Ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende regels ten uitvoering van de Warmtewet

Ten geleide:

Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Warmtewet wordt de voordracht van een algemene maatregel van bestuur die bepalingen bevat over de boekhoudkundige regels als bedoeld in paragraaf 3 van dit ontwerpbesluit niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekend gemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen 8 weken na de bekendmaking wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Op de website www.internetconsultatie.nl worden het ontwerpbesluit en de daarmee samenhangende ontwerpregeling eveneens geconsulteerd. U wordt verzocht uw inbreng via die website aan te leveren.

(versie van 23 november 2009)

De Minister van Economische Zaken,

Op de voordracht van de Minister van Economische Zaken van ......, nr. ... WJZ .......;

Gelet op de artikelen 4, vierde lid, 6, tweede lid, 7, tweede lid, 9, derde lid, 12, vierde lid, 20 en 26, tweede lid, van de Warmtewet;

De Raad van State gehoord (advies van ...... nr. ......);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van ......;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. wet:

    de Warmtewet;

    b. Onze Minister:

    Onze Minister van Economische Zaken;

    c. vergunning:

    de vergunning, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet;

    d. aanvrager:

    degene die een vergunning voor de levering van warmte aanvraagt.

  • 2. De in dit besluit en de daarop berustende bepalingen bedoelde tarieven en bedragen zijn inclusief BTW.

§ 2. Niet meer dan anders

Artikel 2

De maximumprijs voor de levering van warmte bestaat uit een vast en een variabel deel en wordt vastgesteld met inachtneming van de formule:

Pmaxw = VKw + Pw* Ww

waarbij:

Pmaxw= de maximumprijs voor de levering van warmte in het jaar t;

VKw= de vaste kosten in het jaar t, uitgedrukt in euro;

Pw = de variabele kosten in het jaar t, uitgedrukt in euro per gigajoule;

Ww= het jaarverbruik van de warmteverbruiker, uitgedrukt in gigajoule.

Artikel 3

  • 1. Het vaste deel wordt vastgesteld met inachtneming van de formule:

    VKw= VKg + ΔGK

    en

    ΔGK = GKg – GKw

    waarbij:

    VKw = de vaste kosten in het jaar t;

    VKg= de jaarlijkse vaste kosten van het transport, de levering en de aansluiting van gas, bestaan uit:

    • a. het gemiddelde van de vaste tarieven voor gaslevering van de bekende één-jaarscontracten met vaste prijs op basis van het G1 tarief van de drie grootste Nederlandse gasleveranciers, voor het jaar t,

    • b. het gewogen gemiddelde van de transportonafhankelijke verbruikerstarieven voor afnemers met een G6 aansluitingen van de netbeheerders van de gastransportnetten niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, voor het jaar t,

    • c. het gewogen gemiddelde van de transportafhankelijke verbruikerstarieven voor de G6 aansluitingen van de netbeheerders van gastransportnetten niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, voor het jaar t, en

    • d. het gewogen gemiddelde van de periodieke aansluittarieven voor de G6 aansluitingen van de netbeheerders van gastransportnetten, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, voor het jaar t;

    ΔGK = het verschil in gebruikskosten; het verschil tussen de gebruikskosten van een cv-ketel bij het gebruik van gas als energiebron en een afleverset bij het gebruik van warmte als energiebron;

    GKg = de gebruikskosten van een cv-ketel bestaan uit:

    • a. de kapitaalslasten van een cv-ketel; jaarlijkse afschrijvingslasten op basis van een lineaire afschrijving en vermogensvergoeding op basis van gemiddelde resterende levensduur en reële vermogenskostenvoet,

    • b. de onderhoudskosten op basis van een jaarlijks onderhoudscontract,

    • c. de meetkosten op basis van het gewogen gemiddelde van de meettarieven voor G6 aansluitingen van de gasmeter van de netbeheerders van de gastransportnetten niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, voor het jaar t;

    GKw= de gebruikskosten van de afleverset bij warmte; bepaald op basis van de gemiddelde jaarlijkse huurkosten van de afleverset van de vier grootste warmteleveranciers, van het jaar t.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld aan de elementen, genoemd in het eerste lid.

Artikel 4

  • 1. Het variabele deel wordt vastgesteld met inachtneming van de formule:

    stcrt-2009-18311-001.png

    waarbij:

    Pw= de variabele kosten in het jaar t, uitgedrukt in euro per gigajoule;

    Pg= de gemiddelde gebruiksafhankelijke gasprijs op basis van het gemiddelde van het gebruiksafhankelijke deel van de bekende één-jaarscontracten met vaste prijs op basis van het G1 tarief van de drie grootste Nederlandse gasleveranciers inclusief energiebelasting, voor het jaar t, uitgedrukt in euro per m3;

    CVg= de bovenwaarde van de verbrandingswaarde van aardgas: 0,03517 GJ/Nm3;

    η = het brandstofrendement van de warmteproductie.

  • 2. Het brandstofrendement van de warmteproductie wordt vastgesteld met inachtneming van de formule:

    stcrt-2009-18311-002.png

    waarbij:

    η = het brandstofrendement van warmteproductie;

    energieg= energetische waarde van aardgasgebruik in de gaswoning.

  • 3. De energetische waarde van aardgasgebruik in de gaswoning wordt vastgesteld met inachtneming van de formule:

    stcrt-2009-18311-003.png

    waarbij:

    VR = warmtevraag voor ruimteverwarming als percentage van de totale warmtevraag;

    VT = warmtevraag voor warm tapwater als percentage van de totale warmtevraag;

    LVR = procentuele leidingverlies bij ruimteverwarming;

    LVT = procentuele leidingverlies bij tapwater;

    ηruimte = gemiddeld opwekrendement voor ruimteverwarming;

    ηtap= taprendement.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld aan de elementen, genoemd in het eerste lid, en worden de elementen, genoemd in het derde lid, vastgesteld.

Artikel 5

De aansluitbijdrage voor een aansluiting op een bestaand warmtenet die door een vergunninghouder bij een verbruiker of ontwikkelaar in rekening wordt gebracht is maximaal gelijk aan het tarief dat raad van bestuur van de mededingingsautoriteit vaststelt voor het verzorgen van een aansluiting voor gas, bedoeld in artikel 81c, eerste lid, van de Gaswet.

§ 3. Boekhouding en jaarrekening

Artikel 6

  • 1. De afzonderlijke boekhouding, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet, bevat in ieder geval:

    • a. een balans,

    • b. een winst- en verliesrekening, en

    • c. een toelichting op de gebruikte regels voor de afschrijving.

  • 2. De vergunninghouder geeft in zijn boekhouding aan:

    • a. welke huurkosten voor verschillende typen afleversets bij een verbruiker in rekening zijn gebracht, en

    • b. welke methoden en criteria bij het opstellen van de boekhouding zijn gehanteerd.

  • 3. Het toerekenen van kosten en opbrengsten aan de levering van warmte geschiedt per afzonderlijk warmtenet in overeenstemming met het daadwerkelijk gebruik van financiële of andere middelen voor die activiteit.

Artikel 7

Het jaarverslag, bedoeld in artikel 12, derde lid, van de wet, bevat in ieder geval:

  • a. het aantal aansluitingen op het warmtenet van de vergunninghouder,

  • b. het aantal geleverde gigajoules,

  • c. de naar vaste kosten en variabele kosten gesplitste inkoopkosten per gigajoule,

  • d. het geïnvesteerd vermogen,

  • e. de naar tariefcomponenten gesplitste opbrengsten,

  • f. de afschrijvingslasten,

  • g. de onderhoudslasten, en

  • h. het resultaat.

Artikel 8

  • 1. In de toelichting op de jaarrekening wordt iedere producent van warmte waarmee de leverancier een overeenkomst heeft gesloten, vermeld. Daarbij wordt tevens per bedrijf het aantal van die overeenkomsten gemeld.

  • 2. Indien een vergunninghouder niet reeds uit hoofde van een wettelijke verplichting zijn jaarrekening of een daarmee overeenkomend financieel overzicht openbaar maakt, legt hij die jaarrekening of dat overzicht voor een ieder ter inzage op het kantoor van zijn hoofdvestiging.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inrichting van de boekhouding, de jaarrekening en het jaarverslag.

§ 4. Vergunningverlening

Artikel 9

  • 1. Een aanvraag voor een vergunning wordt ingediend bij de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit.

  • 2. De aanvraag voor een vergunning bevat in aanvulling op artikel 4:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht:

    • a. een overzicht en een beschrijving van de door de aanvrager te exploiteren warmtenetten,

    • b. en recente jaarrekening of een openingsbalans, welke is voorzien van een accountantsverklaring,

    • c. een recente verklaring van de rechtbank op basis van de registers, bedoeld in de artikelen 19 en 222a van de Faillissementswet, waaruit blijkt dat de aanvrager niet in staat van faillissement verkeert en dat de aanvrager geen surseance van betaling is verleend,

    • d. een beschrijving van de organisatie van de aanvrager, waarin in ieder geval is opgenomen de voorziene administratieve organisatie, met inbegrip van de financiële administratie, en de interne en externe controle hierop,

    • e. één of meer overeenkomsten ten behoeve van de inkoop van warmte en voor het daarvoor benodigde transport,

    • f. een beschrijving van de juridische structuur van de groep, bedoeld in artikel 24b, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voorzien van een organogram, waarin per rechtspersoon en vennootschap wordt aangegeven wie daarin de zeggenschap uitoefent en wie gerechtigd is tot het resultaat,

    • g. voorbeelden van alle door de aanvrager gehanteerde offertes en overeenkomsten voor verbruikers met de hierbij behorende algemene voorwaarden,

    • h. de door de aanvrager gehanteerde klachten- en geschillenregeling voor verbruikers.

  • 3. De bescheiden, bedoeld in het tweede lid, worden niet aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit overgelegd indien deze bij hen reeds beschikbaar zijn.

Artikel 10

  • 1. In aanvulling op de criteria, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet kan Onze Minister een vergunning intrekken indien de vergunninghouder zijn in artikel 7, derde lid, van de wet bedoelde verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nakomt.

  • 2. De vergunninghouder doet, indien hij voorziet of behoort te voorzien dat hij niet langer in staat zal zijn om zijn plicht tot levering van warmte aan zijn verbruikers na te komen of indien hij surseance van betaling heeft aangevraagd dan wel te zijnen aanzien faillissement is aangevraagd, daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister.

  • 3. De vergunninghouder dan wel, indien aan deze surseance van betaling is verleend onderscheidenlijk deze failliet is verklaard, de bewindvoerder en vergunninghouder tezamen, onderscheidenlijk de curator, plegen op verzoek van Onze Minister overleg met hem en met de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit met het oog op de toekomstige levering.

  • 4. Een beschikking tot intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 7 van de wet treedt ten hoogste vijftien werkdagen na de dag, waarop die beschikking is genomen, in werking. De vergunninghouder dan wel de bewindvoerder en vergunninghouder tezamen onderscheidenlijk de curator geeft daarvan onverwijld bericht aan de verbruikers aan wie hij warmte levert.

Artikel 11

  • 1. De vergoedingen die verschuldigd zijn op grond van artikel 20, eerste lid, van de wet bestaan uit een vast bedrag.

  • 2. Het vaste bedrag wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.

§ 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

  • 1. Indien de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit een maximumprijs vaststelt voor jaren die zijn gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, wordt deze maximumprijs berekend met inachtneming van de in dit besluit neergelegde systematiek.

  • 2. Bij de vaststelling van de vaste kosten van het transport en de levering van gas voor de jaren 2007 en 2008 wordt, in afwijking van artikel 3, eerste lid, uitgegaan van het gewogen gemiddelde van de transportafhankelijke verbruikerstarieven van de netbeheerders van de gastransportnetten niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in het jaar 2009 die voor de jaren 2007 en 2008 gecorrigeerd worden voor de in die jaren vastgestelde doelmatigheidskorting en de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex.

Artikel 13

  • 1. Tot het tijdstip van inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 27 maart 2009 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en verduurzaming van de energiehuishouding, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten (Kamerstukken II 2008/09, 31 904, nr. 2), nadat het tot wet is verheven, wordt bij het bepalen van de maximumprijs door de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, in afwijking van artikel 3, eerste lid, uitgegaan van een aansluittarief op basis van het gewogen gemiddelde periodieke aansluittarief dat door de netbeheerders van de gastransportnetten, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, is gehanteerd in het jaar t-1, gecorrigeerd voor de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex in het betreffende jaar.

  • 2. Tot het tijdstip van inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 27 maart 2009 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en verduurzaming van de energiehuishouding, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten (Kamerstukken II 2008/09, 31 904, nr. 2), nadat het tot wet is verheven, wordt bij het bepalen van de maximumprijs door de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, in afwijking van artikel 5, uitgegaan van een aansluittarief op basis van het gewogen gemiddelde eenmalige aansluittarief dat door de netbeheerders van de gastransportnetten, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, is gehanteerd in het jaar t-1, gecorrigeerd voor de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex in het betreffende jaar.

  • 3. Tot het tijdstip van inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 3 maart 2008 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt (Kamerstukken II 2007/08, 31 374, nr. 2), nadat het tot wet is verheven, wordt bij het bepalen van de maximumprijs door de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, in afwijking van artikel 3, eerste lid, uitgegaan van meetkosten op basis van het gewogen gemiddelde van de meettarieven voor G6 aansluitingen van de gasmeter die door de netbeheerders van de gastransportnetten, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, zijn gehanteerd in het jaar t-1, gecorrigeerd voor de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex in het betreffende jaar.

Artikel 14

Op grond van artikel 26, tweede lid, onder c, van de wet worden geen activiteiten vastgesteld waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Warmtebesluit.

Artikel 16

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip dat de wet in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Economische Zaken,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Doel en inhoud van het besluit

Deze algemene maatregel van bestuur strekt tot uitvoering van de Warmtewet (hierna: de wet). Deze wet is een initiatiefwet van de Tweede Kamer. De wet richt zich op de bevordering van betrouwbare en betaalbare warmtelevering aan alle verbruikers met een aansluiting van maximaal 1000 kilowatt. Hierbij gaat het zowel om stadsverwarming als om blokverwarming.

Deze verbruikers die zijn aangesloten op een warmtenet kunnen niet meer (eenvoudig) overstappen op bijvoorbeeld gas als energiebron. Het zijn gebonden verbruikers. Relatief kleine (< 1000 kW) gebonden verbruikers hebben in vergelijking met grote afnemers een zwakke onderhandelingspositie ten opzichte van de (feitelijk monopolistische) warmteleverancier. De warmteleverancier is degene die het contract met de verbruiker heeft voor de levering van warmte. Dit impliceert dat – indien de contractuele verhoudingen zo liggen – in voorkomende gevallen bijvoorbeeld ook de woningcoöperatie die warmte (door-) levert aan een verbruiker een leverancier is in de zin van de wet.

De wet beschermt deze gebonden verbruikers en delegeert de uitwerking van enkele onderdelen naar het niveau van algemene maatregel van bestuur. Ten eerste bevat deze algemene maatregel van bestuur (hierna: het besluit) nadere regels met betrekking tot de elementen en wijze van berekening van een maximumprijs voor de levering van warmte, welke is gebaseerd op het ‘niet meer dan anders’ (hierna: NMDA) principe. Dit principe houdt in dat deze maximumprijs bij warmtelevering (hierna: een warmtesituatie) niet hoger mag zijn dan de kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron (hierna: een gassituatie). Hiermee wordt bescherming geboden aan consumenten die beperkte of geen keuze hebben voor een andere vorm van warmtevoorziening.

Ten tweede omvat dit besluit bepalingen omtrent de aansluitbijdrage voor een gebonden gebruiker, waarvoor dit NMDA principe eveneens geldt. In situaties waarin al een warmtenet aanwezig is, bijvoorbeeld in bestaand stedelijk gebied, en een verbruiker daardoor geen andere keus heeft dan om op warmte te worden aangesloten, moeten de kosten die een verbruiker daarvoor betaalt niet hoger zijn dan de aansluitbijdrage voor gas.

Ten derde stelt dit besluit nadere regels omtrent de boekhouding van vergunninghouders. Deze boekhoudkundige regels hebben betrekking op de inrichting van de afzonderlijke boekhouding van de warmteleverancier, de jaarrekening en het jaarverslag.

Ten slotte worden in het besluit nadere regels gesteld met betrekking tot de gehanteerde criteria, inhoud van en procedure voor aanvraag van een vergunning en met betrekking tot de criteria voor en de procedure bij het intrekken van een vergunning. Deze hiervoor genoemde onderdelen worden hieronder nader toegelicht.

Bij de totstandkoming van dit besluit is belanghebbenden gevraagd om inbreng te leveren en zijn gesprekken gevoerd met verschillende deskundigen, de NMa en SenterNovem. Daarnaast is gebruik gemaakt van twee rapporten van externe adviseurs, Royal Haskoning en TNO. Deze rapporten hebben betrekking op de elementen en wijze van berekening van de maximumprijs.

2. Maximumprijs voor levering

2.1. Elementen en wijze van berekening

De basis voor de bepaling van de maximumprijs is neergelegd in artikel 4 van de wet. De wet delegeert in dat artikel nadere regels naar algemene maatregel van bestuur. In dit besluit zijn deze regels opgenomen in artikel 2. Het doel van dit artikel is het vaststellen van een prijsformule ter bepaling van de maximumprijs voor warmtelevering op basis van het NMDA principe. Het gaat hier dus om de bepaling van de maximale prijs en niet van de prijs die – per definitie – door een warmteleverancier wordt gehanteerd. Met behulp van deze prijsformule stelt de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) één keer per jaar de maximumprijs vast, waarop door de NMa getoetst kan worden. De door de warmteleverancier gehanteerde prijs is gebaseerd op de aan een net toe te rekenen kosten, vermeerderd met een redelijk rendement. Ten aanzien van deze redelijke prijs stelt de NMa beleidsregels op aan de hand waarvan de leveranciers hun prijs kunnen vaststellen.

De redelijke prijzen die voortvloeien uit de door de NMa opgestelde beleidsregels kunnen getoetst worden aan de vastgestelde maximumprijs. De NMa stelt deze maximumprijs vast op basis van de prijsformule uit artikel 2 en maakt daarbij gebruik van de componenten zoals die zijn gespecificeerd in artikel 3 en 4. Artikel 3 en 4 geven hiermee inzicht in de kostencomponenten van gaslevering, waaruit de maximumprijs voor warmtelevering is opgebouwd. De toetsing zelf geschiedt aan de totale maximumprijs (Pmaxw) en niet aan de losse componenten, omdat deze componenten slechts iets zeggen over de kostenopbouw in de gassituatie. De kostenopbouw in de warmtesituatie, en daarmee in de redelijke prijzen van warmteleveranciers, kan verschillen van de kostenopbouw in de gassituatie zonder dat dit leidt tot een hogere totaalprijs.

Het bestaan van een maximumprijs kan ertoe leiden dat voor een bepaald warmtenet de redelijke prijs gebaseerd op kosten en redelijke rendement hoger is dan de maximumprijs gebaseerd op het NMDA principe. In dat geval geldt de maximumprijs als het plafond voor het tarief. Dit leidt tot een verlieslatende situatie omdat de kosten hoger zijn dan de inkomsten die met de maximumprijs kunnen worden gegenereerd. Indien zo een situatie zich voordoet voorziet de wet in artikel 43 onder voorwaarden in de mogelijkheid tot ontheffing van de redelijke prijs voor andere netten. Door deze ontheffingsmogelijkheid wordt het voor een warmteleverancier met een onrendabel net mogelijk om op (een aantal) andere van zijn netten een hogere prijs dan de redelijke prijs te vragen (maar lager dan de maximumprijs) en daarmee de verliezen op het onrendabele net te compenseren. Dit compenseren van het onrendabele net binnen de portfolio van de leverancier wordt pooling genoemd. Ten aanzien van pooling zullen bij ministeriële regeling separaat nadere regels worden gesteld.

De wet stelt dat bij de bepaling van de maximumprijs op basis van het NMDA principe wordt uitgegaan van de rendementsmethode. Dit betekent dat de bepaling van de variabele, of gebruiksafhankelijke, kosten wordt gedaan op basis van het brandstofrendement van de warmteproductie. Dit is een verschil met de huidige praktijk waarin warmteleveranciers ervoor kunnen kiezen gebruik te maken van het tariefadvies van EnergieNed, dat is opgesteld op basis van de marktwaardemethode waarbij de warmteprijs wordt berekend op basis van onderzoek naar het energieverbruik in warmte- en gassituaties in de praktijk. De huidige tariefstructuren en de onderbouwing hiervan worden als complex en ondoorzichtig ervaren. Een belangrijk uitgangspunt bij de bepaling van onderhavige maximumprijs is te komen tot een minder complexe en meer transparante prijsformule. Door gebruik te maken van de rendementsmethode ontstaat meer eenvoud omdat hiermee ondermeer de noodzaak tot veelvuldig onderzoek naar praktijksituaties vermindert.

De maximumprijs op basis van het NMDA principe is gebaseerd op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron. De integrale kosten in deze gassituatie bestaan zowel uit een gebruikonafhankelijk deel (vaste kosten) als een gebruiksafhankelijk deel (variabele kosten). Zoals blijkt uit artikel 2 is de maximumprijs daarom opgebouwd uit deze twee kostencomponenten. In de volgende twee paragrafen zal op elk component een nadere toelichting worden gegeven. Naast deze maximumprijs voor levering, maakt de warmteverbruiker in veel gevallen ook kosten voor de huur of koop van de afleverset, bestaande uit een warmtewisselaar en warmtemeter. De wet stelt dat de warmteverbruiker in staat moet worden gesteld deze afleverset te huren of te kopen en dat de hieraan verbonden kosten redelijk dienen te zijn. De kosten voor het gebruik van de afleverset staan los van de maximumprijs voor de levering van warmte omdat deze gebruikskosten erg variëren afhankelijk van de situatie van de warmteverbruiker. Hierop wordt in het volgende deel van de toelichting dieper ingegaan.

Bij de bepaling van de maximumprijs van warmte dient de gassituatie als referentiesituatie. De maximumprijs is een nationaal geldend prijsplafond voor alle verbruikers met een verbruik tot 1000 kW. Hoewel het verbruik van deze groep kan verschillen wordt bij de bepaling van de maximumprijs, vanwege het generieke karakter van dit prijsplafond, uitgegaan van een gemiddeld huishouden. Ten behoeve van de bepaling van de maximumprijs kan de referentiesituatie als volgt gespecificeerd worden:

  • Bij de bepaling van de kostencomponenten wordt de warmteverbruiker vergeleken met een referentieverbruiker in de gassituatie. De referentieverbruiker in de gassituatie kan worden omschreven als een aangeslotene op het gastransportnet met een G6 aansluiting met een gasverbruik van een gemiddeld huishouden (dat op dit moment is vastgesteld op 500–4000 m3 per jaar) en een combiketel met HR107 label met comfortklasse CW4 voor tappen.

  • Bij de bepaling van tarieven van netbeheerders wordt in het algemeen gebruik gemaakt van een gewogen gemiddelde van alle regionale netbeheerders. Deze weging kan geschieden op basis van de door de NMa vastgestelde rekenvolumes.

  • Alle relevante tarieven en bedragen in de referentiegassituatie zijn inclusief BTW en in het geval van de referentiegasprijs ook inclusief energiebelasting.

2.2. Vaste kosten

De vaste kosten bestaan uit twee onderdelen:

  • 1. de jaarlijkse vaste kosten voor levering, transport een aansluiting van gas,

  • 2. het verschil tussen de gebruikskosten van een cv-ketel in een gassituatie en een afleverset in een warmtesituatie,

Hieronder wordt ingegaan op elk van deze componenten.

1) Vaste kosten voor levering, transport en aansluiting van gas

Deze kosten bestaan uit:

  • a. de gemiddelde vaste tarieven van een kleinverbruikers gasleveringscontract; deze tarieven komen tot stand in een geliberaliseerde markt, dientengevolge is ervoor gekozen om deze tarieven jaarlijks door de NMa te laten wegen in de maximumprijs door middel van een gewogen gemiddelde van de vaste tarieven voor gaslevering van de bekende één-jaarscontracten met vaste prijs op basis van het G1 tarief van de Nederlandse gasleveranciers, voor het jaar t.

  • b. het gemiddelde tarief voor transportonafhankelijke verbruikerstarieven van de regionale gasnetbeheerders; dit tarief wordt voor iedere netbeheerder afzonderlijk vastgesteld door de NMa, ten behoeve van onderhavige maatregel van bestuur wordt een gewogen gemiddelde genomen van de tarieven van de regionale netbeheerders van het jaar t.

  • c. het gemiddelde tarief voor transportafhankelijke verbruikerstarieven van de regionale gasnetbeheerders (capaciteitstarief); dit tarief wordt voor iedere netbeheerder afzonderlijk vastgesteld door de NMa, ten behoeve van onderhavige maatregel van bestuur wordt een gewogen gemiddelde genomen van de tarieven van de regionale netbeheerders voor de G6 aansluitingen van het jaar t.

  • d. het jaarlijkse bedrag dat een gasverbruiker verschuldigd is ten behoeve van de instandhouding van de gasaansluiting (periodieke aansluitbijdrage); dit tarief wordt voor iedere netbeheerder afzonderlijk vastgesteld door de NMa, ten behoeve van onderhavige maatregel van bestuur wordt een gewogen gemiddelde genomen van de tarieven van de regionale netbeheerders voor de G6 aansluitingen van het jaar t.

De bevoegdheid van de NMa om de periodieke aansluitbijdrage vast te stellen wordt wettelijk vastgelegd door middel van het voorstel van houdende wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrekking tot de voorrang voor duurzame elektriciteit, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten (Kamerstukken II 2008/09, 31 904, nr. 3). De overgangsbepaling in dit besluit voorziet in de vaststelling van de periodieke aansluitbijdrage in de periode voor die tijd.

Bovenstaande kostencategorieën omvatten alleen de vaste kosten voor levering, transport en aansluiting van regionale netbeheerders. De kosten voor de transportdiensten van de landelijk gasnetbeheerder komen in het gasleveringscontract terug in het tarief per kubieke meter gas. Dit deel van de kosten komt in de maximumprijs voor warmte tot uiting in het variabele deel van het maximumtarief.

2) Vermeden gebruikskosten

De gebruikskosten van een cv-ketel in een gassituatie zijn gemiddeld hoger dan de gebruikskosten van een afleverset in een warmtesituatie. Bij de bepaling van de maximumprijs dient de gassituatie als referentie. Omdat de warmteverbruiker de meerkosten voor het gebruik van een cv-ketel ten opzichte van het gebruik van een afleverset uitspaart, dienen deze uitgespaarde kosten meegenomen te worden bij de bepaling van de maximale jaarlijkse vaste kosten. Bij deze vermeden gebruikskosten gaat het dus alleen om de meerkosten van de gassituatie ten opzichte van de warmtesituatie, en niet de basiskosten voor het gebruik van de afleverset in de warmtesituatie. Hiervoor is gekozen omdat de warmteverbruiker de gebruikskosten van de afleverset in veel gevallen niet via de energienota maar op andere wijze betaalt en er een grote verscheidenheid is in situaties. Er kunnen vier situaties worden onderscheiden:

  • 1. warmteverbruiker huurt afleverset en betaalt hiervoor huurkosten aan warmteleverancier welke gespecificeerd staan op de energienota;

  • 2. warmteverbruiker koopt afleverset en maakt hiervoor aanschafkosten en onderhoudskosten die niet op de energienota terugkomen;

  • 3. warmteverbruiker huurt afleverset en betaalt hiervoor huurkosten via de kale huur van de woning aan de woningcorporatie;

  • 4. warmteleverancier maakt gebruik van blokverwarming en heeft geen afleverset en dientengevolge geen gebruikskosten.

Alleen in het eerste geval is sprake van gebruikskosten van de afleverset die worden betaald via de energierekening. In de andere gevallen worden de gebruikskosten niet of los van de energierekening betaald, bijvoorbeeld via een losse aanschafkosten in het verleden en een apart onderhoudscontract of in de (kale) huur. De kosten worden dus wel gemaakt door de warmteverbruiker, maar in veel gevallen op andere wijze afgerekend. Indien deze kosten als component zouden worden opgenomen in de maximumprijs, zouden verbruikers in situatie 2, 3 en 4 deze kosten dubbel of onterecht betalen. In de eerste situatie, waarin de afleverset wordt gehuurd van de warmteleverancier en de huurkosten via de energienota worden verrekend, dienen deze kosten apart gespecificeerd te worden op de energienota. De wet stelt dat deze huurkosten redelijk dienen te zijn.

Bij de bepaling van de gebruikskosten van een cv-ketel in de gassituatie wordt uitgegaan van de meest gebruikte ketel, een combiketel met HR107 label met comfortklasse CW4 voor tappen. Bij de bepaling van de gebruikskosten van een afleverset in de warmtesituatie wordt uitgegaan van een afleverset met comfortklasse CW4 voor tappen bestaande uit een warmtewisselaar en een warmtemeter. Hierbij is relevant op te merken dat het in de gassituatie gemeengoed is dat de cv-ketel wordt aangeschaft door de eigenaar van de woning, en dat deze zelf zorg draagt voor het onderhoud en vervanging. Daarnaast betaalt de verbruiker in een gassituatie een afzonderlijk meettarief. De verschillende wijzen waarop de gebruikskosten van een afleverset zich kunnen voordoen is in het bovenstaande beschreven. Omdat in de situatie van huur van de afleverset de huurkosten apart op de energienota vermeld dienen te worden, is het voor de toezichthouder NMa mogelijk de gemiddelde hoogte van deze huurkosten te bepalen. Verondersteld mag worden dat de huurkosten van een afleverset een representatie is van de kosten voor aanschaf, het verwachte onderhoud en de meetkosten.

Op basis van bovenstaande worden voor de vaststelling van de vermeden gebruikskosten per jaar de kosten voor de jaarlijkse kapitaalslasten als gevolg van de aanschaf van een cv-ketel vermeerderd met de jaarlijkse onderhoudskosten en het jaarlijkse meettarief, vergeleken met de jaarlijkse huurkosten van een afleverset waarin kapitaalslasten, onderhoud en meetkosten zijn verdisconteerd.

Ten behoeve van de bepaling van de kapitaalslasten in de gassituatie is het noodzakelijk een referentie vast te stellen voor de gemiddelde aanschafprijs, levensduur, vermogenskostenvoet en onderhoudskosten van een cv-ketel. Omdat deze factoren in de tijd kunnen veranderen door bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen, zal de referentiewaarde van deze factoren bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Bij de bepaling van de kapitaalslasten wordt de methodiek gehanteerd die aansluit bij de huidige praktijk van de NMa bij vaststelling van de kapitaalslasten. Dit betekent dat de jaarlijkse kapitaalslasten van een cv-ketel bestaan uit jaarlijkse afschrijvingslasten op basis van een lineaire afschrijving vermeerderd met een vermogensvergoeding, die wordt vastgesteld door de gemiddelde resterende levensduur van een cv-ketel te vermenigvuldigen met een door de NMa vast te stellen reële vermogenskostenvoet.

Ten behoeve van het bepalen van het meettarief in de gassituatie is relevant dat dit meettarief verschilt tussen de regionale netbeheerders. Daarnaast bestaat er een onderscheid afhankelijk van de doorlaatwaarde van de gasaansluiting. Deze tarieven komen vooralsnog tot stand in een vrije markt, echter door middel van een wijzigingsvoorstel van de gaswet ter verbetering van de kleinverbruikermarkt worden deze tarieven op termijn gereguleerd door de NMa middels een maximumtarief. Bij de bepaling van de maximale vaste kosten voor warmte wordt uitgegaan van een gewogen gemiddelde van dit door de NMa vast te stellen meettarief van de regionale netbeheerders voor het jaar t. De overgangsbepaling in dit besluit voorziet in de vaststelling van een meettarief in de periode dat dit nog niet gereguleerd is.

De bepaling van de jaarlijkse huurkosten van een afleverset zal worden gebaseerd op het gemiddelde van de jaarlijkse huurtarieven van de vier grootste warmteleveranciers. De NMa zal de gemiddelde jaarlijkse huurkosten pas op deze wijze kunnen bepalen nadat een heel boekjaar is afgerond, omdat de warmteleveranciers pas vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit verplicht zijn deze huurkosten als aparte post in de boekhouding te vermelden. Daarna kunnen de in het voorgaande jaar gehanteerde jaarlijkse huurkosten uit de boekhouding worden afgelezen en kunnen deze gecorrigeerd worden voor de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex in het betreffende jaar. Tot dat moment zal als referentie voor de jaarlijkse huurkosten van een afleverset een bedrag van 270 euro worden gehanteerd, waarbij het jaar 2009 als referentiejaar geldt en dit bedrag voor latere jaren wordt gecorrigeerd voor de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex.

2.3. Variabele kosten

De variabele of gebruiksafhankelijke kosten betreffen de kosten per gigajoule geleverde warmte. De bepaling van deze kosten geschiedt volgens de rendementsmethode. Centraal in deze benadering staat het brandstofrendement van de warmteproductie. Dit is de hoeveelheid gas die nodig is om een bepaalde hoeveelheid warmte, uitgedrukt in gigajoules, na omzetting van het gas in een volgens de laatste stand der techniek gebouwde gasketel in warmte, te verkrijgen. Het gaat hierbij om warmte voor ruimteverwarming en tapwater (warm water voor sanitaire doeleinden en huishoudelijk verbruik).

Het brandstofrendement van de warmteproductie kan worden beïnvloed door verschillende factoren. Een element dat van grote invloed is op het brandstofrendement is de energetische waarde van het aardgasgebruik in de gaswoning. Dit element bepaalt het rendement dat een gasketel in praktijk haalt en wordt in beschouwing genomen bij de bepaling van de maximumprijs. De energetische waarde van het aardgasgebruik in een gaswoning hangt af van:

  • Verhouding tussen warmte die wordt opgewekt voor tapwater en voor ruimteverwarming;

    De totale warmtevraag bestaat uit ruimteverwarming en warm tapwater. De verhouding hiertussen is van belang omdat het ketelrendement voor ruimteverwarming hoger is dan het ketelrendement voor warm tapwater.

  • Leidingverliezen;

    Leidingverliezen spelen een rol als leidingen door onverwarmde ruimten lopen. Bij de bepaling van de warmteprijs is dit alleen van belang indien er een significant verschil bestaat tussen de verliezen in warmte- en de gassituatie. Dit verschil speelt bijvoorbeeld een rol in woningen met meerdere verdiepingen omdat in dergelijke gevallen de ketel vaak op de bovenste verdieping wordt geplaatst en dus verder van de meter kast staat. In appartementen en galerijwoningen is dit verschil niet aannemelijk te maken. De absolute waarde van het verlies speelt echter wel een bescheiden rol, omdat de ketel in elk geval niet in de meterkast staat.

Ter bepaling van het brandstofrendement dient dus een aantal factoren vastgesteld te worden; de verhouding tussen de warmtevraag voor ruimteverwarming en voor warm tapwater, de leidingverliezen bij ruimteverwarming en bij tapwater en de gemiddelde rendementen voor ruimteverwarming en voor tapwater. De invloed die deze factoren hebben op het brandstofrendement kan in de toekomst veranderen. Zo kan bijvoorbeeld het verschil in rendement tussen warmte opgewekt voor ruimteverwarming en voor tapwater kleiner worden, waardoor de invloed van de verhouding tussen ruimteverwarming en tapwater op het totale rendement kan verminderen. De verwachting is dat de invloed van bovengenoemde factoren in de toekomst zal verminderen, waardoor een steeds hoger rendement ontstaat. Bij een rendement van 100% zouden de variabele kosten alleen nog afhankelijk zijn van de stookwaarde van aardgas. Om rekening te kunnen houden met deze tendens, wordt de referentiewaarde van deze factoren vastgesteld bij ministeriële regeling.

Het brandstofrendement kan daarnaast worden beïnvloed door andere factoren. Deze zijn echter (vooralsnog) niet meegenomen omdat de invloed slechts beperkt is en de vaststelling van het rendement daarom onnodig ingewikkeld maakt. In de volgende paragraaf wordt hier verder op ingegaan.

Uit de formule voor de variabele warmtekosten blijkt dat het variabele deel van de NMDA-prijs wordt bepaald door het brandstofrendement en twee andere factoren; de bovenwaarde van Groningengas (0,03517GJ/Nm) en de gasprijs. De referentiegasprijs betreft het gemiddelde gebruiksafhankelijke deel van de gasprijs (kubieke meter prijs) en wordt gebaseerd op het gewogen gemiddelde van het gebruiksafhankelijke deel van de door de Nederlandse gasleveranciers bekend gemaakte één-jaarscontracten met vaste prijs op basis van het kleinverbruikerstarief (G1 tarief) voor het komende jaar. De gebruikte prijzen zijn inclusief energiebelasting. De regio-tarieven worden daarbij ongewogen gemiddeld per leverancier. Gasleveranciers maken voor elk jaar de prijzen bekend van jaarcontracten met vaste prijs voor het komende jaar. Ten behoeve van de bepaling van de referentiegasprijs wordt gekeken naar de één-jaarscontracten met ingangsdatum 1 januari van jaar t, die in het jaar t-1 bekend zijn. Het baseren van de referentiegasprijs voor de vaststelling van de maximumprijs op deze contracten, beoogt een zo goed mogelijke weerspiegeling van de werkelijke gasprijzen in het betreffende jaar. Het G1 tarief dient hier als basis omdat dit tarief geldt voor alle kleinverbruikers (verbruik tot en met 5000m3) en daarom het best vergelijkbaar is met de groep verbruikers waarop de wet zich richt.

2.4. Overige factoren

In het bovenstaande is beschreven welke factoren in beschouwing worden genomen bij de bepaling van de maximumprijs voor warmte. In het maatschappelijk debat over de wet is ook gesproken over andere factoren die mogelijk van invloed zijn op de maximumprijs. Met het oog op het belang van eenvoud van de prijsformule, hebben bij de keuze om een bepaalde factor mee te nemen verschillende criteria een rol gespeeld. Ten eerste is relevant hoe groot de invloed is van een bepaalde factor. Ten tweede is van belang of de invloed van een factor in vrijwel alle gevallen een rol speelt of slechts voor een bepaalde groep verbruikers en of deze verbruikers zelf invloed hebben op het bestaan van de factor. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het hier gaat om een toets op de maximumprijs en niet op de redelijke prijs die in principe wordt gehanteerd. Het meenemen van factoren die slechts op bepaalde groepen verbruikers van toepassing zijn of die door individuele keuzen van de verbruiker voorkomen kunnen worden, is voor de bepaling van een maximum niet opportuun.

Met het oog op bovenstaande is ervoor gekozen een aantal factoren niet op te nemen in de prijsformule ter bepaling van de maximumprijs:

  • Rendement afleverset en elektriciteitsgebruik combiketel

    In de warmtesituatie is voor de bepaling van de eenheden warmte die worden verbruikt relevant dat de afleverset waarmee warmte wordt geleverd, een warmteverlies vertoont. Omdat dit verlies een (vrijwel) constante waarde heeft is het niet toepasselijk een rendement te gebruiken. Het warmteverlies van een normaal geïsoleerde afleverset bedraagt 1,26GJ per jaar. De jaarlijkse kosten hiervan zijn geschat op € 25 (op basis van een warmteprijs van € 20 per GJ).

    In de gassituatie is sprake van elektriciteitsgebruik omdat in een combiketel een aantal onderdelen zitten die elektriciteit verbruiken. Dit elektriciteitsverbruik wordt in een warmtesituatie vermeden. Het gaat hierbij om een geschat verbruik van de volgende onderdelen:

    • a. circulatiepomp met een gemiddeld jaarlijks verbruik van 37,5 kWh;

    • b. elektronica voor regeling en besturing met gemiddeld jaarlijks verbruik van 43,8 kWh;

    • c. rookgasventilator met een gemiddeld verbruik van 48kWh per jaar.

    Het totale elektriciteitsgebruik van de combiketel wordt derhalve geschat op 129 kWh per jaar. Uit doormetingen van ketels door fabrikanten en de daarop afgegeven gelijkwaardigheidverklaringen volgt overigens een enigszins lager gemiddeld elektriciteitsverbruik van 94 kWh (op basis van gemiddelde vraag voor ruimteverwarming van 27 GJ). Op grond hiervan kan worden afgeleid dat de kosten van elektriciteitsgebruik liggen tussen € 19 en € 26 (op basis van een elektriciteitsprijs van € 0,20 kWh).

    Deze twee bovenstaande factoren hebben een tegengesteld effect op het brandstofrendement. Het verschil ligt tussen de € 1 tot € 6. Dit leidt tot de conclusie dat het kostenverschil tussen warmtesituaties en gassituaties beperkt is. Gelet daarop is, vanwege het belang van eenvoud in de formule, het warmteverlies van de afleverset en het elektriciteitsgebruik in de gassituatie niet meegenomen in de formule voor het brandstofrendement.

  • EPN wetgeving

    De bouwregelgeving voorziet in normen met betrekking tot de isolatie van huizen. Dit is enerzijds geregeld in de minimale isolatie (Rc-waarden) die voor uitwendige constructies wordt voorgeschreven, en anderzijds door de energieprestatie-eisen (EPC) waaraan nieuwbouw moet voldoen. Binnen de EPN wordt warmtelevering in woningen hoger gewaardeerd dan gaslevering in woningen. Hierdoor is het mogelijk dat woningen die zijn aangesloten op warmte minder goed worden geïsoleerd dan woningen die zijn aangesloten op gas, met als gevolg dat in dat geval de afnemer relatief meer warmte-eenheden zou kunnen afnemen dan bij een vergelijkbare gaswoning. Hoewel een dergelijke situatie als onwenselijk wordt ervaren, blijkt het niet goed mogelijk om hiermee rekening te houden in de bepaling van de maximumprijs. Ten eerste doet deze situatie zich niet in alle gevallen voor. Of en in welke mate er sprake is van verschillen in bijvoorbeeld isolatiegraad is nog niet eenduidig vastgesteld. Daarnaast worden met de inwerkingtreding van het wijzigingspakket bouwregelgeving in de loop van 2010 de minimale isolatie-eisen opgehoogd Tenslotte wordt op dit moment gewerkt aan een aparte rekenmethode voor de berekening van de energieprestatie van maatregelen op gebiedsniveau, de zogeheten EMG. Hiermee wordt meer uniformiteit beoogd in de berekening van energieprestatie van warmtelevering. Bovendien wordt dan een grens gesteld aan de minimale energetische kwaliteit van een gebouw. De EMG wordt naar verwachting begin 2011 ingevoerd.

    Omdat deze factor derhalve niet in alle gevallen een rol speelt, onvoldoende bekend is hoe groot het mogelijke effect is van de factor alsmede gelet op aanstaande regelgeving, is ervoor gekozen deze niet mee te nemen voor de bepaling van de maximumprijs.

  • Energiegebruik voor koken

    Er kan een verschil bestaan tussen het energiegebruik voor koken in warmte- en gaswoningen. In warmtewoningen wordt in het algemeen gekookt op elektriciteit en in woningen met een gasaansluiting wordt aangenomen dat gekookt wordt op gas, waardoor de eerste categorie mogelijk duurder uit zou zijn. Het meenemen van deze factor is echter niet opportuun omdat de wet zich niet richt op de benodigde energie voor koken; artikel 1, onderdeel d, van de wet stelt namelijk dat de wet zich richt op warmte die nodig is voor ruimteverwarming en tapwater. Daarnaast is een generieke vergelijking tussen de warmte- en gassituatie op dit aspect is niet goed mogelijk omdat elektrisch koken ook in woningen met een gasaansluiting toepassing vindt en steeds vaker voorkomt. Ook zijn er situaties waarbij afnemers van warmte specifiek voor het koken zijn aangesloten op een gasnet. Een vergelijking tussen afnemers van warmte en andere afnemers wordt derhalve bemoeilijkt door de diversiteit aan individuele oplossingen die consumenten kunnen kiezen. Bovendien is het kwantificeren van dit verschil als onderdeel van de maximale prijs complex. Dit geldt eveneens voor het aandeel van elektrisch koken in de totale energiekosten van gas- en warmtewoningen.

  • Verschil tussen huurders en eigenaren

    In een situatie waarin sprake is van huur van een woning, kan de vraag relevant zijn welke kostencomponenten aan welke partij (huurder of verhuurder) worden doorberekend. In praktijk kan deze doorberekening op verschillende wijzen plaatsvinden. Dit besluit brengt hierin geen verandering. Met dit besluit wordt dus niet getreden in hetgeen in de Huurwet of andere regelgeving is vastgelegd over het toerekenen van de kostencomponenten van een warmtevoorziening tussen huurder en verhuurder. Dit betekent dat dit besluit op dit punt geen wijziging aanbrengt in bestaande wet- en regelgeving.

3. Aansluitbijdrage

In de wet wordt gesproken over een aansluitbijdrage en wordt gesteld dat, indien door een vergunninghouder bij een verbruiker of ontwikkelaar een aansluitbijdrage in rekening wordt gebracht, ook op dit kostencomponent het NMDA-principe van toepassing is. Het doel van dit artikel van de wet is om gebonden verbruikers te beschermen. In dit verband is relevant dat er in twee situaties sprake kan zijn van een aansluitbijdrage:

  • 1. de situatie waarin woningen worden gebouwd en worden aangesloten op een nieuw warmtenet. In dit geval komt de aansluitbijdrage tot stand binnen het overleg tussen projectontwikkelaar, gemeente en warmteleverancier. Dit overleg speelt zich af in een situatie waarbij de projectontwikkelaar en gemeente vrije keuze hebben ten aanzien van de energievoorziening. Er is in dit geval dus geen sprake is van een gebondenheid ten gevolge van een monopoliepositie. De aansluitbijdrage die uit dit overleg tot stand komt, wordt in het algemeen door de projectontwikkelaar afgedragen aan de warmteleverancier en doorberekend in de huizenprijs. De aansluitbijdrage wordt dus niet rechtstreeks bij de eindgebruiker in rekening gebracht. Hoewel de verbruiker geen partij is in de onderhandelingen over de bijdrage, zou in deze situatie een redelijke prijs tot stand moeten komen omdat er geen sprake is van een monopoliesituatie. Dit artikel uit de wet is daarom in de praktijk niet relevant voor verbruikers van warmte bij de ontwikkeling van nieuwe, grotere woningbouwprojecten. Ditzelfde geldt voor een situatie waarin er sprake is van een grootschalige uitbreiding van een warmtenet. Ook in dit geval vindt immers overleg plaats over de aansluitbijdrage in een situatie waarin projectontwikkelaar en gemeente keuze hebben ten aanzien van de energievoorziening.

  • 2. de situatie waarin een verbruiker of een groep verbruikers een nieuwe woning (laat) bouwen in een gebied waar reeds een warmtenet ligt en op dit bestaande net moet worden aangesloten. In deze situatie wordt de aansluitbijdrage meestal door de warmteleverancier direct in rekening gebracht bij de verbruiker, hoewel deze soms door een projectontwikkelaar in rekening wordt gebracht via de huizenprijs. In dit geval heeft de verbruiker geen keuze voor een andere vorm van warmtevoorziening en is er sprake van gebondenheid van de verbruiker en een monopoliesituatie van de warmteleverancier. Om verbruikers in deze situatie te beschermen is bepaald dat op de aansluitbijdrage in dit geval het NMDA principe van toepassing is.

In de tweede situatie is op de aansluitbijdrage dus het NMDA principe van toepassing. Dit houdt in dat de aansluitbijdrage die een warmteverbruiker verschuldigd is op het moment van aansluiten op het net, maximaal gelijk mag zijn aan de aansluitbijdrage voor een gasaansluiting zoals deze door de NMa wordt vastgesteld. Het gaat hierbij dus om de eenmalige kosten voor aansluiting op het gasnet en niet de jaarlijks terugkerende kosten voor het in stand houden van deze aansluiting, welke reeds zijn verwerkt in het vaste component van de maximumprijs. De bevoegdheid van de NMa om de aansluitbijdrage voor gas vast te stellen wordt wettelijk vastgelegd door middel van het voorstel van houdende wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrekking tot de voorrang voor duurzame elektriciteit, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten (Kamerstukken II 2008/09, 31 904, nr. 3). De overgangsbepaling in dit besluit voorziet in de bepaling van de aansluitbijdrage in de periode voor inwerkingtreding van die wet.

4. Boekhouding

Dit besluit omvat regels met betrekking tot de inrichting van de boekhouding, het jaarverslag en de jaarrekening van de vergunninghouder. Doel van deze bepaling is het faciliteren van toezicht door de NMa. Als toezichthouder dient de NMa in staat te zijn voldoende inzicht te krijgen in de bedrijfsvoering en financiële gegevens van de vergunninghouders. Bij het opstellen van de regels omtrent de boekhouding, jaarverslag en jaarrekening is zoveel mogelijk aangesloten bij vergelijkbare regelgeving in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.

De vergunninghouder is verplicht om in dit jaarverslag op inzichtelijke en betrouwbare wijze vormgegeven informatie te publiceren over de door de vergunninghouder bij verbruikers in rekening gebrachte redelijke prijs en de integrale kosten en opbrengsten die verband houden met de levering van warmte. Artikel 7 van dit besluit stelt daarom eisen aan de informatie die in het jaarverslag wordt gegeven. Deze informatie stelt de NMa in staat toe te zien op de voor de warmtelevering relevante financiële gegevens, de totstandkoming van de bij verbruikers in rekening gebrachte redelijke prijs en de met de levering van warmte gemoeide integrale kosten en opbrengsten en waar nodig handhavend op te treden.

De jaarrekening en de toelichting daarop, waarin een overzicht van de financiële situatie van de vergunninghouder wordt gegeven, maken eveneens onderdeel uit van het jaarverslag. Artikel 8 stelt eisen aan dit onderdeel van het jaarverslag.

5. Vergunningen

Voor de levering van warmte aan verbruikers met een aansluiting van maximaal 1000 kW is een vergunning vereist, tenzij sprake is van één van de uitzonderingen, bedoeld in de alternatieve opsomming in artikel 2, tweede lid, van de wet. Iedere warmteleverancier moet een vergunning aanvragen. In beginsel wordt één vergunning verleend per warmteleverancier, ongeacht het aantal of de geografische locatie van de warmteprojecten. Het kan echter voorkomen dat er aanleiding is de reikwijdte van de vergunning tot één of enkele warmteprojecten te beperken. De wet laat de minister hiertoe uitdrukkelijk de ruimte. Hierbij moet worden opgemerkt dat het geheel van leidingen die organisatorisch, technisch en geografisch zijn verbonden, is te beschouwen als één net.

Een vergunning wordt aangevraagd bij de NMa die op de vergunningaanvraag in mandaat beslist. De criteria waaraan moet worden voldaan, worden voorafgaand aan de vergunningverlening door de NMa getoetst en hebben betrekking op technische, financiële en organisatorische voorwaarden. Deze voorwaarden zijn nader uitgewerkt in artikel 9 van het besluit. De voorwaarden hebben tot doel de verbruikers de nodige zekerheid te bieden dat een aanvrager en toekomstig vergunninghouder ook zodanig is georganiseerd dat hij beschikt over de noodzakelijke middelen en competenties om een betrouwbare levering van warmte te kunnen verzorgen. Daarnaast moet uit de bij de aanvraag verstrekte gegevens blijken dat de warmteleverancier warmte kan en zal leveren tegen redelijke prijzen en zal voorzien in een goede kwaliteit van dienstverlening.

Een vergunning kan worden ingetrokken indien sprake is van een in surseance verkerende of faillerende vergunninghouder, maar ook indien een vergunninghouder om andere redenen niet langer in staat wordt geacht om een betrouwbare levering van warmte te kunnen verzorgen.

De wet kent geen landelijke netbeheerder die moet instaan voor de leveringszekerheid van warmte op een daarvoor bestemd netwerk. Warmte wordt in vrijwel alle gevallen geleverd door verschillende leveranciers die daarbij gebruik maken van lokale warmtenetten die qua omvang en capaciteit van elkaar kunnen verschillen.

Omdat warmtenetten in hoge mate autonoom zijn, kunnen vergunninghouders en producenten van warmte tijdelijk en tegen een redelijke vergoeding worden verplicht warmte te leveren en produceren aan nader aangeduide verbruikers. Op grond van artikel 10 van de wet kan de minister één of meer vergunninghouders opdragen warmte te leveren aan door hem nader aangeduide verbruikers en een producent opdragen warmte te produceren en deze warmte te leveren aan een door hem aangewezen vergunninghouder.

6. Uitvoering en handhaving

De NMa heeft een ontwerpbesluit beoordeeld en op een aantal punten advies aan de minister uitgebracht. De NMa concludeert dat het besluit uitvoerbaar en handhaafbaar is, maar ziet wel enkele moeilijkheden. De NMa merkt daarbij tevens op dat een aantal uitvoeringsproblemen voortvloeien uit keuzes die op wetsniveau zijn gemaakt. Een dergelijk probleem signaleert de NMa bij het verkrijgen en gebruiken van informatie uit de gasmarkt ten behoeve van de uitvoering van de wet. Andere punten van aandacht voor de uitvoering- en handhavingpraktijk zijn:

  • De NMa wijst in de toets op het bestaan van een spanning met de bedrijfsvertrouwelijkheid bij het vertrekken van informatie over de vaststelling van de maximumprijs aan representatieve organisaties. Dit probleem doet zich voor indien gebruik wordt gemaakt van een weging van de gastarieven op basis van marktaandelen van de gasleveranciers. Daarom is gekozen de gastarieven te bepalen met behulp van een ongewogen gemiddelde van de grootste drie gasleveranciers. Op deze wijze kan gebruik worden gemaakt van openbare gegevens, waardoor geen problemen met vertrouwelijkheid bestaan.

  • Naar aanleiding van de toets van de NMa zijn de artikelen over de aansluitbijdrage aangepast. Er is een onderscheid gemaakt tussen de periodieke aansluitbijdrage die gasverbruikers jaarlijks verschuldigd zijn en de eenmalige aansluitbijdrage, die gasverbruikers betalen op het moment van aansluiting. De periodieke aansluitbijdrage is als onderdeel van de jaarlijkse vaste kosten van de gasgebruiker opgenomen in artikel 3 van dit besluit over het vaste component van de maximumprijs voor warmte. De eenmalige aansluitbijdrage is opgenomen in artikel 5 waar wordt bepaald dat deze eenmalige aansluitbijdrage in het geval van een warmteaansluiting niet hoger mag zijn dan voor een gasaansluiting. Over de aansluitbijdrage merkt de NMa tevens op dat er geen relatie wordt gelegd met de periode van 30 jaar die wordt genoemd in artikel 6, eerste lid, van de wet. Het is echter onduidelijk hoe deze periodebepaling beslag kan krijgen in onderliggende regelgeving.

  • In het besluit wordt voor de bepaling van de vaste kosten (artikel 3, eerste lid) en de gasprijs (artikel 4, eerste lid) uitgegaan van de meest recente gegevens (het jaar t). Op basis van artikel 4, zesde lid, van de wet moet de NMa representatieve organisaties in de gelegenheid stellen om hun zienswijze te geven over het ontwerp van een besluit tot vaststelling van een maximumprijs. Aangezien de gegevens uit het jaar t pas bekend zijn aan het eind van het jaar t-1 zal de NMa genoodzaakt zijn de representatieve organisaties te consulteren met voorlopige gegevens in plaats van met de definitieve gegevens.

  • In de toets merkt de NMa op dat artikel 12, tweede lid, overbodig zou zijn als in plaats daarvan uitgegaan zou worden van de data uit de betreffende jaren en een aanname wordt gemaakt van een gemiddeld verbruik voor kleinverbruikers in de jaren 2007 en 2008. Dit is inderdaad een alternatief om voor de jaren 2007 en 2008 de transportafhankelijke verbruikerstarieven te betrekken bij de berekening van de maximumprijs. Er is echter voor gekozen om artikel 12, tweede lid, toch op te nemen in het besluit, aangezien vanaf 1 januari 2009 transportafhankelijke verbruikerstarieven volledig worden gebaseerd op de capaciteit van de aansluiting. Omwille van de consistentie wordt bij deze systematiek en tarieven aangesloten voor de berekening van de maximumprijs voor 2007 en 2008, waarbij een correctie wordt toegepast van de in die jaren vastgestelde doelmatigheidskorting en de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex.

  • Voor een goed toezicht zal de NMa naar verwachting niet alleen kunnen afgaan op de jaarrekening en het jaarverslag van vergunninghouders, maar zullen eveneens aanvullende dataverzoeken nodig zijn. Aanpassingen aan dit besluit kunnen hierin geen verandering brengen omdat dit niet opgelost kan worden met aanvullende of andere boekhoudkundige eisen. Wel zijn naar aanleiding van de toets door de NMa enkele verduidelijkijkingen aangebracht in de boekhoudkundige regels en is geëxpliciteerd dat financiële informatie per net aangedragen dient te worden.

  • Naar aanleiding van de toets van de NMa zijn, in lijn met de situatie op de elektriciteit- en de gasmarkt, enkele verplichtingen voor vergunninghouders toegevoegd en is de hoogte van de vergoeding voor vergunningverlening en toestemming aangepast.

  • Ten slotte merkt de NMa op dat het mogelijk is dat de verhouding tussen de redelijke prijs en maximumprijs nadelig uitpakt voor warmteleveranciers, waardoor meerdere warmtenetten als verlieslatend zullen moeten worden bestempeld. Hoewel met het bestaan van dit probleem rekening wordt gehouden, is het niet mogelijk dit in dit besluit te adresseren. Dit besluit geeft op zo zuiver mogelijke wijze invulling aan de wet, inclusief het NMDA-beginsel voor de maximumprijs. Daarnaast vloeien ook de door de NMa opgestelde beleidsregels ten behoeve van de bepaling van de redelijke prijs rechtstreeks voort uit de wet. Indien een spanning blijkt te bestaan in de verhouding tussen de redelijke prijzen en de maximumprijs, is dit een consequentie van een op wetsniveau gemaakte keuze voor een combinatie van deze twee typen prijzen.

De intrekking van de vergunning zoals geregeld in artikel 9 van de wet wordt gemandateerd aan de NMa. Hiertoe wordt een mandaatbesluit genomen.

7. Administratieve lasten

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het geheel aan administratieve lasten dat voortkomt uit de wet en de administratieve lasten die rechtstreeks voortkomen uit het onderhavige besluit. Tijdens de behandeling van de wet is het geheel aan administratieve lasten die verbonden aan deze wet door een extern onderzoeksbureau in kaart gebracht en getoetst door Actal. Dit besluit omvat onder andere bepalingen omtrent de vergunningverlening en boekhoudkundige regels. De administratieve lasten die hiermee gepaard gaan komen voor een groot deel rechtstreeks voort uit de wet en zijn dientengevolge reeds in kaart gebracht. De nadere uitwerking in dit besluit leidt niet tot een toename van de reeds in kaart gebrachte administratieve lasten.

Bij de totstandkoming van de wet is ernaar gestreefd de administratieve lasten te minimaliseren. Dit blijkt onder andere uit artikel 2, tweede lid, van de wet waarin niet-cumulatieve uitzonderingsgronden zijn opgenomen op basis waarvan een warmteleverancier niet vergunningsplichtig is. Hierdoor zijn veel, vooral kleinere warmteleveranciers niet verplicht een vergunning aan te vragen en blijven de administratieve lasten voor deze groep beperkt. Daarnaast bepaalt art. 42 van de wet dat warmteleveranciers die op het moment van inwerkingtreding van de wet reeds warmte leveren aan verbruikers, deze van rechtswege automatisch een vergunning krijgen. Ten slotte voorkomt artikel 9, derde lid, van dit besluit onnodige administratieve lasten omdat hiermee wordt voorkomen dat bescheiden meerdere keren voor verschillende doeleinden aan de NMa moeten worden overgelegd.

De administratieve lasten die rechtstreeks voortvloeien uit het besluit zijn beperkt. De totale lasten die voortvloeien uit de verplichting om een toelichting te maken bij de jaarrekening (artikel 7, eerste lid) zijn gesteld op € 1200. Hierbij is, overeenkomstig de administratieve lastentoets bij het wetsvoorstel, uitgegaan van 12 vergunninghouders en een tijdsbesteding van 2 uur bij een tarief van 50 euro. Langs dezelfde lijn zijn de administratieve lasten die volgen uit artikel 8, eerste lid, omtrent het jaarverslag gesteld op € 9600; de betreffende informatie kan in het algemeen uit de afzonderlijke boekhouding van de vergunninghouder worden gedestilleerd en dient in het jaarverslag op overzichtelijke wijze te worden gepresenteerd.

In het wetsvoorstel is voor de berekening van de administratieve lasten een bedrag opgenomen voor het kennisnemen van de regelgeving. In lijn hiermee is een zelfde schatting gemaakt voor dit besluit en zijn de lasten gesteld op€ 5000, uitgaande van kennisname bij 50 partijen.

Verplichting

Administratieve lasten uit wet

Administratieve lasten uit besluit

Kennisname van regelgeving (éénmalig)

18.000

5.000

Vergunninghouder voert afzonderlijke boekhouding

192.000

Vergunningaanvraag

8.000

Vergunningwijzigingen

2.000

Vergunningoverdracht

800

Instellen van beroep bij Coll.v.Beroep voor Bedrijfsleven

24.000

Handhaving

192.000

Vereisten aan toelichting op jaarrekening

1.200

Vereisten aan jaarverslag

9.600

Totaal (structureel

418.800

10.800

Artikelen

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat de maximumprijs is opgebouwd uit een vast deel en een variabel deel.

Artikel 3

Artikel 3 bevat de basis voor de totstandkoming van de vaste kosten. In paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting is hier uitgebreid op ingegaan.

Het tweede lid bepaalt dat ten aanzien van de elementen genoemd in het eerste lid nadere regels kunnen worden gesteld bij ministeriële regeling. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan regels over de hoogte van de aanschafwaarde van de cv-ketel.

Artikel 4

In dit artikel wordt ingegaan op de variabele kosten. Belangrijke elementen voor de bepaling van deze kosten zijn de gasprijs, de verbrandingswaarde van aardgas en het brandstofrendement van de warmteproductie.

Het brandstofrendement van de warmteproductie verdisconteert de energetische waarde van het aardgasgebruik in de gaswoning. Dit element bepaalt het rendement dat een gasketel in de praktijk haalt.

Artikel 5

Deze bepaling regelt de aansluitbijdrage voor gebonden verbruikers. Zoals in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting is beschreven heeft deze bepaling slechts betrekking op verbruikers (of een projectontwikkelaar die een beperkt aantal huizen willen bouwen) die een aansluiting willen realiseren op een reeds bestaand warmtenet. Kortheidshalve wordt naar die paragraaf verwezen.

Artikel 6

De regels die betrekking hebben op de inrichting van de boekhouding met betrekking tot de levering van warmte aan kleinverbruikers hebben met name tot doel de NMa in staat te stellen te controleren of de vergunninghouder voldoet aan de verplichting tot het op een betrouwbare wijze leveren van warmte aan verbruikers tegen redelijke prijzen. De boekhouding met betrekking tot levering van warmte bestaat in ieder geval uit een balans, een winst- en verliesrekening en een toelichting op de gebruikte regels voor de afschrijvingen. Controle op de regels voor afschrijvingen stelt de NMa in staat te beoordelen of een door de leverancier toegepaste afschrijving past in een bestendige gedragslijn en of de geschatte economische levensduur en de restwaarde van een investering realistisch zijn.

Daarnaast dient uit de boekhouding voldoende te blijken welke boekhoudkundige methoden en criteria bij het opstellen daarvan gebruikt zijn zodat de NMa kan controleren of de vergunninghouder voldoet aan de verplichting tot het op een betrouwbare wijze leveren van warmte aan verbruikers tegen redelijke prijzen.

Omwille van de zuiverheid van kostentoedeling door de leverancier moeten de kosten die verband houden met de levering van warmte plaatsvinden in overeenstemming met het daadwerkelijk gebruik van de financiële of andere middelen. Deze boekhoudkundige verplichting is opgenomen om te voorkomen dat kosten die geen verband houden met de levering van warmte ten onrechte aan de levering van warmte worden toegekend. Indien de praktijk daartoe aanleiding geeft kan de minister bij ministeriële regeling nadere eisen aan de boekhouding stellen.

Ten slotte is het voor de NMa van belang om inzicht te hebben in de huurkosten van afleversets, enerzijds omdat deze huurkosten op redelijkheid getoetst moeten kunnen worden en anderzijds omdat de NMa deze informatie nodig heeft bij het bepalen van de gebruikskosten voor warmte.

Artikel 7

In het jaarverslag geeft de vergunninghouder in ieder geval een overzicht van het aantal aansluitingen per warmtenet en het aantal aan verbruikers geleverde gigajoules in het betreffende boekjaar. Tevens bevat het voornoemde overzicht de naar vaste kosten en variabele kosten gesplitste inkoopkosten per gigajoule en het geïnvesteerde vermogen per warmtenet. Daarnaast bevat het jaarverslag informatie over de naar tariefcomponenten gesplitste opbrengsten per warmtenet, de daarbij horende afschrijvingslasten en onderhoudslasten en het resultaat. Het tweede lid van dit artikel maakt het mogelijk dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de inrichting van de boekhouding, de jaarrekening en het jaarverslag.

Artikel 8

Van de leverancier wordt verwacht dat hij in de toelichting op de jaarrekening iedere producent van warmte vermeldt waarmee hij een overeenkomst heeft gesloten, waarbij tevens per bedrijf het aantal overeenkomsten die betrekking hebben op de productie van warmte wordt gemeld. Deze regel stelt de NMa in staat adequaat in te grijpen op het moment dat de levering van warmte in gevaar komt en een producent moet worden aangewezen die de productie op een in problemen verkerend warmtenet moet voortzetten. Indien de praktijk daartoe aanleiding geeft kan de minister bij ministeriële regeling nadere eisen aan de jaarrekening stellen.

Artikel 9

Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het niet vereist is dat een warmteleverancier bij herhaalde aanvraag van een vergunning als bedoeld in dit artikel telkens opnieuw de gegevens uit een lopend boekjaar moet overleggen. Stukken die reeds bij de NMa aanwezig zijn, worden geacht onderdeel uit te maken van de aanvraag. Indien mocht blijken dat de NMa over verouderde gegevens beschikt, zal zij de aanvrager daarvan in kennis stellen en verzoeken recente informatie te leveren.

Artikel 10

Indien de NMa daartoe aanleiding ziet kan hij met de vergunninghouder, dan wel in geval van surseance met de bewindvoerder en de vergunninghouder tezamen of, in geval van faillissement, met de curator, in overleg treden over de continuïteit van de warmtelevering en, indien die in gevaar blijkt te zijn, over de verdere gang van zaken.

Het intrekken van de vergunning zal als volgt verlopen. De NMa besluit namens de minister om de vergunning in te trekken, en kondigt dit aan. De periode tussen de aankondiging en feitelijke intrekking dient slechts om zo snel mogelijk en ordelijk de verbruikers bij andere vergunninghouders onder te brengen. Er is gekozen voor een periode van maximaal 15 werkdagen. De curator of bewindvoerder kan in deze periode het klantenbestand in de markt aanbieden. De curator of bewindvoerder moet daarom in staat worden gesteld zijn klanten ordentelijk over te dragen aan één of meer andere leveranciers. De privaatrechtelijke leveringsovereenkomst tussen leverancier en verbruiker moet zodanig zijn, dat de in artikel 9 gestelde normen ook privaatrechtelijk doorwerken.

Artikel 12

Artikel 4, tweede lid, in combinatie met artikel 45, tweede lid, van de wet geven de NMa de bevoegdheid ook over de periode tussen 1 januari 2007 en het moment van inwerkingtreding van de wet en dit besluit een maximumprijs vast te stellen. Het op gegevens uit het verleden toepassen van de formule van artikel 3 van dit besluit stuit in sommige gevallen echter op problemen. Zo bestond in die periode het volledig op capaciteit gebaseerde transportafhankelijk verbruikerstarief voor gas (het zogenoemde capaciteitstarief) nog niet, zodat dit over die jaren een onbruikbaar element in de formule is. Bij de bepaling van het transportafhankelijke deel van het transporttarief wordt daarom uitgegaan van het capaciteitstarief in het jaar 2009 (eerste jaar dat dit gereguleerd was), dat voor de jaren 2007 en 2008 gecorrigeerd wordt voor de in die jaren vastgestelde doelmatigheidskorting en de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex. De overige componenten worden conform de systematiek in dit besluit vastgesteld.

Artikel 13

Dit artikel betreft een overgangsbepaling ten behoeve van de vaststelling van drie factoren in de periode tot het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsvoorstel van de gaswet ter verbetering van de kleinverbruikermarkt. Middels deze wetswijziging worden het meettarief, het jaarlijkse periodieke aansluittarief en het eenmalige aansluittarief gereguleerd door de NMa en kunnen deze gereguleerde tarieven worden gebruikt bij de vaststelling van de maximumprijs. Echter tot dit tijdstip is het noodzakelijk deze tarieven op andere wijze vast te stellen. Daarom bepaald dit artikel dat voor de bepaling van deze tarieven in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wetswijziging wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde van de tarieven die door de regionale netbeheerders zijn gehanteerd in het voorafgaande jaar, gecorrigeerd voor de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex in het betreffende jaar.

Artikel 14

Dit artikel bepaalt dat er op basis van de Warmtewet geen subsidie wordt toegekend.

De Minister van Economische Zaken,

Naar boven