Beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 6 mei 2011, nr. PO/B&S/283923, houdende regels voor een experiment tot flexibilisering van de onderwijstijd in het basisonderwijs (Beleidsregel experiment flexibiliseren onderwijstijd)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2 van de Experimentenwet onderwijs en artikel 4:81 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. WPO:

Wet op het primair onderwijs;

c. basisschool:

bekostigde school waar basisonderwijs wordt gegeven, niet zijnde een speciale school voor basisonderwijs.

Artikel 2. Het experiment flexibiliseren onderwijstijd

  • 1. Basisscholen die tijdens de vastgestelde zomervakantie, of delen daarvan, open willen zijn en die daarbij willen afwijken van de bepalingen van de WPO op het gebied van onderwijstijd, kunnen bij de minister een aanvraag doen voor een experiment flexibiliseren onderwijstijd.

  • 2. Een experiment richt zich op de volgende mogelijkheden tot flexibiliseren van de onderwijstijd:

    • a. afwijking van het bepaalde ten aanzien van de zomervakantie zoals vastgesteld op grond van artikel 15, tweede lid, van de WPO waarbij het onderwijs gegeven in die zomervakantie meetelt voor het aantal uren onderwijs dat een leerling op grond van artikel 8, zevende lid, onderdeel b, van de WPO tenminste moet ontvangen.

    • b. afwijking van het in artikel 8, zevende lid, onderdeel b, van de WPO bepaalde ten aanzien van het aantal dagen onderwijs voor de laatste 6 schooljaren.

  • 3. Het doel van het experiment flexibiliseren onderwijstijd is bij een aantal scholen te onderzoeken wat de effecten zijn van het verder flexibiliseren van de onderwijstijd.

  • 4. Scholen die subsidie ontvangen op basis van de Subsidieregeling onderwijstijdverlenging basisonderwijs zijn uitgesloten van het experiment.

Artikel 3. De aanvraagprocedure voor een experiment

  • 1. De aanvraag voor een experiment flexibiliseren onderwijstijd wordt door het bevoegd gezag van de school gedaan. Hierbij wordt beschreven hoe de school de onderwijstijd wil invullen, de voorbereidingen die zijn getroffen om het nieuwe rooster in te voeren en hoe wordt samengewerkt met de organisatie(s) voor kinderopvang.

  • 2. Er zijn maximaal 10 experimenten mogelijk. Uit de aanmeldingen wordt een selectie gemaakt op grond van de volgende criteria:

    • a. het stadium van voorbereiding,

    • b. volgorde van ontvangst van de aanvragen,

    • c. diversiteit van de aanmeldingen,

    • d. de samenwerking met de kinderopvangorganisatie(s).

  • 3. Aanvragen die niet voldoen aan de eisen worden aan de aanvrager teruggezonden.

  • 4. Scholen die worden geselecteerd voor het experiment dienen een experimenteerplan in. In het experimenteerplan worden, in overeenstemming met artikel 3 van de Experimentenwet onderwijs, opgenomen:

    • a. een beschrijving van de doeleinden en achtergronden van het experiment,

    • b. een beschrijving van de voorgenomen activiteiten en opbrengsten,

    • c. een bewijs van instemming van de medezeggenschapsraad.

  • 5. De minister beslist binnen 4 weken na ontvangst van het experimenteerplan over de deelname aan het experiment.

Artikel 4. Looptijd van het experiment

  • 1. Een experiment begint op 1 augustus 2011 en duurt 3 schooljaren.

  • 2. Indien er op het tijdstip genoemd in het eerste lid minder dan 10 experimenten starten, kan tot voornoemd maximum aan basisscholen de gelegenheid worden geboden om op 1 augustus 2012 alsnog een experiment te beginnen. Een experiment duurt in dat geval 2 schooljaren.

Artikel 5. Beëindiging van het experiment

  • 1. Scholen die deelnemen aan het experiment dienen vanaf de start van het schooljaar 2016–2017 weer aan de wettelijke voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid, te voldoen.

  • 2. Indien wordt besloten tot aanpassing van de wettelijke voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid, kan de minister besluiten de termijn waarvoor de experimenteerruimte wordt gegeven te verlengen tot de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving.

  • 3. Bij strijd met de voorwaarden genoemd in deze beleidsregel of andere wettelijke bepalingen kan de minister het experiment voor de betreffende school onmiddellijk beëindigen.

Artikel 6. Informatieplicht

Een school die deelneemt aan dit experiment werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die gericht zijn op het verschaffen van inlichtingen aan de minister ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel experiment flexibiliseren onderwijstijd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

TOELICHTING

I. Algemene toelichting

Deze beleidsregel vormt de basis voor de uitvoering van het experiment flexibiliseren onderwijstijd. In de beleidsregel staat welke regels worden geflexibiliseerd, hoeveel scholen kunnen deelnemen aan het experiment, hoe de selectie verloopt, wat de looptijd is van het experiment en wat de condities zijn voor het beëindigen van het experiment.

Inleiding

Vanaf schooljaar 2007–2008 hebben scholen de verantwoordelijkheid om, als ouders hierom vragen, te zorgen voor professionele opvang tussen 7.30–18.30 uur. Sindsdien is er een breed scala aan samenwerkingsvormen ontstaan tussen onderwijs en kinderopvang: van praktische afspraken om de keten sluitend te krijgen tot integrale samenwerking.

Een deel van de scholen die ‘integraal samenwerken’ met een kinderopvangorganisatie wil een schoolconcept hanteren dat schuurt met de wettelijke voorschriften voor onderwijstijd. Een voorbeeld hiervan is De School in Zandvoort. Deze school wil in de zomer open zijn en dan ook onderwijs aanbieden. Onder de huidige regelgeving mag de onderwijstijd in de zomer niet meetellen voor de wettelijk verplichte minimale onderwijstijd.

Tijdens de behandeling van de onderwijsbegroting voor 2011 heeft de minister van OCW toegezegd De School experimenteerruimte te willen bieden met betrekking tot de zomervakantie. De basis voor deze experimenteerruimte wordt gelegd in deze beleidsregel. Het experiment blijft niet beperkt tot De School. In totaal krijgen maximaal 10 scholen de ruimte om te experimenteren met de onderwijstijd.

Wettelijke voorschriften onderwijstijd

Basisscholen hebben veel vrijheid om, in overleg met leraren en ouders, hun onderwijstijd in te richten. De voornaamste wettelijke bepalingen voor de onderwijstijd zijn:

  • a. Er geldt een minimale onderwijstijd van 7520 uur per leerling in 8 jaar. Met een minimum van 3520 in de onderbouw en 3760 in de bovenbouw. Scholen kunnen kiezen in welke schooljaren de resterende 240 uur onderwijstijd worden ingeroosterd.

  • b. De zomervakantie wordt centraal vastgesteld. Onderwijstijd in de zomer kan hierdoor niet meetellen voor de minimale onderwijstijd.

  • c. De schoolweek heeft in de laatste zes schooljaren minimaal 5 dagen. Het is in de laatste zes schooljaren toegestaan om 7 keer per jaar een 4 daagse schoolweek te hebben. Deze 4 daagse schoolweken moeten evenwichtig over het schooljaar zijn verdeeld.

  • d. Er moet sprake zijn van een evenwichtige verdeling van onderwijstijd over de dag.

Experiment flexibiliseren onderwijstijd

Op grond van de Experimentenwet onderwijs worden scholen in de gelegenheid gesteld af te wijken van de regels voor de centrale zomervakantie en het aantal 4 daagse schoolweken.

Zomervakantie

De Regeling spreiding zomervakantie stelt vast wanneer het in welke regio zomervakantie is. Op grond van de onderhavige beleidsregel mogen scholen afwijken van de centraal vastgestelde zomervakantie. Het gevolg hiervan is dat onderwijstijd in de zomervakantie mee mag tellen voor de minimale onderwijstijd. Van de minimale onderwijstijd mag niet worden afgeweken.

De Regeling spreiding zomervakantie is ook verankerd in de CAO-PO. Op grond van de onderhavige beleidsregel kan niet worden bepaald dat afgeweken kan worden van de CAO-PO. Over afwijking van de CAO-PO dient overeenstemming te worden bereikt met de vakbonden, via het Decentraal Georganiseerd Overleg of anderszins.

4 daagse schoolweken

Als scholen 50/52 weken per jaar open zijn is het niet wenselijk te verplichten dat er een 5 daagse schoolweek is, met de mogelijkheid om 7 keer per jaar een 4 daagse schoolweek in te roosteren. Dit zou betekenen dat de kinderen vrijwel altijd naar school gaan. Om deze reden biedt de beleidsregel de scholen die deelnemen aan het experiment de gelegenheid om ook van dit voorschrift af te wijken.

Het belang van een evenwichtige verdeling van de onderwijsactiviteiten over de dag en over het schooljaar blijft overeind. Het is niet goed voor de ontwikkeling van het kind op het ene moment zeer intensief onderwijs te volgen, om de rest van de tijd geen of een gefragmenteerd onderwijsaanbod te krijgen.

Handhaving van overige regelgeving

Wellicht ten overvloede wordt hier benadrukt dat alleen experimenteerruimte wordt gegeven voor de regels voor onderwijstijd. Het is niet de bedoeling een regelvrije ruimte te creëren. Daarnaast is de inschatting dat er bij een verregaande samenwerking van onderwijs en kinderopvang voor sommige bepalingen een verhoogd nalevingrisico geldt. Bijvoorbeeld:

  • Doordat ouders betalen voor de kinderopvang bestaat het risico dat de vrijwillige ouderbijdrage, en daarmee de keuzevrijheid van ouders, in het gedrang komt.

  • Doordat docenten basisonderwijs en leidsters kinderopvang samenwerken, zou de verleiding kunnen bestaan om een onbevoegde leidster onderwijs te laten verzorgen.

  • Indien basisonderwijs en kinderopvang in één organisatie zijn ondergebracht worden wettelijke voorschriften voor de scheiding tussen publiek en privaat mogelijk niet in acht genomen.

In de beleidsregel is opgenomen dat het experiment kan worden beëindigd voor scholen die deze en andere regels niet naleven.

Medezeggenschap

De Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is onverkort van toepassing op het experiment. Dit betekent o.a. dat de medezeggenschapsraad een adviesbevoegdheid heeft t.a.v. de ‘regeling van de vakantie’ (art. 11, sub l van de WMS) en dat de oudergeleding een instemmingsrecht heeft t.a.v. de ‘onderwijstijd’ (art. 13, sub h van de WMS). Vanwege het belang van betrokkenheid en draagvlak bij ouders en personeel wordt voor deelname aan het experiment tevens een bewijs van instemming van de medezeggenschapsraad verlangd (art. 3, lid 4, sub c van deze beleidsregel).

II. Artikelgewijze toelichting

Artikel 2

De effecten van het experiment op onder andere de onderwijskwaliteit en de arbeidsparticipatie worden onderzocht. Scholen die in het kader van het project ‘onderwijstijdverlenging’ subsidie ontvangen op basis van de Subsidieregeling onderwijstijdverlenging basisonderwijs (Staatscourant nr. 77, 23 april 2009) zijn uitgesloten van het experiment. Het is anders niet vast te stellen of de effecten veroorzaakt worden door de extra onderwijstijd of door het flexibiliseren van de onderwijstijd.

Artikel 3

Het aantal scholen dat mag deelnemen aan het experiment is beperkt tot 10. Scholen die deel willen nemen moeten zichzelf hiervoor aanmelden. Bij deze aanmelding moeten de basisgegevens worden gevoegd die gevraagd zijn in deze beleidsregel. Op basis hiervan wordt een selectie gemaakt uit de aanmeldingen op grond van de criteria die in het artikel staan:

  • het stadium van voorbereiding: scholen die niet ver genoeg zijn om per 1 augustus 2011 of 1 augustus 2012 te starten worden uitgesloten van deelname. Scholen die eerder kunnen beginnen of waarbij de startdatum zeker gehaald wordt verdienen de voorkeur.

  • volgorde van ontvangst van de aanvraag: iedere aanmelding wordt bij binnenkomst beoordeeld, er wordt niet gewerkt met een aanmeldingstermijn. Dit kan tot gevolg hebben dat scholen al geselecteerd zijn op het moment dat anderen zich nog niet hebben aangemeld.

  • diversiteit van de aanmeldingen: indien er meer aanmeldingen zijn dan beschikbare plekken kan er vanuit het belang van het onderzoek worden geselecteerd op diversiteit. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om regionale spreiding of diversiteit in de aanpak van de scholen.

  • de samenwerking met de kinderopvangorganisatie(s): in het experiment wordt ervan uitgegaan dat de deelnemende scholen samen met de kinderopvangorganisatie een sluitend dagarrangement aanbieden. Scholen die dit niet doen worden uitgesloten van deelname. Scholen die een meer vergaande samenwerking hebben met de kinderopvangorganisatie kunnen de voorkeur krijgen boven scholen die dat minder hebben.

De bovenstaande criteria worden in samenhang gewogen zodat bijv. omwille van de diversiteit van aanmeldingen een later ingediende aanmelding de voorkeur kan krijgen boven een eerder ingediende aanmelding. Bij twee aanmeldingen die sterk op elkaar lijken zal de volgorde van ontvangst of het stadium van voorbereiding doorslaggevend kunnen zijn.

De scholen die zijn geselecteerd dienen een aanvraag in conform de voorschriften van de Experimentenwet onderwijs. Op grond van de Experimentenwet onderwijs moeten in het experimenteerplan naast de doeleinden, achtergronden en werkmethode (activiteiten), ook de wetenschappelijke begeleiding, de evaluatie en de rapportering duidelijk worden omschreven. Omdat de wetenschappelijke begeleiding, de evaluatie en de rapportering vanuit OCW worden verzorgd is het niet nodig hierover een beschrijving op te nemen in het experimenteerplan.

Artikel 4

Het experiment gaat van start met ingang van het schooljaar 2011–2012 en loopt 3 jaar. Indien er minder dan 10 scholen met het experiment kunnen/willen starten per schooljaar 2011–2012 wordt mogelijk een 2e tranche gestart per schooljaar 2012–2013. De looptijd van het experiment voor deze scholen is dan 2 jaar. Een beslissing over een eventuele 2e tranche wordt genomen in het najaar van 2011.

Artikel 5

De monitor bij het experiment loopt tot en met het schooljaar 2013–2014 en de eindrapportage is in het najaar van 2014 gereed. Het is de bedoeling dat op basis van deze rapportage een besluit wordt genomen over het al dan niet sectorbreed veranderen van de regelgeving. Dit besluit wordt naar verwachting in de loop van het schooljaar 2014–2015 genomen. Omdat het niet wenselijk is dat er veel opeenvolgende aanpassingen in het rooster komen, kunnen scholen op de ingeslagen weg doorgaan tot een besluit genomen is over het vervolg:

  • Indien wordt besloten dat de regels niet worden aangepast dienen de scholen vanaf het schooljaar 2016–2017 de regels weer na te leven. Hiermee hebben scholen ruim de gelegenheid aanpassingen door te voeren, ook als de besluitvorming over het vervolg aan het eind van schooljaar 2014–2015 plaatsvindt.

  • Indien wordt besloten de regels sectorbreed aan te passen kan de minister de termijn waarvoor de experimenteerruimte wordt geboden verlengen tot de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving.

Artikel 6

Het experiment heeft tot doel om beleidsinformatie te verzamelen als basis voor een eventuele aanpassing van de regels voor de zomervakantie en het aantal 4 daagse schoolweken. De scholen die deelnemen aan het experiment verplichten zich mee te werken aan de monitor die deze beleidsinformatie in kaart brengt. In de opzet van de monitor wordt getracht de administratieve lasten voor de scholen te beperken. Van de deelnemende scholen wordt ook verwacht dat ze deelnemen aan periodieke bijeenkomsten van de deelnemers aan het experiment waarbij het uitwisselen van ervaringen en het leren van elkaar centraal staat.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven