiespecialisten kunnen ook andere specialisten aan het team worden toegevoegd, zoals personeel van Defensie of specialisten van het Nederlands forensisch instituut.

Teneinde de samenstelling van het LTFO flexibel te houden, worden geen regels gegeven over de samenstelling van het team. Omdat het LTFO deels bestaat uit politieambtenaren die werkzaam zijn in de regionale eenheden is de samenstelling van het LTFO niet opgenomen in de organisatie en formatie. Opdat de minister zicht heeft op de samenstelling van het LTFO bepaalt deze regeling dat de korpschef in het beheersplan opneemt welke functies zijn opgenomen in het landelijk team forensische opsporing.

Artikel 13

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4, derde lid, van het oude Besluit beheer regionale politiekorpsen.

Artikel 14

Het Besluit verplichte politiegegevens bepaalt dat een onderdeel van de regionale eenheden en van een landelijke eenheid alsmede van de rijksrecherche is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens. In dit artikel wordt de organisatorische plaats van het onderdeel in de regionale eenheden geregeld.

Artikel 15

De instelling en de taken van de organisatie van mobiele eenheden is gebaseerd op artikel 6 van het oude Besluit beheer regionale politiekorpsen.

Artikel 16

De instelling en de taken van de staven grootschalig politieoptreden is gebaseerd op artikel 7 van het oude Besluit beheer regionale politiekorpsen.

Artikel 17

De instelling en de taken van deze onderdelen is gebaseerd op artikel 8 van het oude Besluit beheer regionale politiekorpsen.

Zie ook artikel 11 van deze regeling.

Artikel 18

De naam bovenregionaal rechercheteam past niet in het nationale politiebestel dat immers geen regio’s meer kent. Daarom is deze naam vervangen door de naam team bestrijding middencriminaliteit.

De organisatorische indeling en de taken van de teams bestrijding middencriminaliteit zijn gebaseerd op respectievelijk artikel 7, eerste lid, en artikel 8 van de oude Regeling nationale en bovenregionale recherche uit het regionale politiebestel.

Artikel 19

De organisatorische indeling en de taken van de internationale rechtshulpcentra, bedoeld in dit artikel, zijn gebaseerd op respectievelijk artikel 11c, eerste lid, en artikel 11d van de oude Regeling nationale en bovenregionale recherche uit het regionale politiebestel.

Artikel 20

Artikel 37 van de Politiewet 2012 introduceert het beheersplan. Het beheersplan is één van de stuurdocumenten in de beheercyclus. Het beheersplan bevat het beleid op het terrein van het beheer. In het beheersplan wordt inzichtelijk gemaakt welke doelen op het terrein van het beheer worden nagestreefd en op welke wijze die doelen worden bereikt.

In artikel 20 wordt geregeld dat de minister de korpschef jaarlijks voor 1 december een jaaraanschrijving stuurt. Deze jaaraanschrijving heeft betrekking op de managementrapportages, bedoeld in artikel 22, eerste lid, alsmede op de voorbereidende werkzaamheden door de korpschef ten behoeve van het beheersplan en het jaarverslag en de daarvoor nodige informatie.

Gelet op het feit dat het beheer en het financieel beheer onderling met elkaar zijn verweven, stuurt de minister de in dit artikel bedoelde jaaraanschrijving op hetzelfde moment als de jaaraanschrijving voor de begroting/meerjarenraming (zie artikel 3, eerste lid, van de Regeling financieel beheer politie).

Artikel 21

In het eerste lid van dit artikel zijn onderwerpen opgenomen die in het beheersplan dienen te zijn opgenomen.

Ad a en b.) De organisatie en formatie van het landelijke korps maken deel uit van het beheersplan. In de organisatie en formatie komen de operationele en de niet operationele sterkteverdeling bijeen.

Ook bevat het beheersplan het personeelsbeleid, waaronder het beleid op het terrein van leiderschap, het loopbaanbeleid, het mobiliteitsbeleid, en het beleid gericht op een divers samengesteld personeelsbestand.

Om de voor de politie vastgestelde doelstellingen op het terrein van de taakuitvoering te kunnen realiseren, wordt een strategische personeelsplanning (SPP) gevoerd die deel uitmaakt van het beheersplan. Het gaat daarbij onder meer om het voorbereiden, vormgeven en implementeren van strategisch beleid rond instroom, doorstroom en uitstroom van personeel. Hierbij komen vragen aan de orde wat er wordt gedaan om tot de juiste operationele sterkte te komen in de afzonderlijke eenheden en de ondersteunende diensten. Daarnaast richt de strategische personeelsplanning zich erop dat de juiste medewerkers op het juiste moment op de juiste plaats in de organisatie werkzaam zijn, teneinde de vastgestelde doelstellingen op het terrein van de taakuitvoering te kunnen realiseren.

In de strategische personeelsplanning wordt antwoord gegeven op de vraag hoe de politie er in de nabije toekomst (tenminste 10 jaar) uit moet zien om de doelstellingen op het terrein van de taakuitvoering te kunnen realiseren. Daarbij is inzichtelijk gemaakt welke toekomstscenario’s en welke aannames zijn gehanteerd en welke keuzes uiteindelijk zijn gemaakt met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van de (operationele) sterkte. Elementen die hierin naar voren dienen te komen zijn de leeftijdsopbouw van het personeelsbestand, het opleidingsniveau per functie, de diversiteit in de samenstelling van de organisatie, de benodigde en/of verwachte (zij-)instroom, doorstroom en uitstroom per functie, of indien nodig per cluster van functies in alle eenheden en diensten en de uitvoering van het loopbaanbeleid.

Gelet op hun belang worden in het beheersplan de maatregelen opgenomen die voortvloeien uit de CAO-afspraken. Gelet op het feit dat de CAO-afspraken vooral betrekking zullen hebben op het personeelsbeleid worden deze maatregelen opgenomen in de opsomming onder b.

Ad c) Vanwege het grote belang en de noodzaak van een gedegen aanpak van de ICT bij de politie, gaat het beheersplan structureel in op het ICT-beleid, waaronder ook het beleid dat wordt gevoerd op het terrein van onderhoud en nieuwbouw van ICT bij de politie. Ook onderwerpen als ICT-dienstverlening en de integrale besturing van de ICT-projecten kunnen hierbij aan de orde komen.

Ad d) Het beheersplan bevat het beleid op het gebied van materieel, waaronder inkoop en huisvesting. Het materieel waaronder (uitrusting) vormt een belangrijke voorwaarde voor een professionele taakuitvoering.

Huisvesting is, naast personeel en ICT, één van de grotere kostenposten voor de politie en is daarom een wezenlijk onderdeel van de financiële positie van het korps. Daarom is het van belang dat in het beheersplan structureel in gaat op huisvesting.

In het tweede lid is geregeld dat de minister het beheersplan vaststelt na goedkeuring van de begroting voor hetzelfde jaar van zijn ministerie door de Staten-Generaal. Deze termijn is gekoppeld aan de termijn voor de vaststelling van de begroting zoals opgenomen in de Regeling financieel beheer. Deze koppeling is noodzakelijk omdat het beheersbeleid van invloed is op de begroting en andersom.

In het derde lid is een meldingplicht voor de korpschef opgenomen. In artikel 6 van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie is het uitgangspunt neergelegd dat operationele sterkte het werk volgt. Dat betekent niet dat het de korpschef vrij staat om in te grijpen in de door de minister vastgestelde verdeling van de operationele sterkte. Met het oog daarop is in dit artikellid neergelegd dat de korpschef zo spoedig mogelijk melding moet maken van een voorgenomen wijziging van de organisatie en of formatie, waarvan de gevolgen nog niet in het beheersplan zijn opgenomen en die wijzigingen in de verdeling van de operationele sterkte over de eenheden en of ondersteunende diensten tot gevolg zal hebben. Daarmee wordt ook voor de minister zichtbaar welke operationele sterkte betrekking heeft op de werkzaamheden die worden overgeheveld naar een andere eenheid of dienst. De minister kan zonodig reeds in een vroegtijdig stadium ingrijpen als die gevolgen voor hem niet aanvaardbaar zijn.

Artikel 22

Om de uitvoering van het beheersplan goed te kunnen volgen, wordt in het eerste lid geregeld dat de korpschef in periodieke managementrapportages rapporteert over de uitvoering van het beheersplan.

Voor wat betreft de termijnen (voor indiening) van de periodieke managementrapportages is aangesloten bij de termijnen zoals opgenomen in de Regeling financieel beheer waarop de financiële managementrapportages door de korpschef bij de minister behoren te worden ingediend. Dat betekent dat de korpschef drie maal per jaar een tussentijdse rapportage over de uitvoering van het beheersplan opstelt. Deze rapportages dienen uiterlijk een maand na het einde van de periode van verslaglegging aan de minister te worden verstrekt. Het betreft:

  • een 5-maandsrapportage over de periode januari tot en met mei,

  • een 8-maandsrapportage over de periode januari tot en met augustus en

  • een 12-maandsrapportage over de periode januari tot en met december. Deze rapportage betreft een jaarafsluiting waarin aanvullend een schatting van december wordt opgenomen zodat de rapportage een jaarbeeld geeft.

In het tweede lid wordt geregeld welke gegevens in ieder geval in de managementrapportages en het jaarverslag zijn opgenomen. Daarnaast kan de jaaraanschrijving ook aanwijzingen bevatten wat in de managementrapportages en/of het jaarverslag dient te staan. De in de regeling opgenomen structureel gevraagde gegevens hebben betrekking op de sterktecijfers van de politie.

In het derde lid is geregeld dat de minister voor 15 mei het jaarverslag over het voorafgaande jaar vaststelt. Deze termijn is gekoppeld aan de termijn zoals opgenomen in de Regeling financieel beheer voor het vaststellen van de jaarrekening door de minister. Jaarverslag en jaarrekening zijn immers beide verantwoordingsdocumenten die ook in samenhang dienen te worden bezien.

Om te verzekeren dat er systematische aandacht uitgaat naar de kwaliteit van het beheer van de politiesystemen en de daarin opgenomen gegevens is in het vierde lid geregeld dat de korpschef in periodieke audits de mate waarin de door hem verwerkte gegevens eenduidig, consistent en volledig zijn toetst. De genoemde audits geven een beeld van de betrouwbaarheid van de door de korpschef te beheren en verwerken niet-financiële gegevens. Gegevens over financiën zijn onderwerp van accountantscontrole.

Artikel 23

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat de korpschef jaarlijks uiterlijk 1 februari aan de minister de in bijlage 2 opgenomen personeels- en salarisgegevens over het voorgaande jaar verstrekt. De minister heeft deze informatie onder meer nodig voor het ontwikkelen van het personeelsbeleid en bij de onderhandelingen over de CAO voor de politie.

In het tweede lid is opgenomen dat de korpschef jaarlijks voor 1 augustus een beperkt deel van de gegevens uit bijlage 2 met betrekking tot het voorgaande half jaar aan de minister verstrekt.

Artikel 24 en 25

De artikelen 24 en 25 vormen de neerslag van een technische vertaling van het oude Besluit beheer regionale politiekorpsen.

Artikel 25 geeft regels voor de commissies van toezicht.

De taak van de commissies is het toezicht houden op de arrestantenzorg in politiecellen en politiecellencomplexen. De voormalige naam van de commissies van toezicht op de politiecellen wordt gewijzigd in de commissies voor toezicht op de arrestantenzorg om te benadrukken dat het toezicht op de arrestantenzorg door de politie centraal staat.

Politiecel is in deze regeling gedefinieerd als ruimte die door de politie wordt gebruikt voor het insluiten van personen. Politiecellencomplex is gedefinieerd als een in een gebouw te onderscheiden ruimte waarin één of meer gangen met daaraan grenzend een of meer ruimten liggen die door de politie worden gebruikt voor het insluiten van personen. Dat betekent dat toezicht kan plaatsvinden op iedere locatie die door de politie gebruikt wordt voor het insluiten van personen, inclusief al dan niet tijdelijke ophoudkamers en cellencomplexen binnen gerechtsgebouwen. Daarmee is verzekerd dat de gehele arrestantenzorg door de politie onder het toezicht van de commissies valt.

De commissies van toezicht op de arrestantenzorg bestaan evenals in het regionale politiebestel uit onafhankelijke leden. Het minimale aantal leden van de bedoelde commissies wordt op 5 gesteld vanwege de grotere omvang van de regionale eenheden ten opzichte van de oude politieregio’s. Er worden geen regels gegeven over het maximale aantal leden.

Het is aan de korpschef, die in beheersmatig opzicht de opvolger is van de regiokorpsbeheerder, om regels te stellen over de voor een adequate taakvervulling benodigde bevoegdheden, de samenstelling, de werkwijze van en de jaarlijkse verslaglegging door de commissies van toezicht alsook over de benoeming, het ontslag en de vergoeding van haar leden.

In de regels wordt evenals in het regionale politiebestel opgenomen dat de afzonderlijke commissies jaarlijks over hun werkzaamheden rapporteren. In de regels is opgenomen dat zij dat doen aan de korpschef. Hiervoor is gekozen omdat deze is belast met het beheer van de politie. In het derde lid van artikel 25 is expliciet vastgelegd dat de korpschef regels vastlegt over de jaarlijkse verslaglegging. Daarbij gaan de gedachten in ieder geval uit naar een uiterste termijn waarop deze bij de korpschef behoort te zijn aangeleverd. Nieuw is de bepaling dat de korpschef jaarlijks rapporteert aan de minister over de samenstelling van de commissies van toezicht op de politiecellen en hun werkzaamheden. Zijn rapportage dient mede gebaseerd te zijn op de door de afzonderlijke commissies jaarlijks aan hem toegezonden rapportages.

Het voornemen bestaat om de taken en bevoegdheden van de korpschef op het terrein van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg te verleggen naar de minister. Het gaat dan onder meer om de instelling van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg, de benoeming van de leden en om rechtstreekse rapportage aan de minister. Deze beleidswijzing zou betere garanties kunnen bieden voor de onafhankelijkheid van de commissies van toezicht. Deze beleidswijziging vergt echter een zorgvuldige voorbereiding, zowel wat betreft de besluitvorming als wat betreft de regelgeving en is nu niet doorgevoerd. In 2013 zal een heroverweging op dit punt plaatsvinden, met mogelijke aanpassing van de regelgeving tot gevolg.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

Naar boven