Besluit van 12 december 2022, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkintreding van artikelen van de Wet vrachtwagenheffing

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 6 december 2022, nr. IENW/BSK-2022/281854, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 36 van de Wet vrachtwagenheffing;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De Wet vrachtwagenheffing treedt in werking op 1 januari 2023, met uitzondering van de artikelen 2, eerste lid, 3 tot en met 12, 21 tot en met 24, 26, 27 voor zover dat betreft het vervallen van de zinssnede «, de Wet belasting zware motorrijtuigen» in artikel 42, vierde lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, 29 tot en met 31, en 33 tot en met 35.

Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2022, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het voor de artikelen die gelet op de eerste volzin op 1 januari 2023 in werking treden, terug tot en met 1 januari 2023.

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 december 2022

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

Uitgegeven de drieëntwintigste december 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Inwerkingtreding per 1 januari 2023

Met dit besluit wordt de inwerkingtreding van de Wet vrachtwagenheffing geregeld. Artikel 36 van die wet maakt het mogelijk dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan een verschillend tijdstip van inwerkingtreding wordt vastgesteld. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt.

De vrachtwagenheffing zal naar verwachting in 2026 daadwerkelijk worden geheven. Met het oog op de tijdige voorbereiding, inrichting en implementatie van het in verband met de vrachtwagenheffing benodigde stelsel (voor heffing en invordering, toezicht en handhaving en registratie en gegevensbescherming) is het wenselijk dat een groot deel van de Wet vrachtwagenheffing zo spoedig mogelijk in werking treedt. Inwerkingtreding van de wet is nodig zodat de Dienst Wegverkeer (RDW) zijn toegewezen taken kan uitvoeren, waaronder het starten van de benodigde aanbestedingen. Daarom wordt in dit besluit als tijdstip van inwerkingtreding 1 januari 2023 vastgesteld. Voor een aantal artikelen of onderdelen daarvan wordt een uitzondering gemaakt. Deze uitzonderingen worden hierna toegelicht.

Uitzonderingen

Voor een aantal artikelen van de Wet vrachtwagenheffing geldt dat inwerkingtreding op 1 januari 2023 – om verschillende redenen – niet mogelijk of niet wenselijk is. Deze artikelen zijn daarom uitgezonderd van inwerkingtreding op die datum.

De artikelen die specifiek betrekking hebben op de heffing of daarmee samenhangende verplichtingen zullen in werking treden op het moment dat de vrachtwagenheffing daadwerkelijk wordt geheven. Dat betreft de artikelen 2, eerste lid, 4, 5, 6, 8, eerste lid, 10 en 33. Omdat de datum met ingang waarvan de vrachtwagenheffing zal worden geheven nog niet vast staat, zal het tijdstip van inwerkingtreding van deze artikelen te zijner tijd worden vastgesteld. Dat besluit zal ook de inwerkingtreding regelen van onder meer artikelen die betrekking hebben op wijziging – of intrekking – van andere wetten. Dat betreft bijvoorbeeld artikel 26, dat ziet op wijziging van de Invorderingswet 1990, en artikel 29, eerste lid, dat intrekking van de Wet belasting zware motorrijtuigen regelt.

Voor een aantal artikelen of onderdelen daarvan geldt dat deze niet per 1 januari 2023, maar wel enige tijd voorafgaand aan het moment van daadwerkelijke heffing in werking zullen moeten treden. Gelet op de inhoud en het doel van de betreffende artikelen ligt inwerkingtreding op een later moment meer in de rede. Dat geldt voor artikel 3, dat nodig is om tijdige ontheffingverlening van de vrachtwagenheffing mogelijk te maken. Het geldt ook voor onder meer de artikelen 7, 8, tweede tot en met zesde lid, 9 en 11, die onderscheidenlijk de relatie tussen de dienstaanbieder en de houder van een vrachtwagen, de relatie tussen de tolheffer en de dienstaanbieder en de verplichtingen van de hoofddienstaanbieder betreffen. Ook artikel 12 van de wet, dat de verplichting van de Minister betreft om een meerjarenprogramma vast te stellen, zal op een later moment in werking treden. Dat geldt ook voor de artikelen 21 tot en met 24 die verband houden met de verwerking van persoonsgegevens en artikel 29, tweede lid, in verband met de relatie met het Eurovignetverdrag. Het tijdstip van inwerkingtreding van deze artikelen zal te zijner tijd in een of meerdere besluiten worden vastgesteld.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

Naar boven