Regeling van de Minister van Financiën in verband met een aanpassing van de vrijstellingsbepalingen betreffende het aanbieden van beleggingsobjecten en het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling

14 december 2011

Nr. FM/2011/10203 M

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 2:59, eerste lid, 2:74, eerste lid, 3:3 en 4:7 van de Wet op het financieel toezicht;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel III van de Regeling van de Minister van Financiën van 26 oktober 2011 tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met een aanpassing van de vrijstellingsbepalingen betreffende het aanbieden van beleggingsobjecten en het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling (Stcrt. 2011, 19762) komt te luiden:

Artikel III

  • 1. Een aanbieder die na 31 december 2011 overeenkomsten inzake beleggingsobjecten beheert of uitvoert is terzake van die overeenkomsten vrijgesteld van artikel 2:55, eerste lid, van de wet, alsmede van de bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet gestelde regels, voor zover de beleggingsobjecten voor 1 januari 2012 werden aangeboden voor een nominaal bedrag per beleggingsobject van ten minste € 50 000 en minder dan € 100 000.

  • 2. Het eerste lid is slechts van toepassing indien de aanbieder:

    • a. voor 1 februari 2012 aan de Autoriteit Financiële Markten meldt dat hij voornemens is een vergunning als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de wet aan te vragen, onder gelijktijdige verstrekking van door de Autoriteit Financiële Markten te bepalen gegevens;

    • b. voor 1 september 2012 een vergunning als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de wet aanvraagt.

  • 3. De vrijstelling van artikel 2:55, eerste lid, van de wet eindigt op 31 december 2012 dan wel op het tijdstip waarop de beslissing op de vergunningaanvraag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is bekendgemaakt, indien die bekendmaking op een latere datum geschiedt.

  • 4. De vrijstelling van de bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet gestelde regels eindigt op 31 augustus 2012.

  • 5. Een aanbieder van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling is tot en met 22 juli 2013 vrijgesteld van artikel 2:65, eerste lid, van de wet, voor zover het betreft rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die voor 1 januari 2012:

    • a. konden worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 50 000 en minder dan € 100 000 per deelnemer; of

    • b. een nominale waarde per recht hadden van ten minste € 50 000 en minder dan € 100 000.

  • 6. De beheerder van een beleggingsinstelling is tot en met 22 juli 2013 vrijgesteld van de bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet gestelde regels, voor zover de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling voor 1 januari 2012:

    • a. konden worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 50 000 en minder dan € 100 000 per deelnemer; of

    • b. een nominale waarde per recht hadden van ten minste € 50 000 en minder dan € 100 000.

  • 7. Het vijfde lid is niet van toepassing op beheerders van beleggingsinstellingen, voor zover zij rechten van deelneming aanbieden of hebben aangeboden in beleggingsinstellingen die voorzieningen aanhouden in het kader van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

J.C. de Jager.

TOELICHTING

Deze regeling wijzigt de Regeling van de Minister van Financiën van 26 oktober 2011 tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met een aanpassing van de vrijstellingsbepalingen betreffende het aanbieden van beleggingsobjecten en het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling (Stcrt. 2011, 19762). artikel III van die regeling bevat een overgangsregeling in verband met de verhoging per 1 januari 2012 van het grensbedrag voor het vrijgesteld aanbieden van beleggingsobjecten of deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen van € 50 000 naar € 100 000. Gebleken is dat die overgangsregeling een te beperkte reikwijdte heeft. De onderhavige regeling, die uitsluitend ziet op aanbiedingen van beleggingsobjecten of rechten van deelneming in beleggingsinstellingen die voor 1 januari 2012 onder de € 50 000-vrijstelling zijn gedaan, vervangt artikel III van de wijzigingsregeling van 26 oktober 2011.

Op grond van het nieuwe artikel III, eerste lid, zijn aanbieders van beleggingsobjecten vrijgesteld van artikel 2:55, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel gedragstoezicht financiële ondernemingen van die wet gestelde regels, indien zij voldoen aan de in artikel III, tweede lid, bedoelde voorwaarden. Die vrijstelling heeft alleen betrekking op het beheer of de uitvoering van overeenkomsten inzake beleggingsobjecten die voor 1 januari 2012 onder de € 50 000-vrijstelling zijn aangeboden.

In artikel III, tweede lid, zijn de voorwaarden opgenomen waaraan de betrokken aanbieder moet voldoen om onder de vrijstelling te vallen. In de eerste plaats dient de aanbieder vóór 1 februari 2012 aan de AFM te melden dat hij een vergunning als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de Wft zal aanvragen. Daarbij dient hij aan de Autoriteit Financiële Markten (AFM) – door haar te bepalen – gegevens te verstrekken. Bij die te verstrekken gegevens moet worden gedacht aan identiteitsgegevens, gegevens met betrekking tot de onder € 50 000-vrijstelling aangeboden beleggingsobjecten en de inzake die beleggingsobjecten aangegane overeenkomsten. Verder bepaalt onderdeel b van artikel III, tweede lid, dat de hiervoor bedoelde vergunning ook daadwerkelijk voor 1 september 2012 moet worden aangevraagd.

Op grond van het derde lid van artikel III eindigt de vrijstelling van het in artikel 2:55, eerste lid, van de Wft neergelegde verbod op 31 december 2012. In dat derde lid is een voorziening getroffen voor het geval er eerst na 31 december 2012 op een vergunningaanvraag kan worden beslist. De vrijstelling van het bepaalde ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet eindigt op grond van artikel III, vierde lid, op 31 augustus 2012: de dag waarop een aanbieder die in aanmerking wil komen voor de vrijstelling uiterlijk de aanvraag van de vergunning, bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de Wft, bij de AFM moet hebben ingediend.

Uit het vijfde lid van artikel III volgt dat aanbieders van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling tot en met 22 juli 2013 zijn vrijgesteld van het verbod van artikel 2:65, eerste lid, van de Wft. Die vrijstelling geldt, voor zover die aanbieders voor 1 januari 2012 onder de € 50 000-vrijstelling deelnemingsrechten hebben aangeboden. Deze geldt tot en met 22 juli 2013 omdat op die datum de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen moet zijn geïmplementeerd in nationaal recht.1 Die richtlijn biedt een regelgevend kader voor beheerders van beleggingsinstellingen, niet zijnde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s), die niet onder een Europees kader vielen. Een deel van die beheerders valt in Nederland wel onder het bereik van een ‘nationaal regime’ voor beheerders van beleggingsinstellingen.

Artikel III, zesde lid, behelst een vrijstelling tot en met 22 juli 2013 voor bepaalde beheerders van beleggingsinstellingen van het bepaalde bij of krachtens het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen en het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet.

Het zevende lid van artikel III betreft een uitzondering op de vrijstelling van artikel 2:65, eerste lid, van de Wft die thans reeds op grond van artikel 4, derde lid, van de Vrijstellingsregeling Wft geldt voor de in dat derde lid genoemde beheerders van beleggingsinstellingen.

De Minister van Financiën,

J.C. de Jager.


X Noot
1

Richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU L 174)

Naar boven