Wet van 24 mei 2023 tot wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is te voorzien in een structureel wettelijk kader voor verplichtende collectieve maatregelen voor de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WIJZIGING WET PUBLIEKE GEZONDHEID

De Wet publieke gezondheid wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel da wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

db. groep A1:

een krachtens de procedure van artikel 20 als zodanig aangemerkte infectieziekte;.

2. In onderdeel e wordt «groep A» vervangen door «groep A2».

3. In onderdeel i wordt «groep A» vervangen door «groep A1, A2».

4. In de onderdelen j en k wordt «groep A» telkens vervangen door «groep A1 of A2».

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «groep A» vervangen door «groep A1 of A2».

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De voorzitter van de veiligheidsregio draagt zorg voor de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, of een directe dreiging daarvan, en is dan ten behoeve van deze bestrijding bij uitsluiting bevoegd om toepassing te geven aan de artikelen 34, vierde lid, 47, 51, 54, 55 of 56. Voor zover het gaat om een infectieziekte behorend tot groep A1 is de voorzitter van de veiligheidsregio ten behoeve van deze bestrijding voorts bij uitsluiting bevoegd toepassing te geven aan de artikelen 58e, tweede tot en met vijfde lid, 58j, tweede tot en met vierde lid, 58k, tweede tot en met vierde lid, 58l, 58m, 58s, tweede lid, 58v, tweede en derde lid, 58z, derde en vierde lid, en 58za, eerste lid.

3. Onder vernummering van het vijfde lid tot achtste lid, worden drie leden ingevoegd, luidende:

  • 5. Indien de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan, gelet op de mate van beheersing, niet vereist dat de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het vierde lid, laatste zin, plaatsvindt door de voorzitter van de veiligheidsregio, komen die bevoegdheden na een besluit als bedoeld in het zesde lid en zolang een besluit als bedoeld in het zevende lid niet is genomen, bij uitsluiting toe aan de burgemeester. In afwijking van artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s is in die situatie ten behoeve van het bepaalde in paragraaf 8, van hoofdstuk V, voor de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan, in plaats van de voorzitter van de veiligheidsregio, de burgemeester bevoegd toepassing te geven aan de in artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s genoemde artikelen, met uitzondering van de artikelen 5 en 7 van de Wet veiligheidsregio’s.

  • 6. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, besluit na overleg met de voorzitter van de betrokken veiligheidsregio of sprake is van een situatie als bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. Onze Minister kan het in het zesde lid bedoelde besluit, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, na overleg met de voorzitter van de betrokken veiligheidsregio wijzigen als de in dat lid bedoelde omstandigheid zich niet langer voordoet.

C

In artikel 6ba, tweede lid, wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur».

Ca

In artikel 7, eerste lid, wordt «artikel 6, vierde lid» vervangen door «artikel 6, vierde en vijfde lid».

D

In de artikelen 8, eerste lid, onder a, tweede en derde lid, 11, eerste lid, 22, eerste lid, 31, eerste lid, onder a, 35, eerste lid, aanhef en onder a, 38, eerste lid, en 53, tweede lid, wordt «groep A» telkens vervangen door «groep A1 of A2».

E

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «groep A» telkens vervangen door «groep A1, A2».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien het belang van de volksgezondheid dat vordert, kan, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bij regeling van Onze Minister een infectieziekte behorend tot groep A2 worden aangemerkt als behorend tot A1, een infectieziekte behorend tot B1 worden aangemerkt als behorend tot groep A1 of A2, een infectieziekte behorend tot groep B2 worden aangemerkt als behorend tot groep A1, A2 of B1, of een infectieziekte behorend tot groep C worden aangemerkt als behorend tot groep A1, A2, B1 of B2.

3. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Na de inwerkingtreding van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde regeling, vindt de toepassing van deze wet overeenkomstig die regeling plaats.

4. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Na het tot stand komen van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde ministeriële regeling tot aanwijzing van een infectieziekte als behorend tot een andere groep dan A1, wordt binnen acht weken een voorstel van wet tot incorporatie van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien niet binnen deze termijn een voorstel van wet wordt ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal of indien het voorstel van wet wordt ingetrokken dan wel door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, trekt Onze Minister de regeling onverwijld in. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan vervalt de regeling van rechtswege op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet.

5. Onder vernummering van het vijfde tot zesde lid wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Na het tot stand komen van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde ministeriële regeling tot aanwijzing van een infectieziekte als behorend tot groep A1, wordt onverwijld een voorstel van wet tot incorporatie van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken dan wel door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, trekt Onze Minister de regeling onverwijld in. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan vervalt de regeling van rechtswege op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet.

F

Na artikel 20 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 20a

  • 1. Onverminderd de inwerkingstelling van bepalingen, bedoeld in paragraaf 8, van hoofdstuk V, bij de toepassing van artikel 20, eerste of tweede lid, kunnen niet in werking gestelde of met toepassing van het tweede lid buiten werking gestelde bepalingen van die paragraaf, indien het belang van de volksgezondheid dit vordert en voor zover het betreft een infectieziekte behorend tot groep A1, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bij regeling van Onze Minister, in werking worden gesteld.

  • 2. Zodra het belang van de volksgezondheid niet langer vordert dat krachtens artikel 20 of het eerste lid in werking gestelde bepalingen, bedoeld in paragraaf 8, van hoofdstuk V, in werking zijn, worden deze bepalingen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bij regeling van Onze Minister buiten werking gesteld.

  • 3. Na de inwerkingtreding van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde regeling, vindt de toepassing van deze wet overeenkomstig die regeling plaats.

  • 4. Na het tot stand komen van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde ministeriële regeling wordt onverwijld een voorstel van wet ter bekrachtiging van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Artikel 20, vijfde lid, tweede en derde zin, en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20b

  • 1. Zodra het belang van de volksgezondheid niet langer vordert dat een in artikel 1, onderdeel db, genoemde infectieziekte is aangemerkt als behorend tot groep A1, wordt bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bepaald dat deze infectieziekte niet langer als zodanig wordt aangemerkt. Indien het belang van de volksgezondheid dat vordert kan deze infectieziekte bij diezelfde regeling worden aangemerkt als behorend tot groep A2, B1 of B2.

  • 2. Artikel 20, derde lid, eerste zin, is van overeenkomstige toepassing op een regeling als bedoeld in het eerste lid, tweede zin. Na de inwerkingtreding van een krachtens het eerste lid vastgestelde regeling, vindt de toepassing van deze wet overeenkomstig die regeling plaats.

  • 3. Na het tot stand komen van een krachtens het eerste lid vastgestelde regeling wordt onverwijld een voorstel van wet tot incorporatie van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Artikel 20, vijfde lid, tweede en derde zin, en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

G

In de artikelen 21, derde lid, 25, tweede lid, en 30 wordt «groep A» telkens vervangen door «groep A1, A2».

H

In hoofdstuk V wordt na artikel 58 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 8. Collectieve maatregelen

§ 8.1. Algemene bepalingen
Artikel 58a. Begripsbepalingen
  • 1. In paragraaf 8 van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer:

    iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die bepaalde, bij ministeriële regeling krachtens artikel 58o of 58p nader aan te wijzen categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer, aanbiedt, verricht of laat verrichten;

    bedrijfsmatig personenvervoer:

    bepaalde bij ministeriële regeling krachtens artikel 58o of 58p nader aan te wijzen categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer, niet beperkt tot besloten busvervoer en openbaar vervoer als bedoeld in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000;

    besloten plaats:

    een andere dan openbare of publieke plaats en een daarbij behorend erf, met inbegrip van gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet;

    beveiligingsmedewerker:

    een persoon belast met beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus alsmede een persoon in dienst van een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van die wet;

    evenement:

    elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, alsmede een herdenkingsplechtigheid, braderie, optocht op de weg, voorstelling of feest op een andere plaats dan in een woning of op een daarbij behorend erf of in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet, wedstrijd, beurs of congres. Onder evenementen worden niet begrepen: betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    hygiënemaatregelen:

    maatregelen betreffende de inrichting van ruimten of aldaar te gebruiken voorwerpen of materialen, of het treffen van voorzieningen ten behoeve van de reinheid of teneinde de verspreiding van ziekteverwekkers zoveel mogelijk tegen te gaan;

    justitiële inrichting:

    een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Penitentiaire beginselenwet, inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, instelling als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of gesticht als bedoeld in artikel 2 van de Wet beginselen gevangeniswezen BES;

    mantelzorger:

    een natuurlijke persoon die rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie zorg of hulp verleent zonder dat dit beroeps- of bedrijfsmatig geschiedt;

    Onze Ministers:

    Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezamenlijk;

    openbare plaats:

    een openbare plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties;

    ophouden:

    gedurende enige tijd ergens verkeren, terwijl er feitelijk gelegenheid is om weg te gaan;

    opsporingsambtenaar:

    een persoon die bij of krachtens artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering of artikel 184 of 185 van het Wetboek van Strafvordering BES is belast met de opsporing van strafbare feiten;

    persoon met een handicap:

    een persoon als bedoeld in artikel 1, tweede zin, van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169, en 2014, 113);

    persoonlijk beschermingsmiddel:

    uitrusting die of voorwerp dat bestemd is om te worden gedragen of vastgehouden teneinde de eigen of een andere persoon zoveel mogelijk te beschermen tegen ziekteverwekkers;

    plaats in gebruik ten behoeve van een verkiezing:

    publieke of besloten plaats, of bij ministeriële regeling krachtens artikel 58j, vijfde lid, of 58k, vijfde lid, onder eventueel daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen aangewezen gedeelte van een publieke of besloten plaats, in gebruik ten behoeve van de uitvoering van een verkiezing als bedoeld in de Kieswet;

    publieke plaats:

    een voor het publiek openstaand gebouw als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet of artikel 176, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en een daarbij behorend erf, of een voor het publiek openstaand lokaal, voertuig of vaartuig, met uitzondering van gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet;

    testuitslag:

    een testuitslag waaruit blijkt of de geteste persoon op het moment van afname van de test al dan niet was geïnfecteerd met een ziekteverwekker;

    thuisquarantaine:

    de bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk geldende verplichting voor een reiziger om in afzondering te verblijven in de eigen woning of in een specifiek aan de reiziger toegewezen verblijfplaats;

    toezichthouder:

    voor zover in deze wet niet anders is bepaald, de bij of krachtens artikel 64, 64a of 68h, eerste lid, aangewezen toezichthouder;

    veilige afstand:

    de afstand, bedoeld in artikel 58f, tweede lid;

    zorgaanbieder:

    een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, of als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Wet zorginstellingen BES, jeugdhulpaanbieder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, aanbieder van jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of aanbieder als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    zorglocatie:

    een bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein waar zorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg wordt verleend, waar jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt verleend of waar beschermd wonen of opvang als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 plaatsvindt, of accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    zorgverlener:

    een natuurlijke persoon die beroepsmatig zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet verleent, jeugdhulpverlener als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, beroepskracht als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verleent of zorgverlener als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES.

  • 2. In paragraaf 8 van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:

    basisregistratie personen:

    basisadministratie als bedoeld in de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES;

    woning:

    een daarbij behorend erf.

Artikel 58b. Doel, noodzaak, geschiktheid, proportionaliteit en subsidiariteit

De bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheden worden, voor zover krachtens artikel 20 of 20a in werking gesteld, slechts toegepast voor de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan en voor zover:

  • a. de bedreiging van de volksgezondheid dusdanig ernstig is dat afwending van die dreiging noodzakelijk is;

  • b. de toepassing van de bevoegdheden gezien de aard van de infectieziekte daadwerkelijk geschikt is voor afwending van de dreiging;

  • c. de gevolgen voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn, waaronder ten minste de sociale, financieel-economische, maatschappelijke en andere gezondheidsbelangen, zo beperkt mogelijk zijn en tevens in redelijke verhouding staan tot de gevolgen die zouden intreden indien de bevoegdheden niet worden toegepast; en

  • d. geen alternatieven beschikbaar zijn waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt en die minder ingrijpend zouden zijn voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn.

Artikel 58c. Reguliere procedure
  • 1. De vaststelling van een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling geschiedt door Onze Ministers in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.

  • 2. Een regeling als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder vastgesteld dan een week nadat deze aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met de regeling, wordt deze niet vastgesteld.

  • 3. Een besluit als bedoeld in het tweede lid, tweede zin, kan worden genomen op voorstel van ten minste een derde van het grondwettelijk aantal leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

  • 4. Indien naar het oordeel van Onze Ministers en Onze Minister die het mede aangaat een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vastgestelde ministeriële regeling of een onderdeel daarvan niet langer voldoet aan één van de onderdelen van artikel 58b, wordt die regeling zo spoedig mogelijk gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 58ca. Bijzondere procedure
  • 1. Artikel 58c, tweede lid, kan buiten toepassing blijven:

    • a. indien een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vastgestelde ministeriële regeling of een onderdeel daarvan niet langer voldoet aan één van de onderdelen van artikel 58b, of

    • b. indien sprake is van:

      • 1°. een ernstige ontwrichting van de maatschappij of een directe dreiging daarvan, en

      • 2°. onverwijld toepassing van een bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheid noodzakelijk is.

  • 2. Onze Minister zendt een ministeriële regeling die op grond van het eerste lid is vastgesteld zonder toepassing van artikel 58c, tweede lid, binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal, voorzien van een motivering waarom het eerste lid is toegepast. De regeling vervalt van rechtswege indien de Tweede Kamer der Staten-Generaal binnen een week na de toezending besluit niet in te stemmen met de regeling. Artikel 58c, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De procedure, bedoeld in het eerste lid, onder b, mag uitsluitend binnen acht weken na de eerste toepassing daarvan worden gebruikt. Deze periode kan steeds met acht weken worden verlengd of voor een periode van acht weken opnieuw aanvangen na de inwerkingtreding van een ministeriële regeling waarin het eerste lid, onder b, weer van toepassing wordt verklaard. Die regeling wordt met toepassing van artikel 58c tot stand gebracht.

Artikel 58cb. Werkingsduur collectieve maatregelen
  • 1. Bij een daartoe afzonderlijk tot stand te brengen ministeriële regeling wordt bepaald of de toepassing van een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheid, voor zover in werking gesteld krachtens artikel 20 of 20a, wordt verbonden aan een vervaltermijn gelet op de mogelijke gevolgen van de toepassing voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn als bedoeld in artikel 58b, onder c en d. De in de eerste zin bedoelde ministeriële regeling wordt met toepassing van artikel 58c tot stand gebracht.

  • 2. Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, wordt niet vastgesteld indien de Tweede Kamer of de Eerste Kamer der Staten-Generaal binnen de termijn, bedoeld in artikel 58c, tweede lid, tweede zin, besluit niet in te stemmen met de regeling. Artikel 58c, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een besluit van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

  • 3. Indien voor een ministeriële regeling, dan wel een onderdeel daarvan, ingevolge het eerste lid een vervaltermijn geldt, vervalt deze regeling, dan wel het onderdeel, ten hoogste acht weken na de inwerkingtreding. Dit laat onverlet dat een regeling of onderdeel daarvan telkens, al dan niet gewijzigd, kan worden vastgesteld. Het tijdstip waarop de regeling of het onderdeel vervalt, ligt steeds ten hoogste acht weken na het tijdstip waarop die regeling of dat onderdeel zou vervallen.

Artikel 58d. Noodbevoegdheid
  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen andere collectieve maatregelen worden genomen voor het in artikel 58b, aanhef, genoemde doel, indien:

    • a. sprake is van een ernstige ontwrichting van de maatschappij of een directe dreiging daarvan;

    • b. onverwijld handelen noodzakelijk is, en

    • c. een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk geldende of vast te stellen ministeriële regeling niet toereikend is.

  • 2. In afwijking van de artikelen 58c, tweede lid, en 58ca, wordt de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, niet vastgesteld dan nadat deze regeling ten minste 24 uur is voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met deze ministeriële regeling, wordt deze niet vastgesteld.

  • 3. Een na toepassing van het tweede lid vastgestelde ministeriële regeling wordt door Onze Minister onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal gezonden, voorzien van een motivering waarom het tweede lid is toegepast.

  • 4. Indien het onmogelijk is de termijn van 24 uur, bedoeld in het tweede lid af te wachten, zendt Onze Minister de vastgestelde regeling onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal, voorzien van een motivering waarom hiervan sprake is. Artikel 58ca, tweede lid, tweede zin, is van toepassing.

  • 5. De ministeriële regeling bedoeld in het eerste lid, vervalt acht weken na de inwerkingtreding en kan steeds met toepassing van artikel 58c, tweede lid, worden verlengd met ten hoogste acht weken na het tijdstip waarop die regeling zou vervallen.

  • 6. Na de plaatsing in de Staatscourant van een krachtens het eerste lid vastgestelde ministeriële regeling wordt onverwijld een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken dan wel door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, trekt Onze Minister de regeling onverwijld in, tenzij de regeling ingevolge het vijfde lid is vervallen. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan vervalt de ministeriële regeling van rechtswege op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, tenzij de ministeriële regeling ingevolge het vijfde lid is vervallen of wordt gebaseerd op de wet zoals deze dan luidt. Op een intrekkingsregeling als bedoeld in de tweede zin, zijn de artikelen 58c en 58ca niet van toepassing.

  • 7. Indien zich in het openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba een omstandigheid voordoet waarin een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk, met toepassing van artikel 58ca vast te stellen ministeriële regeling niet zodanig tijdig tot stand kan komen als noodzakelijk is voor het in artikel 58b, aanhef, genoemde doel, kan Onze Minister ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, de gezaghebber opdragen toepassing te geven aan de hem in artikel 179 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toegekende bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen ter bestrijding van een epidemie van de betreffende infectieziekte of een directe dreiging daarvan.

  • 8. Binnen twee weken na de vaststelling van de in het zevende lid bedoelde opdracht wordt een ministeriële regeling vastgesteld tot regeling van de in die voorschriften genoemde onderwerpen. Onze Minister zendt de regeling binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 58e. Differentiatie, ontheffing en lokaal maatwerk
  • 1. In een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kan onverminderd artikel 58d en de paragrafen 8.2 en 8.3 van dit hoofdstuk, onderscheid worden gemaakt:

    • a. binnen en tussen gemeenten en met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • b. tussen personen op basis van leeftijd;

    • c. tussen activiteiten;

    • d. tussen openbare, publieke en besloten plaatsen, of gedeelten daarvan.

  • 2. De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio kan met het oog op bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van:

    • a. het bepaalde bij of krachtens artikel 58h, eerste of tweede lid, of 58i, eerste of tweede lid;

    • b. de krachtens artikel 58g gestelde regels, indien dat in die regels is bepaald.

    Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 3. Voordat de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een beslissing neemt over de verlening van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid, vraagt hij advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 4. De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio verleent geen ontheffing, indien het belang van de bestrijding van de epidemie van de betreffende infectieziekte, of de directe dreiging daarvan, zich daartegen naar zijn oordeel verzet. Bij de afweging van de betrokken belangen betrekt de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio in ieder geval:

    • a. de aard van de plaats, de aard van de activiteit en het aantal personen waarop de te verlenen ontheffing betrekking heeft;

    • b. de gevolgen die verlening van de ontheffing zou hebben voor de naleving van de bij of krachtens artikel 58f, tweede lid, en derde lid, onder e, vastgestelde regels, in en buiten de plaats waarop de te verlenen ontheffing betrekking heeft.

  • 5. In een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kan aan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de bevoegdheid worden toegekend om de plaatsen aan te wijzen waar de in die regeling gestelde regels van toepassing zijn. Aan de uitoefening van de bevoegdheid kunnen in die ministeriële regeling voorwaarden of beperkingen worden verbonden.

§ 8.2. Maatregelen
Artikel 58f. Veilige afstand
  • 1. Degene die zich buiten een woning ophoudt, houdt een veilige afstand tot andere personen.

  • 2. De veilige afstand wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.

  • 3. De veilige afstand geldt niet:

    • a. tussen personen die op hetzelfde adres woonachtig zijn;

    • b. voor een opsporingsambtenaar, toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht, beveiligingsmedewerker, zorgverlener, mantelzorger of geestelijke bedienaar of persoon die werkzaam is bij een justitiële inrichting, bij de politie, de brandweer, de krijgsmacht, of die eerste hulp biedt bij een het leven of de gezondheid bedreigende situatie, voor zover deze zijn taak of het bieden van eerste hulp niet op gepaste wijze kan uitoefenen met inachtneming van de veilige afstand;

    • c. voor degene jegens wie een onder b genoemde persoon zijn taak of het bieden van eerste hulp uitoefent;

    • d. tussen een persoon met een handicap of persoon tot en met de leeftijd van twaalf jaar en diens begeleider, voor zover die persoon zich niet met inachtneming van de veilige afstand jegens zijn begeleider buiten een woning kan ophouden; of

    • e. voor andere bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van personen of aangewezen plaatsen of gevallen, onder daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen.

Artikel 58g. Hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, met inbegrip van de verplichting tot toepassing of gebruik hiervan. De regels hebben geen betrekking op de toepassing of het gebruik in een woning.

Artikel 58h. Openstelling van publieke plaatsen
  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen publieke plaatsen worden aangewezen die:

    • a. niet voor publiek mogen worden opengesteld;

    • b. slechts onder bij die regeling gestelde voorwaarden of beperkingen voor publiek mogen worden opengesteld.

  • 2. Tot de voorwaarden of beperkingen, bedoeld in het eerste lid onder b, kan behoren dat ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal personen als publiek aanwezig mag zijn.

  • 3. De volgende plaatsen worden niet aangewezen als publieke plaatsen die niet voor publiek mogen worden opengesteld.

    • a. een plaats in gebruik ten behoeve van een verkiezing;

    • b. een plaats die is bestemd voor een vergadering van de Staten-Generaal of van een commissie daaruit;

    • c. een plaats die is bestemd voor een vergadering van de gemeenteraad, provinciale staten en het algemeen bestuur van een waterschap, of van een door deze organen ingestelde commissie;

    • d. een gerechtsgebouw.

Artikel 58i. Evenementen
  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen evenementen worden aangewezen die:

    • a. niet mogen worden georganiseerd;

    • b. slechts onder bij die regeling gestelde voorwaarden of beperkingen mogen worden georganiseerd.

  • 2. Tot de voorwaarden of beperkingen, bedoeld in het eerste lid, onder b, kan behoren dat ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal personen als publiek aanwezig mag zijn.

Artikel 58j. Zorgplicht publieke plaatsen
  • 1. Degene die bevoegd is tot het aan een publieke plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van een publieke plaats voor publiek, draagt ten aanzien van die publieke plaats zorg voor zodanige voorzieningen of openstelling dat de daar aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i gestelde regels in acht kunnen nemen.

  • 2. Indien de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio van oordeel is dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58d, en 58f tot en met 58i niet in acht kunnen nemen, kan hij een schriftelijke aanwijzing geven aan degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van die plaats voor publiek.

  • 3. In de aanwijzing geeft de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, en 58f tot en met 58i gestelde regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van die plaats voor publiek, de maatregelen treft.

  • 4. In een spoedeisende situatie kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.

  • 5. Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op plaatsen in gebruik ten behoeve van een verkiezing.

Artikel 58k. Zorgplicht besloten plaatsen
  • 1. Degene die bevoegd is tot het aan een besloten plaats, niet zijnde een woning, treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot een besloten plaats van personen, draagt ten aanzien van die besloten plaats zorg voor zodanige voorzieningen of toelating dat de daar aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i gestelde regels in acht kunnen nemen.

  • 2. Indien de besloten plaats een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend en Onze Minister van oordeel is dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i niet in acht kunnen nemen, kan hij een schriftelijke aanwijzing geven aan degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot die plaats van personen. Indien de besloten plaats een ruimte betreft waar geen beroep of bedrijf wordt uitgeoefend, is de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio bevoegd deze aanwijzing te geven.

  • 3. In de aanwijzing geeft Onze Minister onderscheidenlijk de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, en 58f tot en met 58i gestelde regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot die plaats van personen, de maatregelen treft.

  • 4. In een spoedeisende situatie kan Onze Minister onderscheidenlijk de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.

  • 5. Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op plaatsen in gebruik ten behoeve van een verkiezing of op andere bij ministeriële regeling aangewezen plaatsen onder bij die regeling gestelde voorwaarden of beperkingen.

Artikel 58l. Bevelen voor besloten plaatsen

Indien door een gedraging of activiteit in of vanuit een besloten plaats, niet zijnde een woning, een ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van de betreffende ziekteverwekker ontstaat, kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de bevelen geven die nodig zijn voor de beëindiging van de gedraging of activiteit en de daar aanwezige personen bevelen zich onmiddellijk te verwijderen.

Artikel 58m. Bevelen voor openbare plaatsen

Indien de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio van oordeel is dat de omstandigheden op een openbare plaats zodanig zijn dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i niet in acht kunnen nemen, of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, kan hij de bevelen geven die nodig zijn om de naleving van deze artikelen op een openbare plaats te verzekeren.

Artikel 58n. Zorgaanbieders en zorglocaties
  • 1. Een zorgaanbieder draagt zorg voor een zodanige openstelling, inrichting en zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning dat de aanwezige personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, de bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i gestelde regels redelijkerwijs in acht kunnen nemen.

  • 2. Een zorgaanbieder kan, indien dit noodzakelijk is om verspreiding van de betreffende ziekteverwekker naar dan wel vanuit een zorglocatie tegen te gaan en de maatregelen die de zorgaanbieder treft op grond van het eerste lid onvoldoende zijn om die verspreiding tegen te gaan, beperkingen of andere voorwaarden stellen aan de toegang van personen tot een zorglocatie door iemand die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken is of die geen mantelzorger is.

  • 3. Indien Onze Minister van oordeel is dat personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, de in het eerste lid genoemde regels onvoldoende in acht kunnen nemen, kan hij de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder de maatregelen treft. In een spoedeisende situatie kan Onze Minister een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.

  • 4. Indien de maatregelen die een zorgaanbieder neemt op grond van het eerste en tweede lid, onvoldoende of onevenredig zijn om verspreiding van de betreffende ziekteverwekker naar dan wel vanuit een zorglocatie tegen te gaan, kunnen bij ministeriële regeling beperkingen of andere voorwaarden worden gesteld aan het door de zorgaanbieder toelaten tot zorglocaties van personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, tenzij het belang van de volksgezondheid niet opweegt tegen de belangen van de cliënten en patiënten bij die toegang. In de ministeriële regeling kan onderscheid worden gemaakt tussen zorglocaties of categorieën daarvan.

  • 5. Toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in het tweede of vierde lid houdt in ieder geval geen beperking in van de toegang:

    • a. van ten minste één familielid of naaste tot een in de zorglocatie verblijvende persoon, behoudens in geval van uitzonderlijke omstandigheden;

    • b. van familieleden of naasten tot een in de zorglocatie verblijvende persoon van wie de behandelend arts verwacht dat deze op korte termijn zal overlijden;

    • c. in verband met het horen van een cliënt als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten of het horen van betrokkene als bedoeld in de artikelen 6:1, derde lid, en 7:1, derde lid, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg;

    • d. van advocaten en cliëntenvertrouwenspersonen als bedoeld in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, advocaten en patiëntenvertrouwenspersonen als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en vertrouwenspersonen als bedoeld in de Jeugdwet;

    • e. van een geestelijk bedienaar tot een tot zijn geloofsgemeenschap behorende persoon die in de zorglocatie verblijft.

  • 6. De artikelen 58k en 58l zijn niet van toepassing.

Artikel 58o. Bedrijfsmatig personenvervoer
  • 1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het aanbieden of verrichten van bepaalde categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer geheel of gedeeltelijk verboden is.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het aanbieden van, de toegang tot en het gebruik van voorzieningen voor bedrijfsmatig personenvervoer binnen Nederland of met een bestemming in Nederland. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer, gebieden van waaruit de reiziger vertrekt, waaronder het vertrek vanuit gebieden in het buitenland of het reizen tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of categorieën van personen voor wie de regels gelden.

§ 8.3. Maatregelen in verband met inreizen
Artikel 58p. Inreisverplichtingen bedrijfsmatig en niet-bedrijfsmatig personenvervoer
  • 1. In een krachtens artikel 58o, tweede lid, vast te stellen ministeriële regeling kan ten aanzien van de reiziger die vertrekt vanuit een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of die reist tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, worden bepaald dat:

    • a. de aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer uitsluitend vervoer aanbiedt, toegang daartoe verschaft of gebruik daarvan toestaat, indien de reiziger aan de aanbieder een testuitslag kan tonen waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker of een verklaring als bedoeld in artikel 58u, kan tonen, eventueel vergezeld van het voorgeschreven document als bedoeld in dat artikel;

    • b. de reiziger bij de toegang tot het vervoermiddel en tijdens het vervoer beschikt over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker, de reiziger verplicht is deze op verzoek te tonen aan de aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer en verplicht is om de testuitslag te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder;

    • c. ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, de reiziger direct na aankomst beschikt over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker, en een verplichting voor de reiziger om de testuitslag te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

  • 2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de reiziger die heeft verbleven in een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of reist tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, anders dan met gebruikmaking van bedrijfsmatig personenvervoer als bedoeld in het eerste lid, bij inreis in Nederland beschikt over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker en om die testuitslag te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere eisen gesteld aan de test, bedoeld in het eerste en tweede lid, die betrekking kunnen hebben op:

    • a. de vaststelling van de identiteit van de geteste persoon;

    • b. het type test dat is uitgevoerd;

    • c. de wijze waarop de testuitslag wordt aangetoond;

    • d. de termijn waarbinnen de test moet zijn uitgevoerd ten opzichte van het moment van inreis in Nederland.

  • 4. Ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba geschiedt de aanwijzing van gebieden, bedoeld in het eerste of tweede lid, na overleg met de gezaghebber.

  • 5. Ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba kan de in het tweede lid bedoelde testuitslag in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen ook worden verkregen direct na het moment van aankomst.

Artikel 58q. Uitzondering op de inreisverplichtingen

In een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 58p, eerste en tweede lid, kan in daarbij te bepalen gevallen of ten aanzien van daarbij aan te wijzen categorieën personen, en onder daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen worden bepaald dat een bij of krachtens die artikelleden bepaalde verplichting niet van toepassing is. Tot die voorwaarden of beperkingen kan behoren de verplichting voor de reiziger om te beschikken over een bewijs van vaccinatie tegen de betreffende ziekteverwekker, waaruit blijkt dat de betrokkene op het moment van inreizen was gevaccineerd volgens bij die ministeriële regeling bepaalde minimumeisen of een bewijs van herstel van een infectie met deze ziekteverwekker, volgens bij die regeling bepaalde eisen, en dat bewijs te bewaren gedurende een bij die regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

Artikel 58r. Thuisquarantaineplicht Europees Nederland
  • 1. Bij regeling kan worden bepaald dat degene die het Europese deel van Nederland inreist en voor inreis heeft verbleven in een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of, indien door Onze Minister aangewezen, in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, onverwijld na inreis gedurende een ononderbroken periode van een bij ministeriële regeling te bepalen aantal dagen in thuisquarantaine gaat. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de aangewezen gebieden.

  • 2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen de plicht, bedoeld in het eerste lid, niet of niet langer van toepassing is. Daartoe kan behoren de verplichting om te beschikken over een testuitslag waaruit blijkt dat de betrokkene op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker en die gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn wordt bewaard.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere eisen gesteld aan de test, bedoeld in het tweede lid, die betrekking kunnen hebben op:

    • a. de vaststelling van de identiteit van de geteste persoon;

    • b. het type test dat is uitgevoerd;

    • c. de wijze waarop de testuitslag wordt aangetoond.

  • 4. Dit artikel laat de toepassing van artikel 35 onverlet.

Artikel 58s. Uitzonderingen thuisquarantaineplicht
  • 1. De in artikel 58r, eerste lid bedoelde verplichting, geldt niet in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen of aangewezen categorieën personen, onder daarbij gestelde voorwaarden of beperkingen. Tot die voorwaarden of beperkingen kan behoren de verplichting om te beschikken over een bewijs van vaccinatie tegen de betreffende ziekteverwekker, waaruit blijkt dat de betrokkene op het moment van inreizen was gevaccineerd, volgens bij die regeling te bepalen minimumeisen, of een bewijs van herstel van een infectie met deze ziekteverwekker, volgens bij die regeling bepaalde eisen, en dat bewijs gedurende een bij die regeling te bepalen termijn te bewaren en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

  • 2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio met het oog op bijzondere omstandigheden in een individueel geval ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 58r, eerste lid, en artikel 58u. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden of beperkingen worden verbonden. Artikel 58e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 58t. Verzoekschriftenprocedure
  • 1. De in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon kan de burgerlijke rechter schriftelijk verzoeken om opheffing van de ten aanzien van hem geldende verplichting om in thuisquarantaine te gaan op de grond dat deze verplichting niet op hem van toepassing is.

  • 2. Het verzoekschrift wordt ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wiens rechtsgebied de woonplaats van de indiener van het verzoekschrift is gelegen of binnen wiens rechtsgebied de aan de indiener, ten behoeve van de thuisquarantaine toegewezen verblijfplaats is gelegen. Voor de behandeling van het verzoekschrift wordt geen griffierecht geheven. Artikel 46 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In aanvulling op artikel 278, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat het verzoekschrift het e-mailadres en telefoonnummer waarop de verzoeker bereikbaar is en eventuele bewijsstukken die het verzoek ondersteunen.

  • 4. Voordat op het verzoekschrift wordt beslist, hoort de rechter de indiener van het verzoekschrift door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, tenzij de indiener niet beschikbaar was op het door de rechter vastgestelde tijdstip waarop het horen plaatsvindt. Artikel 41, derde lid, is van toepassing.

  • 5. De rechter beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek, doch uiterlijk binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoekschrift. Tegen de beslissing van de rechter staat geen voorziening open.

Artikel 58u. Thuisquarantaineverklaring

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat op de in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon een verplichting rust om:

  • a. een papieren of digitale verklaring naar waarheid in te vullen, waarin hij verklaart dat hij na inreis onverwijld in thuisquarantaine zal gaan op zijn woonadres of het opgegeven adres van een verblijfplaats, dan wel dat sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 58s, eerste lid, en om daarbij de in die regeling genoemde gegevens aan Onze Minister te verstrekken;

  • b. bij inreis te beschikken over een papieren verklaring of een bevestiging van een digitaal ingevulde verklaring als bedoeld in onderdeel a, zo nodig vergezeld van het in die regeling voorgeschreven document indien het gaat om een persoon die verklaart dat sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 58s, eerste lid, of

  • c. de verklaring of bevestiging en het eventuele voorgeschreven document te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

Artikel 58v. Gegevensverwerking
  • 1. In het kader van de taak van Onze Minister, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en ter monitoring van de naleving van de verplichting van artikel 58r, eerste lid, is Onze Minister bevoegd tot verwerking van de krachtens de artikelen 58u of 58w verstrekte gegevens van een in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon.

  • 2. Indien Onze Minister op grond van bevindingen in het kader van de monitoring nader onderzoek door een toezichthouder naar de naleving van de verplichting tot thuisquarantaine door een in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon wenselijk acht, of een in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon telefonisch niet heeft kunnen bereiken, kan Onze Minister een melding doen aan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio waar de woon- of verblijfplaats van die persoon is gelegen.

  • 3. Onze Minister, de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio en de toezichthouders zijn bevoegd tot het verwerken en onderling uitwisselen van een melding als bedoeld in het tweede lid, en de krachtens de artikelen 58u of 58w verstrekte gegevens van een in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon, voor zover dit noodzakelijk is voor het toezicht op en de handhaving van de naleving van artikel 58r, eerste lid.

  • 4. Onze Minister bewaart de krachtens de artikelen 58u of 58w verstrekte gegevens niet langer dan de krachtens artikel 58r, eerste lid, bij ministeriële regeling bepaalde duur van de thuisquarantaine.

Artikel 58w. Aanvullende gegevensverstrekking en -verwerking thuisquarantaineverklaring
  • 1. Met het oog op het toezicht op en de handhaving van de naleving van artikel 58r, eerste lid, kan bij ministeriële regeling worden bepaald:

    • a. dat de in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon die bij inreis gebruik maakt van een papieren verklaring als bedoeld in artikel 58u, deze verklaring op verzoek verstrekt en aan wie deze verklaring wordt verstrekt;

    • b. dat degene aan wie krachtens onderdeel a een verklaring wordt verstrekt, deze inneemt en vervolgens doorgeeft aan een ander of aan Onze Minister, dan wel vernietigt.

  • 2. Degene aan wie krachtens het eerste lid een papieren verklaring wordt verstrekt, is bevoegd tot het verwerken van die verklaring en de daarop vermelde persoonsgegevens, voor zover dit noodzakelijk is om te voldoen aan de op hem krachtens dat lid rustende verplichtingen.

  • 3. In de regeling bedoeld in het eerste lid, aanhef, kunnen voort regels worden gesteld over de beveiliging tegen verlies en onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens bij de verwerking van de digitale verklaring als bedoeld in artikel 58u.

Artikel 58x. Thuisquarantaineplicht Caribisch Nederland
  • 1. Bij ministeriële regeling kan, na overleg met de gezaghebber, worden bepaald dat op degene die reist tussen Bonaire, Sint Eustatius of Saba of die een van deze eilanden inreist en voor inreis heeft verbleven in het Europese deel van Nederland of in een door Onze Minister, na overleg met de gezaghebber, aangewezen gebied in het buitenland, onder daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen, de verplichting, bedoeld in artikel 58r, eerste lid, rust.

  • 2. Tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, zijn de artikelen 58r tot en met 58w van overeenkomstige toepassing indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 58t, derde lid, geldt in aanvulling op artikel 429d, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES.

  • 3. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat de gezaghebber met het oog op bijzondere omstandigheden in een individueel geval ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Artikel 58e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§ 8.4. Overige bepalingen
Artikel 58y. Verantwoording en informatievoorziening
  • 1. Onze Minister maakt binnen een redelijke termijn na de aanwijzing van een infectieziekte als behorend tot groep A1, aan beide Kamers der Staten-Generaal inzichtelijk hoe de bestrijding van de epidemie van de betreffende infectieziekte ter hand wordt genomen. Daarbij betrekt Onze Minister de inzet van instrumenten ter voorkoming van verspreiding van de betreffende ziekteverwekker, de mogelijke scenario’s en handelingsperspectieven daarbij en de vooruitzichten.

  • 2. Onze Minister zendt maandelijks aan beide Kamers der Staten-Generaal een met redenen omkleed overzicht van de krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk geldende maatregelen. Daarin worden de beide Kamers tevens geïnformeerd over de monitoring van de effecten van de maatregelen in de praktijk en over de verwachtingen ten aanzien van het voortduren van de maatregelen.

  • 3. De burgemeester verstrekt desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen die hij voor de statistiek, informatievoorziening en beleidsvorming met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk nodig heeft. De gegevens en inlichtingen worden kosteloos verstrekt door tussenkomst van de voorzitter van de veiligheidsregio.

  • 4. Indien de voorzitter van de veiligheidsregio toepassing heeft gegeven aan een bevoegdheid als bedoeld in paragraaf 8 van dit hoofdstuk, is hij daarover verantwoording schuldig aan de betrokken gemeenteraden. Hij brengt daartoe een verslag uit en beantwoordt de vragen van die raden.

Artikel 58z. Last onder bestuursdwang en last onder dwangsom
  • 1. Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:

    • a. het bepaalde krachtens de artikelen 58d, eerste lid en 58g, eerste zin, indien de overtreding wordt begaan op een besloten plaats indien deze een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend;

    • b. het bepaalde krachtens de artikelen 58k, tweede lid, eerste zin, en – indien het een bevel van Onze Minister betreft – vierde lid, eerste zin, 58n, derde lid, eerste en vierde zin, en vierde lid, eerste zin, 58o, 58p, eerste, tweede en vijfde lid, en 58q.

  • 2. Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 58f, eerste lid, en derde lid, onder e, indien de overtreding wordt begaan op een besloten plaats indien deze een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend.

  • 3. De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:

    • a. het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58e, tweede lid, laatste zin, 58h, eerste en tweede lid, en 58i, 58j, tweede en vierde lid, 58k, tweede lid, tweede zin, en – indien het een bevel van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio betreft – vierde lid, eerste zin, 58l, 58m en 58s, tweede lid, tweede zin en 58x, derde lid, tweede zin;

    • b. het bepaalde krachtens de artikelen 58d, eerste lid en 58g, eerste zin indien de overtreding wordt begaan op een openbare plaats, een publieke plaats of een besloten plaats indien deze geen ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend.

  • 4. De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 58f, eerste lid, en derde lid, onder e, indien de overtreding wordt begaan op een openbare plaats, een publieke plaats of een besloten plaats indien deze geen ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend, of ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58r, eerste en tweede lid, 58s, eerste lid, 58u, en 58w, eerste lid, onder a.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing indien de overtreding wordt begaan op publieke of besloten plaatsen in gebruik ten behoeve van een verkiezing.

  • 6. Indien een bevoegdheid, genoemd in het derde of vierde lid, wordt uitgeoefend door de gezaghebber in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, zijn op de uitoefening van die bevoegdheid de artikelen 5:12 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 58za. Bestuurlijke boete
  • 1. De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 58r, eerste en tweede lid, 58w, eerste lid, onder a, en 58x, eerste lid.

  • 2. De op grond van het eerste lid op te leggen bestuurlijke boete bedraagt € 339.

  • 3. Indien de bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, wordt uitgeoefend door de gezaghebber in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, zijn op de uitoefening van die bevoegdheid de artikelen 5:12 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

I

Na artikel 64 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 64a. Grondslag voor aanwijzing andere toezichthouders dan IGJ en NVWA

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens paragraaf 8 van hoofdstuk V, zijn voorts belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren. Indien de aanwijzing ambtenaren betreft, ressorterende onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, wordt het besluit genomen in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat. Indien de aanwijzing ambtenaren betreft die belast worden met het toezicht op de naleving in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, zijn de artikelen 5:12 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van die taak.

  • 2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

J

In hoofdstuk VII wordt na artikel 65 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1a. Opsporing

Artikel 65a. Grondslag voor aanwijzing buitengewone opsporingsambtenaren
  • 1. Met de opsporing van de in artikel 68bis strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES, belast de door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaren. Indien de aanwijzing ambtenaren betreft, ressorterende onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister of van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, wordt het besluit genomen in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat.

  • 2. De aangewezen ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht dan wel de artikelen 185 tot en met 188 en 190 van het Wetboek van Strafrecht BES, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

  • 3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

K

Na artikel 68 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 68bis. Strafbaarstellingen en strafsancties regels hoofdstuk V, paragraaf 8

  • 1. Met een hechtenis van ten hoogste zeven dagen of geldboete van de eerste categorie wordt gestraft degene die handelt in strijd met het bepaalde bij of krachtens:

    • a. artikel 58e, tweede lid, laatste zin of 58s, tweede lid, tweede zin en 58x, derde lid, tweede zin;

    • b. artikel 58d, eerste lid, 58g, 58h, eerste en tweede lid, 58i, 58j, tweede lid, 58k, tweede lid, 58n, derde lid, eerste zin en vierde lid, eerste zin, 58o, eerste en tweede lid, 58p, eerste en tweede lid, 58q, 58s, eerste lid, en 58u.

  • 2. Met een geldboete van ten hoogste vijfennegentig euro wordt gestraft degene die handelt in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 58f, eerste lid, of in strijd met de voorwaarden of beperkingen, bedoeld in artikel 58f, derde lid, onder e.

  • 3. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

  • 4. In afwijking van het bij en krachtens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES bepaalde worden de gegevens met betrekking tot geldboetes, opgelegd voor overtreding van artikel 58f, eerste lid, en derde lid, onder e, niet aangemerkt als justitiële gegevens.

  • 5. In afwijking van artikel 35 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en artikel 22 van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES worden de in dit artikel strafbaar gestelde feiten niet betrokken bij het onderzoek naar het gedrag van een natuurlijke persoon of rechtspersoon als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of artikel 15, derde lid, eerste zin, van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing indien de overtreding wordt begaan op plaatsen in gebruik ten behoeve van een verkiezing.

L

Na artikel 68k worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 68ka Last onder dwangsom BES

  • 1. Op de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de in artikel 58z genoemde bepalingen zijn de artikelen 5:5 tot en met 5:10, 5:31d tot en met 5:34, 5:37 en 5:38 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. De bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd. Op de invordering is artikel 68k, zesde tot en met tiende lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 68kb Bestuurlijke boete BES

  • 1. Op de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de in artikel 58za genoemde bepalingen zijn de artikelen 5:5 tot en met 5:10a en 5:40 tot en met 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. De op grond van artikel 58za, eerste lid, op te leggen bestuurlijke boete bedraagt USD 218.

ARTIKEL II WIJZIGING VAN DE TIJDELIJKE WET CORONATOEGANGSBEWIJZEN

De Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel II komt als volgt te luiden:

ARTIKEL II

  • 1. In afwijking van artikel 454, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 454, derde lid, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek BES:

    • a. bewaart een hulpverlener een dossier dat uitsluitend betrekking heeft op een testuitslag waaruit blijkt of een persoon op het moment van afname van de test was geïnfecteerd met het virus SARS-CoV-2 gedurende een bij ministeriële regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te bepalen termijn van minimaal zes maanden en ten hoogste een jaar, gerekend vanaf het moment dat de test is afgenomen;

    • b. vernietigt een hulpverlener een dossier dat uitsluitend betrekking heeft op een testuitslag als bedoeld in onderdeel a, indien de termijn, bedoeld in onderdeel a, is verstreken vanaf het moment van inwerkingtreding van dit artikel.

  • 2. De gemeentelijke gezondheidsdiensten, bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid, zijn uitgezonderd van de termijnen bedoeld in het eerste lid, onder a en b.

B

In artikel III tweede lid, wordt «een jaar na het tijdstip waarop paragraaf 3a van hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid vervalt» vervangen door «met ingang van 1 juli 2023 of op een bij koninklijk besluit te bepalen ander tijdstip».

ARTIKEL IIA WIJZIGING VAN DE WET VEILIGHEIDSREGIO’S

In artikel 39, eerste lid, onderdeel b, van de Wet veiligheidsregio’s wordt na «zesde lid» ingevoegd «, alsmede artikel 125 van die wet voor zover de last dient tot handhaving van regels die de voorzitter in verband met die toepassing uitvoert».

ARTIKEL III WIJZIGING VAN DE KIESWET

In hoofdstuk Z wordt na artikel Z 11b een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1b. Handhaving maatregelen hoofdstuk V, paragraaf 8, Wet publieke gezondheid

Artikel Z 11c

Indien bij of krachtens artikel 58f of 58g van de Wet op de publieke gezondheid maatregelen worden genomen die van toepassing zijn op plaatsen of gedeelten daarvan die in gebruik zijn ten behoeve van de uitvoering van een verkiezing als bedoeld in de Kieswet, kan een lid van het stembureau, briefstembureau, gemeentelijk stembureau, hoofdstembureau, nationaal briefstembureau dan wel centraal stembureau de aanwijzingen geven die nodig zijn om de naleving daarvan te verzekeren. De aanwijzing dat een persoon de locatie niet mag betreden, of dat een persoon de locatie moet verlaten, kan enkel worden gegeven door de voorzitter.

ARTIKEL IV WIJZIGING WET KINDEROPVANG

Na artikel 1.57d van de Wet kinderopvang wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.57e

  • 1. Bij regeling van Onze Minister kunnen kindercentra, gastouderbureaus en voorzieningen voor gastouderopvang tijdelijk worden vrijgesteld van een of meer artikelen van deze paragraaf, indien naleving van die artikelen redelijkerwijs niet gevergd kan worden vanwege bijzondere omstandigheden die verband houden met de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan als bedoeld in de Wet publieke gezondheid. Aan de vrijstelling kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2. Een vrijstelling geldt voor de duur van ten hoogste drie maanden en kan telkens voor ten hoogste drie maanden bij regeling van Onze Minister worden verlengd.

ARTIKEL V WIJZIGING ARBEIDSOMSTANDIGHEDENWET

Aan artikel 28 van de Arbeidsomstandighedenwet wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. De bevoegdheden uit het eerste tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien in verband met de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan als bedoeld in de Wet publieke gezondheid, bij of krachtens wettelijk voorschrift dan wel gezien de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening benodigde noodzakelijke maatregelen of voorzieningen die de kans op besmetting van werknemers of derden op arbeidsplaatsen kunnen voorkomen of beperken, in ernstige mate niet worden getroffen.

ARTIKEL VI WIJZIGING ARBEIDSVEILIGHEIDSWET BES

Aan artikel 2 van de Arbeidsveiligheidswet BES wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 12. De bevoegdheden uit het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien in verband met de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan als bedoeld in de Wet publieke gezondheid, bij of krachtens wettelijk voorschrift dan wel gezien de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening benodigde noodzakelijke maatregelen of voorzieningen die de kans op besmetting van arbeiders of derden in ondernemingen kunnen voorkomen of beperken, in ernstige mate niet worden getroffen.

ARTIKEL VII WIJZIGING WET OP DE ECONOMISCHE DELICTEN

In artikel 1, onder 1°. van de Wet op de economische delicten wordt bij de Arbeidsomstandighedenwet «28, zesde lid» vervangen door «28, zesde en zevende lid».

ARTIKEL VIII WIJZIGING TIJDELIJKE WET COVID-19 JUSTITIE EN VEILIGHEID

Indien artikel 1, eerste lid, onder b, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid van kracht is op het tijdstip waarop het in artikel I, onderdeel H, voorgestelde artikel 58ca in werking treedt, komt artikel 1, derde lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid te luiden:

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. voor zover de toepassing daarvan strijdig is met enige internationaalrechtelijke verplichting;

    • b. op een krachtens paragraaf 8 van hoofdstuk V van de Wet publieke gezondheid vast te stellen ministeriële regeling.

ARTIKEL VIIIA JUSTITIËLE DOCUMENTATIE NOODVERORDENINGEN EN TIJDELIJKE WET MAATREGELEN COVID-19 IN CARIBISCH NEDERLAND

  • 1. In afwijking van artikel 11, aanhef en onder a en c, van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES wordt een strafkaart zo snel mogelijk na de inwerkingtreding van deze wet vernietigd, voor zover de strafkaart betrekking heeft op een zaak waarin betaling van een geldsom als voorwaarde is gesteld ter voorkoming van de strafvervolging of waarin een geldboete is opgelegd voor overtreding van:

    • a. een op grond van artikel 179 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vastgesteld algemeen verbindend voorschrift ter bestrijding van de epidemie van covid-19, of een directe dreiging daarvan;

    • b. het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58f, eerste lid, 58g, eerste lid, 58re, eerste of achtste lid, onder d, of 58rf, vierde lid, van de Wet publieke gezondheid, zoals deze luidden tot en met 19 mei 2022.

  • 2. In afwijking van artikel 22 van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES worden de in artikel 68bis van de Wet publieke gezondheid, zoals dit luidde tot en met 19 mei 2022, strafbaar gestelde feiten niet betrokken bij het onderzoek naar het gedrag van de betrokkene als bedoeld in artikel 15, derde lid, eerste zin, van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES.

ARTIKEL IX INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL X CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 24 mei 2023

Willem-Alexander

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Uitgegeven de zevende juni 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 36 194

Naar boven