Besluit van ..., houdende aanpassing van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders in verband met aanpassingen van de eigen bijdrage voor de rechtzoekende in geval van verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand en de vergoeding van rechtsbijstandverleners (Besluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners)

Ingevolge artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand wordt onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende aanpassing van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders in verband met aanpassingen van de eigen bijdrage voor de rechtzoekende in geval van verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand en de vergoeding van rechtsbijstandverleners (Besluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners) bekendgemaakt. Aan een ieder wordt hiermee de gelegenheid geboden om binnen vier weken na de datum van uitgifte van plaatsing van de Staatscourant waarin het ontwerp wordt geplaatst wensen en bezwaren ter kennis te brengen van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van PM 2012, nr. PM/11/6;

Gelet op de artikelen 33e, derde lid, en 37 van de Wet op de rechtsbijstand, artikel 21 van de Gerechtsdeurwaarderswet en artikel 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. W.../II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van ..., nr. ...;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

diagnosedocument: een schriftelijk document, opgesteld in het kader van de verlening van rechtshulp door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de wet, waarin is opgenomen een analyse van het juridisch probleem en een advies over dat probleem, met zo nodig een verwijzing naar ter zake doende instanties en rechtsbijstandverleners;

draagkracht: draagkracht zoals die overeenkomstig de wet wordt berekend;

eigen bijdrage: eigen bijdrage, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de wet;

opvolgend deskundigenoordeel: het oordeel van een opvolgend rechtsbijstandverlener als bedoeld in de artikelen 9 en 20 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 over een zaak waarvoor een toevoeging is verleend aan een andere rechtsbijstandverlener die niet werkzaam is in hetzelfde samenwerkingsverband, met als doel de twijfel die de rechtzoekende heeft over het oordeel van die andere rechtsbijstandverlener weg te nemen;

wet: Wet op de rechtsbijstand.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2a, bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging in gevallen waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen:

    • a. € 193,– , indien het inkomen niet hoger is dan € 17 500,–;

    • b. € 355,– , indien het inkomen meer dan € 17 500,– en ten hoogste € 18 200,– bedraagt;

    • c. € 507,– , indien het inkomen meer dan € 18 200,– en ten hoogste € 19 200,– bedraagt;

    • d. € 659,– , indien het inkomen meer dan € 19 200,– en ten hoogste € 21 000,– bedraagt; en

    • e. € 811,– , indien het inkomen meer dan € 21 000,– en ten hoogste € 24 900,– bedraagt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2a, bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging in andere gevallen:

    • a. € 193,– , indien het inkomen niet hoger is dan € 24 500,–;

    • b. € 355,– , indien het inkomen meer dan € 24 500,– en ten hoogste € 25 400,– bedraagt;

    • c. € 507,– , indien het inkomen meer dan € 25 400,– en ten hoogste € 26 700,– bedraagt;

    • d. € 659,– , indien het inkomen meer dan € 26 700,– en ten hoogste € 29 700,– bedraagt; en

    • e. € 811,– , indien het inkomen meer dan € 29 700,– en ten hoogste € 35 200,– bedraagt.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt tussen ‘tweede lid’ en ‘bedraagt’ ingevoegd: en artikel 2a.

b. In de onderdelen a en b wordt

1. ‘€ 39,–‘ vervangen door: € 76,–.

2. ‘€ 17 300,–‘ telkens vervangen door: € 18 200,–.

3. ‘€ 24 200,–‘ telkens vervangen door: € 25 400,–.

4. ‘€ 72,–‘ vervangen door: € 127,–.

5. ‘€ 23 800,–’ vervangen door: € 24 900,–.

6. ’€ 33 600,–‘ vervangen door: € 35 200,–.

3. In het vijfde lid wordt ’€ 775,–’ vervangen door: € 811,– .

4. Er wordt een negende lid toegevoegd, luidende:

  • 9. In de gevallen bedoeld in de artikelen 2b en 2c, vindt de verlaging van de eigen bijdrage, genoemd in het zesde, zevende en achtste lid, geen toepassing.

C

Na artikel 2 worden drie artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. In afwijking van artikel 2, eerste tot en met derde lid, is een natuurlijk persoon een hogere eigen bijdrage verschuldigd indien de toevoeging ziet op de verlening van rechtsbijstand bij verzoeken die voortkomen uit de verbreking van een huwelijkse of niet-huwelijkse relatie en gegrond zijn op Titel 5A tot en met 10, 14, afdelingen 1 tot en met 3a, 5 en 6, 15 en 17, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. In de gevallen genoemd in het eerste lid, bedraagt de eigen bijdrage die een natuurlijk persoon, verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen:

    • a. € 335,– , indien het inkomen niet hoger is dan € 17 500,–;

    • b. € 406,– , indien het inkomen meer dan € 17 500,– en ten hoogste € 18 200,– bedraagt;

    • c. € 558,– , indien het inkomen meer dan € 18 200,– en ten hoogste € 19 200,– bedraagt;

    • d. € 710,– , indien het inkomen meer dan € 19 200,– en ten hoogste € 21 000,– bedraagt; en

    • e. € 837,– , indien het inkomen meer dan € 21 000,– en ten hoogste € 24 900,– bedraagt.

  • 3. In de gevallen genoemd in het eerste lid, bedraagt de eigen bijdrage die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging in andere gevallen:

    • a. € 335,– , indien het inkomen niet hoger is dan € 24 500,–;

    • b. € 406,– , indien het inkomen meer dan € 24 500,– en ten hoogste € 25 400,– bedraagt;

    • c. € 558,– , indien het inkomen meer dan € 25 400,– en ten hoogste € 26 700,– bedraagt;

    • d. € 710,– , indien het inkomen meer dan € 26 700,– en ten hoogste € 29 700,– bedraagt; en

    • e. € 837,– , indien het inkomen meer dan € 29 700,– en ten hoogste € 35 200,– bedraagt.

  • 4. In afwijking van het tweede onderscheidenlijk derde lid bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudig rechtskundig advies, in gevallen waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen onderscheidenlijk in andere gevallen:

    • a. € 106,– , indien het inkomen ten hoogste € 18 200,– onderscheidenlijk ten hoogste € 25 400,– bedraagt; en

    • b. € 140,– , indien het inkomen meer dan € 18 200,– en ten hoogste € 25 400,– onderscheidenlijk meer dan € 25 400,– en ten hoogste € 35 200,– bedraagt.

  • 5. Het bestuur kan beslissen om de op grond van het tweede of derde lid verschuldigde eigen bijdrage te verlagen naar de eigen bijdrage die verschuldigd is op grond van artikel 2, eerste of tweede lid, indien van de rechtzoekende, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende, redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat de rechtzoekende de hogere eigen bijdrage betaalt voor een toevoeging op grond van het eerste lid.

Artikel 2b

Met inachtneming van artikel 2, negende lid, betaalt de rechtzoekende ingeval van een opvolgend deskundigenoordeel opnieuw een eigen bijdrage die gelijk is aan de eigen bijdrage die de rechtzoekende verschuldigd is ten behoeve van de toevoeging.

Artikel 2c

Indien artikel 13 of 22 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 van toepassing is, is de rechtzoekende, met inachtneming van artikel 2, negende lid, opnieuw een eigen bijdrage verschuldigd waarvan de hoogte gelijk is aan de eigen bijdrage die de rechtzoekende verschuldigd is voor de toevoeging.

D

Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na ‘artikel 2, eerste tot en met derde lid,’ wordt ingevoegd: en artikel 2a, tweede tot en met vierde lid,.

2. Tussen ‘artikelen 2’ en ‘en 4’ wordt ingevoegd: , 2a, tweede tot en met vierde lid,.

E

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘artikel 2, eerste en tweede lid,’ ingevoegd ‘en artikel 2a, tweede en derde lid,’ en wordt ’€ 125,–’ vervangen door: € 193 ,–.

2. Na het derde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In de gevallen bedoeld in de artikelen 2b en 2c, vindt de verlaging bedoeld in het tweede lid geen toepassing.

F

Artikel 5 vervalt.

G

Aan artikel 6 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Met inachtneming van artikel 2, negende lid, is in afwijking van het eerste en tweede lid, de laagste eigen bijdrage bedoeld in de artikelen 2, eerste en tweede lid, en 2a, tweede en derde lid, verschuldigd indien een opvolgend deskundigenoordeel wordt gevraagd.

ARTIKEL II

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, wordt ‘€ 106, 23’ vervangen door: € 104,10.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden twee punten toegekend indien de procedure door de in artikel 1, onderdeel b, bedoelde instantie wordt beëindigd door de beslissing kennelijk niet bevoegd, kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk gegrond of kennelijk ongegrond.

2. In het vierde lid wordt ‘tweede en derde lid’vervangen door: derde en vierde lid.

C

Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt ‘In afwijking van artikel 5’ vervangen door: In afwijking van artikel 5, eerste en derde tot en met vijfde lid,.

2. In het vijfde lid vervalt ‘evenwel’ en wordt ‘In afwijking van het eerste tot en met vierde lid worden’ vervangen door: Onverminderd het bepaalde in artikel 5, tweede lid, worden in afwijking van het eerste tot en met vierde lid.

3. In het zesde lid wordt ‘bedoeld artikel 31, eerste lid,’ vervangen door: bedoeld in artikel 31, eerste lid,

D

In artikel 15, vierde lid, wordt na ‘Artikel 19’ ingevoegd: , eerste lid,.

E

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien een strafzaak wordt beëindigd door de beslissing kennelijk niet bevoegd, kennelijk niet- ontvankelijk, kennelijk gegrond of kennelijk ongegrond, worden twee punten toegekend.

ARTIKEL III

In artikel 14, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders, wordt ‘het jaar t-2’ vervangen door: het jaar t-2 en het daaraan voorafgaande jaargemiddelde.

ARTIKEL IV

Het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 zoals deze luidden vóór de inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op toevoegingen afgegeven vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel V

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2013.

Artikel VI

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Een wezenskenmerk van de moderne rechtsstaat is de instandhouding van een toegankelijk stelsel van rechtsbijstand1. Een toegankelijk stelsel van rechtsbijstand draagt bij aan de toegang tot de rechter voor de minder draagkrachtige en dient het algemene belang van rechtshandhaving. Opdat een dergelijk stelsel gewaarborgd blijft, is het van belang dit als zodanig beheersbaar te houden. Gezien de voortdurend oplopende kosten die gemoeid zijn met het stelsel zijn maatregelen nodig die bijdragen aan deze beheersbaarheid. Het is onvermijdelijk dat deze maatregelen in bepaalde opzichten de gesubsidieerde rechtsbijstand versoberen.

Uit de bijlage bij het regeerakkoord van oktober 2010 vloeit een structurele taakstelling op de gesubsidieerde rechtsbijstand voort van jaarlijks € 50 miljoen. In genoemde bijlage wordt aangekondigd dat besparingen op de rechtsbijstand onder andere worden gerealiseerd door het invoeren van de mogelijkheid om zonder tussenkomst van een advocaat een echtscheiding bij de rechter aan te vragen en door aanpassingen en/of niet-indexeren van de tarieven van de advocatuur in de gesubsidieerde rechtshulp.

Bij de eerdere structurele taakstelling op de gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van het coalitieakkoord uit 2007, is ervoor gekozen tot een verlaging van de uitgaven te komen met behulp van verschillende maatregelen2. De maatregelen die in dat kader zijn aangekondigd zijn onvoldoende in het licht van de aanvullende structurele taakstelling die bereikt moet worden op grond van het regeerakkoord van 2010.

Daarom komen thans maatregelen in beeld die de individuele gebruikers van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en de aan dat stelsel deelnemende rechtsbijstandverleners raken. Deze maatregelen zijn aangekondigd in de brief van de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 8 maart 20113 en zien op een verhoging van de eigen bijdrage bij echtscheiding, een taakstelling op de raad voor rechtsbijstand (hierna: raad), een aanpassing van de wijze van indexeren van de vergoeding voor de rechtsbijstandverlener en een eerste tranche verlaging van deze vergoeding op 1 januari 2012 en mogelijk een tweede tranche verlaging op een later tijdstip. De maatregelen genoemd in deze brief zijn besproken tijdens een algemeen overleg tussen de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer der Staten Generaal en de desbetreffende Minister en Staatssecretaris op 9 maart 20114. Bij deze gelegenheid is door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de bereidheid uitgesproken om alternatieven voor genoemde maatregelen te bezien.

In de gezamenlijke reactie5 van de Nederlandse orde van advocaten (hierna: Orde) en de raad op het ontwerpbesluit aanpassing vergoeding en indexering rechtsbijstandverleners6, waarin de eerste tranche verlaging van de vergoeding van rechtsbijstandverleners is opgenomen, hebben de Orde en de raad alternatieve maatregelen voorgesteld ter voorkoming van de tweede tranche verlaging van de vergoeding van de rechtsbijstandverleners. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij brief van 31 oktober 20117 laten weten welke maatregelen hij, naast een eerste tranche verlaging van de vergoeding op 1 januari 2012 en een aanpassing van de wijze van indexering van deze vergoeding8, op het terrein van rechtsbijstand voor ogen heeft. De maatregelen hebben betrekking op een verhoging van de eigen bijdrage bij verbreking van een huwelijkse of niet-huwelijkse relatie, het opnieuw heffen van een eigen bijdrage bij de opvolging van een raadsman en in bewerkelijke zaken, een lagere vergoeding bij kennelijke afdoening van een zaak, een aanpassing van de anticumulatieregeling en een tweede tranche verlaging van de vergoeding van rechtsbijstandverleners. Daarnaast is een generieke verhoging van de eigen bijdrage aangekondigd ter dekking van de kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van het Besluit van 9 november 2011 tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met een vergoeding voor de beurtelingse verlening van rechtsbijstand in het kader van politieverhoren9. De inhoud van deze brief is besproken tijdens het algemeen overleg op 30 november 201110 tussen de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer der Staten Generaal en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en het debat op 7 december naar aanleiding van dit algemeen overleg11. De in dit debat toegezegde brief van 4 mei 201212 verandert de door de Staatssecretaris eerder ingezette koers voor wat betreft de hierna vermelde maatregelen niet.

De maatregelen

Dit besluit, waarmee onder meer het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 worden gewijzigd, bevat de volgende maatregelen:

  • 1. een generieke verhoging van de eigen bijdrage;

  • 2. een verhoging van de eigen bijdrage bij verbreking van een huwelijkse of niet-huwelijkse relatie en daarmee samenhangende verzoeken;

  • 3. het opnieuw heffen van de eigen bijdrage bij een tweede of volgende deskundigenoordeel;

  • 4. het opnieuw heffen van de eigen bijdrage in bewerkelijke zaken;

  • 5. een lagere vergoeding ingeval van een kennelijke afdoening van een zaak;

  • 6. een wijziging van de anticumulatieregeling; en

  • 7. een tweede tranche verlaging van de vergoeding voor rechtsbijstandverleners.

Ad 1 Generieke verhoging van de eigen bijdrage

Op grond van de uitspraak Salduz van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet een door de politie aangehouden verdachte de gelegenheid worden geboden om een advocaat te raadplegen voorafgaand aan het verhoor door de politie.13 Voor jeugdige verdachten geldt dat zij ook recht hebben op een advocaat of andere vertrouwenspersoon tijdens het politieverhoor. Met het oog op de uitvoering van deze maatregel worden aan de advocaat punten toegekend voor de verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand met het oog op het verkrijgen van een vergoeding. Naar verwachting zullen de totale additionele kosten die met deze piketrechtsbijstand gemoeid zijn met ingang van 2013, oplopend tot 2016, een bedrag van € 15 miljoen extra kosten. Dit is ongeveer de helft van de totale kosten van ruim € 31 miljoen. Voor deze extra kosten is dekking gevonden door een structurele verhoging van de eigen bijdragen op alle rechtsgebieden. De resterende kosten van € 16 miljoen worden gedekt binnen de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Over de kosten die gemoeid zijn met ‘Salduz’ is ingegaan in voornoemde brieven van 31 oktober 2011 en 4 mei 2012. Voorts is dit besproken in voornoemd AO en VAO van 30 november 2011 respectievelijk 7 december 2011.

Ad 2 Verhoging van de eigen bijdrage bij aanvragen om toevoegingen die voortkomen uit de verbreking van een huwelijkse of niet-huwelijkse relatie en daarmee samenhangende verzoeken

In de Inleiding van deze nota van toelichting is al kort ingegaan op de verhoging van de eigen bijdragen voor de verlening van rechtsbijstand bij de verbreking van een huwelijkse en niet-huwelijkse relatie en daarmee samenhangende verzoeken. In 2010 zijn er totaal in ongeveer 91.000 gevallen toevoegingen afgegeven zowel met het oog op de afwikkeling van echtscheidingen, ontbindingen van het huwelijk na scheiding van tafel en bed alsmede de beëindiging van de samenwoning (36.000) als zaken betreffende alimentatie of levensonderhoud, ouderlijk gezag of voogdij, omgangsregeling en boedelscheiding (55.000). In 2011 ging het om ongeveer 92.000 toevoegingen die zijn afgegeven voor echtscheidingen, ontbindingen van het huwelijk na scheiding van tafel en bed alsmede de beëindiging van de samenwoning (36.000) en vervolgzaken(56.000).

Gezien de hoge aantallen kan worden geconcludeerd dat afspraken die tussen partijen met het oog op de echtscheiding of verbreking van de relatie zijn gemaakt regelmatig opnieuw ter discussie worden gesteld. Door een extra verhoging van de eigen bijdrage van de rechtzoekende wordt verwacht dat partijen vanaf het begin van de verbreking van de relatie zich meer dan voorheen toeleggen op het realiseren van een duurzame oplossing. Om dit te realiseren worden verschillende middelen geboden.

Voorop staat het uitgangspunt dat de burger zo veel mogelijk zelf verantwoordelijkheid neemt. Dat geldt ook bij de afwikkeling van zaken bij het verbreken van de relatie. Van partijen die door het kiezen voor een huwelijkse of niet-huwelijkse band niet alleen een affectieve maar ook een zakelijke relatie zijn aangegaan, wordt verwacht dat ze bij de uitoefening van hun wens tot verbreking van die relatie eerst gezamenlijk proberen tot duurzame oplossingen te komen. Daarbij staan hen verschillende hulpmiddelen ter beschikking. Zo kunnen partijen zich door middel van een gesprek met het juridisch loket kosteloos laten informeren over de wijze van verbreking van de huwelijkse of niet huwelijkse relatie. Indien vervolgens een toevoeging om rechtsbijstand wordt aangevraagd, levert de voorafgaande gang naar het juridisch loket de rechtzoekende bovendien een korting, de zogenaamde diagnose en triage-korting, op de eigen bijdrage op (zie artikel 2, zesde lid, van het Besluit eigen bijdrage).

Daarnaast kunnen partijen zelf overgaan tot het invullen van de modellen van ouderschaps-, alimentatie- en financiële afwikkelingsplannen op Rechtwijzer.nl. Rechtwijzer.nl biedt verschillende concrete modellen die hetzij alleen, hetzij in samenspraak met de partner kunnen worden ingevuld. Partijen worden op deze wijze gestuurd in de mogelijkheden van afwikkeling van hun relatie. Door in deze voorfase al met elkaar na te gaan hoe de zaken na verbreking van de relatie geregeld kunnen worden, worden partijen bewust van hetgeen op hen afkomt. Tevens draagt vergroting van het inzicht in de situatie bij aan een meer gelijkwaardige positie van de partners. Bovendien wordt verwacht dat met het verkrijgen van dit inzicht ook enige ordening van de emotionele aspecten van de verbreking van de relatie plaatsvindt hetgeen een de-escalerend effect teweeg kan brengen. Vanwege de grote emotionele component van het verbreken van een relatie is het voor een adequate afwikkeling van de zaak van belang dat deze ordening vanaf het begin wordt gestimuleerd. In het verlengde van deze zelfhulpmiddelen ligt het gebruik van mediation bij de uiteindelijke afwikkeling van de verbreking van de relatie. Het is een taak van de mediator ervoor te zorgen dat de afspraken tussen partijen in voldoende mate evenwichtig zijn hetgeen bijdraagt aan de duurzaamheid daarvan. Ter facilitering van mediation wordt de eigen bijdrage voor het verkrijgen van gesubsidieerde mediation niet extra verhoogd. Van belang is dat de verplichte rechterlijke afhechting van de verbreking van een relatie hierbij is inbegrepen (artikel 8, vierde lid, van het Besluit toevoeging mediation). De rechtzoekende behoeft daarvoor dus niet nog eens een eigen bijdrage te betalen.

Ad 3 Opnieuw heffing eigen bijdrage bij een opvolgend deskundigenoordeel

Ingeval van toevoegingen is het uitgangspunt dat de cliënt wordt bijgestaan door één rechtsbijstandverlener. Deze rechtsbijstandverlener bouwt zo een vertrouwensband op met de cliënt en raakt goed ingevoerd in het dossier hetgeen de kwalitatieve afhandeling van de zaak ten goede komt. Om verschillende redenen kan een zaak worden overgenomen door een andere raadsman. Zo kan er een vertrouwensbreuk tussen de advocaat en de cliënt zijn ontstaan of is de rechtsbijstandverlener door ziekte niet in staat de rechtzoekende bij te staan.

Voor zover de advocaat werkzaam is binnen hetzelfde kantoorverband, krijgt hij daarvoor geen extra vergoeding (zie de artikelen 9 en 20, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000).

Wordt de zaak overgenomen door een advocaat die geen relatie heeft met het desbetreffende kantoor dan wordt aan de opvolgende advocaat een opslag van twee punten op het gebruikelijke forfait toegekend. Beide advocaten verdelen het bedrag in onderling overleg (zie artikel 33 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000).

Er zijn ook andere redenen om een andere advocaat in dezelfde zaak te raadplegen. Gedacht kan worden aan de behoefte die de rechtzoekende voelt om een herziene beoordeling van de zaak. Aangezien er in dit geval geen dwingende reden is een andere advocaat de zaak te laten beoordelen, maar hieraan wel extra kosten verbonden zijn, is het redelijk dat de rechtzoekende bijdraagt aan de kosten van een tweede of volgende herziene beoordeling. Deze tweede of volgende eigen bijdrage voor een dergelijk deskundigenoordeel is gelijk aan de eigen bijdrage die voor de procedure- of adviestoevoeging is verschuldigd.

Indien de rechtzoekende op grond van artikel 2, zesde lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand een korting van € 51,– heeft ontvangen op zijn eigen bijdrage omdat hij eerst bij het juridisch loket is langs geweest, wordt bij de betaling van de tweede of volgende eigen bijdrage geen rekening gehouden met deze korting. Hoewel het juridisch loket een eerste analyse van de zaak heeft gemaakt en geoordeeld heeft dat de zaak door een advocaat moet worden behandeld, is deze eerste beoordeling geen volwaardige beoordeling. Deze analyse biedt de advocaat echter wel inzicht in de zaak. Indien vervolgens een toevoeging voor een tweede of volgende deskundigenbericht wordt gevraagd, ligt het niet in de rede dat daarvoor een lagere eigen bijdrage wordt betaald. Dit is niet anders indien de rechtzoekende zonder meer de korting van € 51,– ontvangt omdat redelijkerwijs van hem niet verwacht mag worden dat hij langs het juridisch loket gaat. Dus ook in de gevallen genoemd in artikel 2, zevende lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 krijgt de rechtzoekende ingeval van een tweede of volgend herzien deskundigenoordeel geen korting van € 51,– op de eigen bijdrage. Ingeval een tweede advocaat om een herziene beoordeling wordt gevraagd, is het redelijk de gebruikelijke eigen bijdrage te vragen. Het ligt voor de hand dat rechtzoekenden die geen eigen bijdrage behoeven te betalen (zie artikel 6 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand), voor het consulteren van een andere advocaat in dezelfde zaak ten behoeve van een herziene beoordeling wel een eigen bijdrage betalen. Bij hen wordt de laagste eigen bijdrage in rekening gebracht. Deze eigen bijdrage wordt overeenkomstig artikel 38 van de Wet op de rechtsbijstand afgedragen aan de opvolgend advocaat.

In het verlengde van het vragen van een opvolgend deskundigenoordeel is het van belang te wijzen op artikel 3, aanhef en onder d, Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria. Hierin is geregeld dat rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend wordt indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarover reeds eerder door meer dan één rechtsbijstandverlener een advies is gegeven. In het artikelsgewijze deel van de nota van toelichting14 wordt aangegeven dat in het geval de rechtzoekende verzoekt om een andere rechtsbijstandverlener omdat hij ontevreden is over de hem verleende rechtsbijstand, deze verzoeken slechts kunnen worden toegewezen indien daarvoor goede gronden aanwezig zijn. Indien twee rechtsbijstandverleners onafhankelijk van elkaar tot de conclusie komen dat een bepaalde vordering of verweer geen kans maakt mag van de overheid niet verwacht worden dat zij ook nog eens een derde advocaat voor haar rekening naar de zaak laat kijken.

Ad 4 Opnieuw heffing eigen bijdrage in bewerkelijke zaken

De vergoeding van de rechtsbijstandverlener is gebaseerd op een forfaitair systeem dat is neergelegd in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Daarbij geldt per zaaktype een vaste vergoeding die is afgestemd op de gemiddelde tijdsbesteding voor dat soort zaken. Het aantal punten dat aan een zaaktype is toegekend komt overeen met het aantal uren dat gemiddeld aan het daarbij behorende zaaktype wordt besteed. Kern van het forfaitaire vergoedingensysteem vormt dus de uitmiddeling. Er zijn zaken die meer dan de gemiddelde tijdsbesteding in beslag nemen en er zijn zaken die minder dan de gemiddelde tijd vergen. Per saldo leidt het systeem er toe dat gemiddeld gezien een evenwichtige vergoeding wordt betaald.

Dit laat onverlet dat er zaken kunnen zijn, bijvoorbeeld vanwege de complexiteit, die in redelijkheid niet meer vallen binnen deze uitmiddeling. Hiervoor is een extra vergoedingsregeling getroffen in de artikelen 13 en 22, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, die erop neer komt dat een advocaat die meer dan drie maal het aantal punten in uren besteedt aan een zaak, een extra vergoeding krijgt. Voor elk uur boven deze norm ontvangt hij een uurvergoeding.

In deze bewerkelijke zaken loopt de tijdsinvestering van de rechtsbijstandverlener zodanig uit de pas met de te betalen eigen bijdrage dat de verhouding tussen de hoogte van deze bijdrage en de inzet van de advocaat disproportioneel is. Daarom wordt in dit wijzigingsbesluit geregeld dat de rechtzoekende opnieuw een eigen bijdrage moet betalen in bewerkelijke zaken. De hoogte van deze eigen bijdrage is gelijk aan de eigen bijdrage die in eerste instantie zou zijn geheven met dien verstande dat geen rekening wordt gehouden met de mogelijk toegekende korting van € 51 wegens het overleggen van een diagnosedocument van het juridisch loket met het oog op de aanvraag om een toevoeging. De extra bijdrage draagt er aan bij dat de rechtzoekende zijn belangen in de zaak scherper afweegt en bespreekt met zijn rechtsbijstandverlener.

Ook in het geval de rechtzoekende geen eigen bijdrage verschuldigd is, zal de rechtzoekende zijn belangen scherp moeten afwegen en bespreken met zijn rechtsbijstandverlener maar ligt het niet voor de hand met het oog op de bewerkelijkheid alsnog een eigen bijdrage te vragen. Het gaat in dat geval veelal om personen die over weinig financiële middelen beschikken. Dit betekent bijvoorbeeld dat de rechtzoekende die in staat van faillissement verkeert ingeval van een bewerkelijke zaak slechts eenmaal de laagste eigen bijdrage hoeft te betalen (artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand).

Ad 5 Lagere vergoeding bij een kennelijke afdoening van de zaak

In de brief van 31 oktober 201115 is aangekondigd dat ingeval een procedure eindigt in kennelijk niet-ontvankelijkheid het aantal punten gehalveerd wordt. De onderbouwing van deze maatregel is gekoppeld aan de rol die de advocaat in een dergelijke procedure speelt. Al in een eerste gesprek met een cliënt inventariseert een rechtsbijstandverlener het belang van de zaak en zal hij een inschatting maken van de haalbaarheid van de zaak. Daartoe zal hij enig feitenonderzoek moeten doen, de cliënt horen en wellicht enige stukken lezen. Uit deze inventarisatie zal blijken of de zaak bij de rechter enige kans van slagen heeft. Is er geen kans van slagen dan ligt het in de rede dat de advocaat zijn cliënt zal adviseren de zaak niet door te zetten. Indien de zaak met kennelijk niet-ontvankelijk wordt afgedaan, betekent dit dat de advocaat een evident andere inschatting van de zaak heeft gemaakt. Inherent aan een goede beroepsuitoefening door de advocaat is dat niet nodeloos wordt doorgeprocedeerd.

Bij de uitwerking van deze maatregel in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 is gebleken

dat bij een halvering van het puntenaantal, in zijn algemeenheid onvoldoende rekening is gehouden met de daadwerkelijke gemiddelde tijdsbesteding aan een eenvoudige rechtsvraag. Ingeval een procedure eindigt in een kennelijke niet ontvankelijkheid is de dienstverlening van de advocaat, goed vergelijkbaar met het geven van een eenvoudig rechtskundig advies dat binnen vier uur wordt gegeven en waarvoor, op grond van artikel 12, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, twee punten worden verkregen.

Tevens is bij de uitwerking van deze maatregel geconstateerd dat het niet consequent en logisch is om de overige kennelijke afdoeningen, zoals kennelijk onbevoegd, kennelijk ongegrond en kennelijk gegrond, buiten de werking van de regeling te houden. Immers ook voor de andere kennelijke afdoeningen geldt dat deze relatief snel door een kwalitatief goed handelend advocaat kunnen worden beoordeeld.

In dit wijzigingsbesluit is dan ook geregeld dat aan een procedure die wordt beëindigd door een kennelijke afdoening, twee punten worden toegekend.

Wordt in hoger beroep de uitspraak in eerste aanleg die strekt tot kennelijk niet-ontvankelijkverklaring van het beroep vernietigd, dan vindt geen herstel van de te betalen vergoeding plaats. Dit is inherent aan het systeem dat een toevoeging geldt voor de duur van één instantie (artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand). Indien de rechtbank in eerste aanleg wel is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling en deze uitspraak in hoger beroep wordt vernietigd omdat wordt vastgesteld dat de uitspraak in eerste aanleg had moeten strekken tot een kennelijk niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, wordt het puntenaantal eerst in hoger beroep verlaagd. Ook hier vindt om de hiervoor genoemde reden geen herstel van de te betalen vergoeding plaats.

Overigens heeft ook de raad ingeval van een vermoeden van nodeloos (door)procederen een signaalfunctie. De raad heeft tot taak de deken van de orde hierop te wijzen. Een dergelijke signaalfunctie draagt bij aan het uitoefenen van toezicht door de deken met het oog op een goed functionerende beroepsgroep.

Voor de volledigheid wordt in dit verband gewezen op artikel 3, onderdelen a, b, e, en f, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria, waarin gronden zijn opgenomen waarin rechtsbijstand niet wordt verleend als zijnde van elke grond ontbloot. In genoemde gevallen heeft het voor een advocaat per definitie geen zin om een procedure in gang te zetten. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvan gezien de recente rechtspraak redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze geen kans van slagen heeft. Maar ook ingeval de wettelijke termijn voor een instelling van een vordering of verweer is verstreken of als er geen nieuwe feiten en omstandigheden worden aangevoerd bij een tweede of volgende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft het starten van een procedure en daarmee het aanvragen van een toevoeging geen zin.

Ad 6 Aanpassing van de anticumulatieregeling

De anticumulatieregeling zoals deze gold voor de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit bepaalde dat indien binnen een half jaar na verlening van een toevoeging aan een rechtzoekende opnieuw een of meer toevoegingen werden verleend, de eigen bijdrage voor de tweede tot en met de vierde toevoeging de helft bedroeg van de eerst opgelegde eigen bijdrage. Deze bepaling had tot doel de rechtzoekende die binnen korte tijd bij veel procedures is betrokken financieel tegemoet te komen. In de brieven van 31 oktober 2011 en 4 mei 2012 is aangekondigd dat de anticumulatieregeling zou worden aangepast. De anticumulatieregeling zou zo worden ingericht dat indien binnen een jaar na verlening van een toevoeging aan een rechtzoekende meer dan drie toevoegingen zouden worden verleend, de eigen bijdrage voor de drie toevoegingen na afgifte van de eerste toevoeging de helft zou bedragen van deze eerste toevoeging maar dat vervolgens voor een vijfde en volgende toevoeging de eigen bijdrage anderhalf maal de eerst opgelegde eigen bijdrage zou bedragen. Voorts werd in de brief van 31 oktober 2011 aangekondigd dat de cyclus opnieuw zou beginnen indien de rechtzoekende gedurende twaalf maanden geen toevoegingen zou aanvragen. Dit zou betekenen dat de rechtzoekende gedurende één jaar toevoegvrij zou moeten zijn om weer in aanmerking te komen voor de anticumulatieregeling. In het geval de rechtzoekende voor ommekomst van het toevoegvrije jaar één of meerdere toevoegingen zou aanvragen, zou hij de volle eigen bijdrage voor elke toevoeging moeten betalen.

Bij de uitwerking van deze beleidsmaatregel in dit wijzigingsbesluit bleek de regeling alsmede de toepassing ervan bijzonder ingewikkeld. Hierdoor werd gevreesd voor hoge uitvoeringskosten, mede gezien het feit dat met de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit ook nog rekening moet worden gehouden met de verschillende hoogten van eerst opgelegde eigen bijdragen waaraan de volgende eigen bijdragen gekoppeld zouden moeten worden. Dit laatste zou inhouden dat als de rechtzoekende zijn eerste toevoeging zou verkrijgen ten behoeve van een echtscheidingprocedure deze hogere eigen bijdrage, met de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit, het uitgangspunt zou vormen voor de werking van de anticumulatieregeling. Indien de rechtzoekende een eerste toevoeging zou verkrijgen waarvoor de gebruikelijke eigen bijdrage geldt, zou deze normale eigen bijdrage het uitgangspunt vormen voor de toepassing van de anticumulatieregeling. Een toepassing van de anticumulatieregeling die afhankelijk is van de eigen bijdrage die voor de eerste toevoeging wordt betaald, is niet wenselijk.

Het bovenstaande heeft ertoe geleid dat met de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit de anticumulatieregeling niet wordt aangepast maar wordt afgeschaft. Hierbij heeft ook de mogelijkheid van een multitoevoeging een belangrijke rol gespeeld.

Rechtzoekenden met veel schuldgerelateerde problemen ontvangen een multitoevoeging. Daarbij krijgt de rechtzoekende een casemanager toegewezen die de rechtzoekende behulpzaam is bij het zoeken naar een duurzame oplossing voor geschillen die naar hun oorzaak en oplossing als samenhangend kunnen worden beschouwd. De rechtzoekende betaalt slechts eenmaal de eigen bijdrage. Op deze wijze worden deze veelgebruikers zo adequaat mogelijk geholpen. Dit laat onverlet dat het niet onredelijk is dat degenen die meer gebruik maken van de juridische dienstverlening ook meer betalen.

Ad 7 Tweede tranche verlaging vergoeding rechtsbijstandverleners.

De maatregelen die zien op het opnieuw heffen van een eigen bijdrage bij een opvolgend deskundigenonderdeel en in bewerkelijke zaken, een lagere vergoeding bij kennelijke beslissingen en afschaffing van de anticumulatieregeling zorgen ervoor dat de tweede tranche verlaging van het tarief rechtsbijstandverleners op 2% uitkomt (zie ook in deze toelichting onder de Inleiding en onder Financiële gevolgen). Deze tweede tranche verlaging is evenals de eerste tranche berekend op basis van de gegevens van 2010.

De toegang tot het recht

Met dit wijzigingsbesluit wordt beoogd de voorzieningen binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand die de toegang tot het recht faciliteren, beheersbaar te houden. Dit betekent niet dat daarmee de toegang tot het recht wordt belemmerd. Juist om de toegang tot het recht niet te belemmeren wordt met een diversiteit van maatregelen een evenwichtige spreiding van de belangen die worden geraakt, bereikt.

Daarbij geldt als algemeen uitgangspunt dat van burgers wordt verwacht dat zij meer dan voorheen hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Dit geldt ook voor het zoeken naar alternatieve oplossingen voor hun juridische problemen. Door de voorgestane maatregelen worden zij hierin gestimuleerd. Het juridisch loket kan daarbij ondersteunen. De medewerkers van het juridisch loket hebben inzicht in de vele mogelijkheden die er bestaan ter oplossing van een probleem. Zij analyseren het probleem en adviseren over de oplossingsrichting. Het consulteren van een advocaat is lang niet altijd noodzakelijk. Vaak zijn er andere – eenvoudigere – en effectievere oplossingsrichtingen die tot hetzelfde of soms zelfs tot een beter resultaat leiden. Opdat rechtzoekenden worden gestimuleerd dit loket te bezoeken alvorens naar een advocaat te gaan, is hun dienstverlening gratis. Verder wordt door de raad op het internet door middel van de ‘Rechtwijzer’ ondersteuning geboden bij het oplossen van veel voorkomende conflicten.16 Een verdere stimulans gaat uit van het per 1 juli 2011 ingevoerde model van diagnose en triage17. Dit houdt in dat de rechtzoekende die van het juridisch loket een diagnosedocument heeft gekregen waarin wordt geadviseerd om naar een advocaat te gaan vervolgens een korting van € 51,– ontvangt op de eigen bijdrage die moet worden betaald in het kader van de verleende toevoeging.

Dus als een rechtzoekende bijstand van een advocaat behoeft, staat de weg naar de gesubsidieerde rechtsbijstand open. Artikel 18 van de Grondwet bepaalt dat een ieder zich in rechte en in administratief beroep kan doen bijstaan. Om de uitoefening van dit recht te kunnen effectueren, bepaalt de Grondwet voorts dat de wet regels stelt omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen. Dit is uitgewerkt in de Wet op de rechtsbijstand en de daarop gebaseerde regelgeving, zoals het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Behalve in de Grondwet is het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand gewaarborgd in artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, artikel 14 IVBPR en artikel 6 EVRM. Op grond van het derde lid, onderdeel c, van artikel 6 EVRM heeft een ieder tegen wie vervolging is ingesteld het recht om kosteloos door een toegevoegd advocaat te worden bijgestaan, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen en indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen. Naast strafrechtelijke procedures heeft het EVRM ook betekenis voor andere gerechtelijke procedures. Al in vroege jurisprudentie van het EHRM is een recht op effectieve toegang tot de rechter erkend op grond van artikel 6, eerste lid, EVRM18, ook in civielrechtelijke zaken19. In civielrechtelijke context heeft het EHRM erkend dat gesubsidieerde rechtsbijstand vereist kan zijn indien van een procespartij niet verwacht kan worden dat hij zich behoorlijk kan verdedigen. Dat dient vervolgens in iedere afzonderlijke casus te worden beoordeeld aan de hand van enkele criteria: de ernst van het belang van betrokkene in de zaak en de complexiteit van de zaak20.

Uit jurisprudentie van het EHRM volgt dat aan lidstaten vrijheid toekomt bij de inrichting van een systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand21. Er bestaat geen absoluut recht op gesubsidieerde rechtsbijstand, in die zin dat gesubsidieerde rechtsbijstand beschikbaar moet worden gesteld voor alle civielrechtelijke geschillen; het recht kan worden onderworpen aan bepaalde voorwaarden en beperkingen22. Het EHRM heeft expliciet erkend dat een stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, gelet op de beperkte publieke middelen die beschikbaar zijn voor civielrechtelijke zaken, alleen kan functioneren wanneer dat stelsel de mogelijkheid biedt om zaken te selecteren die voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking komen23. Het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand mag daarom worden onderworpen aan bepaalde beperkingen of voorwaarden, waaronder de betaling van een eigen bijdrage24, met dien verstande dat de beperking niet de essentie van het recht mag aantasten, een legitiem doel moet beogen en dat de toegepaste maatregel in een redelijke verhouding tot het beoogde doel moet staan25.

Niet alleen de overheid maar ook de rechtzoekende en een eventuele wederpartij zijn erbij gebaat dat de oplossing op een zo efficiënt mogelijke wijze tot stand komt. Dit wil niet zeggen dat daarmee de toegang tot het recht is afgesneden. Wel zal de burger een betere afweging moeten maken over de weg die hij wil bewandelen om zijn probleem op te lossen. De in dit besluit geregelde maatregelen zullen daartoe bijdragen. Of de toegang tot het recht belemmerd wordt, is afhankelijk van het concrete geval. Er zijn daarvoor geen absolute grenzen aan te geven. Bij het ontwikkelen van de voorgestane maatregelen op het terrein van de toegang tot het recht is telkens meegewogen dat de toegang tot het recht in zijn algemeenheid niet wordt belemmerd.

Financiële gevolgen

Zoals in de inleiding van het algemeen deel van deze nota van toelichting al is aangegeven, bestaat de wens het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand als zodanig beheersbaar te houden. De financiële druk op het stelsel blijft toenemen. De onderstaande tabel maakt de ontwikkelingen van de kosten inzichtelijk. Daarbij moet bedacht worden dat de gesubsidieerde rechtsbijstand een open einde financiering betreft.

Uitgaven gesubsidieerde rechtsbijstand

2006

2007

2008

2009

2010

2011

Totaal € (mln.)

388,45

416,57

425,92

451,54

471,56

484,70

De oorzaak van de toename van de kosten van gesubsidieerde rechtsbijstand ligt niet alleen in het toenemend beroep dat op rechtsbescherming wordt gedaan, maar ook in de noodzaak deze rechtsbescherming uit te breiden.

Vanuit de wens het stelsel als zodanig beheersbaar te houden, is dit besluit noodzakelijk om

een deel van de structurele taakstelling van € 50 miljoen op de gesubsidieerde rechtsbijstand, zoals deze voortvloeit uit het regeerakkoord van oktober 2010, te realiseren.

Opgemerkt wordt dat onderstaande besparingen afwijken van de bedragen die zijn genoemd in de brief van 31 oktober 2011. De reden daarvan is dat de berekeningen zijn gebaseerd op meer gedetailleerde informatie, waarbij rekening is gehouden met de spreiding over de verschillende inkomenstredes, de samenhang tussen de verschillende maatregelen zoals diagnose en triage en de invloed van veelgebruik.

Met dit besluit worden de volgende besparingen geboekt:

1. Generieke verhoging van de eigen bijdrage:

€ 12 miljoen

Voor het berekenen van dit bedrag wordt uitgegaan van het aantal door de raad afgegeven toevoegingen. In 2011 zijn 247.042 toevoegingen afgegeven waarvoor een eigen bijdrage is betaald. Van dit aantal zijn er 68.507 afgegeven voor zaken betreffende het beëindigen van een relatie. Aangezien voor deze laatste categorie zaken een extra hoge eigen bijdrage wordt gevraagd wordt de meeropbrengst daarvoor afzonderlijk berekend (zie onder 2). Met het oog op het berekenen van de generieke verhoging van de eigen bijdrage wordt dus in beginsel uitgegaan van 178.535 (247.042 – 68.507) afgegeven toevoegingen. Voor het berekenen van de taakstelling wordt uitgegaan van het aantal toevoegingen in 2011, aangezien dat jaar het meest recente totaaloverzicht biedt en op die manier rekening kan worden gehouden met de met ingang van 1 juli 2011 ingevoerde maatregel van diagnose en triage. Op basis van een eerste verkenning van de raad wordt ervan uitgegaan dat in 50% van de hier betreffende gevallen een diagnose en triage korting wordt gegeven. Daarnaast is rekening gehouden met de verhoging van de eigen bijdrage voor lichte adviestoevoegingen en met het feit dat de anticumulatieregeling in ongeveer 18% van de zaken wordt toegepast.

   

2. Verhoging van de eigen bijdrage bij verbreking huwelijkse ofniet-huwelijkse relatie:

€ 12,8 miljoen

De generieke verhoging werkt ook door bij de extra verhoging van de eigen bijdrage in zaken betreffende een beëindiging van een relatie. Het gaat hier om 68.507 afgegeven toevoegingen. Hoewel de toepassing van diagnose en triage in dit soort zaken op basis van de gegevens van de raad voor rechtsbijstand over de tweede helft van 2011 is berekend op gemiddeld 20%, wordt een zekere toename daarvan verwacht. Om die reden wordt uitgegaan van een gemiddelde van 30%. Daarnaast is rekening gehouden met het feit dat de anticumulatieregeling in ongeveer 14% van de zaken wordt toegepast en een verhoging van de eigen bijdrage voor lichte adviestoevoegingen.

   

3. Heffen eigen bijdrage bij een tweede of volgende deskundigenadvies:

€ 0,4 miljoen

In 2010 is in 6091 zaken een toevoeging afgegeven waarbij een opvolgend deskundigenoordeel door de rechtzoekende is gevraagd. In 2011 is dit aantal 4761. Er wordt niet bijgehouden in hoeveel gevallen dit opvolgend deskundigenoordeel voor de rechtzoekende uitsluitend van belang was voor het wegnemen van de twijfel over het oordeel van een andere rechtsbijstandverlener. Naar verwachting is het aantal gevallen waarin een vertrouwensbreuk ertoe noopt zich te wenden tot een andere rechtsbijstandverlener beperkt en wordt geschat op maximaal 10 %. Bij de berekening van de meeropbrengst van deze maatregel is rekening gehouden met de anticumulatieregeling.

   

4. Opnieuw eigen bijdrage heffen in bewerkelijke zaken:

€ 0,1 miljoen

Indien de zaak als bewerkelijk wordt aangemerkt, wordt aan de rechtzoekende opnieuw een eigen bijdrage gevraagd. Het aantal afgegeven toevoegingen waarbij de zaak is aangemerkt als bewerkelijk en waarvoor een eigen bijdrage is betaald, bedraagt in 2010: 1880 en in 2011:1117. Bij de berekening van de meeropbrengst van deze maatregel is de anticumulatieregeling betrokken. Tevens is een aparte berekening gemaakt voor het aantal bewerkelijke zaken waarvoor geen eigen bijdrage behoefde te worden betaald maar waarbij deze eigen bijdrage wel wordt opgelegd na inwilliging van de bewerkelijkheidsaanvraag. Het aantal bewerkelijke zaken waarvoor geen eigen bijdrage behoefde te worden betaald is echter zeer gering. Wederom uitgaande van de aantallen in 2010 en 2011 is het gemiddelde 204.

   

5. Lagere vergoeding in geval van een kennelijke afdoening van de zaak:

€ 3 miljoen

Het aantal kennelijke afdoeningen wordt niet bijgehouden door de raad en derhalve hebben de data van de raad in combinatie met die van de Raad voor de rechtspraak, de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het CBS gediend ter onderbouwing van de meeropbrengst. Aangezien de kennelijke afdoeningen zich met name in bestuurszaken voordoen, zijn bestuurzaken waarvoor in 2010 en 2011 een toevoeging is afgegeven als uitgangspunt genomen. In relatie tot het totaal van instroom aan zaken en rekening houdend met de grofmazigheid van de berekening, eindigt ongeveer 15% van de zaken met een kennelijke afdoening.

   

6. Afschaffen anticumulatieregeling:

€ 5,1 miljoen

De berekening van dit bedrag volgt uit het cijfermateriaal dat is gebruikt voor de berekening van de opbrengsten van de verhoging van de eigen bijdragen. Dit betekent dat de meeropbrengst € 3,6 miljoen hoger is in vergelijking met de in beginsel voorgestelde aanpassing van de anticumulatieregeling die was begroot op een opbrengst van maximaal € 1,5 miljoen. Deze extra opbrengst zal worden gebruikt ter dekking van opnieuw tegenvallende kosten van de gesubsidieerde rechtsbijstand ten gevolge van de btw-verhoging en volumegroei.

   

7. Tweede tranche verlaging vergoeding rechtsbijstandverleners:

€ 6,97 miljoen

Bij de berekening van de verlaging van de vergoeding van rechtsbijstandverleners wordt uitgegaan van het bedrag dat bespaard zou worden als de anticumulatieregeling zou worden aangepast op de wijze als verwoord in de brief van 31 oktober 2011. Zoals hiervoor onder 6 is aangegeven wordt de opbrengst die de afschaffing van de anticumulatieregeling met zich brengt gebruikt ter dekking van nieuwe tegenvallende kosten ten gevolge van de volumegroei van het aantal toevoegingen en de btw-verhoging.

Consultatie en voorhang

Een concept van dit besluit is ter consultatie voorgelegd aan de Orde, de raad, de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Raad voor de Rechtspraak.

Een ontwerp van dit besluit is overeenkomstig de op grond van artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand voorgeschreven voorhangprocedure aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd en in de Staatscourant bekendgemaakt (Stcr. 2012 nr. PM).

Administratieve lasten

Voor burgers en bedrijfsleven zijn aan dit besluit geen administratieve lasten of andere nalevingskosten verbonden. Overeenkomstig het Convenant over het beëindigen van de ex ante toetsing voorgenomen wet- en regelgeving Justitie van 24 september 2009 is dit besluit niet ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal).

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

De definitiebepaling is in overeenstemming gebracht met aanwijzing 100, onder 2, van de Aanwijzingen voor de regelgeving26. Voorts is de definitie toegevoegd van opvolgend deskundigenoordeel. Indien rechtsbijstand wordt verleend op basis van een toevoeging en de rechtzoekende twijfelt aan het oordeel van de rechtsbijstandverlener, staat het de rechtzoekende vrij een tweede of volgende deskundigenoordeel aan te vragen. Dit tweede of volgende deskundigenoordeel valt onder het bereik van de toevoeging. Met de inwerkingtreding van dit besluit staat het de rechtzoekende nog steeds vrij een tweede of opvolgend deskundigenoordeel binnen dezelfde toevoeging aan te vragen met dien verstande dat hij daarvoor voortaan een eigen bijdrage verschuldigd is. Zie verder het algemeen deel van de nota van toelichting onder maatregel 3 en wijzigingsartikel I, onderdeel B, onder 4, onderdeel C, artikel 2b, onderdeel E, onder 2 en onderdeel G.

Artikel I, onderdeel B, onder 1

Zoals in het algemeen deel van de nota van toelichting (zie onder De maatregelen, ad 1) is aangegeven is de generieke verhoging van de eigen bijdrage het gevolg van de extra kosten die gemoeid zijn met de verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand door een rechtsbijstandverlener aan een door de politie aangehouden verdachte voorafgaand aan het politieverhoor.

Bij de aanpassing van de eigen bijdragen in dit wijzigingsbesluit is uitgegaan van de eigen bijdragen zoals opgenomen in de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 31 oktober 201127. Onder toepassing van artikel 3 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand zijn deze bedragen met ingang van 1 januari 2012 geïndexeerd en aldus opgenomen in dit wijzigingsonderdeel.

Bij de keuze omtrent de verhoging van de bedragen heeft voor ogen gestaan de minst draagkrachtigen zoveel mogelijk te ontzien. Dat ook zij een substantiële bijdrage moeten leveren is in het licht van de benodigde ombuiging noodzakelijk nu de minst draagkrachtigen ruim 80% van het gebruik van gesubsidieerde rechtsbijstand voor hun rekening nemen. Zowel in absolute zin als verhoudingsgewijs wordt de eigen bijdrage voor de hoogste categorie het minst verhoogd. Dit heeft te maken met het feit dat aan de rechtzoekende geen eigen bijdrage gevraagd kan worden die hoger is dan de vergoeding die de rechtsbijstandverlener van de overheid ontvangt. Omdat de gemiddelde vergoeding € 852, – (2011) bedraagt, is de ruimte voor verhoging van de eigen bijdrage voor de hoogste inkomenscategorie uiterst beperkt.

Artikel I, onderdeel B, onder 2

De verhoging van de eigen bijdrage voor de lichte adviestoevoeging is noodzakelijk om het huidige evenwicht tussen de eigen bijdrage voor lichte adviestoevoegingen en de eigen bijdrage voor proceduretoevoegingen te behouden.

Artikel I, onderdeel B, onder 3

De verhoging van de eigen bijdrage die een rechtspersoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging vloeit voort uit de systematiek waarbij de eigen bijdrage van een rechtspersoon gekoppeld is aan de hoogste eigen bijdrage van een natuurlijk persoon.

Artikel I, onderdeel B, onder 4, onderdeel C, artikel 2b, onderdeel E, onder 2, onderdeel G

Deze wijzigingsonderdelen regelen dat voortaan een eigen bijdrage verschuldigd is, indien de procedure- of adviestoevoeging ten behoeve van rechtsbijstand uitsluitend is aangevraagd met het oog op een tweede of volgende deskundigenoordeel om twijfel over het eerste deskundigenoordeel weg te nemen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze nota van toelichting (zie onder De maatregelen, ad 3).

Artikel I, onderdeel C, artikel 2a

Dit wijzigingsonderdeel voegt een nieuw artikel 2a toe (zie ook onder De maatregelen, ad 2 in de Inleiding van het algemeen deel van deze nota van toelichting). De eerste drie leden bepalen dat een hogere eigen bijdrage door de rechtzoekende verschuldigd is voor een toevoeging die ziet op de verlening van rechtsbijstand bij verbreking van een huwelijkse of niet-huwelijkse relatie en de daarmee samenhangende verzoeken. Zowel de verbreking van een huwelijkse of niet-huwelijkse relatie als de daarmee samenhangende verzoeken moeten in ruime zin worden uitgelegd. De verbreking van de huwelijkse of niet-huwelijkse relatie ziet zowel op de echtscheiding, de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, de scheiding van tafel en bed, de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed als op de verbreking van een niet geregistreerde vorm van samenleven of een relatie. Ook bij een niet geregistreerde vorm van een relatie kunnen immers kinderen in het spel zijn waar bijvoorbeeld het gezag over de kinderen in het geding kan zijn. Ook voor dit soort zaken geldt dat voor een toevoeging die ziet op de verlening van rechtsbijstand een hogere eigen bijdrage betaald moet worden.

Het vierde lid regelt de eigen bijdrage die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudig rechtskundig advies bij verbreking van een huwelijkse of niet-huwelijkse relatie en de daaruit voortvloeiende verzoeken.

Het vijfde lid bevat een hardheidsclausule die de toegang tot het recht waarborgt. In zijn algemeenheid kan immers niet worden gezegd dat afspraken niet duurzaam zijn als bijvoorbeeld de alimentatie kort na de echtscheiding opnieuw wordt betwist. In het geval dat één van de ex-echtelieden vlak na de echtscheiding zijn baan verliest en daardoor onvoldoende draagkracht ontstaat voor de alimentatie van bijvoorbeeld de kinderen is de gang naar de rechter noodzakelijk. Het kan in dergelijke gevallen onredelijk zijn om de rechtzoekende voor een verzoek tot aanpassing van het alimentatiebedrag de hogere eigen bijdrage te laten betalen. Hiermee is rekening gehouden in het vijfde lid van artikel 2a. Het bestuur van de raad kan in dergelijke gevallen beslissen de ‘normale’ eigen bijdrage op te leggen die verschuldigd zou zijn op grond van artikel 2 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand. Gelet op de vele verschillende omstandigheden die zich in de praktijk kunnen voordoen, is het niet mogelijk of wenselijk om een uitputtende opsomming van uitzonderingssituaties in deze nota van toelichting op te nemen.

Overigens wordt in dit verband ook gewezen op artikel 4, onderdelen b, c en d, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand. Hierin is geregeld dat de rechtzoekende gedurende de periode waarin hij in staat van faillissement verkeert, of waarin de schuldsaneringsregeling van toepassing is of gedurende welke een schriftelijk vastgelegd akkoord met betrekking tot een buitengerechtelijke schuldsanering, ondertekend door alle schuldeisers en de schuldenaar overeenkomstig de daarin opgenomen verplichtingen wordt uitgevoerd de laagste eigen bijdrage verschuldigd is.

Bij de aanpassing van de eigen bijdragen in dit wijzigingsbesluit is uitgegaan van de eigen bijdragen zoals opgenomen in de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 31 oktober 201128. Onder toepassing van artikel 3, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand zijn deze bedragen met ingang van 1 januari 2012 geïndexeerd en aldus opgenomen in dit wijzigingsonderdeel.

Artikel I, onderdeel C, artikel 2c

Het nieuwe artikel 2c regelt dat de rechtzoekende opnieuw de eigen bijdrage moet betalen in bewerkelijke zaken (zie ook onder De maatregelen, ad 4 in het algemeen deel van deze nota van toelichting). Deze eigen bijdrage is in beginsel gelijk aan het bedrag dat de rechtzoekende in eerste instantie voor de toevoeging heeft moeten betalen. Er wordt echter geen rekening gehouden met de in eerste instantie doorgevoerde korting op de eigen bijdrage wegens de toepasselijkheid van diagnose en triage. Als de eigen bijdrage bijvoorbeeld in het kader van diagnose en triage op grond van artikel 2, zesde lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, verlaagd is, is niet dit lagere bedrag opnieuw verschuldigd maar de eigen bijdrage die zonder die korting betaald had moeten worden. De rechtsbijstandverlener verricht immers zoveel meer tijd aan de zaak dan gemiddeld aan een dergelijke zaak wordt besteed dat het opleggen van een ‘volle’ eigen bijdrage niet onredelijk is.

Artikel I, onderdeel D

Dit wijzigingsonderdeel regelt dat de hoogte van de eigen bijdragen in artikel 2a (nieuw), van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, jaarlijks geïndexeerd worden. Deze indexering vindt jaarlijks met ingang van 1 januari plaats op eenzelfde wijze als de inkomensgrenzen bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en de hoogte van de eigen bijdragen bedoeld in de artikelen 2 en 4, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand.

Artikel I, onderdeel E, onder 1

In artikel 4, eerste lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, wordt geregeld in welke gevallen een rechtzoekende voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, in afwijking van artikel 2, eerste en tweede lid, van genoemd besluit, altijd de laagste eigen bijdrage betaalt. Het betreft hier situaties waarbij op voorhand kan worden aangenomen dat de rechtzoekende over weinig financiële middelen beschikt. De aanhef van het eerste lid wordt in die zin technisch aangepast dat daarin de nieuw geregelde laagste eigen bijdrage wordt opgenomen. Daardoor blijft de afstemming met de laagste eigen bijdrage, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid behouden. Uit deze bepaling volgt dat altijd de laagste eigen bijdrage verschuldigd is door de rechtzoekende die in staat van faillissement verkeert en aan wie een toevoeging is verleend ten behoeve van de verbreking van een (niet-)huwelijkse relatie (zie ook de toelichting op wijzigingsonderdeel I, onderdeel C, artikel 2a ). Ook in de andere in dat artikel genoemde situaties is de rechtzoekende altijd de laagste eigen bijdrage verschuldigd, dus ook in het geval hij tijdens een dergelijk situatie zijn relatie verbreekt. Het betreft hier de rechtzoekende die gebonden is aan een schuldsaneringsregeling of aan een schriftelijk vastgelegd akkoord inzake een buitengerechtelijke schuldsanering.

Zowel bij een opvolgend deskundigenoordeel als bij bewerkelijke zaken wordt bij het opleggen van een nieuwe eigen bijdrage voor dezelfde zaak geen rekening gehouden met de korting die was gegeven op basis van diagnose en triage. Dit wordt nader uitgelegd in de toelichting onder Artikel I, onderdeel C, artikel 2a.

Artikel I, onderdeel F

Dit wijzigingsonderdeel ziet op de afschaffing van de anticumulatieregeling. In het algemeen deel van de nota van toelichting is al op de wijziging van artikel 5, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, ingegaan (zie onder De maatregelen, ad 6).

Artikel II, onderdeel A

De aanpassing van artikel 3, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 ziet op de verdere verlaging van de vergoeding van rechtsbijstandverleners en mediators. In het algemeen deel van de nota van toelichting is hier reeds op ingegaan (zie onder De maatregelen, ad 7).

Artikel II, onderdelen B tot en met E

In het algemeen deel van de nota van toelichting (zie onder De maatregelen ad 5) is al uitgebreid inhoudelijk ingegaan op de maatregel van een lagere vergoeding bij een kennelijke afdoening van de zaak. De wijzigingsonderdelen B, C, onderdelen 1 en 2, D en E, regelen dat in al deze gevallen een vergoeding van twee punten wordt toegekend aan de rechtsbijstandverlener. Wijzigingsonderdeel B voegt hiertoe een nieuw lid aan het algemene artikel 5 toe. Wijzigingsonderdeel C, introduceert de vergoeding van twee punten in geval van een kennelijke beslissing bij procedures die gevoerd worden in het kader van een eerste of tweede en volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000.

Het woord ‘evenwel’ in de tweede volzin van artikel 5a, vijfde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, vervalt omdat bij tweede en volgende aanvragen niet alleen meer twee punten worden vergoed indien de aanvraag eindigt in een beslissing op grond van artikel 30, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000, maar ook ingeval een tweede en volgende aanvraag eindigt in beslissing kennelijk niet bevoegd, kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk (on)gegrond.

Wijzigingonderdeel C, onder 3, bevat een tekstuele aanpassing.

Wijzigingsonderdelen D en E regelen dat ongeacht in welke instantie hierover wordt beslist, ook twee punten worden toegekend als een strafzaak eindigt door een kennelijke afdoening.

Artikel III

Artikel 14, eerste lid, van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders is met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd bij het Besluit aanpassing vergoeding en indexering rechtsbijstandverleners29. Met deze aanpassing is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De wijzigingen in voornoemd artikel zijn technisch van aard. Bij de wijziging in onderdeel c van genoemd artikel zijn destijds de woorden ‘en het daaraan voorafgaande jaargemiddelde’ niet in de wijziging meegenomen. Deze omissie wordt door dit wijzigingsonderdeel hersteld.

Artikel IV

Op het moment dat dit besluit in werking treedt, zijn er zaken waarvoor al een toevoeging is aangevraagd en die nog afgewikkeld moeten worden. Het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand zoals dat luidde op de dag vóór de dag van inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op alle aanvragen om een toevoeging die door het bestuur van de raad zijn ontvangen vóór de dag van deze inwerkingtreding. Hiermee wordt bereikt dat een al ingezet traject op basis van het op dat moment geldende recht kan worden afgedaan. Tussentijdse herzieningen in lopende trajecten zijn daardoor niet nodig, waarmee problemen van overgangsrechtelijke aard voorkomen worden.

Mutatis mutandis geldt dit voor de puntentoekenning op grond van de artikelen 5 (nieuw) en 19 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.

Voor wat betreft het basisbedrag dat ten grondslag ligt aan de vaststelling van de vergoeding van rechtsbijstandverleners voorziet het geldende artikel 3, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 al in een (gelijkluidende) overgangsbepaling.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Kamerstukken II 2001/02, 27400, VI, nr. 67.

X Noot
2

Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VI, nr. 13, 2008/09, 31753, nrs. 1, 4 en10, 2009/10, 31753, nr. 22.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, 31 753, nr. 27.

X Noot
4

Kamerstukken II 2010/11, 31 753, nr. 35.

X Noot
5

Zie brieven van de Nederlandse orde van advocaten en de raad voor rechtsbijstand van 20 mei 2011 en 7 juni 2011 (www.advocatenorde.nl, Kamerstukken II 2010/11, 31753, nr. 38).

X Noot
7

Kamerstukken II 2010/11, 31 753, nr. 39.

X Noot
8

Stb. 2011, 590.

X Noot
9

Stb. 2011, 526.

X Noot
10

Kamerstukken II 2010/11, 31753, nr.49.

X Noot
11

Handelingen II 2011/12, nr.23, item 4.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2011/12, 31753, nr. 51.

X Noot
13

27 november 2008, NJ 2009, 214.

X Noot
14

Stb. 1994, 32.

X Noot
15

Kamerstukken II 2011/12, 31753, nr. 39.

X Noot
17

Stb. 2011, 322.

X Noot
18

EHRM 21 februari 1975 (Golder / Verenigd Koninkrijk).

X Noot
19

EHRM 9 oktober 1979 (Airey / Ierland); en EHRM 16 juli 2002 (P., C. en S. / Verenigd Koninkrijk). 

X Noot
20

EHRM Airey / Ierland; EHRM 28 maart 1990 (Granger / VK); EHRM 24 mei 1991 (Quaranta / Zwitserland); en EHRM 15 februari 2005 (Steel en Morris / VK).

X Noot
21

EHRM 26 juli 2005 (Podbielski en PPU Polpure / Polen).

X Noot
22

EHRM P., C. en S / Verenigd Koninkrijk.

X Noot
23

EHRM 26 februari 2002 (Del Sol / Frankrijk); en EHRM 16 april 2002 (Iviso / Verenigd Koninkrijk). Zie tevens ECRM 10 juli 1980 (X. / Verenigd Koninkrijk); en ECRM 10 januari 1991 (Garcia / Frankrijk).

X Noot
24

EHRM 25 september 1992 (Croissant / Duitsland).

X Noot
25

EHRM Ashingdane / Verenigd Koninkrijk. Vergelijk tevens HvJEU 22 december 2010 (DEB / Duitsland).

X Noot
26

Stcrt 1992, 230, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 1 april 2011, Stcrt. 2011, 6602.

X Noot
27

Kamerstukken II 2011/12, 31753, nr.39.

X Noot
28

Kamerstukken II 2011/12, 31753, nr.39.

X Noot
29

Stb. 2011, 590.

Naar boven