Regeling Beroepservaringperiode

Het bestuur van het bureau architectenregister,

Gelet op de artikelen 8, onderdeel a, en 12e, tweede lid, van de Wet op de architectentitel;

Gezien de goedkeuring van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 5 december 2012, de Minister van Economische Zaken d.d. 10 december 2012 en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 5 december 2012;

Besluit:

HOOFDSTUK I DEFINITIES

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet:

Wet op de architectentitel;

b. register:

architectenregister als bedoeld in artikel 2 van de wet;

c. bureau architectenregister:

bureau architectenregister als bedoeld in artikel 2a van de wet;

d. architect:

in het register als zodanig ingeschreven architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect;

e. beroepservaringperiode:

periode als bedoeld in artikel 12e van de wet;

f. kandidaat:

persoon die de beroepservaringperiode doorloopt;

g. mentor:

architect, blijkens inschrijving in het register ten minste drie jaar beroepsmatig werkzaam in de discipline van de desbetreffende kandidaat, onder wiens begeleiding de kandidaat het beroep van architect uitoefent;

h. geïntegreerd beroepservaringprogramma:

tweejarig programma waarin werken onder begeleiding van een mentor en het volgen van beroepservaringmodules door één aanbieder worden verzorgd;

i. beroepservaringmodules:

trainingen, cursussen en andere bijeenkomsten die zijn gericht op de ontwikkeling van de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de eindtermen voor de disciplines architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur in de bijlage bij deze regeling.

HOOFDSTUK II DOEL EN INHOUD VAN DE BEROEPSERVARINGPERIODE

Artikel 2

  • 1. De beroepservaringperiode moet er toe leiden dat de kandidaat aan het einde van deze periode beschikt over de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de eindtermen voor de disciplines architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur in de bijlage bij deze regeling.

  • 2. Om te bevorderen dat de kandidaat beschikt over de in het eerste lid genoemde kennis, inzicht en vaardigheden doorloopt hij een individueel traject, waarin hij gedurende twee jaar het beroep van architect uitoefent onder begeleiding van een mentor, alsmede gelijktijdig een aanvullend traject, waarin hij beroepservaringmodules volgt.

  • 3. De kandidaat doet in het individueel traject beroepsmatig ervaring op in een aantal te onderscheiden fases in het ontwerp- en realisatieproces, welke fases staan genoemd in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 3

  • 1. De kandidaat die met goed gevolg een door het bureau architectenregister erkend geïntegreerd beroepservaringprogramma heeft doorlopen, wordt geacht te beschikken over de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de eindtermen voor de disciplines architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur in de bijlage bij deze regeling.

  • 2. De kandidaat die deelneemt aan een geïntegreerd beroepservaringprogramma voert het startgesprek, bedoeld in artikel 10 en de in de artikelen 12, tweede lid, en 24, tweede lid, bedoelde gesprekken bij de aanbieder van het programma en levert in dat kader bij die aanbieder, op de door die aanbieder te bepalen momenten, de bescheiden als bedoeld in de artikelen 8, 11 en 24 in.

HOOFDSTUK III COMMISSIE BEROEPSERVARINGPERIODE

Artikel 4

  • 1. Er is een commissie beroepservaringperiode voor elk van de disciplines architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur, die bestaat uit ten minste drie personen.

  • 2. Een commissie als bedoeld in het eerste lid heeft in elk geval tot taak het boordelen van persoonlijke ontwikkelingsplannen van kandidaten, het evalueren en beoordelen van de vorderingen van kandidaten en het adviseren van het bureau architectenregister omtrent de vraag of de kandidaat die niet een geïntegreerd beroepservaringprogramma doorloopt, de beroepservaringperiode met goed gevolg heeft doorlopen.

  • 3. De voorzitter en leden van een commissie als bedoeld in het eerste lid, worden benoemd en ontslagen door het bureau architectenregister. Het bureau architectenregister kan plaatsvervangend leden benoemen. Benoemingen geschieden gehoord de Rijksbouwmeester.

  • 4. Benoemingen gelden voor een periode van ten hoogste vier jaar en kunnen, na het verstrijken daarvan, één keer voor ten hoogste vier jaar worden verlengd.

  • 5. Een commissie als bedoeld in het eerste lid, bestaat in meerderheid uit personen die werkzaam zijn of zijn geweest op het gebied van de desbetreffende discipline.

HOOFDSTUK IV BEGIN VAN DE BEROEPSERVARINGPERIODE

Artikel 5

  • 1. De beroepservaringperiode vangt aan op de dag waarop de kandidaat begint met de uitoefening van het beroep van architect onder begeleiding van de mentor.

  • 2. De kandidaat is zelf verantwoordelijk voor het vinden van een mentor.

Artikel 6

De kandidaat werkt gedurende de beroepservaringperiode op het bureau waar de mentor werkzaam is of met een mentor die elders werkzaam is.

Artikel 7

  • 1. Ten minste vier weken vóór de beoogde aanvang van de beroepservaringperiode dienen de kandidaat en de beoogde mentor gezamenlijk bij het bureau architectenregister een aanmelding in.

  • 2. Op de in het eerste lid bedoelde aanmelding staan onder meer vermeld:

    • personalia van de kandidaat en van de mentor;

    • de datum van ingang van de samenwerking tussen de mentor en de kandidaat;

    • het aantal uren dat de kandidaat per week zal werken;

    • het door de kandidaat behaalde diploma;

    • een verklaring van de beoogde mentor dat deze gedurende zijn begeleiding van de kandidaat zal voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze regeling.

Artikel 8

Bij de in artikel 7 bedoelde aanmelding dient de kandidaat een door hem opgesteld persoonlijk ontwikkelingsplan in, waarin staat beschreven hoe hij zijn beroepservaringperiode zal inrichten om te bewerkstelligen dat hij aan het einde van de beroepservaringperiode beschikt over de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de eindtermen voor de disciplines architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 9

  • 1. De in artikel 7 bedoelde aanmelding wordt door het bureau architectenregister geweigerd indien de kandidaat minder dan 20 uur per week als architect werkzaam zal zijn.

  • 2. Indien de kandidaat minder dan 32 uur per week wil werken, verlengt het bureau architectenregister de beroepservaringperiode naar evenredigheid.

Artikel 10

Voor de aanvang van de beroepservaringperiode vindt een startgesprek plaats tussen de kandidaat en de commissie beroepservaringperiode waarin het in artikel 8 bedoelde persoonlijk ontwikkelingsplan van de kandidaat wordt besproken en, indien dit naar het oordeel van de commissie noodzakelijk is, wordt aangepast.

HOOFDSTUK V VERLOOP VAN DE BEROEPSERVARINGPERIODE

§ 1. Logboek en evaluaties

Artikel 11

De kandidaat houdt tijdens de beroepservaringperiode een logboek bij, waarin hij zijn ontwikkelingen van de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de eindtermen voor de disciplines architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur in de bijlage bij deze regeling, beschrijft.

Artikel 12
  • 1. De mentor brengt halverwege de beroepservaringperiode door middel van een door het bureau architectenregister verstrekt evaluatieformulier aan het bureau architectenregister schriftelijk verslag uit van het verloop van de beroepservaringperiode en de vorderingen van de kandidaat.

  • 2. Na indiening van het in het eerste lid bedoelde evaluatieformulier vindt een tussengesprek plaats tussen de kandidaat, de mentor en de commissie beroepservaringperiode, waarin mede aan de hand van het in artikel 11 bedoelde logboek de vorderingen van de kandidaat worden besproken.

  • 3. Indien het tussengesprek naar het oordeel van de commissie beroepservaringperiode daartoe aanleiding geeft, wordt het persoonlijk ontwikkelingsplan door de kandidaat aangepast overeenkomstig de aanwijzingen van de commissie.

§ 2. Tussentijds einde en opschorting

Artikel 13
  • 1. De beroepservaringperiode eindigt tussentijds:

    • a. na opzegging van de begeleiding door de kandidaat aan de mentor,

    • b. na opzegging van de begeleiding door de mentor aan de kandidaat,

    • c. met beëindiging van de begeleiding met wederzijds goedvinden van de kandidaat en de mentor,

    indien niet binnen drie maanden na de opzegging, bedoeld onder a of b, of de beëindiging met wederzijds goedvinden de kandidaat met een andere mentor een aanmelding als bedoeld in artikel 7 indient.

  • 2. Een beëindiging van de samenwerking met een mentor wordt door de kandidaat en de mentor onverwijld schriftelijk doorgegeven aan het bureau architectenregister.

Artikel 14
  • 1. Het bureau architectenregister kan de beroepservaringperiode opschorten gedurende de tijd dat de kandidaat geen mentor heeft.

  • 2. Het bureau architectenregister schort de beroepservaringperiode op verzoek van de kandidaat op indien de kandidaat de beroepservaringperiode om hem moverende redenen tijdelijk wenst te staken.

§ 3. Verplichtingen mentor en kandidaat

Artikel 15
  • 1. De mentor staat de kandidaat gedurende de gehele beroepservaringperiode bij met voorlichting en raad met betrekking tot de beroepsuitoefening in de breedste zin van het woord.

  • 2. De mentor ziet erop toe en bevordert dat de kandidaat zich dusdanig ontwikkelt dat deze aan het einde van de beroepservaringperiode beschikt over de kennis, het inzicht en de vaardigheden, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 3. De mentor zorgt dat de kandidaat, voor zover die bij hem in loondienst is, gedurende de normale werktijden kan deelnemen aan beroepservaringmodules en voorziet de kandidaat van passend werk.

  • 4. De mentor dient tijdig en zorgvuldig de door hem in te vullen evaluaties van de kandidaat in bij het bureau architectenregister.

Artikel 16
  • 1. De kandidaat dient zich gedurende de beroepservaringperiode zodanig te ontwikkelen dat hij aan het einde van de beroepservaringperiode beschikt over de kennis, het inzicht en de vaardigheden, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2. De kandidaat volgt tijdens de beroepservaringperiode het door hem opgestelde persoonlijk ontwikkelingsplan, bedoeld in artikel 8.

  • 3. De kandidaat stelt de mentor in staat te voldoen aan zijn verplichting om de kandidaat te begeleiden.

  • 4. De kandidaat stelt de commissie beroepservaringperiode in staat te evalueren op de daartoe bestemde tijdstippen.

§ 4. Geschillen tussen mentor en kandidaat

Artikel 17

Het bureau architectenregister, althans een door hem aan te wijzen persoon of in te stellen geschillencommissie, bemiddelt of adviseert op verzoek daartoe van de meest gerede partij in geschillen tussen de mentor en de kandidaat.

§ 5. Aanvullend traject

Artikel 18
  • 1. De kandidaat volgt, naast het in artikel 2, tweede lid, genoemde individueel traject, een aanvullend traject met beroepservaringmodules, voor zover hij daarvan geen vrijstelling als bedoeld in artikel 21 heeft verkregen.

  • 2. Tijdens het in artikel 10 bedoelde startgesprek en, indien dit naar het oordeel van de commissie beroepservaringperiode noodzakelijk is, tijdens het tussengesprek, bedoeld in artikel 12, tweede lid, wordt vastgesteld welke beroepservaringmodules de kandidaat tijdens de beroepservaringperiode doorloopt.

  • 3. De beroepservaringmodules worden gevolgd bij een door het bureau architectenregister overeenkomstig artikel 28 als zodanig erkende aanbieder van beroepservaringmodules.

  • 4. De kandidaat dient zich op de door de aanbieder van beroepservaringmodules voorgeschreven wijze op de modules voor te bereiden.

  • 5. De kandidaat is vrij in de keuze van de volgorde waarin hij de beroepservaringmodules doorloopt, doch dient zich ervan te vergewissen dat deze zoveel mogelijk aansluit bij zijn ontwikkelingen in het individueel traject.

Artikel 19

De kandidaat dient de door hem te volgen beroepservaringmodules te hebben afgerond vóór het in artikel 24, tweede lid, bedoelde eindgesprek.

Artikel 20

Certificaten van deelname aan beroepservaringmodules zijn tot zes jaar na afgifte geldig.

§ 6. Vrijstellingen

Artikel 21
  • 1. Van de verplichting om deel te nemen aan (een deel van) het individueel traject of (een deel van) het aanvullend traject kan door het bureau architectenregister, nadat deze de commissie beroepservaringperiode heeft gehoord, vrijstelling worden verleend.

  • 2. Het bureau architectenregister beslist binnen zes weken op een verzoek om vrijstelling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De kandidaat die deelneemt aan een geïntegreerd beroepservaringprogramma vraagt een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, aan bij de aanbieder van dat programma.

Artikel 22
  • 1. Een verzoek om vrijstelling dient door de kandidaat schriftelijk te worden ingediend bij de in artikel 7 bedoelde aanmelding.

  • 2. Het bureau architectenregister kan aan een vrijstelling voorwaarden verbinden.

Artikel 23

Een verzoek om vrijstelling wordt slechts gehonoreerd, indien de kandidaat naar het oordeel van het bureau architectenregister heeft aangetoond op grond van opleiding of opgedane beroepservaring voor aanvang van de beroepservaringperiode reeds te beschikken over (een deel van) de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de eindtermen, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

HOOFDSTUK VI EINDE VAN DE BEROEPSERVARINGPERIODE

Artikel 24

  • 1. Vier weken vóór het einde van de beroepservaringperiode brengt de mentor door middel van een door het bureau architectenregister verstrekt formulier aan het bureau architectenregister schriftelijk verslag uit van het verloop van de beroepservaringperiode en de vorderingen van de kandidaat.

  • 2. Na indiening van het in het eerste lid bedoelde formulier wordt de kandidaat uitgenodigd voor een eindgesprek met de commissie beroepservaringperiode.

  • 3. De commissie stelt tijdens het in het tweede lid bedoelde eindgesprek, mede aan de hand van de evaluatieformulieren, bedoeld in artikel 12, eerste lid, en in het eerste lid van dit artikel, het ingevulde logboek, bedoeld in artikel 11, en certificaten van deelname aan de door de kandidaat gevolgde beroepservaringmodules, bedoeld in artikel 18, eerste lid, vast of de beroepservaringperiode dusdanig is doorlopen dat de kandidaat geacht kan worden te beschikken over de kennis, het inzicht en de vaardigheden, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 25

  • 1. De kandidaat levert uiterlijk twee weken voor het in artikel 24, tweede lid, bedoelde eindgesprek het ingevulde logboek en geldige certificaten van alle door hem gevolgde beroepservaringmodules in bij het bureau architectenregister.

  • 2. Het niet (tijdig) indienen van het ingevulde logboek en de certificaten leidt ertoe dat de kandidaat niet wordt toegelaten tot het eindgesprek.

Artikel 26

Het eindgesprek, bedoeld in artikel 24, tweede lid, vindt in beginsel plaats binnen twee jaar, doch uiterlijk binnen zes jaar na aanvang van de beroepservaringperiode.

Artikel 27

  • 1. De beroepservaringperiode eindigt, buiten de gevallen, bedoeld in artikel 13, zodra het bureau architectenregister aan de kandidaat een certificaat afgeeft waaruit blijkt dat het bureau architectenregister, op basis van het advies van de commissie beroepservaringperiode, vaststelt dat de kandidaat voldoet aan de eisen die in deze regeling aan hem zijn gesteld.

  • 2. De kandidaat die heeft deelgenomen aan een geïntegreerd beroepservaringprogramma als bedoeld in artikel 3, eerste lid, verkrijgt het in het eerste lid bedoelde certificaat indien het bureau architectenregister van de aanbieder van dat programma een schriftelijke verklaring heeft ontvangen dat de kandidaat het programma met goed gevolg heeft doorlopen.

  • 3. De beroepservaringperiode eindigt in elk geval zes jaar na de aanvang daarvan.

  • 4. De periode, bedoeld in het derde lid, wordt geschorst tot door het bureau architectenregister is beslist op een door de kandidaat ingediend bezwaar tegen het besluit om de kandidaat niet het certificaat, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken.

HOOFDSTUK VII ERKENNING VAN AANBIEDERS EN BEROEPSERVARING-MODULES

Artikel 28

De erkenning van een aanbieder van beroepservaringmodules of van een geïntegreerd beroepservaringprogramma en de erkenning van beroepservaringmodules of van een geïntegreerd beroepservaringprogramma door het bureau architectenregister vindt plaats op verzoek van de aanbieder van de desbetreffende beroepservaringmodules of het desbetreffende beroepservaringprogramma.

Artikel 29

  • 1. Het bureau architectenregister kan aan een erkenning voorwaarden verbinden.

  • 2. Een erkenning kan door het bureau architectenregister te allen tijde worden ingetrokken.

Artikel 30

Het bureau architectenregister stelt regels vast met betrekking tot de erkenning, die in elk geval betrekking hebben op

  • a. eisen waaraan het verzoek, bedoeld in artikel 28, dient te voldoen,

  • b. de wijze waarop een verzoek wordt beoordeeld en

  • c. de voorwaarden, bedoeld in artikel 29, eerste lid.

Artikel 31

  • 1. Een erkende aanbieder van beroepservaringmodules of van een geïntegreerd beroepservaringprogramma heeft het recht in eigen publicaties te vermelden dat hij door het bureau architectenregister als zodanig is erkend.

  • 2. Door het bureau architectenregister erkende beroepservaringmodules of programma’s dienen als zodanig door een erkende aanbieder te worden vermeld.

HOOFDSTUK VIII SLOTBEPALINGEN

Artikel 32

Het bureau architectenregister is bevoegd de bijlage bij deze regeling te wijzigen en doet van een wijziging mededeling aan de ministers, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de wet.

Artikel 33

Het bureau architectenregister stelt de tarieven vast voor een vergoeding van de kosten ter zake van de uitvoering van de hoofdstukken II en IV tot en met VI van deze regeling.

Artikel 34

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 35

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling Beroepservaringperiode.

Den Haag, 10 december 2012

De voorzitter van het bestuur van het bureau architectenregister, A. Rijckenberg.

BIJLAGE

Eindtermen Beroepservaring

De eindtermen vormen het samenhangende geheel van kennis, inzicht en vaardigheden waarover de kandidaat aan het einde van de beroepservaringperiode moet beschikken om als architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect aan het vereiste niveau van beroepsuitoefening te voldoen. Daarbij zij opgemerkt dat deze competenties niet alleen gelden vanuit het perspectief van de ontwerper als opdrachtnemer maar ook, zoals bij stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten in ambtelijke dienst, van de ontwerper als opdrachtgever. De eindtermen en ervaringsaspecten dienen steeds in de context van de betreffende discipline te worden geïnterpreteerd. Voor een goede duiding van de eindtermen zijn bij de eindtermen bij wijze van voorbeeld ervaringsaspecten aangegeven. Deze ervaringsaspecten vormen niet limitatieve voorbeelden ter verduidelijking, voor zowel de kandidaat, de mentor, de commissie beroepservaringperiode als de aanbieder, van de wijze waarop aan de eindtermen kan worden voldaan.

Grondhouding

Eindtermen

Ervaringsaspecten

A: Attitude

Is in staat een eigen professionele positie in te nemen met een onderzoekende, reflecterende en bewuste houding binnen de relevante historische, culturele, maatschappelijke en sociale en ecologische context, nu en in de toekomst.

Bewust zijn van en kunnen reflecteren op relevante:

– historische en culturele verantwoordelijkheid;

– maatschappelijke positie, rol en verantwoordelijkheden van de ontwerper / adviseur;

– professionele positie en ontwikkeling;

– de rol van een professioneel netwerk;

– ontwikkelingen in vakgebied op ontwerp- / adviesmatig, technisch, ecologisch en maatschappelijk vlak.

B: Bedrijfsvoering

Heeft inzicht in het duurzaam in stand houden van een bedrijf of organisatie.

Inzicht krijgen in werkplekorganisatie:

– beschrijven en evalueren van (de organisatie van) de werkplek;

– beschrijven en evalueren van de organisatie van projecten; bekend worden met projectmanagement en planningsmethoden;

– bestuderen van de interne planning, budgettering, urenbewaking van projecten;

– beschrijven en evalueren van de zelf verrichte werkzaamheden in relatie tot urenbudgetten.

C: Communicatie

Beschikt over sociale, (non-) verbale, schriftelijke dan wel (audio-) visuele vaardigheden om effectief te communiceren en te overtuigen .

Deelnemen aan de ideevorming binnen verschillende (interdisciplinaire) teams:

– voorbereiden, bijwonen en rapporteren van bijeenkomsten waar idee en ontwerp /

ruimtelijk advies worden besproken met opdrachtgever en andere betrokken partijen;

– voeren van correspondentie met partners en externe partijen over een project;

– deelname aan de participatieprocessen door partijen van de opdrachtgevende zijde (ontwerpteam, planteam, begeleidingsteam klankbordgroep, stuurgroep);

– het bijdragen aan projectpresentaties voor opdrachtgevers, welstandscommissies, vergunningverleners en andere betrokkenen, zowel mondeling als schriftelijk;

– zelfstandig vervaardigen van deelpresentaties, zoals 3D-visualisaties, maquettes, doorsneden; maken van schema's; schrijven van teksten;

– opleveren van een eindproduct (bijv. boek, waarin ontwerp, advies, toelichting en onderzoek is opgenomen);

– inzicht krijgen in vergadertechniek, onderhandelingstechniek, samenwerkingsvormen.

Eindtermen en ervaringsaspecten per fase

Fase

Eindtermen

Ervaringsaspecten

00 Opdracht

1. Beheerst strategische en communicatieve vaardigheden en middelen voor het verwerven van naamsbekendheid en het overtuigend bekend maken van de eigen visie of positie, met als doel het verwerven van een opdracht;

2. Is bekend met het aangaan van zakelijke overeenkomsten en van selectie- en aanbestedingsprocedures betrekking hebbend op de praktijk van de ontwerper of adviseur.

– acquisitiegesprek (bureau- of organisatiepresentatie) inhoudelijk en strategisch voorbereiden en bijwonen;

– selectie (projectpresentatie) inhoudelijk en strategisch voorbereiden en bijwonen;

– netwerkbijeenkomst bijwonen;

– openbare lezing van een bureau- of organisatiepresentatie bijwonen en analyseren;

– meewerken aan het opstellen van een offerte (inhoudelijk betoog, projectplanning en kosten);

– kennis opdoen van (contract)onderhandelingen;

– kennis nemen van de beroepsregelingen (DNR);

– inzicht verwerven in aspecten als verzekeringen, auteursrecht, rechtsbijstand, rol en positie ontwerper;

– kennis nemen van selectievormen: Europese aanbesteding, rechtstreekse procedures, meervoudige opdrachten, prijsvragen, en de stadia, de rolverdeling, de criteria en de toetsing;

– kennis nemen van contractvormen zoals DBFMO, Design & Construct, etc.

01 Initiatief/haalbaarheid (IH)

3. Is in staat de haalbaarheid van ambities en wensen van de opdrachtgever te inventariseren en te analyseren binnen historische, sociale, maatschappelijke, culturele, ruimtelijke, ecologische, technische, esthetische, juridische en financiële context om een adequaat advies te geven.

Zelfstandig dan wel in teamverband op basis van de ambities en wensen van de opdrachtgever werken aan de analyse van de opgave en het onderzoeken en vastleggen van de mogelijkheden en haalbaarheid van de opgave aan de hand van:

– historische en culturele context;

– sociale en maatschappelijke context en gebruikerswensen;

– eventueel geografische, ecologische en fysiek bestaande situatie (kabels en leidingen, hoogtes, bodem, etc.);

– ruimtelijk kwalitatieve context;

– beleid, regels, procedures en wetgeving, verantwoordelijkheden en eigendommen;

– ambities en wensen van betrokken partijen;

– financiën, budgetten en mogelijke exploitatie;

– de eventuele keuze van locatie / situering.

02 Projectdefinitie (PD)

4. Heeft inzicht in het opstellen van (prestatie) eisen, wensen, verwachtingen en voorwaarden met betrekking tot het ontwerp en/of ruimtelijk advies en het vastleggen daarvan in een Programma van Eisen;

5. Is in staat tot het opstellen en vastleggen van het plan van aanpak van de opgave inzake producten, tijd, budget en organisatie.

Zelfstandig dan wel in teamverband werken aan:

– de interpretatie, analyse en definitie van een (concrete) opgave en het bijbehorende programma van eisen;

– opstellen en vastleggen, van het beoogde planproces met beschrijving van stappen en producten, planning, budget en projectorganisatie.

03 Structuurontwerp (SO)

6. Is in staat tot het verkennen en het overdragen van een integraal structuurontwerp- of functioneel-ruimtelijk concept in zijn context.

Zelfstandig of in teamverband ontwerpen van of adviseren over verschillende soorten opdrachten in een ruimere context, op verschillende schaalniveaus en ten aanzien van verschillend opdrachtgeverschap, waaronder:

– ontwerpen / adviseren en vastleggen van de hoofdvorm van het ontwerp / ruimtelijk advies in zijn context;

– ontwerpen / adviseren en vastleggen van de verschillende (thematische) onderdelen van het ontwerp / ruimtelijk advies;

– integreren van verschillende belangen en disciplines;

– uitwerken van eventueel meerdere (deel) oplossingsrichtingen;

– verkennen van technische aspecten en de haalbaarheid;

– presenteren van het ontwerp / ruimtelijk advies verbaal, in beeld en op schrift.

04 Voorontwerp (VO)

7. Is in staat tot het maken, het vastleggen en het overdraagbaar maken van een globaal ontwerp en/of ruimtelijk advies, waarin alle aspecten zijn geïntegreerd;

8. Is in staat tot het maken van voorstellen voor materialisatie en techniek van het globaal ontwerp en/of ruimtelijk advies;

9. Heeft inzicht in relevante regelgeving en vergunningen en het verwerken daarvan in het globaal ontwerp en/of ruimtelijk advies;

10. Is in staat tot het geïntegreerd en globaal ontwerpen van en adviseren over alle relevante aspecten wat betreft fysica, techniek en veiligheid.

Zelfstandig dan wel in teamverband werken aan het:

– uitwerken van de hoofdvorm tot een globaal ontwerp / globaal ruimtelijk advies, met functionele en ruimtelijke indeling;

– integreren van alle relevante disciplines in een complexe ontwerpomgeving (buiten- en binnenruimte, architectuur, bouwfysica, installaties en constructie) en opereren in netwerken met verschillende disciplines;

– inzicht krijgen in demarcatie, taakafbakening en integratie met andere ontwerpende disciplines;

– verdieping van kennis en inzicht in humane factoren zoals gebruik, licht, kleur, materiaal, comfort, gezondheid en veiligheid; ontwerpen van de voorlopige materiaalkeuze, globale dimensionering en eventuele techniek;

– ontwerpen van / advies geven over architectonische/ beeldende/ visuele verschijningsvorm;

– onderzoeken en toepassen van relevante regelgeving en vergunningen;

– het ontwerpen aan / advies geven over en verwerken van gebruikseisen, (technische) deelaspecten, beheers- en onderhoudsaspecten, veiligheid- en gezondheidsaspecten;

– beeldend presenteren van het globaal ontwerp / ruimtelijk advies;

05 Definitief ontwerp (DO)

11. Is in staat tot het maken, het vastleggen en het overdraagbaar maken van een gedetailleerd ontwerp en/of ruimtelijk advies , waarin alle aspecten zijn geïntegreerd;

12. Is in staat tot het maken van voorstellen voor materialisatie en techniek van het gedetailleerde ontwerp en/of ruimtelijk advies;

13. Heeft inzicht in relevante regelgeving en vergunningen en het verwerken daarvan in het gedetailleerde ontwerp en/of ruimtelijk advies;

14. Is in staat tot het geïntegreerd en gedetailleerd ontwerpen en/of adviseren van alle benodigde aspecten voor wat betreft fysica, techniek en veiligheid.

Zelfstandig dan wel in teamverband werken aan het:

– uitwerken van de definitieve vorm tot een gedetailleerde voorstelling van het ontwerp / ruimtelijk advies;

– het vastleggen van de integratie van alle relevante disciplines in een complexe ontwerpomgeving (buiten- en binnenruimte, architectuur, bouwfysica, installaties en constructie) en opereren in netwerken met verschillende disciplines;

– inzicht krijgen in demarcatie, taakafbakening en integratie met andere ontwerpende / adviserende disciplines;

– verdieping van kennis en inzicht in afbouwaspecten, uitvoeringstechnieken, componenten, flexibiliteit en bouwvolgorde;

– ontwerpen van de definitieve materiaalkeuze; het maken van kleur- en materiaalstaten, verlichtingsplannen en beplantingsplannen;

– technisch en materieel uitwerken van de architectonische/ beeldende/ visuele verschijningsvorm, inclusief principedetaillering;

– het vastleggen van de integratie van gebruikseisen, (technische) deelaspecten, beheers- en onderhoudsaspecten, veiligheid- en gezondheidsaspecten;

– beeldend presenteren van de gedetailleerde voorstelling van het ontwerp / ruimtelijk advies.

06 Technisch ontwerp (TO)

15. Is in staat tot het uitwerken en vastleggen van het definitief ontwerp tot een technisch ontwerp en/of gespecificeerd ruimtelijk advies en heeft inzicht in het maken van technische specificaties teneinde tot uitvoering te komen;

16. Heeft inzicht in het aanvragen van benodigde vergunningen.

– zelfstandig dan wel in teamverband werken aan het uitwerken, detailleren en materialiseren van het definitief ontwerp tot een technisch ontwerp / gespecificeerd ruimtelijk advies;

– bekend worden met ruwbouwaspecten: relatie ontwerp/ uitvoering, prefab versus in situ, bouwplaatsanalyse, toleranties;

– bekend worden met afbouwaspecten: componenten en flexibiliteit, installaties en bouwvolgorde;

– bekend worden met bestekken, technische- en werkomschrijvingen en hoeveelheid- en afwerkstaten;

– het zelfstandig dan wel in teamverband opstellen en afstemmen van uitvoeringsvoorbereiding tekeningen, het begeleiden van besteksschrijvers en de controle daarvan;

– inzicht krijgen in het opstellen en interpreteren van prestatie eisen, juridische aspecten, garantieverklaringen, kwaliteitsnormen en gelijkwaardigheid;

– inzicht krijgen in en toepassen van relevante regelgeving, inzicht in procedures en in staat zijn vergunningen aan te vragen.

07 Prijs- en contractvorming (PC)

17. Heeft inzicht in relevante kostensoorten en structuren opdat de haalbaarheid van het ontwerp en/of ruimtelijk advies tijdens alle fasen kan worden onderbouwd en beheerst en is in staat tot het geven van een advies hierover aan de opdrachtgever;

18. Heeft inzicht in relevante wijzen van contracteren en aanbesteden, inclusief betreffende wet- en regelgeving en is in staat tot het geven van een advies hierover aan de opdrachtgever.

– kennis van en inzicht krijgen in het maken van keuzes in relatie tot kosten en prijs-kwaliteit verhouding;

– kennis van en inzicht krijgen in begroten en kostenbewaking van een ontwerp / ruimtelijk advies, in relatie tot de uitvoeringsmethodiek, product- en materiaaltoepassing, meer- en minderwerk en dergelijke;

– op basis van kengetallen opdrachtgevers (mede) informeren over prijsvorming en budgetten;

– zelfstandig dan wel in teamverband meewerken aan het maken van een globale kostenberekening van het ontwerp / ruimtelijk advies;

– kennis krijgen van een gedetailleerde elementenbegroting van het ontwerp / ruimtelijk advies;

– zelfstandig dan wel in teamverband meewerken aan het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid van een plan / advies;

– inzicht krijgen in het aanbestedingsproces, prijs- en contractvorming, en kennis van samenwerkingsvormen met uitvoerende partijen (onder meer bouwteams, design & construct).

08 Uitvoering – uitvoeringsgereed ontwerp (UO)

19. Is in staat tot het zodanig uitwerken van het ontwerp en/of ruimtelijk advies, dat aan de hand daarvan de productie van bouw- en installatiecomponenten, alsook de daadwerkelijke uitvoering en assemblage op de bouwplaats kan plaatsvinden;

20. Is in staat tot het ontwikkelen en/of begeleiden en het esthetisch controleren van gedetailleerde uitwerkingen van componenten in relatie tot het geheel van het ontwerp.

– zelfstandig dan wel in teamverband werken aan het maken van gedetailleerde tekeningen van te prefabriceren elementen (bijvoorbeeld kozijnstaten);

– kennis krijgen van uitvoeringsaspecten en knelpunten;

– omgaan met afwijkingen, kostenbesparingen en ontwerpaanpassingen tijdens de bouw;

– zelfstandig dan wel in teamverband werken aan het aansturen van aanpassingen na aanbesteding en tijdens uitvoering.

09 Uitvoering – directievoering

21. Heeft inzicht in (bouw-) uitvoeringstechnieken, -protocollen en -processen;

22. Heeft inzicht in directievoering;

23. Is in staat tot esthetisch begeleiden en controleren van de uitvoering.

– inzicht krijgen in uitvoeringstechnieken,

– protocollen en -processen;

– zelfstandig dan wel in teamverband werken aan het esthetisch begeleiden van het ontwerp / gespecificeerd ruimtelijk advies na aanbesteding en tijdens uitvoering;

– inzicht krijgen in directievoering;

– bijwonen van bouwvergaderingen;

– kennis krijgen van het houden van toezicht tijdens de bouw;

– kennis krijgen van het controleren van tekenwerk van aannemers en derden;

– kennis krijgen van het opleveren en van het nemen van een proces-verbaal.

10 Gebruik/exploitatie

24. Heeft inzicht in beheer- en onderhoudsaspecten ten behoeve van ontwikkeling en instandhouding van een duurzaam ontwerp.

– kennis krijgen van het ondersteunen van de opdrachtgever c.q. eigenaar en gebruikers bij het gebruik, het onderhoud en de exploitatie c.q. het facility management van het project;

– kennis krijgen van het adviseren inzake de onderhoudstermijn van het project;

– kennis krijgen van het opstellen onderhoud- en beheerplannen;

– kennis krijgen van het opnemen van het werk na de onderhoudsperiode en het verzorgen van het proces-verbaal daarvan.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Invoering van de tweejarige beroepservaringperiode

Op grond van de op 1 januari 2011 in werking getreden gewijzigde Wet op de architectentitel zal elke student die na 31 december 2014 in Nederland afstudeert op het gebied van de architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuurarchitectuur een tweejarige beroepservaringperiode moeten doorlopen voordat hij kan worden ingeschreven in het architectenregister.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de architectentitel (Kamerstukken II 2008–2009, 32 016, nr. 3, p. 6) wordt de invoering van een beroepservaringperiode als aanvulling op de opleiding op de volgende wijze gemotiveerd:

De architect, stedenbouwkundige en tuin- en landschapsarchitect hebben grote invloed op de kwaliteit van de gebouwde en landschappelijke omgeving. Een ontwerp wordt immers voor tientallen jaren of nog langer gerealiseerd. Nederland is een dichtbevolkt land waar bouw- en ontwerpopgaven een steeds complexer en grootschaliger karakter krijgen. Een ontwerp zal moeten passen in de omgeving waarin het wordt geplaatst en moeten voldoen aan overheidsmaatregelen en economische en budgettaire randvoorwaarden. Van ontwerpers mag worden verwacht dat zij deze randvoorwaarden kunnen incorporeren in het ontwerp- en planningproces. Het is gewenst en noodzakelijk dat ontwerpers naast een goede beheersing van het ontwerpproces, ook andere relevante fasen van het bouw-, planning- en ontwerpproces in voldoende mate kennen en beheersen. Opdrachtgevers moeten er immers op kunnen vertrouwen dat een in het architectenregister ingeschreven ontwerper beschikt over de voor de uitoefening van het beroep noodzakelijke kennis, inzicht en bekwaamheden, zowel ten aanzien van ontwerp als realisatie.

De opleidingen spelen een cruciale rol bij de voorbereiding van jonge ontwerpers op de beroepspraktijk. De Nederlandse opleidingen hebben toonaangevende ontwerpers afgeleverd. Tegelijkertijd is de aansluiting van het onderwijs, met name van het universitaire onderwijs, op de beroepspraktijk al jaren een punt van discussie. De universitaire opleidingen op het gebied van de architectuur, stedenbouw en tuin- en landschapsarchitectuur verzorgen een wetenschappelijke ontwerpopleiding. In deze opleiding staan ontwerp en onderzoek centraal. Studenten leren projecten op een wetenschappelijke wijze uit te denken en in schets te brengen. De afstudeerrichtingen architectuur, stedenbouw en tuin- en landschapsarchitectuur leiden op tot ingenieur, maar pretenderen daarbij niet dat er sprake is van een volwaardige opleiding tot het beroep van respectievelijk architect, stedenbouwkundige of tuin- en landschapsarchitect. Meestal heeft een net afgestudeerde te weinig kennis en ervaring om een ontwerp- en bouw/realisatieproces integraal te doorlopen. Aanvullend op de opleiding zal daarom additionele kennis, inzicht en vaardigheden en beroepservaring moeten worden opgedaan.’ Ook wordt in de memorie van toelichting (p. 8) gesignaleerd dat de verhoudingen in de bouw voortdurend veranderen en dat architecten steeds meer te maken krijgen met nieuwe opdrachtsituaties en financieringsconstructies, hetgeen een steeds grotere professionaliteit van architecten vergt.

Beroepservaring kan’, zo vervolgt de memorie van toelichting (p. 8), ‘in principe alleen in de beroepspraktijk zelf en onder begeleiding van ervaren, praktiserende ontwerpers worden opgedaan.’

De hierboven aangehaalde opvattingen van de wetgever lagen in 2009 ten grondslag aan het voorstel om in de Wet op de architectentitel een tweejarige beroepservaringperiode in te voeren voor afgestudeerden van een opleiding op het gebied van de architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuurarchitectuur.

Door de invoering van deze verplichte beroepservaringperiode wordt, zo blijkt uit de memorie van toelichting (p. 6 en 7), tevens aansluiting gezocht bij andere zogeheten vrije beroepen, zoals advocaten, artsen, accountants en notarissen die na hun opleiding eveneens een beroepservaringperiode dienen te doorlopen. Ook wordt hiermee aangesloten bij de opleidingsweg van architecten in andere EU-lidstaten. Een aantal lidstaten kent al een praktijkperiode die na afronding van de opleiding onder toezicht van een ervaren beroepsbeoefenaar moet worden doorlopen.

2. Grondslag van en uitgangspunten voor de regeling

Artikel 12e, tweede lid, van de Wet op de architectentitel draagt het bureau architectenregister op regels vast te stellen met betrekking tot de tweejarige beroepservaringperiode. Die regels dienen in elk geval betrekking te hebben op de inrichting van de beroepservaringperiode, het niveau van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de periode heeft doorlopen in elk geval dient te beschikken, de wijze waarop de periode wordt afgesloten, de voorwaarden waaronder geheel of gedeeltelijk vrijstelling kan worden verkregen van het doorlopen van de periode, de begeleiding tijdens de periode en een voorziening in geval van een conflict tussen de begeleider en de persoon die hij begeleidt. Met de Regeling Beroepservaringperiode geeft het bureau architectenregister uitvoering aan deze wettelijke taak.

Zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet, hebben de Technische Universiteit Delft, de Technische Universiteit Eindhoven en het beroepsveld in 1990 het initiatief genomen tot de Praktijkopleiding Architectuur en Stedenbouw (PAS) om door middel van die opleiding verbetering te brengen in de aansluiting tussen het onderwijs en de beroepspraktijk. Nadat de PAS was stopgezet, heeft de toenmalige Rijksbouwmeester prof. ir. Jo Coenen het ‘Experiment – Beroepservaring Jonge Architecten’ (hierna ’het Experiment’) opgezet. Het Experiment had tot doel jonge pas afgestudeerde architecten kennis te laten maken met de veelzijdigheid van het vak en voor te bereiden op een volwaardige beroepsuitoefening als architect. In 2003 startte de eerste lichting en in mei 2012 rondde de vierde lichting het programma af. Uit evaluaties is gebleken dat deelname aan dit tweejarige programma wat betreft het opdoen van beroepservaring als een wenselijke en noodzakelijke aanvulling op de reguliere opleidingen wordt gezien.

Het Experiment, tegenwoordig ‘de Beroepservaring’ genoemd, is tussentijds gewijzigd, verfijnd en ook verbreed. Sinds 2009 nemen ook stedenbouwkundigen en tuin- en landschapsarchitecten aan deze opleiding deel. Vanaf 2012 kunnen ook interieurarchitecten deelnemen. De Regeling Beroepservaringperiode bouwt voort op de ervaringen en ontwikkelde kennis van het Experiment.

Bij het opstellen van de regeling heeft het bureau architectenregister het advies van de Projectgroep WAT als vertrekpunt genomen. Deze projectgroep is in 2009 op verzoek van de toenmalige Rijksbouwmeester door het bestuur van de toenmalige Stichting bureau architectenregister ingesteld om te adviseren over de implementatie van de gewijzigde Wet op de architectentitel. De Projectgroep WAT, die onder voorzitterschap stond van ir. Kees Rijnboutt, heeft in maart 2011 aan het bestuur van het bureau architectenregister advies uitgebracht over de beroepservaringperiode.

Terwijl de gevolgen van de economische crisis alom zichtbaar zijn en vooral de bouwsector hard is geraakt, dient het bureau architectenregister uitvoering te geven aan zijn taak om de regeling omtrent de beroepservaringperiode vast te stellen. Het bureau is zich ervan bewust dat de regeling in de praktijk alleen goed zal kunnen functioneren als de beroepsgroep actief participeert. Hiermee wordt een beroep gedaan op een beroepsgroep (en beroepspraktijk) die momenteel in zwaar weer verkeert. Het is niet verbazingwekkend dat deze situatie bij sommige (aankomende) architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten kritische vragen oproept. Uit de hoeveelheid reacties op de conceptregelingen en de aard van de opmerkingen is echter gebleken dat het merendeel van de beroepsgroep voorstander is van invoering van de beroepservaringperiode, omdat dat in het belang is van de toekomst en de kwaliteitsbewaking van het vak.

3. De regeling in hoofdlijnen

Door de vier edities van het Experiment, die aan de wettelijke verankering van de beroepservaring vooraf zijn gegaan, is veel inzicht verkregen in hoe de beroepservaringperiode er idealiter uit zou moeten zien. In de regeling zijn belangrijke onderdelen van het Experiment-model terug te vinden.

De beroepservaringperiode bestaat uit twee parallelle trajecten: een individueel traject, waarin de kandidaat werkt onder begeleiding van een mentor en op basis van een regulier inkomen, en een aanvullend traject dat is gericht op het op niveau brengen van kennis, inzicht en vaardigheden die zijn vereist om het beroep van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect op verantwoorde wijze zelfstandig te kunnen uitoefenen. Beide trajecten worden door de kandidaat gelijktijdig doorlopen en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

Hoewel de voordelen van de in ‘de Beroepservaring’ geboden intensieve en volledige begeleiding evident zijn, is er voor gekozen om in de regeling niet voor te schrijven dat alle kandidaten een programma als dat van ‘de Beroepservaring’ moeten doorlopen. Het bureau architectenregister acht het van belang dat afgestudeerden de vrijheid hebben hun eigen weg te kiezen, hetgeen past bij de huidige tijdgeest. Architecten bewegen zich steeds vaker op aangrenzende werkterreinen, verbreden hun inzetbaarheid en geven zo nieuwe invulling aan hun werkpraktijk. Het werken op een groot bureau is voor de aankomende generatie architecten eerder uitzondering dan regel aan het worden in een gestaag groeiende markt van zelfstandige ondernemers (‘zzp-ers’ en kleine bureaus).

Daarom biedt de regeling de kandidaat twee mogelijkheden om de beroepservaringperiode te doorlopen. Hij kan een geïntegreerd beroepservaringprogramma – zoals bijvoorbeeld ‘de Beroepservaring’ – volgen, mits dit door het bureau architectenregister is erkend. Hij kan er ook voor kiezen de beroepservaringperiode zelfstandig te doorlopen (de zelfstandige route). Als de kandidaat kiest voor het doorlopen van een geïntegreerd beroepservaringprogramma, vinden het individuele en aanvullende traject geheel plaats onder coördinatie van de aanbieder van dat programma. Voor kandidaten die de beroepservaringperiode zelfstandig willen doorlopen, geldt dat ze naast het individuele werktraject en de daaraan gestelde eisen een aanvullend traject doorlopen dat ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan een door het bureau architectenregister in te stellen commissie beroepservaringperiode. In dit aanvullend traject volgt de kandidaat beroepservaringmodules (trainingen, opleidingen en andere bijeenkomsten die zijn gericht op de ontwikkeling van de kennis, het inzicht en de vaardigheden die noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de eindtermen voor de disciplines architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur). De kandidaat is zelf verantwoordelijk ervoor te zorgen dat hij voldoet aan de eindtermen. Dit zal worden getoetst in een eindgesprek met de commissie beroepservaringperiode.

Mentor, werkplek, persoonlijk ontwikkelingsplan, logboek

In alle gevallen, dus zowel in een geïntegreerd programma als in de zelfstandig in te richten route, dient degene die de beroepservaringperiode doorloopt bij aanvang van die periode te beschikken over een werkplek, een zelf op te stellen persoonlijk ontwikkelingsplan, een (digitaal) logboek dat hij gedurende de beroepservaringperiode dient bij te houden en over een mentor die hem gedurende de beroepservaringperiode begeleidt in zijn beroepsuitoefening. De kandidaat is zelf verantwoordelijk voor het vinden van een mentor.

Van de mentor wordt een inspirerende, coachende en creatieve rol verwacht. De begeleiding door een mentor is door de wetgever als een elementair onderdeel van de beroepservaringperiode aangemerkt. In de wet wordt geëist dat de mentor blijkens zijn inschrijving in het architectenregister ten minste drie jaar beroepsmatig werkzaam is in de discipline waarvoor de kandidaat die hij begeleidt, zich wil laten inschrijven in het architectenregister. Het bureau architectenregister overweegt om (intervisie- en trainings-) bijeenkomsten te organiseren om mentoren zoveel mogelijk te ondersteunen, een en ander in goed overleg met de beroepsorganisaties.

Startgesprek, tussengesprek en eindgesprek

Voor de aanvang van de beroepservaringperiode vindt een startgesprek plaats tussen de kandidaat, de mentor en de commissie beroepservaringperiode. In dat startgesprek wordt het persoonlijk ontwikkelingsplan met de kandidaat besproken en wordt de concrete inhoud daarvan bepaald.

Halverwege de beroepservaringperiode vult de mentor een evaluatieformulier in dat wordt ingediend bij het bureau architectenregister. Aan de hand van dit formulier en het door de kandidaat bijgehouden logboek worden de vorderingen in een tussengesprek tussen de mentor, de kandidaat en de commissie beroepservaringperiode besproken. Zo nodig kan hier bijsturing van het door de kandidaat beoogde persoonlijk ontwikkelingsplan plaatsvinden.

Na afloop en ter afronding van de beroepservaringperiode houdt de commissie beroepservaringperiode een eindgesprek met de kandidaat waarin zijn ontwikkelingen worden besproken aan de hand van onder meer het logboek.

Wanneer de kandidaat een geïntegreerd programma volgt, verzorgt de aanbieder van dat programma de gesprekken en de evaluaties.

Het bureau architectenregister zal voor elke vakdiscipline een commissie beroepservaringperiode instellen. Een dergelijke commissie zal bestaan uit een voorzitter en ten minste twee leden. Naast leden kunnen plaatsvervangend leden worden benoemd. De leden en plaatsvervangend leden zullen worden betrokken uit het onderwijs en de beroepspraktijk. De commissie zal wisselend van samenstelling zijn – met dien verstande dat een kandidaat in beginsel bij alle gesprekken dezelfde leden van de commissie zal treffen – en zal bestaan uit onafhankelijke vakdeskundigen, die in alle zelfstandigheid zullen rapporteren aan het bureau architectenregister. Over de samenstelling van de commissies zal het bureau architectenregister de Rijksbouwmeester horen. Het bureau architectenregister zorgt voor de administratieve ondersteuning van de commissies.

Naast deze rol bij de gesprekken spelen de commissies een rol bij de beslissing op individuele aanvragen om vrijstelling. Ook zullen de commissies een rol kunnen spelen bij het erkennen van aanbieders van geïntegreerde beroepservaringprogramma’s en beroepservaringmodules.

De hiervoor geschetste hoofdlijnen van de regeling laten zich als volgt weergeven:

Vereiste niveau van kennis, inzicht en vaardigheden

Het niveau van kennis, inzicht en vaardigheden waarover de kandidaat aan het einde van de beroepservaringperiode dient te beschikken, staan beschreven in de zogeheten eindtermen (de bijlage bij de regeling). Deze vormen het toetsingskader om vast te stellen of een kandidaat na het doorlopen van de beroepservaringperiode aan het vereiste niveau van beroepsuitoefening voldoet. Het gaat daarbij om het totaal aan kennis, inzicht en vaardigheden die minimaal noodzakelijk zijn om als architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect zelfstandig te kunnen opereren.

Om het proces te beheersen van idee tot en met realisatie, is in het beroep naast voldoende kennis, inzicht en ervaring, de eigen ingenomen positie van de architect in het maatschappelijke veld en zijn houding ten opzichte van sociale, culturele en ethische vraagstukken belangrijk. Daarnaast is inzicht in het voeren van een bedrijf van belang, zowel voor zelfstandigen als voor diegenen die niet binnen een ontwerpbureau het beroep uitoefenen. Tenslotte zijn in het vak inlevingsvermogen en communicatievaardigheden essentieel.

In de architectenpraktijk moeten verschillende abstracties en schaalniveaus worden samengebracht. Het gaat om het beheersen van integrale processen en het aankunnen van de complexiteit daarvan. Dit vraagt om daarop toegesneden kennis, ervaring, inzicht en vaardigheden. De basis hiervoor ligt in de diverse academische ontwerpopleidingen, zowel aan de universiteiten als aan de academies. Deze opleidingen zijn primair gericht op het verwerven van kennis en inzicht. In de daarop volgende beroepservaringperiode gaat het vooral om het ontwikkelen van een reflectieve houding (‘Reflective Practice’). De Eindtermen Beroepservaringperiode richten zich daarbij met name op wat men uitsluitend in de praktijk kan leren. Voor de mentor is daarbij een belangrijke rol weggelegd om de kandidaat te helpen zijn eigen weg te vinden.

Het voor de beroepsgroep kenmerkende projectgerichte gefaseerde werken is als uitgangspunt genomen om het niveau van kennis, inzicht en vaardigheden te definiëren. Elk project kent een aantal helder te definiëren fases en elke fase heeft haar eigen specifieke kenmerken en vereisten. De fasering begint bij opdrachtverwerving en eindigt bij gebruik en exploitatie. Hierbij is aansluiting gezocht bij de standaardtaakbeschrijving in de DNR (DNR-STB 2009), behorende bij de DNR 2011 voor wat betreft de verhouding opdrachtgever-adviseur. Dit is een lijst die door de beroepspraktijk is samengesteld en zowel door opdrachtgevers als architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten in de beroepspraktijk wordt toegepast

Naast de te doorlopen fasen worden drie grondhoudingen onderscheiden die voor alle fasen gelden: Attitude (A), Bedrijfsvoering (B) en Communicatie (C). Deze vormen in iedere fase de basis van waaruit en op welke wijze professionele keuzes worden gemaakt door de beroepsbeoefenaar.

Voor een goede duiding van de eindtermen voor zowel de kandidaat en zijn mentor als de commissie beroepservaringperiode en aanbieders zijn bij de eindtermen ervaringsaspecten aangegeven. Deze ervaringsaspecten vormen niet-limitatieve voorbeelden ter verduidelijking van de wijze waarop aan de eindtermen kan worden voldaan.

Bij het formuleren van de eindtermen is uitgegaan van de volgende kenmerkende verschillen tussen de studie en de beroepservaringperiode:

  • aanvullende beroepsmatige kennis (zoals bedrijfsvoering en regelgeving);

  • ervaring in professionaliteit (netwerken, communiceren op niveau met opdrachtgever en vakgenoten);

  • ervaring in zelfstandigheid in het beroepsmatig functioneren;

  • ervaring met complexe omstandigheden en processen;

  • ervaring in het (samen met anderen) reflecteren op het eigen functioneren en daarvan te leren; te luisteren naar anderen, een eigen positie in te nemen en anderen te overtuigen.

Hiermee is dus het verschil gegeven tussen de eindtermen van de opleidingen en de eindtermen van de beroepservaringperiode.

In de bijlage bij de regeling is aangegeven welke eindtermen en daarbij te hanteren subcriteria per fase worden onderscheiden.

Erkenning van aanbieders, programma’s en modules

Zowel beroepservaringmodules als de organisaties die deze modules aanbieden, moeten zijn erkend door het bureau architectenregister. Dit geldt eveneens voor de aanbieder van een geïntegreerd beroepservaringprogramma en voor het programma zelf. Het bureau zal zich in de erkenningprocedure laten adviseren door een externe organisatie, die beschikt over deskundigheid op het gebied van erkenning. De regels voor het erkennen zijn door het bureau architectenregister in een afzonderlijke regeling uitgewerkt.

Vrijstellingen

Kandidaten kunnen op onderdelen al beschikken over de vereiste kennis, inzicht en vaardigheden zoals vastgelegd in de eindtermen. Daarom biedt de regeling de mogelijkheid dat het bureau architectenregister de kandidaat vrijstelling verleent. Het bureau architectenregister laat zich hierbij adviseren door de commissie beroepservaringperiode. De vrijstelling moet bij de start van de beroepservaringperiode worden aangevraagd.

De situatie voor afgestudeerden aan een van de zes Academies van Bouwkunst is door de wetgever verbijzonderd in artikel 12d, derde lid, van de wet. Deze afgestudeerden hebben, voordat ze aan deze masteropleiding begonnen, al een vierjarige opleiding gevolgd. Anders dan bij de universiteiten is door de Academies bewust gekozen voor een buitenschools curriculum, een praktijkgedeelte dat is geïntegreerd in de opleiding. Artikel 12d, derde lid, van de wet bepaalt dat het bureau architectenregister vrijstelling kan verlenen van de tweejarige beroepservaringperiode als het praktijkgedeelte van de opleiding van de Academie van Bouwkunst wat betreft inrichting en inhoud vergelijkbaar is aan hetgeen daaromtrent in de Regeling Beroepservaringperiode is bepaald. Of deze vrijstelling verleend zal worden, is afhankelijk van de vraag of het praktijkgedeelte van de Academies aan de regeling voldoet. Omdat de wettelijke grondslag voor de onderhavige regeling is gelegen in artikel 12e, tweede lid, van de wet en het blijkbaar de intentie van de wetgever is geweest om de verlening van vrijstelling aan de Academies van Bouwkunst en de voorwaarden waaronder die vrijstelling wordt verleend in de wet zelf te regelen, is in de regeling niet vastgelegd op welke wijze het bureau architectenregister zal omgaan met zijn bevoegdheid deze vrijstelling te verlenen. Hiervoor zal in overleg met alle betrokken partijen beleid worden ontwikkeld en gepubliceerd. Ook zal overleg plaatsvinden tussen het bureau architectenregister en de NVAO, de organisatie die onder meer is belast met het accrediteren van opleidingen in het hoger onderwijs.

Het nodige overleg zal worden gevoerd op de kortst mogelijke termijn, omdat studenten naar de mening van het bureau architectenregister moeten weten waar zij aan toe zijn als zij een opleiding kiezen. Er wordt naar gestreefd om dat overleg op een zodanig tijdstip af te ronden dat het voor de academies mogelijk wordt om het curriculum aan te passen rond de zomer van 2013. In dat kader zal ook worden bezien of een overgangsregeling moet worden getroffen voor studenten die na 31 december 2014 afstuderen en die met hun masteropleiding aan een academie zijn begonnen voordat deze academie een vrijstelling heeft verkregen. De kans is aanwezig dat zij nog niet (geheel) voldoen aan deze regeling.

Om dezelfde reden als bij de vrijstelling voor de Academies van Bouwkunst genoemd, wordt in de regeling evenmin ingegaan op de in artikel 12d, eerste lid, van de wet vervatte mogelijkheid dat iemand die een Nederlandse masteropleiding op een van de vier vakgebieden heeft gevolgd en daarna niet de tweejarige beroepservaringperiode heeft doorlopen, het bureau architectenregister kan verzoeken vast te stellen dat hij een daarmee vergelijkbare beroepservaring heeft opgedaan. Het gaat hier om personen die zich, nadat ze na 31 december 2014 hun opleiding hebben afgerond, niet voor deelname aan de beroepservaringperiode hebben aangemeld en na verloop van tijd, bijvoorbeeld na een langdurig verblijf in het buitenland, tot het bureau architectenregister wenden met het verzoek te verklaren dat een vergelijkbare beroepservaring is opgedaan. Ook hier heeft de wetgever aan het bureau architectenregister beleidsvrijheid toegekend ten aanzien van de wijze waarop op een dergelijk verzoek zal worden beslist. Ook voor de toepassing van deze bevoegdheid zal het bureau architectenregister beleid ontwikkelen en bekend maken.

Inwerkingtreding

In artikel 12d, tweede lid, van de wet is vastgelegd dat de regeling niet van toepassing is op een afgestudeerde die in het jaar waarin de regeling wordt gepubliceerd of in de twee daarop volgende jaren zijn getuigschrift heeft behaald. Ervan uitgaande dat de regeling in 2012 in de Staatscourant wordt gepubliceerd, geldt de verplichting de tweejarige beroepservaringperiode te doorlopen alvorens te kunnen worden ingeschreven in het architectenregister dus voor degenen die na 31 december 2014 hun studie afronden.

Dit betekent dat de beroepspraktijk na 2012 nog twee jaar de tijd heeft om voorbereidingen te treffen voor de organisatie van de beroepservaringperiode en daarmee samenhangende uitvoeringskwesties. Ook de onderwijsinstellingen zullen tijd nodig hebben om zich voor te bereiden op de inwerkingtreding van de regeling.

De uitvoering van de regeling roept belangrijke vragen op, in het bijzonder over de beschikbaarheid van werkplekken en mentoren. In de regeling is zoveel mogelijk rekening gehouden met krapte op de arbeidsmarkt. Zo zijn bijvoorbeeld geen nadere eisen gesteld aan het mentorschap en is bewust ruimte gecreëerd om de beroepservaringperiode met een eigen bureau of als freelancer te doorlopen onder begeleiding van een ‘buitenmentor’. De wetgever heeft echter bepaald dat zonder werkplek of zonder mentor de beroepservaringperiode niet kan worden doorlopen. Er wordt dus een nadrukkelijk beroep gedaan op de reeds in het architectenregister ingeschreven architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten om zich beschikbaar te stellen als mentor, ook voor afgestudeerden die zich als zelfstandig ondernemer vestigen. In dit verband is het van belang te noemen dat de BNA, BNSP, NVTL en BNI hebben verklaard te zullen bevorderen dat hun leden actief zullen participeren in de beroepservaringperiode.

Door het bureau architectenregister zal worden bezien op welke wijze potentiële mentoren kunnen worden gestimuleerd om als mentor op te treden. Naast de al eerder genoemde intervisie- en trainingsbijeenkomsten zou bijvoorbeeld het optreden als mentor kunnen worden aangemerkt als het (geheel of gedeeltelijk) voldoen aan de bij- en nascholingsplicht die elke ingeschrevene in het register heeft.

In de periode voorafgaand aan het van kracht worden van de verplichte beroepservaringperiode zal het bestuur van het bureau architectenregister in overleg met daarvoor verantwoordelijke partijen zoeken naar een oplossing voor het probleem dat de afgestudeerden die de beroepservaringperiode doorlopen gedurende die tijd de architectentitel nog niet mogen voeren. Een gevolg daarvan zou kunnen zijn dat ze worden uitgesloten van deelname aan prijsvragen, terwijl deze voor de professionele ontwikkeling van beginnende beroepsbeoefenaars juist van belang zijn.

Evaluatie

In artikel VIIA van de wet van 4 maart 2010 (Stb. 130) tot wijziging van de Wet op de architectentitel is vastgelegd dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen zeven jaar na inwerkingtreding van de artikelen 12d en 12e (op 1 januari 2011) aan de Staten Generaal een evaluatie uitbrengt over de doeltreffendheid en de effecten van de beroepservaringperiode in de praktijk. In die evaluatie zal ook de onderhavige regeling worden betrokken.

4. Overleg, consultatie en formele reactie

Artikel 4, eerste en tweede lid, van de wet draagt het bureau architectenregister op om bij de voorbereiding van de regeling de beroepsorganisaties, de ‘ongeorganiseerden’ en de onderwijsinstellingen te betrekken. Het bureau architectenregister heeft aan deze opdracht op de volgende wijze invulling gegeven.

In de eerste helft van 2012 heeft het bureau architectenregister gesprekken gevoerd met de besturen van de beroepsorganisaties en met alle onderwijsinstellingen om zich zo goed mogelijk te laten informeren en voeden omtrent de verplichte beroepservaringperiode. Ook zijn deze gesprekken benut om de meest prangende uitvoeringskwesties te signaleren en oplossingsrichtingen af te tasten.

Mede vanwege de door hen ontwikkelde kennis en ervaring in de vier afgeronde edities van het Experiment heeft meerdere malen overleg plaatsgevonden met ‘de Beroepservaring’ en met de Stichting PAO die het programma van ‘de Beroepservaring’ heeft overgenomen.

Op ambtelijk niveau heeft tussentijds overleg plaatsgevonden met ambtenaren van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Alle ingeschrevenen in het architectenregister, zowel degenen die lid zijn van een beroepsorganisatie als degenen die geen lid zijn, zijn via de website van het bureau architectenregister en via extra verzonden (digitale) nieuwsbrieven opgeroepen om te reageren op de conceptversie van de regeling zoals die op 5 april 2012 openbaar is gemaakt. De conceptversie is voor commentaar voorgelegd aan de beroepsorganisaties, de onderwijsinstellingen, de HBO raad, en ‘de Beroepservaring’.

De Rijksbouwmeester heeft de conceptversies voorgelegd gekregen. Met hem is ook regelmatig overleg gevoerd door het bestuur van het bureau architectenregister.

Daarnaast heeft bureau architectenregister via Linkedin een actief discussieplatform ingesteld. Via het mailadres BEP@architectenregister.nl konden zowel georganiseerde als ongeorganiseerde beroepsuitoefenaars vragen stellen en hun reactie geven.

Naar aanleiding en op basis van de conceptversie van de regeling van 5 april 2012 zijn vervolgens in mei door het bureau architectenregister vijf regionale consultatieronden georganiseerd. De bijeenkomsten vonden plaats in Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Deventer en Eindhoven.

De reacties uit de overleggen, de schriftelijke reacties en de resultaten van de regionale bijeenkomsten zijn verwerkt in een tweede conceptversie, die op 6 juli 2012 openbaar is gemaakt en op 10 juli 2012 voor commentaar is voorgelegd aan de eerder genoemde organisaties en instellingen.

Op 4 juli 2012 heeft een landelijke discussiebijeenkomst in het NAI te Rotterdam plaatsgevonden, waarin de tweede conceptversie van de regeling is gepresenteerd en met de deelnemers aan de bijeenkomst is besproken.

De op de tweede conceptversie binnengekomen reacties zijn waar mogelijk verwerkt in de onderhavige regeling.

5. Ingeschakelde adviseurs en deskundigen

Bij de voorbereiding van de regeling heeft het bureau architectenregister gebruik gemaakt van extra denkkracht en ervaringsdeskundigen. Voor dit doel is een Klankbordgroep en een Kernteam Eindtermen ingesteld.

De Klankbordgroep, bestaande uit studenten (TU’s en Academies), jonge en ervaren beroepsbeoefenaars, allen afkomstig uit de vier disciplines en een vertegenwoordiger van het Atelier Rijksbouwmeester zijn, onder voorzitterschap van bestuurslid ir. Henk Döll, in totaal vier keer bij elkaar gekomen om te reflecteren, te reageren en mee te denken over inhoud en vorm van de regeling en de daaruit voortvloeiende uitvoeringskwesties. De Klankbordgroep fungeerde tevens als voorportaal voor de communicatie over de regeling ‘naar buiten toe’.

Naast de Klankbordgroep heeft het bureau architectenregister in mei 2012 een Kernteam Eindtermen ingesteld. Onder voorzitterschap van ir. Leon Thier heeft dit Kernteam inhoud en vorm gegeven aan de eindtermen, die als bijlage bij de regeling zijn gevoegd. Voor het Kernteam Eindtermen Beroepservaringperiode is bewust gekozen voor een compacte samenstelling met leden die behalve hun vakdeskundigheid grensoverstijgend konden denken en werken en bekend waren met de totstandkoming van de beroepservaringperiode.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

Over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de beroepservaringperiode voor de disciplines architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur heeft de Projectgroep WAT in maart 2011 advies uitgebracht aan het bestuur van het bureau architectenregister. Onderdeel van dat advies vormen de eindtermen die voor elk van de genoemde vier disciplines zijn geformuleerd. De eindtermen geven een beeld van wat kan worden verwacht van een kandidaat aan het einde van de beroepservaringperiode. Het bureau architectenregister heeft deze eindtermen laten harmoniseren en actualiseren door het Kernteam Eindtermen. Deze eindtermen zijn als bijlage aan de regeling gehecht. In de eindtermen zijn de diverse fases van het werk van een architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect te onderscheiden.

Dat een kandidaat gedurende twee jaar het beroep moet uitoefenen onder begeleiding van een mentor, is vastgelegd in artikel 12e, eerste lid, van de wet. Dit individuele traject dient door iedere kandidaat die deelneemt aan de beroepservaringperiode te worden doorlopen.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de door BEJAS ontwikkelde beroepservaringperiode, bekend onder de naam ‘het Experiment’, als referentiemodel voor de wetgever heeft gediend. Dat beroepservaringprogramma kent het uitgangspunt dat de kandidaat gedurende twee jaar wordt begeleid door een mentor (het individueel traject) en daarnaast bijeenkomsten bijwoont die dat individuele traject ondersteunen. Ook de Projectgroep WAT gaat in haar advies aan het bestuur van het bureau architectenregister van dit beginsel uit.

Deze structuur is in het tweede lid vastgelegd. Het bureau architectenregister meent dat hiermee recht wordt gedaan aan de wens van de wetgever om de wet te maken tot een krachtiger kwaliteitsinstrument.

De Projectgroep WAT heeft in haar advies uitgesproken dat in de beroepservaringperiode moet worden gestreefd naar ‘reflective practice’. De beroepservaring moet geen verlengstuk zijn van de door de kandidaat afgeronde opleiding. Om deze reden is gekozen voor de term ‘beroepservaringmodules’, die in artikel 1 van de regeling zijn geformuleerd als trainingen, cursussen en andere bijeenkomsten die zijn gericht op de ontwikkeling van de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de eindtermen.

Welke beroepservaringmodules een kandidaat moet volgen om te voldoen aan de eindtermen verschilt, tenzij de kandidaat een geïntegreerd beroepservaringprogramma doorloopt (zie artikel 3), per geval. De kandidaat wordt geacht aan te geven welke modules hij voornemens is te volgen in zijn persoonlijk ontwikkelingsplan, dat in het startgesprek met de commissie beroepservaringperiode wordt besproken en vastgesteld (artikel 10).

Artikel 3

De kandidaat vult zijn eigen beroepservaringperiode in, met behulp van zijn mentor en onder toeziend oog van de commissie beroepservaringperiode. Dit is aan te merken als het volgen van een zelfstandige route.

De kandidaat kan er ook voor kiezen een geïntegreerd beroepservaringprogramma te doorlopen. Als de aanbieder van dat programma en het programma door het bureau architectenregister zijn erkend, wordt de kandidaat die zo’n programma met goed gevolg heeft doorlopen, geacht te beschikken over de kennis, het inzicht en de vaardigheden die in de eindtermen staan beschreven. Bij een dergelijk programma verzorgt de aanbieder de coördinatie van het werken met een mentor en een programma van beroepservaringmodules. Ook de evaluaties (start-, tussen- en eindgesprekken) worden door deze aanbieder uitgevoerd. Dit levert voor de kandidaat als het ware een kant en klare beroepservaringperiode op. Het levert voor de kandidaat bovendien een structuur op waarin hij deel uitmaakt van een groep, waardoor uitwisseling, samenwerking en netwerkvorming worden geboden. Hoewel groepsvorming niet een didactisch doel op zich is, is dit naar het oordeel van het bureau architectenregister voor de kandidaat beslist een goed middel om te komen tot de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de eindtermen.

De artikelen in de regeling gelden voor alle kandidaten. In artikel 1 staat ‘kandidaat’ ten slotte gedefinieerd als ‘persoon die de beroepservaringperiode doorloopt’. Waar in de regeling ‘de kandidaat’ staat vermeld, wordt dus gedoeld op iedereen die de beroepservaringperiode doorloopt. Voor zover voor kandidaten die een geïntegreerd beroepservaringprogramma doorlopen, iets anders geldt dan voor kandidaten die de zelfstandige route doorlopen, staat dit vermeld in de artikelen 3, tweede lid en artikel 21, derde lid. Deze afwijkingen van de regeling hangen samen met het feit dat de erkende aanbieder van een geïntegreerd beroepservaringprogramma verantwoordelijk is voor de inrichting van het programma en voor het eindresultaat daarvan.

Artikel 4

Dit artikel regelt de instelling, taak, benoeming en samenstelling van de commissie beroepservaringperiode. In het algemeen deel van deze toelichting is hierop reeds ingegaan.

Artikel 5

De beroepservaringperiode moet een duidelijk te onderscheiden begin- en eindpunt hebben. Als aanvang is gekozen voor de dag waarop de kandidaat begint te werken onder begeleiding van zijn mentor, nu deze begeleide beroepsbeoefening voor de wetgever het uitgangspunt is geweest (artikel 12e, eerste lid, van de wet).

De kandidaat dient zelf een mentor te vinden. Voorstelbaar is dat het bureau architectenregister een lijst bijhoudt van personen die beschikbaar zijn om als mentor op te treden.

Artikel 6

Het bureau architectenregister streeft naar een optimale begeleiding van de kandidaat. De hoeveelheid contactmomenten tussen kandidaat en mentor – en daarmee de kwaliteit van de begeleiding – wordt bevorderd indien de kandidaat werkzaam is op het bureau van de mentor. In de huidige tijd moet echter plaats zijn voor andere werkwijzen en samenwerkingsvormen (eigen bureaus, free lance werken). Bovendien is het voor een kandidaat wellicht niet mogelijk een baan te vinden op een bureau (met een mentor), bijvoorbeeld in economisch zware tijden. Om deze redenen moet een kandidaat ook kunnen werken met een ‘buitenmentor’. Deze buitenmentor heeft dezelfde verplichtingen als de ‘reguliere’ mentor, met dien verstande dat de buitenmentor minder invloed zal kunnen uitoefenen op de precieze werkzaamheden van de kandidaat en de tijdstippen waarop deze beroepservaringmodules volgt (zie artikel 15). Mentor en kandidaat hebben de verantwoordelijkheid om het aantal contactmomenten te optimaliseren.

Artikel 7

De kandidaat meldt zich voor de aanvang van de beroepservaringperiode aan bij het bureau architectenregister. Voor de aanmelding kan gebruik worden gemaakt van een aanmeldingsformulier dat van de website van het bureau architectenregister kan worden gedownload. Door de aanmelding weet het bureau architectenregister welke kandidaat aan de beroepservaringperiode is begonnen en door welke mentor hij wordt begeleid. Het bureau architectenregister gaat na of de mentor aan de door de wet gestelde kwalificaties voldoet (drie jaar ingeschreven in het register en beroepsmatig werkzaam in de desbetreffende discipline). De aanbieder van een geïntegreerd beroepservaringprogramma kan de aanmelding voor de deelnemers aan dat programma bij het bureau architectenregister indienen.

Op grond van artikel 12e, eerste lid, van de wet dient de mentor bij de aanvang van de begeleiding ten minste drie jaar te staan ingeschreven in het register voor de discipline van de desbetreffende kandidaat en dient hij in die discipline beroepsmatig werkzaam te zijn. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever de intentie heeft gehad begeleiding door uitsluitend in het Nederlandse architectenregister ingeschreven beroepsbeoefenaars te laten plaatsvinden. Het is dus ook mogelijk dat de mentor in een buitenlands architectenregister of een daarmee vergelijkbare instantie (bijvoorbeeld een Architektenkammer in Duitsland) is ingeschreven.

Bij de aanmelding wordt tevens aangegeven hoeveel uren de kandidaat per week werkzaam zal zijn. Dit is van belang omdat in artikel 9 is bepaald dat het bureau architectenregister de beroepservaringperiode zal verlengen in het geval van deeltijd.

Met de voorwaarde dat een verklaring wordt overgelegd waarin de mentor zich committeert aan zijn verplichtingen uit hoofde van de regeling, wordt voor de kandidaat en eventueel de geschillencommissie, bedoeld in artikel 17, de mogelijkheid geschapen de mentor aan te spreken op het moment dat deze op enigerlei wijze zijn verplichtingen niet nakomt. Met het afleggen van de verklaring wordt de mentor bovendien gewezen op het belang van de nakoming van die verplichtingen.

Artikel 8

Iedere kandidaat dient een persoonlijk ontwikkelingsplan op te stellen waarin hij aangeeft op welke wijze hij (aan het einde van de beroepservaringperiode) denkt te voldoen aan de eindtermen (bijlage bij de regeling). Het persoonlijk ontwikkelingsplan is het instrument waarmee de kandidaat de eindtermen van de beroepservaringperiode vertaalt naar zijn eigen situatie.

Het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt voorgelegd aan de commissie beroepservaringperiode (artikel 10), tenzij de kandidaat deelneemt aan een geïntegreerd beroepservaringprogramma. In laatstgenoemd geval wordt het persoonlijk ontwikkelingsplan opgesteld in overleg met de aanbieder van dat programma (zie de toelichting bij artikel 3).

Artikel 9

Van belang is dat de kandidaat voldoende (intensief) de kennis, het inzicht en de vaardigheden vergaart die staan genoemd in de eindtermen. Dat wordt naar het oordeel van het bureau architectenregister bereikt bij een werkweek van ten minste 32 uur. Dat is in beginsel het aantal uren dat met het individueel traject gemoeid zal zijn; daarnaast zal de kandidaat nog beroepservaringmodules volgen. Als minder wordt gewerkt dan 32 uur zal het bureau architectenregister de beroepservaringperiode naar evenredigheid verlengen. De beroepservaringperiode zal echter nooit langer dan zes jaar duren (artikelen 26 en 27, derde lid).

Vanwege het belang dat de kandidaat voldoende (intensief) met de fases in het werk van de architect, stedenbouwkundige, tuin en landschapsarchitect of interieurarchitect in aanraking komt, is gekozen voor de eis dat de kandidaat ten minste 20 uur per week het beroep uitoefent. De beroepservaringperiode zou bovendien onaanvaardbaar lang gaan duren als er minder dan 20 uur zou worden gewerkt, gezien het feit dat het bureau architectenregister de beroepservaringperiode naar evenredigheid zal verlengen in het geval van deeltijd.

Artikel 10

Kandidaten die niet deelnemen aan een geïntegreerd beroepservaringprogramma, maar hun beroepservaringperiode zelf invulling willen geven, gaan een startgesprek aan met de commissie beroepservaringperiode. Vooraf dienen zij in hun persoonlijk ontwikkelingsplan aan te geven op welke wijze zij de kennis, het inzicht en de vaardigheden uit de eindtermen denken te verkrijgen. Omdat de wettelijke duur van de beroepservaringperiode (twee jaar) in veel gevallen te kort zal zijn om werkend met alle fases genoemd in de eindtermen in aanraking te komen – laat staan voldoende kennis, inzicht en vaardigheden in die fases te verkrijgen -, is het uitgangspunt dat de kandidaat aanvullende beroepservaringmodules doorloopt. Welke dat precies zijn wordt door de kandidaat in het persoonlijk ontwikkelingsplan vastgelegd.

Artikel 11

De kandidaat dient een logboek van opgedane ervaringen en eigen reflecties daarop bij te houden. Het logboek wordt gebruikt om in het eindgesprek te toetsen in welke mate de kandidaat zich ervaringen heeft eigen gemaakt en welke fases van het werk van een architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect zijn doorlopen.

Artikel 12

Zowel halverwege de beroepservaringperiode als tegen het einde daarvan wordt door de mentor een evaluatieformulier ingevuld en bij het bureau architectenregister ingediend. Op het formulier wordt onder meer ingevuld welke werkzaamheden de kandidaat heeft verricht. Zo wordt nagegaan in hoeverre de kandidaat beschikt over de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de eindtermen (bijlage bij de regeling). Tevens wordt, om de voortgang te monitoren, aangegeven welke beroepservaringmodules door de kandidaat met goed gevolg zijn doorlopen. Het eerste evaluatieformulier wordt besproken in het tussengesprek met de kandidaat, de mentor en de commissie beroepservaringperiode. Het is voorstelbaar dat de commissie beroepservaring het tussengesprek met de mentor en de kandidaat voert op het bureau waar de kandidaat werkzaam is.

Een voordeel van deze systematiek is dat de commissie beroepservaringperiode relatief snel eventuele knelpunten kan signaleren en het persoonlijk ontwikkelingsplan zo nodig kan worden aangepast om de ontwikkelingen van de kandidaat te stimuleren.

Artikel 13

De beroepservaringperiode kan tussentijds eindigen door opzegging van de begeleiding door de kandidaat of de mentor. Als de samenwerking niet is wat partijen daarvan verwachten, moet daaraan een einde kunnen worden gemaakt. Ook is het voorstelbaar dat de kandidaat bewust kiest voor een wisseling van mentor in verband met zijn persoonlijke beroepsmatige ontwikkeling. De beroepservaringperiode eindigt niet indien binnen drie maanden na de beëindiging van de begeleiding een nieuwe mentor wordt aangemeld. De kandidaat die binnen drie maanden nog geen nieuwe mentor heeft gevonden doet er verstandig aan het bureau architectenregister te verzoeken de beroepservaringperiode op te schorten (artikel 14) om te voorkomen dat hij onverhoopt de maximale termijn voor de beroepservaringperiode overschrijdt.

Artikel 14

Indien de kandidaat gedurende een periode geen begeleiding krijgt, kan het wenselijk zijn de beroepservaringperiode op te schorten om te borgen dat de kandidaat voldoende kennis, inzicht en vaardigheden als opgesomd in de eindtermen vergaart. Voorkomen moet worden dat een ‘gat’ in de begeleiding en daarmee een leemte in de informatieoverdracht aan de kandidaat zou ontstaan. Ook kunnen persoonlijke omstandigheden van de kandidaat het wenselijk maken dat de beroepservaringperiode tijdelijk wordt onderbroken. Opschorting zal doorgaans door een kandidaat zelf worden verzocht. Het is ook denkbaar dat dit gebeurt op initiatief van het bureau architectenregister.

Artikel 15

In dit artikel is een aantal verplichtingen voor de mentor opgenomen. De mentor wordt onder andere geacht een coach te zijn en te bevorderen dat de kandidaat zich beroepsmatig zó kan ontwikkelen dat deze aan het einde van de beroepservaringperiode voldoet aan de eindtermen (de bijlage bij de regeling). In dat verband wordt van de mentor, bij wie de kandidaat in loondienst is, gevraagd dat hij de kandidaat van passend werk voorziet. In zijn algemeenheid wordt hiermee bedoeld werk waarmee recht wordt gedaan aan de bedoeling van de beroepservaringperiode, zoals geformuleerd in artikel 12e, eerste lid van de wet. Meer specifiek is het werk dat er toe moet leiden dat de kandidaat aan het einde van de beroepservaringperiode beschikt over de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de bijlage bij de regeling.

Artikel 16

Van iedere kandidaat wordt verwacht dat hij zijn mentor in staat stelt hem te begeleiden. Dat betekent onder meer dat de kandidaat de mentor op de hoogte houdt van eventuele problemen, vorderingen en bezigheden. Dit geldt te meer voor de kandidaat die niet op hetzelfde bureau werkt als de mentor. De mentor moet immers in staat zijn te voldoen aan de verplichtingen die de regeling de mentor oplegt, waaronder het daadwerkelijk begeleiden (bijstaan met voorlichting en raad) en het tijdig evalueren.

In verband met de evaluaties door de commissie beroepservaringperiode is het noodzakelijk dat de kandidaat zich houdt aan zijn persoonlijk ontwikkelingsplan. Als na een jaar blijkt dat dit plan naar het oordeel van de commissie aanpassing behoeft, kan aanpassing plaatsvinden (artikel 12, derde lid).

Artikel 17

In artikel 12e, tweede lid, van de wet is het aan het bureau architectenregister overgelaten om een voorziening te treffen voor conflicten tussen de mentor en de kandidaat. De meeste gerede partij – dit zal in veel gevallen de kandidaat zijn, die er bij is gebaat zijn beroepservaringperiode te kunnen afronden – kan het bureau architectenregister inlichten over het conflict en het bureau verzoeken om een oplossing daarvan. Op basis van een eerste analyse zal het bureau architectenregister bepalen wie de meest geschikte persoon is of wie de meest geschikte personen zijn om te bemiddelen of te adviseren. De verdere procedure zal in overleg met de betrokken partijen worden ingevuld.

Artikel 18

Omdat de wettelijke duur van de beroepservaringperiode (twee jaar) in veel gevallen te kort zal zijn om werkend met alle fases genoemd in de eindtermen in aanraking te komen – laat staan voldoende kennis, inzicht en vaardigheden in die fases te verkrijgen -, is het uitgangspunt dat de kandidaat aanvullende beroepservaringmodules doorloopt. Beroepservaringmodules worden gevolgd bij een aanbieder van beroepservaringmodules die door het bureau architectenregister is erkend. Ook de beroepservaringmodules en geïntegreerde beroepservaringprogramma’s dienen te zijn erkend door het bureau architectenregister. Voor deze erkenning wordt een afzonderlijke regeling opgesteld (zie de toelichting bij de artikelen 28, 29 en 30). In die regeling wordt vastgelegd dat aanbieders van beroepservaringmodules de kandidaten die de module hebben gevolgd een certificaat dienen te verstrekken.

Het bureau architectenregister is zich ervan bewust dat met het volgen van modules kosten zijn gemoeid. Met de Projectgroep WAT meent het bureau architectenregister dat deze kosten in beginsel door de kandidaat moeten worden gedragen, doch dat hierover mogelijk financiële afspraken zijn te maken met de werkgever. In nauw overleg met de beroepspraktijk, waaronder de beroepsorganisaties, wordt gezocht naar mogelijkheden om deze kosten voor de kandidaat te beperken. Voorts wordt, in overleg met het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, onderzocht of een subsidie- of stipendiumregeling voor kandidaten tot de mogelijkheden behoort. Bovendien kan het bureau architectenregister zich voorstellen dat bureaus ‘in company trainingen’ laten erkennen als beroepservaringmodules, hetgeen de kosten zal drukken.

Ook met de werkzaamheden van de commissie beroepservaringperiode zijn kosten gemoeid, die door de kandidaat moeten worden gedragen (artikel 33). Het bureau architectenregister spant zich er voor in om deze kosten zoveel mogelijk te beperken.

Een kandidaat kan een vrijstelling aanvragen als hij van mening is reeds te beschikken over (een deel van) de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan uitgewerkt in de eindtermen (artikel 21).

Artikel 20

Het bureau architectenregister vindt het onwenselijk dat kandidaten om wat voor reden dan ook geen voortgang houden in de beroepservaringperiode en wellicht gaan ‘zwemmen’. Met de beperkte geldigheidsduur van de certificaten van de beroepservaringperiode wil het bureau architectenregister bevorderen dat de kandidaat met voortvarendheid de beroepservaringperiode doorloopt. Om dezelfde reden is in artikel 26 bepaald dat het eindgesprek in elk geval binnen zes jaar na aanvang van de beroepservaringperiode plaatsvindt en is in artikel 27, derde lid, opgenomen dat de beroepservaringperiode in elk geval eindigt zes jaar na de aanvang daarvan.

Artikel 21

Alvorens te beslissen op een verzoek om vrijstelling zal het bureau architectenregister advies inwinnen bij de commissie beroepservaringperiode. De kandidaat die deelneemt aan een geïntegreerd beroepservaringprogramma doet een verzoek om vrijstelling van een of meerdere delen van dat programma bij de aanbieder van dat programma.

De beslistermijn van zes weken is een termijn van orde. Als besluitvorming onverhoopt niet binnen zes weken mogelijk is, bijvoorbeeld omdat er tegelijkertijd veel vrijstellingsverzoeken zijn ingediend, zal deze termijn worden verlengd met een redelijke termijn.

Artikel 22

Het bureau architectenregister kan aan een vrijstelling voorwaarden verbinden. Zo kan het bureau architectenregister (na advies van de commissie beroepservaringperiode) bijvoorbeeld toestaan dat de kandidaat één of meer modules niet doorloopt, maar – gelet op diens persoonlijke ontwikkeling – in plaats daarvan een andere module volgt.

Artikel 23

Het is aan de kandidaat om aan te tonen dat hij reeds beschikt over (een deel van) de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de eindtermen, bijvoorbeeld door certificaten te laten zien van in het buitenland gevolgde modules of door het tonen van een ingevuld logboek. De kandidaat zal zich er van bewust moeten zijn dat praktijkervaring niet het zelfde is als beroepservaring. Doel van het opdoen van beroepservaring is dat een architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect leert – naast beheersing van het ontwerpproces – zijn eigen professionaliteit en stijl verder te ontwikkelen en leert om de verantwoordelijkheid aan te kunnen om de realisatie van een werk tot een goed einde te brengen. Juist hierin zit het verschil met het opdoen van praktijkervaring, zoals bij het lopen van een stage op een bureau. Het opdoen van praktijkervaring heeft betrekking op de uitoefening van ontwerpkennis en – kunnen, zonder dat daarbij de verantwoordelijkheden van architect uitgeoefend hoeven te worden. Een stage tijdens de opleiding zal door het bureau architectenregister dus niet snel als relevante beroepservaring worden meegewogen.

Artikel 24

Tijdens het eindgesprek wordt met de kandidaat onder meer het ingevulde logboek besproken en de vorderingen die hij tijdens de beroepservaringperiode heeft gemaakt. De mentor is niet aanwezig bij het eindgesprek. De kandidaat moet in alle vrijheid met de commissie kunnen spreken. Wel is het mogelijk dat de mentor om nadere informatie wordt verzocht. Met het oog hierop is het van belang dat de mentor zijn eindverslag enkele weken vóór het eindgesprek bij het bureau architectenregister indient. Aldus kunnen ook eventuele onduidelijkheden in het eindverslag tijdig vóór het eindgesprek door de commissie worden gesignaleerd en besproken met de mentor.

De kandidaat zal zich ervan moeten vergewissen dat de commissie beroepservaringperiode aangetoond wil zien dat hij daadwerkelijk beschikt over de kennis, het inzicht en de vaardigheden die staan beschreven in de eindtermen, dat hij kennis heeft gemaakt met alle fases van het werk en dat alle beroepservaringmodules die op grond van het persoonlijk ontwikkelingsplan moesten worden doorlopen, ook daadwerkelijk doorlopen zijn. Als daarvan niet (voldoende) blijkt zal met de kandidaat worden besproken wat hij nog moet doen om wel aan de eindtermen te voldoen. De kandidaat kan zich daarna opnieuw melden voor een eindgesprek.

Artikel 25

Omdat de commissie beroepservaringperiode moet kunnen vaststellen dat aan alle vereisten is voldaan, moeten, naast de eindevaluatie van de mentor, het logboek en de certificaten van de gevolgde beroepservaringmodules worden ingediend. Zonder deze bescheiden is het voor de commissie niet mogelijk om na te gaan of de beroepservaringperiode op de juiste wijze en met goed gevolg is doorlopen. Om te voorkomen dat een kandidaat een eindgesprek moet voeren, om vervolgens alsnog te vernemen dat hij geen certificaat krijgt waarmee inschrijving in het register mogelijk is, is het inzenden van de bescheiden als ontvankelijkheideis geformuleerd.

Artikel 27

Als in het eindgesprek is vastgesteld dat de kandidaat heeft voldaan aan de eisen die de regeling aan hem stelt, verstrekt het bureau architectenregister de kandidaat een certificaat. Dat kan de kandidaat gebruiken voor inschrijving in het Nederlandse architectenregister, maar bijvoorbeeld ook als hij in een andere lidstaat van de Europese Unie werkzaamheden wil verrichten en hem zal worden gevraagd om aan te tonen dat hij over beroepservaring beschikt.

Artikelen 28, 29 en 30

Een aanbieder van beroepservaringmodules of van een geïntegreerd beroepservaringprogramma kan verzoeken om erkend te worden. In een afzonderlijke regeling wordt door het bureau architectenregister vastgelegd aan welke eisen een dergelijk verzoek dient te voldoen en welke de eventuele voorwaarden zijn die aan de erkenning kunnen worden verbonden.

Er is gekozen voor een separate regeling, omdat erkenning in beginsel een aangelegenheid is tussen het bureau architectenregister en de aanbieder van een geïntegreerd beroepservaringprogramma of beroepservaringmodules en naar het oordeel van het bureau architectenregister niet thuis hoort in de regeling waarin de kandidaat en de mentor centraal staan. Het opnemen van de erkenningbepalingen zou de regeling daarenboven te omvangrijk maken.

Bij de beoordeling van een verzoek om erkenning van een aanbieder wordt een door de aanbieder te verstrekken kwaliteitsplan getoetst, waarin onder meer is beschreven de organisatie van de aanbieder, het aanbod van modules, de wijze waarop de kwaliteit en het niveau van het geïntegreerd beroepservaringprogramma of de modules wordt geborgd, de wijze waarop de aanbieder zich verzekert van de medewerking van deskundige docenten en trainers, de wijze waarop de aanwezigheid van de kandidaten wordt geregistreerd en de wijze waarop input vanuit het beroepsveld en relevante maatschappelijke ontwikkelingen door de aanbieder worden gebruikt bij de totstandkoming van nieuwe en de ontwikkeling van bestaande geïntegreerde beroepservaringprogramma’s of modules.

Beroepservaringmodules en een geïntegreerd beroepservaringprogramma zullen moeten worden beoordeeld aan de hand van de eindtermen in de bijlage bij de regeling.

Het bureau architectenregister zal, alvorens tot erkenning over te gaan, zich laten adviseren door een gespecialiseerde externe partij, die zal toetsen binnen de door het bureau architectenregister in de erkenningregeling gestelde kaders en randvoorwaarden. Mogelijk zal hierbij ook de commissie beroepservaringperiode een rol spelen.

Artikel 33

In de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de architectentitel (Kamerstukken II 2008/09, 32 016, nr. 3, p. 14), wordt wat de uitvoeringskosten van de wet betreft, onderscheid gemaakt tussen kosten die voor rekening van het beroepsveld komen en kosten die door de verantwoordelijke ministeries worden vergoed. Blijkens de memorie toelichting worden de kosten die te maken hebben met de bijhouding van het architectenregister door het beroepsveld betaald. Ingevolge artikel 8, onderdeel a, van de wet worden de kosten voor de behandeling van een verzoek om inschrijving in het register betaald door de verzoeker. Ook de kosten van uitvoering van de regels inzake de beroepservaring worden in de memorie van toelichting aangemerkt als kosten die verbonden zijn aan de inschrijving in het architectenregister. Deze kosten, voortvloeiend uit het doorlopen van de tweejarige beroepservaringperiode, komen blijkens de memorie van toelichting (p. 19) voor rekening van de kandidaat.

Op grond van dit artikel stelt het bureau architectenregister de tarieven vast voor de werkzaamheden die in het kader van de uitvoering van deze regeling worden gemaakt. Hierbij valt te denken aan de vergoedingen voor de gesprekken die de commissie beroepservaringperiode voert met de kandidaten die een zelfstandige route volgen (zie de toelichting op de artikelen 10, 12 en 24). Het bureau architectenregister spant zich ervoor in om de kosten voor de kandidaten zoveel mogelijk te beperken.

De voorzitter van het bestuur van het bureau architectenregister, A. Rijckenberg

Naar boven