Wet van 22 december 2021 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2022)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fiscale maatregelen te treffen die voortvloeien uit de koopkrachtbesluitvorming voor het jaar 2022 en dat het ook in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2022 en volgende jaren wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.20, tweede lid, wordt «€ 2.400» vervangen door «€ 2.100».

B

Artikel 3.42a, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De milieu-investeringsaftrek bedraagt voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I 45 percent, voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II 36 percent en voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III 27 percent.

Ba.

Het in artikel 8.10, tweede lid, als eerste vermelde bedrag wordt verhoogd met € 14.

C

In artikel 8.11, tweede lid, onderdeel d, wordt «6%» vervangen door «5,86%».

D

Artikel 8.14a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het in het tweede lid als laatste vermelde bedrag wordt verlaagd met € 395.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een partner gelijkgesteld degene die uitsluitend vanwege de toepassing van artikel 1.2, vierde lid, onderdeel b, niet als partner wordt aangemerkt.

ARTIKEL II

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2023 in artikel 3.20, tweede lid, «€ 2.100» vervangen door «€ 1.800».

ARTIKEL III

  • 1. Tot de winst, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoort niet een subsidie aan een door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 getroffen startende MKB-onderneming die op aanvraag wordt verstrekt door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel deze MKB-onderneming in staat te stellen in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 de vaste lasten te betalen.

  • 2. De winst, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, wordt mede opgevat en bepaald op de voet van het eerste lid.

ARTIKEL IV

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 9, derde lid, wordt «een medebewoner» vervangen door «een medebewoner van achttien jaar of ouder» en vervalt de tweede zin.

ARTIKEL V

In de Wet op de huurtoeslag komt artikel 13, tweede lid, onderdeel c, te luiden:

  • c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als de huurder eerder een huurtoeslag ten aanzien van de desbetreffende woning is toegekend.

ARTIKEL VI

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13bis, tweede lid, wordt «€ 2.400» vervangen door «€ 2.100».

Aa.

Het in artikel 22, tweede lid, als eerste vermelde bedrag wordt verhoogd met € 14.

B

In artikel 22a, tweede lid, onderdeel d, wordt «6%» vervangen door «5,86%».

C

Artikel 31a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • k. thuiswerken in het kader van de dienstbetrekking tot € 2 per thuiswerkdag, daaronder begrepen een gedeelte van een thuiswerkdag, met dien verstande dat ingeval voor thuiswerken een vaste vergoeding wordt gegeven aan een werknemer die op ten minste 128 dagen per kalenderjaar thuiswerkt, deze vergoeding mag worden berekend alsof de werknemer op ten hoogste 214 dagen per kalenderjaar thuiswerkt.

2. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. Voor de berekening van de in het tweede lid, onderdelen a en k, bedoelde vaste vergoeding ter zake van vervoer, onderscheidenlijk thuiswerken, worden de in die onderdelen genoemde aantallen dagen:

    • a. vermenigvuldigd met vier vijfde, drie vijfde, twee vijfde of een vijfde ingeval de werknemer in de regel vier dagen, drie dagen, twee dagen, onderscheidenlijk een dag, per week naar een vaste plaats van werkzaamheden reist, onderscheidenlijk thuiswerkt;

    • b. naar tijdsgelang herrekend bij het aanvangen of beëindigen van de betreffende vergoeding, dan wel bij een wijziging in de grondslag voor de berekening van de vergoeding, in de loop van het kalenderjaar.

3. Onder vernummering van het twaalfde tot en met veertiende lid tot veertiende tot en met zestiende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 12. Indien op een dag zowel naar een vaste plaats van werkzaamheden wordt gereisd als wordt thuisgewerkt kan voor die dag slechts een van de vergoedingen of verstrekkingen ter zake of in de vorm van vervoer in het kader van de dienstbetrekking naar een vaste plaats van werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, onderscheidenlijk thuiswerken in het kader van de dienstbetrekking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel k, worden gegeven. Indien op een dag naar een vaste plaats van werkzaamheden wordt gereisd met een door de inhoudingsplichtige ter beschikking gestelde auto als bedoeld in artikel 13bis, kan voor die dag niet een vergoeding of verstrekking ter zake of in de vorm van thuiswerken in het kader van de dienstbetrekking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel k, worden gegeven.

  • 13. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in het tweede lid, onderdeel k, genoemde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande kalenderjaar een dergelijke afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan van het niet-afgeronde bedrag.

D

Artikel 35o, eerste lid, komt te luiden:

1. Artikel 12a, derde, vierde en tiende lid, vervalt met ingang van 1 januari 2023.

ARTIKEL VII

De vrije ruimte, bedoeld in artikel 31a, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, bedraagt voor het kalenderjaar 2021, in afwijking van de in dat kalenderjaar geldende tekst van die wet:

  • a. 3% van het loon waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b van die wet belasting wordt geheven met een maximum van € 12.000, vermeerderd met:

  • b. 1,18% van het loon waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b van die wet belasting wordt geheven voor zover dat loon meer bedraagt dan € 400.000.

ARTIKEL VIII

In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2023 in artikel 13bis, tweede lid, «€ 2.100» vervangen door «€ 1.800».

ARTIKEL IX

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt «deelnemingsverrekening of op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten» vervangen door «deelnemingsverrekening, op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten of op voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid».

2. In het zevende lid wordt «deelnemingsverrekening of de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten» vervangen door «deelnemingsverrekening, de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten of de voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid,».

B

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «deelnemingsverrekening of op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten» vervangen door «deelnemingsverrekening, op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten of op voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid».

2. In het vijfde lid wordt «deelnemingsverrekening of de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten» vervangen door «deelnemingsverrekening, de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten of de voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid,».

C

Artikel 14b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «deelnemingsverrekening of op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten» vervangen door «deelnemingsverrekening, op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten of op voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid,».

2. In het vierde lid wordt «deelnemingsverrekening of de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten» vervangen door «deelnemingsverrekening, de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten of de voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid,».

D

Artikel 14ba wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «deelnemingsverrekening of op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten» vervangen door «deelnemingsverrekening, op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten of op voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid,».

2. In het vierde lid wordt «deelnemingsverrekening of de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten» vervangen door «deelnemingsverrekening, de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten of de voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid,».

E

In artikel 15, veertiende lid, onderdeel c, wordt na «15ahb» ingevoegd «, 15ak».

F

In artikel 15aa, eerste lid, aanhef, wordt «tot en met 15aj» vervangen door «tot en met 15al».

G

In artikel 15ah, eerste lid, wordt «en 15ae» vervangen door «15ae en 15ak, vijfde lid,».

H

Na artikel 15aj worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 15ak

  • 1. Voor de toepassing van artikel 25a, vierde lid, worden de voor het voegingstijdstip van een maatschappij geheven voorheffingen die zijn voortgewenteld naar het jaar dat aanvangt op het voegingstijdstip (voorvoegingsvoorheffingen) verrekend met een aanslag van de moedermaatschappij van een jaar voor zover:

    • a. de maatschappij beschikt over een bedrag aan resterende voorvoegingsvoorheffingen;

    • b. bij de moedermaatschappij in dat jaar ruimte bestaat voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen; en

    • c. bij de maatschappij in dat jaar ruimte voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen zou bestaan, indien zij geen deel zou uitmaken van de fiscale eenheid.

  • 2. Indien een bestaande fiscale eenheid wordt uitgebreid of indien een bestaande fiscale eenheid wordt opgenomen in een nieuwe fiscale eenheid, worden voor de toepassing van artikel 25a, vierde lid, voorvoegingsvoorheffingen van die bestaande fiscale eenheid verrekend met de aanslag van de moedermaatschappij van de fiscale eenheid van een jaar voor zover:

    • a. de bestaande fiscale eenheid beschikt over een bedrag aan resterende voorvoegingsvoorheffingen;

    • b. bij de moedermaatschappij in dat jaar ruimte bestaat voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen; en

    • c. bij de bestaande fiscale eenheid in dat jaar ruimte voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen zou bestaan, indien zij niet zou zijn uitgebreid of niet zou zijn opgenomen in een nieuwe fiscale eenheid.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, onderdeel a, wordt onder een bedrag aan resterende voorvoegingsvoorheffingen verstaan: het positieve bedrag dat resteert nadat het op het voegingstijdstip aanwezige bedrag aan voorvoegingsvoorheffingen van de maatschappij, onderscheidenlijk de bestaande fiscale eenheid, is verminderd met het bedrag aan voorvoegingsvoorheffingen van die maatschappij, onderscheidenlijk die bestaande fiscale eenheid, dat in voorgaande jaren is verrekend met een aanslag van de moedermaatschappij.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, onderdeel b, wordt onder ruimte voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen verstaan: het bedrag aan te betalen belasting voor zover dat bedrag de voorheffingen in het jaar overschrijdt.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, onderdeel c, wordt onder ruimte voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen verstaan: het bedrag aan winst van de fiscale eenheid dat is toe te rekenen aan de maatschappij, onderscheidenlijk de maatschappijen die direct voorafgaande aan het voegingstijdstip tot de bestaande fiscale eenheid behoorden, verminderd met een met de belastbare winst van de fiscale eenheid verrekend voorvoegingsverlies van die maatschappij, onderscheidenlijk die maatschappijen, en vermenigvuldigd met het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22.

  • 6. In afwijking van artikel 25a, vierde lid, en artikel 25b, eerste lid, stelt de inspecteur een voort te wentelen bedrag aan voorvoegingsvoorheffingen van de dochtermaatschappij of de bestaande fiscale eenheid, niet bij voor bezwaar vatbare beschikking vast, en zijn deze voorheffingen met inachtneming van dit artikel wel verrekenbaar, gedurende de periode dat die maatschappij, onderscheidenlijk die bestaande fiscale eenheid, deel uitmaakt van de fiscale eenheid.

  • 7. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15a, met dien verstande dat daarbij voor moedermaatschappij wordt gelezen: centrale maatschappij.

Artikel 15al

  • 1. Vanaf het ontvoegingstijdstip van een dochtermaatschappij worden voor de toepassing van artikel 25a, vierde lid, de volgende voorheffingen verrekend met een aan die dochtermaatschappij opgelegde aanslag over het jaar dat aanvangt op het ontvoegingstijdstip:

    • a. het bedrag aan resterende voorvoegingsvoorheffingen in de zin van artikel 15ak, derde lid, van die dochtermaatschappij; en

    • b. de niet verrekende voorheffingen van de moedermaatschappij die aan die dochtermaatschappij zijn toe te rekenen.

  • 2. In afwijking van artikel 25a, vierde lid, en artikel 25b, stelt de inspecteur het bedrag aan resterende voorvoegingsvoorheffingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in het jaar dat aanvangt op het ontvoegingstijdstip niet bij voor bezwaar vatbare beschikking vast, en zijn deze voorheffingen met inachtneming van artikel 25a, vierde lid, eerste en tweede zin, in dat jaar wel verrekenbaar.

  • 3. Het eerste lid, onderdeel b, vindt slechts toepassing indien:

    • a. door de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij gezamenlijk aannemelijk wordt gemaakt dat die voorheffingen aan de dochtermaatschappij zijn toe te rekenen;

    • b. een verzoek tot het toerekenen van voorheffingen aan de dochtermaatschappij wordt gedaan bij de aangifte van de moedermaatschappij over het laatste jaar waarin de dochtermaatschappij nog deel uitmaakt van de fiscale eenheid.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid stelt de inspecteur het bedrag aan voorheffingen dat aan de dochtermaatschappij is toe te rekenen vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Artikel 25b, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Vanaf het ontvoegingstijdstip worden voorheffingen die ingevolge het eerste lid, onderdeel b, in aanmerking worden genomen bij de dochtermaatschappij, niet in aanmerking genomen bij de moedermaatschappij.

  • 6. Tegen de beschikking, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, die gelijktijdig met de aanslag over het jaar dat aanvangt op het ontvoegingstijdstip wordt vastgesteld, kan de dochtermaatschappij in bezwaar en beroep ook gronden aandragen die betrekking hebben op haar bedrag aan resterende voorvoegingsvoorheffingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Ha

In artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, wordt «30%» vervangen door «20%».

Hb

In artikel 22 wordt in de tarieftabel «25%» vervangen door «25,8%».

I

Artikel 25a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «en verrekening van voorheffingen blijft achterwege».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien de belastingplichtige binnen een door Onze Minister te bepalen termijn aangifte heeft gedaan wordt, in afwijking in zoverre van het eerste lid, ook een aanslag vastgesteld indien de berekening van de belasting leidt tot nihil.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden voorheffingen in een jaar verrekend met een aanslag tot ten hoogste het bedrag aan te betalen belasting vóór verrekening van voorheffingen.

  • 4. Voor zover in een jaar voorheffingen ingevolge het derde lid niet worden verrekend met een aanslag worden deze, gezamenlijk met de voortgewentelde voorheffingen uit voorgaande jaren, voortgewenteld naar het volgende jaar en in dat jaar verrekend voor zover de voorheffingen in dat jaar lager zijn dan het bedrag, bedoeld in het derde lid. Het verrekenen van voorheffingen die ingevolge het derde lid niet zijn verrekend, geschiedt in de volgorde van de jaren waarin de voorheffingen zijn geheven. De voortwenteling en de verrekening, bedoeld in de eerste zin, vinden alleen plaats indien het naar het volgende jaar voort te wentelen bedrag aan voorheffingen door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

J

Na artikel 25a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25b

  • 1. De inspecteur stelt het bedrag aan voort te wentelen voorheffingen, bedoeld in artikel 25a, vierde lid, vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarin sprake is van een bedrag aan voort te wentelen voorheffingen. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.

  • 2. Rechtsmiddelen tegen een beschikking als bedoeld in het eerste lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op de grootte van het bedrag aan voort te wentelen voorheffingen voor zover dat niet eerder is vastgesteld.

  • 3. De inspecteur kan de beschikking, bedoeld in het eerste lid, in alle gevallen bij voor bezwaar vatbare beschikking herzien of alsnog vaststellen indien het bedrag, bedoeld in het eerste lid, tot een te hoog bedrag, onderscheidenlijk niet, bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld. De bevoegdheid tot het herzien of alsnog vaststellen van een bedrag aan voort te wentelen voorheffingen in een jaar vervalt door verloop van vijf jaren na afloop van het jaar waarin de voorheffingen zijn geheven. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de termijn voor het herzien of alsnog vaststellen van een bedrag aan voort te wentelen voorheffingen met de duur van dit uitstel verlengd.

  • 4. In afwijking in zoverre van het derde lid, tweede zin, vervalt de bevoegdheid tot het herzien of alsnog vaststellen van een bedrag aan voort te wentelen voorheffingen in een jaar door verloop van twaalf jaren na afloop van het jaar waarin de voorheffingen zijn geheven indien de inspecteur navordert op grond van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

ARTIKEL X

De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9, zevende lid, komt te luiden:

  • 7. In geval een verkrijging van een woning of rechten waaraan deze is onderworpen op of na 1 april 2021, waarbij de vrijstelling, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel p, is toegepast, binnen twaalf maanden wordt gevolgd door een of meer andere verkrijgingen die betrekking hebben op de woning of rechten waaraan deze is onderworpen of een aanhorigheid bij die woning, door dezelfde persoon, en de som van de waarde van al deze verkrijgingen het bedrag, genoemd in artikel 15, eerste lid, onderdeel p, onder 4, overschrijdt, wordt de waarde van de verkrijging waarbij dit bedrag wordt overschreden vermeerderd met het bedrag waarover ter zake van de eerdere verkrijging de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel p, is toegepast.

B

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 2 percent over de waardevermeerdering, bedoeld in artikel 9, zevende lid.

2. In het vijfde en zesde lid (nieuw) wordt «genoemd in het tweede en derde lid» vervangen door «genoemd in het tweede en vierde lid».

C

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel k wordt «de artikelen 9.1.3 en 9.2.2» vervangen door «artikel 9.1.3» en wordt «de artikelen 76q, tweede lid, en 98, tweede lid» vervangen door «artikel 76q».

b. In onderdeel p, onder 2°, vervalt «onmiddellijk».

c. Na onderdeel s wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • t. van een woning of rechten waaraan deze is onderworpen, of van rechten van lidmaatschap als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, voor zover deze laatste rechten betrekking hebben op een woning mits deze, wordt verkregen van een natuurlijk persoon, de verkrijging voortvloeit uit een verkoopregulerend beding bij de eerdere verkrijging dat een terugkooprecht of een terugkoopverplichting inhoudt en de verkrijger de vervreemder was bij die eerdere verkrijging. De vervreemder bij de eerdere verkrijging kan ook een rechtsvoorganger van de verkrijger zijn.

2. In het achtste lid wordt «onderdeel p» vervangen door «onderdelen p en t».

D

Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 14, tweede lid, artikel 15, eerste lid, onderdeel p, of het vierde lid, wordt door iedere verkrijger afgelegd door het:

    • a. ondertekenen van de notariële akte waarin een door de inspecteur voorgeschreven standaardtekst is opgenomen; of

    • b. afzonderlijk invullen van het daartoe door de inspecteur ter beschikking gestelde standaardformulier.

2. In het tweede lid wordt na «wordt» ingevoegd «, indien deze is afgelegd op de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,».

3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

4. In het derde lid (nieuw) wordt na «de schriftelijke verklaring» ingevoegd «, indien deze op de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is afgelegd,».

5. Er wordt na het derde lid (nieuw) een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De verkrijger die aannemelijk maakt dat hij of zijn rechtsvoorganger krachtens erfrecht door onvoorziene omstandigheden die zich hebben voorgedaan voor het tijdstip van de verkrijging maar nadat de aan die verkrijging ten grondslag liggende koopovereenkomst tot stand is gekomen, redelijkerwijs niet in staat is de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gaan gebruiken en dit voorafgaand aan de verkrijging duidelijk en stellig verklaart in een schriftelijke verklaring, wordt geacht die woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te hebben gebruikt. De schriftelijke verklaring vervangt de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 14, tweede lid, of artikel 15, eerste lid, onderdeel p, onder 3°.

6. In het zesde lid wordt «tot de wijze van aanleveren» vervangen door «tot de inhoud en de wijze van aanleveren».

Artikel XA

Artikel 15a, eerste tot en met vierde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer zoals dat luidde op 31 december 2021 blijft tot en met 31 maart 2022 van toepassing wanneer een notaris niet beschikt over de juiste software om te voldoen aan de nieuwe vereisten die met ingang van 1 januari 2022 gelden voor de inhoud van het elektronische aangiftebericht als onderdeel van de aangifte overdrachtsbelasting.

ARTIKEL XI

In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt artikel 9 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de tabel te luiden:

Bij een CO2-uitstoot vanaf

tot

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

I

II

III

IV

0 gram/km

84

€ 376

€ 1

84 gram/km

109

€ 460

€ 62

109 gram/km

152

€ 2.010

€ 137

152 gram/km

168

€ 7.901

€ 224

168 gram/km

€ 11.485

€ 448

2. In het eerste lid, laatste zin, en tweede lid, laatste zin, wordt «83,59» vervangen door «86,67» en wordt «77» vervangen door «75».

ARTIKEL XII

Artikel 16b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 vindt bij het begin van het kalenderjaar 2022 geen toepassing op de bedragen, genoemd in de tabel die is opgenomen in artikel 9, eerste lid, van die wet en op de bedragen, genoemd in de laatste zin van dat lid, en in de laatste zin van artikel 9, tweede lid, van die wet.

ARTIKEL XIII

In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 januari 2023 artikel 9 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komen de eerste en tweede kolom van de tabel te luiden:

Bij een CO2-uitstoot vanaf

tot

I

II

0 gram/km

82

82 gram/km

106

106 gram/km

148

148 gram/km

165

165 gram/km

2. In het eerste lid, laatste zin, en tweede lid, laatste zin, wordt «75» vervangen door «73».

ARTIKEL XIV

  • 1. In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 worden in artikel 9, eerste lid, de bedragen, genoemd in de vierde kolom van de tabel, bij het begin van het kalenderjaar 2023 bij ministeriële regeling verhoogd met 2,35 percent. De bedragen in het eerste lid, laatste zin, en tweede lid, laatste zin, worden dienovereenkomstig verhoogd.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden, na toepassing van het eerste lid, de bedragen, genoemd in artikel 9, eerste lid, derde kolom van de tabel, dienovereenkomstig aangepast.

ARTIKEL XV

Artikel XIV vindt eerst toepassing nadat artikel 16b, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 bij het begin van het kalenderjaar 2023 is toegepast.

ARTIKEL XVI

In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 januari 2024 artikel 9 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komen de eerste en tweede kolom van de tabel te luiden:

Bij een CO2-uitstoot vanaf

tot

I

II

0 gram/km

80

80 gram/km

104

104 gram/km

145

145 gram/km

161

161 gram/km

2. In het eerste lid, laatste zin, en tweede lid, laatste zin, wordt «73» vervangen door «71».

ARTIKEL XVII

  • 1. In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 worden in artikel 9, eerste lid, de bedragen, genoemd in de vierde kolom van de tabel, bij het begin van het kalenderjaar 2024 bij ministeriële regeling verhoogd met 2,35 percent. De bedragen in het eerste lid, laatste zin, en tweede lid, laatste zin, worden dienovereenkomstig verhoogd.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden, na toepassing van het eerste lid, de bedragen, genoemd in artikel 9, eerste lid, derde kolom van de tabel, dienovereenkomstig aangepast.

ARTIKEL XVIII

Artikel XVII vindt eerst toepassing nadat artikel 16b, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 bij het begin van het kalenderjaar van 2024 is toegepast.

ARTIKEL XIX

In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 januari 2025 artikel 9 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komen de eerste en tweede kolom van de tabel te luiden:

Bij een CO2-uitstoot vanaf

tot

I

II

0 gram/km

79

79 gram/km

101

101 gram/km

141

141 gram/km

157

157 gram/km

2. In het eerste lid, laatste zin, en tweede lid, laatste zin, wordt «71» vervangen door «70».

ARTIKEL XX

  • 1. In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 worden in artikel 9, eerste lid, de bedragen, genoemd in de vierde kolom van de tabel, bij het begin van het kalenderjaar 2025 bij ministeriële regeling verhoogd met 2,35 percent. De bedragen in het eerste lid, laatste zin, en tweede lid, laatste zin, worden dienovereenkomstig verhoogd.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden, na toepassing van het eerste lid, de bedragen, genoemd in artikel 9, eerste lid, derde kolom van de tabel, dienovereenkomstig aangepast.

ARTIKEL XXI

Artikel XX vindt eerst toepassing nadat artikel 16b, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 bij het begin van het kalenderjaar van 2025 is toegepast.

ARTIKEL XXII

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 47, eerste lid, wordt onderdeel w vervangen door drie onderdelen, luidende:

w. walstroominstallatie:

een installatie aan land die het mogelijk maakt om schepen die zijn afgemeerd te voorzien van elektriciteit en die beschikt over een zelfstandige aansluiting of die is voorzien van een comptabele meetinrichting die voldoet aan bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden;

x. energieopslag:

het omzetten van elektrische energie in een vorm van energie die kan worden opgeslagen, het opslaan van dergelijke energie, en de daaropvolgend omzetting van dergelijke energie in elektrische energie;

y. energieopslagfaciliteit:

een installatie waar energieopslag plaatsvindt.

B

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het derde lid, onderdeel c, wordt toegevoegd «of het verbruik van elektriciteit door een organisatorische eenheid die een energieopslagfaciliteit exploiteert».

2. In het vierde lid wordt na «een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het leveren van aardgas of elektriciteit» ingevoegd «of die een energieopslagfaciliteit exploiteert».

3. Onder vernummering van het zevende tot achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. Bij of krachtens op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaraan een organisatorische eenheid die een energieopslagfaciliteit exploiteert moet voldoen.

Ba

Artikel 59, eerste lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste aandachtsstreepje wordt «€ 0,09068» vervangen door «€ 0,03632».

2. In het tweede aandachtsstreepje wordt «€ 0,05164» vervangen door «€ 0,04305».

3. In het derde aandachtsstreepje wordt «€ 0,01375» vervangen door «€ 0,01174».

C

Aan artikel 59c wordt toegevoegd «Een eventuele rechtsopvolger van de persoon treedt in de plaats van die persoon».

D

In artikel 63, eerste lid, wordt «€ 462,62» vervangen door «€ 681,63.

ARTIKEL XXIIA

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2023 als volgt gewijzigd:

A

Artikel 59, eerste lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste aandachtsstreepje wordt «€ 0,03329» vervangen door «€ 0,08765».

2. In het tweede aandachtsstreepje wordt «€ 0,04361» vervangen door «€ 0,05220».

3. In het derde aandachtsstreepje wordt «€ 0,01189» vervangen door «€ 0,01390».

B

In artikel 63, eerste lid, wordt «€ 681,63» vervangen door «€ 462,62».

C

Artikel 66 vervalt.

D

In artikel 91, eerste lid, vervalt «66, eerste lid,».

ARTIKEL XXIII

In het Belastingplan 2021 wordt in artikel XVII, eerste lid, onderdeel b, «in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 de vaste lasten te betalen» vervangen door «in een bepaalde periode de vaste lasten te betalen, mits voor de toepassing van deze bepaling voor die periode goedkeuring van de Europese Commissie is verkregen».

ARTIKEL XXIV

De Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel IV, tweede zin, komt te luiden:

Voorts wordt «€ 1.800» vervangen door «€ 1.500».

2. Artikel VIII, tweede zin, komt te luiden:

Voorts wordt «€ 1.800» vervangen door «€ 1.500».

ARTIKEL XXV

Ingeval de samenloop van wetten die in 2021 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

ARTIKEL XXVI

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2022, met dien verstande dat:

  • a. artikel XXIII terugwerkt tot en met 1 januari 2020;

  • b. de artikelen III en VII terugwerken tot en met 1 januari 2021;

  • c. artikel XXII, onderdeel C, terugwerkt tot en met 1 april 2021;

  • d. artikel IX, onderdelen A, B, C, D, E, F, G, H, Ha, I en J, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2022;

  • e. artikel VI, onderdeel D, toepassing vindt voordat artikel 35o, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 met ingang van 1 januari 2022 wordt toegepast;

  • f. artikel I, onderdelen Ba en D, onder 1, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2022 is toegepast;

  • g. het in artikel VI, onderdeel C, opgenomen artikel 31a, dertiende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor het eerst toepassing vindt met ingang van 1 januari 2023;

  • h. artikel VI, onderdeel Aa, eerst toepassing vindt nadat artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2022 is toegepast.

ARTIKEL XXVII

Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2022.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 22 december 2021

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 927

Naar boven