Besluit van 25 juni 2021 tot wijziging van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 31 mei 2021, nr. WJZ / 21140816;

Gelet op artikel 7, eerste lid, van de Wet verbod pelsdierhouderij;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 juni 2021, nr. W11.21.0147/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 25 juni 2021, nr. WJZ / 21158315;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsomschrijving van «Onze Minister» wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

2. In de begripsomschrijving van «sloop» vervalt «betonnen of geasfalteerde».

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «50%» vervangen door «100%».

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na «per vierkante meter» ingevoegd «of strekkende meter».

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De subsidie voor sloop bedraagt per onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352/9) in elk geval niet meer dan een bij ministeriele regeling te bepalen bedrag.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b vervalt «betonnen of geasfalteerde».

2. Onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel f door een puntkomma en van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, worden de volgende onderdelen toegevoegd:

  • h. het verwijderen en afvoeren van de tot het gebouw of bouwwerk behorende inventaris en werktuigen;

  • i. de sloop en afvoer van omheiningen;

  • j. de gemaakte arbeidskosten door derden of de nertsenhouder zelf ten behoeve van de sloop, en

  • k. algemene kosten in verband met de sloop, zoals voor het inschakelen van architecten.

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt de puntkomma vervangen door «, en».

2. De onderdelen b en c vervallen, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel b.

E

Artikel 7, derde lid, vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

F

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 11. Maximumbedrag per plaats bij samenloop sloop en ombouw

2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

G

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen a, b en h vervallen onder verlettering van de onderdelen c tot en met g tot a tot en met e onderscheidenlijk i tot en met k tot g tot en met i.

2. In onderdeel a (nieuw) wordt «1 maart 2022» vervangen door «een bij ministeriële regeling te bepalen datum».

3. In onderdeel e (nieuw) vervalt «betonnen of geasfalteerde».

4. Onderdeel f (nieuw) komt als volgt te luiden:

  • f. indien de aanvrager niet voldoet aan de toepasselijke Europese staatssteunkaders, waaronder punt 145 van de richtsnoeren.

H

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. Na de verleningsbeschikking zijn de subsidiabele activiteiten, te weten sloop of ombouw, uiterlijk binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn, afgerond.

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.

3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. De subsidieontvanger, bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit, doet de sloop onderscheidenlijk ombouw verrichten in overeenstemming met de benodigde vergunningen.

I

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid wordt «10» vervangen door «10, eerste en derde tot en met zevende lid».

3. In de titel en in het eerste lid wordt «Kaderbesluit nationale EZ-subsidies» vervangen door «Kaderbesluit nationale EZK- en LNV- subsidies».

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies is van overeenkomstige toepassing op andere kosten dan de kosten, bedoeld in artikel 4, onderdelen c en k, en artikel 8, onderdeel e.

J

Hoofdstuk 5 komt te luiden:

Hoofdstuk 5. Overgangsrecht

Artikel 16. Overgangsrecht

Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van dit besluit, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft dit besluit van toepassing zoals het luidde vóór dat tijdstip.

K

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17. Horizonbepaling

Dit besluit vervalt vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit van 25 juni 2021 tot wijziging van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij (Stb. 2021, 311), met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 juni 2021

Willem-Alexander

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Uitgegeven de dertigste juni 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Dit wijzigingsbesluit voorziet in enkele wijzigingen van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij (hierna: het Besluit). Het Besluit is één van de flankerende maatregelen in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij (hierna: de Wet). De Wet is op 14 januari 2013 in werking getreden en verbiedt het houden, doden en doen doden van pelsdieren. Op 25 december 2020 is een wijziging van de Wet in werking getreden ter vervroeging van het verbod op de pelsdierhouderij.1 Het verbod op de pelsdierhouderij is ten gevolge hiervan vanaf 8 januari 2021 van kracht (hierna: de vervroegde beëindiging).

Op grond van het Besluit kunnen pelsdierhouders subsidie aanvragen voor de sloop of ombouw van hun pelsdierhouderijen, die als gevolg van de Wet hun functie verliezen. In lijn met de bedoeling van de initiatiefnemers van de Wet, is met het Besluit beoogd om vanuit landschappelijk oogpunt ervoor te zorgen dat ongebruikte of verouderde opstallen verdwijnen, dat de percelen zoveel mogelijk een nuttige bestemming krijgen, en dat wordt bijgedragen aan het maken van een doorstart van de voormalige pelsdierhouder in de uitoefening van nieuwe (bedrijfs)activiteiten.

De wijzigingen in dit wijzigingsbesluit zijn voornamelijk ingegeven door de vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij. Sinds april 2020 zijn bij nertsen op een groot aantal pelsdierhouderijen besmettingen gevonden met SARS-CoV-2. Om reservoirvorming en verspreiding van het virus te vooromen, zijn de nertsen op de besmette pelsdierhouderijen gedood en zijn, krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, landelijke maatregelen getroffen om verdere besmettingen van mensen en dieren zoveel mogelijk te voorkomen. Om de risico’s weg te nemen heeft het OMT-Z een verplichte stoppersregeling voor de pelsdierhouderij in Nederland na de pelsperiode in november en december 2020 geadviseerd. Naar aanleiding van dat advies heeft het Kabinet met spoed de hierboven vermeldde wetswijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij voorbereid, waarmee de pelsdierhouderij in Nederland vóór de productiecyclus van 2021 is beëindigd. Vanwege het verbod op de pelsdierhouderij dat vanaf 8 januari 2021 van kracht is, is het Besluit wat de subsidiëring van sloopactiviteiten betreft niet langer gerechtvaardigd op grond van de Landbouwrichtsnoeren2, maar tevens op grond van het zogenoemde Tijdelijke Covid-steunkader3 (en het kader voor de-minimissteun in de landbouwsector).4 Dit nieuwe kader brengt enkele beperkingen met zich ten opzichte van de Landbouwrichtsnoeren, die aanpassing van het Besluit vergen. De staatssteunaspecten worden nader toegelicht in paragraaf 2.

De overige wijzigingen in dit wijzigingsbesluit betreffen onder meer het verhogen van het subsidiepercentage voor subsidiabele sloopkosten van 50% per plaats naar 100% per onderneming, het subsidiëren van de sloop van omheiningen en van de inventaris, en het verlengen van de termijn voor het uitvoeren van gesubsidieerde sloop- of ombouwwerkzaamheden van één jaar naar drie jaar. Een aantal van de wijzigingen was reeds gepland voor de vervroegde beëindiging en zijn tot stand gekomen naar aanleiding van een toezegging van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) tijdens de behandeling van een wijziging van de Wet in de Tweede Kamer in 2018, en de daaropvolgende inventarisatie van door pelsdierhouders gesignaleerde knelpunten. Op 12 juni 2020 zijn de reeds geplande wijzigingen middels het Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij in verband met het verhogen van het subsidiepercentage voor sloop en enkele andere verbeteringen5 voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer.6 Op 22 juni 2020 heeft de Tweede Kamer in het kader van de voorhangprocedure schriftelijke vragen gesteld, welke zijn beantwoord op 30 juni 2020.7 De vragen hebben niet tot aanpassing van het voorgehangen ontwerpbesluit geleid. Het ontwerpbesluit is echter in augustus 2020 ingehaald door de aankondiging van het vervroegde verbod, waardoor dat besluit niet definitief is geworden. Op dat moment was de voorhangprocedure bij de Eerste Kamer nog niet afgerond. Bij brief van 27 november 2020 is de Eerste Kamer geïnformeerd over het ingetrokken ontwerpbesluit.8 In die brief is tevens uitgelegd dat het niet opportuun meer was om de door de Eerste Kamer gestelde schriftelijke vragen met betrekking tot dat ontwerpbesluit te beantwoorden.

Ook wordt krachtens dit wijzigingsbesluit uitvoering gegeven aan de motie Geurts en Lodders.9 Deze motie vraagt onder andere aandacht voor ondernemers om sneller te kunnen beginnen met het opruimen en zich concreter te kunnen richten op hun toekomst. In het wijzigingsbesluit zijn versnellingsmogelijkheden meegenomen, waaronder het schrappen van de eis dat men reeds over een vergunning dient te beschikken om een aanvraag in te dienen. Met provincies en gemeenten wordt gezocht naar een oplossing voor een snelle afhandeling van de procedures en de eventuele knelpunten.

Naar aanleiding van dit wijzigingsbesluit is ook de Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij) gewijzigd (hierna: de wijzigingsregeling). Deze Regeling strekt ter uitvoering en uitwerking van het Besluit. In de Regeling zijn onder andere de maximale subsidiebedragen nader uitgewerkt.

2. Staatssteunkader sloopkosten en verhouding met andere regelgeving

Nu vanaf 8 januari 2021 de pelsdierhouderij voor eenieder verboden is, kan de subsidie voor sloopkosten niet langer op paragraaf 1.2.2.1 van de Landbouwrichtsnoeren voor staatssteun (hierna: de Landbouwrichtsnoeren) worden gebaseerd. Dat is het steunkader op basis waarvan de Europese Commissie het onderdeel sloop heeft getoetst en goedgekeurd bij besluit van 15 januari 2016.10

Uit punt 426 van de Landbouwrichtsnoeren blijkt dat steun voor de sluiting van productiecapaciteit niet is toegestaan in gevallen waarin de productiecapaciteit al definitief ís gesloten of waarin een dergelijke (definitieve) sluiting onvermijdelijk lijkt. In een dergelijk geval is er geen tegenprestatie van de begunstigde. Er zou immers staatssteun worden verleend voor een activiteit (sluiting productiecapaciteit) die zonder staatssteun ook zou plaatsvinden. Dit is tevens de reden dat de Europese Commissie het Besluit en de Regeling zoals deze voorheen luidden voor sloop slechts heeft goedgekeurd tot 31 december 2022. De tijd tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 , waarop de pelsdierhouderij oorspronkelijk beëindigd zou worden, is te kort om nog te spreken van een voldoende tegenprestatie. Vanwege de vervroegde beëindiging is niet langer sprake van een tegenprestatie in bovenvermelde zin. Vanaf de aankondiging van de vervroegde beëindiging bij brief van 28 augustus 202011 kan niet langer worden gesteld dat de steun wordt verleend voor een activiteit die zonder de steunmaatregel niet zou plaatsvinden. Vanaf dat moment mocht immers van pelsdierhouders verwacht worden dat zij zich zouden voorbereiden op het voorgenomen verbod, mede ter beperking van de mogelijk als gevolg van het verbod geleden schade.

Teneinde sloopkosten ook in de nieuwe situatie te kunnen blijven subsidiëren, is in overleg met de Europese Commissie gebruik gemaakt van een ander steunkader, de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige Covid-19 uitbraak (hierna: het Tijdelijke Covid-steunkader). Op grond van sectie 3.1 van het Tijdelijke Covid-steunkader kan een eenmalig bedrag van 225.000 euro worden uitgekeerd aan ondernemingen in de primaire landbouwsector die door de Covid-19 uitbraak in financiële moeilijkheden zijn geraakt. De steun kan worden uitgekeerd aan zogenoemde kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, en ook aan grote ondernemingen.12 De Covid-19 uitbraak heeft voor pelsdierhouders grote gevolgen. Als gevolg van de wereldwijde pandemie, de ontstane besmettingen en de vervroegde beëindiging, worden zij geconfronteerd met een plotseling tekort aan of in het geheel ontbreken van liquiditeit om na beëindiging van hun pelsdierhouderij tot het slopen van de gebouwen over te gaan. Het slopen van de gebouwen en bijbehorende inventaris is een aanzienlijke kostenpost voor de pelsdierhouders, die zij als gevolg van genoemde ontwikkelingen niet zelf kunnen dragen. Dit terwijl het ter voorkoming van ongewenste verrommeling, verpaupering en criminaliteit onwenselijk is dat de gebouwen blijven staan zonder dat deze gebruikt worden.

Daarbij wordt opgemerkt dat de vergoeding die pelsdierhouders op grond van artikel 8 van de Wet kunnen ontvangen een vergoeding is voor schade die het rechtstreeks gevolg is van het drie jaar eerder beëindigen van de pelsdierhouderij, voor zover die schade uitgaat boven het normale maatschappelijk risico. Het gaat onder meer om een vergoeding voor de omstandigheid dat zij de komende drie jaar geen inkomen meer met de pelsdierhouderij kunnen genereren als rechtstreeks gevolg van de vervroegde beëindiging kosten moeten maken, zoals afvloeiingskosten van personeel. Het gebrek aan liquiditeit dat in 2020 is ontstaan als gevolg van de wereldwijde pandemie wordt daarmee niet gecompenseerd.

Deze vorm van steun verschilt met de eveneens op sectie 3.1 van het Tijdelijke Covid-steunkader gebaseerde Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 die MKB-ondernemingen in sectoren, die direct of indirect geraakt zijn door de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het coronavirus, een subsidie voor de vaste lasten biedt. Doel van die regeling is dat die bedrijven over voldoende liquide middelen beschikken om de vaste lasten te kunnen blijven betalen en hun onderneming draaiende te houden, ook als ze minder omzet behalen. De steun die op grond van het onderhavige Besluit kan worden verleend is niet gericht op de vaste lasten, maar specifiek op het slopen van de gebouwen en bijbehorende inventaris. Een reeds vastgestelde subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 is echter wel van invloed op de aan te vragen sloopsubsidie, omdat zowel die regeling als het onderhavige Besluit op hetzelfde steunkader zijn gebaseerd. Op grond van sectie 3.1 van het Tijdelijke Covid-steunkader is het subsidiebedrag van 225.000 euro het maximumbedrag per onderneming met liquiditeitsproblemen in de primaire landbouwproductie. Indien aan een pelsdierhouder een subsidie is verstrekt op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, heeft dit dus invloed op de hoogte van de maximale sloopsubsidie. Meer concreet heeft dit tot gevolg dat als aan een pelsdierhouder een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 is verstrekt, het (resterende) maximale bedrag voor de sloopsubsidie voor die pelsdierhouder lager is dan 225.000 euro. Ook toekomstige subsidies die op sectie 3.1 van het Tijdelijke Covid-steunkader worden gebaseerd en waar pelsdierhouders aanspraak op kunnen maken, kunnen van invloed zijn op de hoogte van de maximale sloopsubsidie.

Op grond van punt 20 van het Tijdelijke Covid-steunkader is van de mogelijkheid gebruik gemaakt om het eenmalige bedrag van 225.000 euro te verhogen met maximaal 20.000 euro, mits aan de zogenoemde de-minimisvoorwaarden in de landbouw de-minimisverordening is voldaan. Deze voorwaarden houden in dat aan een onderneming in het betrokken belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren geen of beperkte staatssteun is verleend. De vaststelling van het maximale bedrag voor sloopsubsidie wordt nader toegelicht in paragraaf 3 en in de toelichting bij de wijzigingsregeling, waarin de maximale bedragen zijn opgenomen.

Een belangrijke wijziging als gevolg van gebruikmaking van dit Tijdelijke Covid-steunkader betreft het vaststellen van een maximum subsidiebedrag voor sloopkosten per onderneming, in plaats van per locatie (in dit wijzigingsbesluit aangeduid als «plaats»). Tevens is, als gevolg van gebruikmaking van het Tijdelijke Covid-steunkader, de termijn gewijzigd waarbinnen de houder sloopsubsidie moet aanvragen. Deze termijn wordt bepaald door de einddatum van het Tijdelijke Covid-steunkader. Aangezien wijziging van deze termijn in de toekomst niet is uitgesloten, is de uiterste aanvraagtermijn voor het aanvragen van sloopsubsidie opgenomen in de Regeling.

3. Hoofdlijnen van het wijzigingsbesluit

3.1. Subsidiepercentages

Vóór de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit, is bij de vaststelling van het Besluit gekozen voor een subsidiepercentage van 50% van de subsidiabele kosten, omdat het algemeen subsidiebeleid is dat niet alle kosten worden gesubsidieerd, maar dat er tevens een eigen bijdrage van de ondernemer wordt gevraagd.

Uit onderzoek van Wageningen University & Research (WUR) in 2019 kwam onder meer naar voren dat de economische stand van zaken in de pelsdierhouderij, gegeven de wereldwijde ontwikkelingen van de marktprijzen, zodanig was dat een deel van de bedrijven de productie tijdelijk heeft gestaakt omdat hun variabele kosten hoger waren dan de opbrengsten. In 2020 trad een verdere verslechtering op van de prijssituatie in de markt. Het is daarmee aannemelijk dat het voor een deel van de bedrijven niet mogelijk is, of financieel onvoldoende stimulerend is, om zelf 50% van de sloopkosten bij te dragen. Aangezien met de subsidieregeling wordt beoogd dat locaties worden gesloopt of omgebouwd naar een ander bedrijf, ter voorkoming van ongewenste verrommeling, verpaupering en criminaliteit, is besloten om het subsidiepercentage te verhogen van 50 % naar 100% van de subsidiabele kosten.

Het subsidiepercentage voor ombouw van 40% is ongewijzigd gebleven. Anders dan het subsidiepercentage voor sloop, gaat het bij ombouw om investeringskosten ten aanzien waarvan de Landbouwrichtsnoeren een maximale steunintensiteit toestaan van 40%.

3.2 Berekening hoogte subsidies

Zowel de hoogte van de sloopsubsidie als de hoogte van de ombouwsubsidie wordt berekend per plaats (locatie) van de pelsdierhouderij. Het bedrag voor sloopsubsidie, ombouwsubsidie en de combinatie van sloop- en ombouwsubsidie kent dan ook een maximumbedrag per plaats. Daarnaast geldt er bij de berekening van de sloopsubsidie per plaats een maximumbedrag per onderneming. Dit betreft een nieuw criterium, dat voortvloeit uit het Tijdelijke Covid-steunkader waar de sloopsubsidie op is gebaseerd. Voor de berekening van het maximumbedrag per plaats (voor zowel sloop- als ombouwsubsidie) gold voorheen enkel een bij ministeriële regeling te bepalen maximumbedrag per vierkante meter. Hier is aan toegevoegd dat het ook een maximumbedrag per strekkende meter kan betreffen. Hierdoor kan in de Regeling een normbedrag worden opgenomen voor de sloop van omheiningen, uitgedrukt in een norm per strekkende meter

In de Regeling zijn de maximumbedragen voor sloopsubsidie, ombouwsubsidie en de combinatie sloop- en ombouwsubsidie per plaats nader uitgewerkt.

3.3. Subsidie voor sloop van omheiningen en inventaris

Voorheen kwamen de kosten van sloop en afvoer van omheiningen en van het verwijderen en afvoeren van de tot het gebouw of bouwwerk behorende inventaris en werktuigen niet voor subsidie in aanmerking. Aan deze keuze lag ten grondslag dat (delen van) omheiningen en de inventaris en werktuigen, zoals kooien en voermachines, nog voldoende marktwaarde hadden om te kunnen worden doorverkocht. Nu blijkt dat als gevolg van de gewijzigde marktomstandigheden en de geringere mogelijkheden die het buitenland biedt voor het houden van pelsdieren hiervoor geen markt meer is, zullen de kosten voor sloop en afvoer van omheiningen en het verwijderen en afvoeren van de tot het gebouw of bouwwerk behorende inventaris en werktuigen voortaan ook voor subsidiëring in aanmerking komt. In de Regeling zijn hiervoor ook normbedragen per vierkante meter gesteld.

3.4 Termijn tussen subsidieverlening en afronding subsidiabele activiteiten

In artikel 14, tweede lid, van het Besluit, was bepaald dat de subsidieontvanger uiterlijk een jaar na de verleningsbeschikking de subsidiabele activiteiten, te weten sloop of ombouw, af moest hebben gerond. Omdat het verkrijgen van met name de noodzakelijke omgevingsvergunning langere tijd in beslag neemt, is de voorheen geldende termijn van een jaar voor de praktijk te kort gebleken. Daarom is deze uitvoeringstermijn voor zowel sloop als ombouw verruimd tot drie jaar (artikel 8b van de Regeling).

Op dit moment is niet te overzien of de praktijk en de huidige omstandigheden in de nabije toekomst aanleiding geven om de zogenoemde uitvoeringstermijn van drie jaar te verlengen. Als voorbeeldsituatie kan hier worden gedacht aan de omstandigheid dat vergunningverleningsprocedures voor ruimtelijke ordening en milieu meer tijden kosten dan nu de verwachting is, waardoor pelsdierhouders erg laat met de uitvoering kunnen starten. Voortschrijdend inzicht heeft tot de conclusie geleid dat het om die reden wenselijk is om de uitvoeringstermijn in plaats van in het Besluit voortaan in de Regeling op te nemen. Het wijzigen van een amvb vraagt om de nodige tijd, terwijl het wenselijk is om op dit punt snel te kunnen inspelen op uitvoeringsproblematiek.

Zoals hiervoor al is aangegeven, is vanwege signalen uit de praktijk en daarnaast ook de eisen die het Tijdelijke Covid-steunkader stelt, de eis in de Regeling vervallen dat pelsdierhouders al bij de aanvraag moeten beschikken over de voor sloop of ombouw benodigde vergunningen (artikel 8, onderdeel f (oud), van de Regeling). Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting bij de wijzigingsregeling.

3.5 Uiterste data waarop een subsidieaanvraag moet zijn ingediend

Het oorspronkelijke Besluit bepaalde dat een aanvraag voor subsidie werd geweigerd indien de aanvraag na 1 maart 2022 is ingediend (artikel 12, onderdeel c (oud)). Artikel 12 bevat nu een grondslag om deze termijn bij ministeriële regeling vast te stellen. Een aanvraag moet immers dusdanig tijdig worden ingediend dat nog voor het einde van de looptijd van het Tijdelijk Covid-steunkader kan worden beslist. Om de uiterste aanvraagdatum snel in lijn te kunnen brengen met eventuele wijzigingen van dit kader, is wijziging per ministeriële regeling gewenst.

3.6 Vervallen weigeringsgronden voor het verlenen van subsidie

Op grond van het oorspronkelijke Besluit werd een aanvraag om subsidie afgewezen:

  • a. Indien tussen het beëindigen van de nertsenhouderij en de aanvraag van de subsidie als bedoeld in het Besluit andere bedrijfsmatige activiteiten dan het houden van nertsen in de te slopen of om te bouwen gebouwen of bouwwerken hebben plaatsgevonden;

  • b. Indien de betreffende gebouwen of bouwwerken de laatste vijf jaar voor de aanvraag van de subsidie voor sloop of ombouw niet daadwerkelijk en onafgebroken in gebruik zijn geweest ten behoeve van de nertsenhouderij; en

(...)

  • h. indien de aanvrager een onderneming in moeilijkheden heeft als bedoeld in paragraaf 2.4, punt 35, onderdeel 15, van de richtsnoeren;

Deze weigeringsgronden zijn komen te vervallen, mede vanwege de vervroegde beëindiging. Als gevolg daarvan staan alle pelsdierhouderijen die nog actief waren in elk geval sinds medio december leeg. Het zou niet passend zijn deze gronden aan de pelsdierhouders tegen te werpen.

Bovendien is van belang dat ook stallen die langer leeg staan bijdragen aan de verrommeling van het landschap. Tevens kwam in het onderzoek van WUR/WECR, zoals beschreven in paragraaf 2.2, naar voren dat bedrijven in de afgelopen jaren geregeld gekozen hebben om leeg te staan in plaats van productie te draaien (omdat hun variabele kosten hoger waren dan de opbrengsten). Tenslotte geldt dat genoemde weigeringsgronden volgen uit overwegingen uit de Landbouwrichtsnoeren die met dit wijzigingsbesluit niet meer relevant zijn.

Ingevolge het oude onderdeel h werd subsidie voorts afgewezen indien de aanvrager een onderneming in moeilijkheden was als bedoeld in paragraaf 2.4, punt 35, onderdeel 15, van de Landbouwrichtsnoeren. Wat de subsidie voor sloop betreft is van belang dat deze niet langer is gebaseerd op de Landbouwrichtsnoeren, maar op het Tijdelijke Covid-steunkader. Ingevolge dit kader is het verstrekken van subsidie mogelijk aan ondernemingen die in 2020 in moeilijkheden zijn geraakt. Op grond van punt 22, onderdeel c, van dit kader wordt geen steun toegekend aan ondernemingen die op 31 december 2019 al in moeilijkheden verkeerden (in de zin van de landbouw groepsvrijstellingsverordening13). Maar ingevolge onderdeel cbis, geldt dit niet voor micro- en kleine ondernemingen in de zin van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening14. Dergelijke ondernemingen mogen evenwel niet in een surseance van betaling- of faillissementsprocedure zijn verwikkeld en geen reddingssteun of herstructureringssteun in de zin van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden15 hebben ontvangen.

De subsidie voor ombouw is nog steeds op de Landbouwrichtsnoeren gebaseerd. De Europese Commissie heeft in een mededeling uiteengezet dat ondernemingen die op 31 december 2019 niet in moeilijkheden verkeerden, maar ondernemingen in moeilijkheden zijn geworden in de periode vanaf 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2021, in aanmerking blijven komen voor steun uit hoofde van die richtsnoeren.16

Op basis van beide kaders is het dus mogelijk om – onder de daarbij genoemde voorwaarden – subsidie te verstrekken aan ondernemingen in moeilijkheden. Artikel 22, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit) bepaalt dat geen subsidie wordt verleend aan een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader, tenzij het op grond van het toepasselijke Europese steunkader is toegestaan aan een onderneming in moeilijkheden subsidie te verlenen. Nu dit artikel op grond van artikel 15 van het Besluit van overeenkomstige toepassing is verklaard en nu beide steunkaders onder voorwaarden ruimte bieden aan het verstrekken van steun aan ondernemingen in moeilijkheden wordt de weigeringsgrond in het oude onderdeel h geschrapt.

4. Notificatie Europese Commissie

Zoals reeds is toegelicht in paragraaf 2 bevat het Besluit een aantal staatssteunmaatregelen en is het Besluit derhalve vóór de vaststelling en inwerkingtreding in 2018 voor goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft bij besluit van 15 januari 201617 besloten geen bezwaar te maken tegen de aangemelde staatssteunmaatregel, omdat deze verenigbaar is met de interne markt. Ook dit wijzigingsbesluit bevat een aantal staatssteunmaatregelen en is derhalve, in samenhang met de wijziging van de Regeling, voor goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft bij besluit van 31 mei 202118 besloten geen bezwaar te maken tegen de aangemelde staatssteunmaatregel, omdat deze verenigbaar is met de interne markt.

5. Uitvoering en handhaving

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) voert het Besluit en de Regeling uit en verstrekt subsidies in mandaat namens de minister. Na ontvangst van een subsidieaanvraag wordt deze eerst getoetst op volledigheid. Vervolgens wordt bij het beoordelen van de aanvraag onder andere getoetst of de aangevraagde kosten de in de Regeling opgenomen maxima per kostensoort of plaats niet overschrijden.

Het nieuwe maximumsubsidiebedrag per plaats is onder andere afhankelijk van het aantal huisvestingsplaatsen voor fokteven. Bij de beoordeling van dit aantal zal gebruik worden gemaakt van gegevens die pelsdierhouders begin 2013 hebben gemeld bij RVO op basis van artikel 3 van de Wet en van de actuele omgevingsvergunning.

De controle en handhaving van het Besluit en de Regeling geschieden eveneens door RVO. Wanneer de pelsdierhouder de sloop (en/of ombouw) heeft afgerond, dient de houder een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen. Voor het beoordelen van een vaststellingaanvraag hanteert RVO de voorwaarden van het Uniform Subsidiekader. Afhankelijk van het verleende subsidiebedrag gaat de vaststellingsaanvraag vergezeld van een controleverklaring of van een prestatieverklaring. Middels een steekproef zal RVO bij subsidievaststelling een aantal subsidieontvangers om aanvullende informatie vragen. Als RVO het noodzakelijk acht om de locatie van sloop en/of ombouw te bezoeken voor controle of toezicht zal dit gedaan worden door ambtenaren van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA).

RVO heeft voor de wijzigingen geen Uitvoerings- en handhavingstoets (UHT) uitgevoerd, omdat er een UHT is uitgevoerd op de wijzigingen die op 12 juni 2020 reeds zijn voorgehangen bij de Tweede en Eerste Kamer (zie hierover paragraaf 1). De conclusie was, dat het Besluit na die conceptwijzigingen over het geheel genomen goed uitvoerbaar en handhaafbaar was. In overleg met RVO is geconcludeerd dat de nieuwe wijzigingen ten opzichte van het conceptbesluit dat bij beide Kamers is voorgehangen geen aanleiding geven om opnieuw een UHT uit te voeren.

6. Regeldruk

Naar verwachting zullen alle pelsdierhouders een subsidieaanvraag indienen voor de circa 200 plaatsen waarvan zij een melding hebben gedaan bij het van kracht worden van de Wet verbod pelsdierhouderij. De wijziging van het Besluit is samen met de wijzigingsregeling in december 2020 voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna: ATR). ATR heeft besloten geen formeel advies uit te brengen, omdat de wijzigingen geen significante gevolgen hebben voor de administratieve lasten van de pelsdierhouders.

7. Financiële aspecten

Het maximum subsidiebedrag voor sloop is gewijzigd van een bedrag per plaats naar zowel een bedrag per plaats als per onderneming. Daarnaast is het subsidiepercentage voor sloop verhoogd van 50% naar 100%, zijn de normbedragen verhoogd voor sloop per vierkante meter en zijn de sloop van omheiningen en van de bijbehorende inventaris subsidiabel. Voorts is in de wijzigingsregeling sprake van hogere genormeerde maximumbedragen per plaats, die ook leiden tot hogere subsidiebedragen. Het effect van deze wijzigingen op het te ontvangen subsidiebedrag verschilt per onderneming. Aangenomen wordt dat de pelsdierhouders een subsidieaanvraag zullen indienen voor alle plaatsen waarvan zij een melding hebben gedaan na het van kracht worden van de Wet en waarvan ook de omvang bekend is. Het gaat dan om een totaal subsidiebedrag van circa € 31 miljoen, onderdeel uitmakend van de totaal € 36 miljoen die op de begroting van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wordt gereserveerd voor de flankerende maatregelen in het kader van de Wet.

8. Voorhangprocedure

Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wet, wordt een voordracht van een krachtens artikel 7, eerste lid, van de Wet, vast te stellen algemene maatregel van bestuur niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Met het oog op deze voorhangprocedure is bij brief van 12 februari 2021 het ontwerpbesluit aan de Tweede Kamer en Eerste Kamer toegezonden (Kamerstukken II, 2020/21, 35 633, H en Kamerstuk I, 2021/20, 30 826, nr. 57). Beide kamers hebben het ontwerpbesluit voor kennisgeving aangenomen.

9. Consultatie

9.1 Inleiding

Dit wijzigingsbesluit is tot stand gekomen na overleg met de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders (NFE) en de vakgroep pelsdierhouderij van LTO Nederland (LTO) in januari 2021. Het eerdere ontwerpbesluit dat in juni 2020 is voorgehangen bij de Eerste Kamer en Tweede Kamer was onder andere gebaseerd op een inventarisatie van knelpunten en overleg met NFE en de vakgroep pelsdierhouderij van LTO Nederland in 2019 en op reacties die zijn binnengekomen op een internetconsultatie begin 2020. Er zijn 3 reacties ontvangen: een reactie van NFE/LTO gezamenlijk, een van een individuele pelsdierhouder, en een reactie van een burger niet-pelsdierhouder. Dit eerdere ontwerpbesluit, dat weliswaar is voorgehangen bij beide Kamers, maar niet definitief is geworden, omdat het werd ingehaald door de werkelijkheid van het vervroegde verbod, bevatte een deel van de wijzigingen die ook in het huidige wijzigingsbesluit staan. Er is besloten om over het totaal aan wijzigingen in dit wijzigingsbesluit, inclusief de wijzigingen die voortkomen uit het vervroegde verbod op de pelsdierhouderij en het daardoor benodigde nieuwe staatssteunkader, wel NFE en LTO te consulteren, maar geen internetconsultatie te laten plaatsvinden, vanwege de benodigde snelheid. Dit betekent dat de eerdere opmerkingen en reacties van NFE en LTO integraal zijn meegenomen in een weergave van de consultatie van januari 2021 (paragraaf 9.2). Voor de volledigheid is ervoor gekozen om de inbreng van partijen uit de internetconsultatie van begin 2020 die niet met betrekking tot het wijzigingsbesluit zijn geconsulteerd in deze paragraaf op te nemen (paragraaf 9.3). Nu de pelsdierhouderij in Nederland vervroegd is beëindigd, is het belangrijk dat het wijzigingsbesluit zo snel als mogelijk gereed is.

9.2 Consultatie januari 2021
De sloopsubsidie wordt zeer versoberd

NFE/LTO geven aan dat in het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling de sloopsubsidie zeer versoberd is als gevolg van het toepassen van een ander steunkader voor dit subsidieonderdeel. Nu de pelsdierhouderij vervoegd is beëindigd, kan de subsidie voor sloopkosten niet langer op paragraaf 1.2.2.1 van de Landbouwrichtsnoeren voor staatssteun worden gebaseerd. In overleg met de Europese Commissie wordt nu gebruik gemaakt van een ander steunkader, het Tijdelijke Covid-steunkader. Op grond van paragraaf 3.1 van het Tijdelijke Covid-steunkader kan een eenmalig bedrag van 100.000 euro worden uitgekeerd aan ondernemingen die door de Covid-19 uitbraak in financiële moeilijkheden zijn geraakt. De Covid-19 uitbraak heeft voor met name pelsdierhouders grote gevolgen. Tevens biedt dit kader de mogelijkheid om het eenmalige bedrag te verhogen met maximaal 20.000 euro als aan de voorwaarden van de landbouw de-minimis is voldaan. Op deze wijze wordt het maximaal mogelijke gedaan om het onderdeel sloopsubsidie nog zo veel als mogelijk overeind te houden.

Apart aanvragen van subsidie voor sloop en voor ombouw

Pelsdierhouders hebben door het vervroegde verbod nog nauwelijks tijd om zich op een voorgenomen ombouw voor te bereiden. Daarbij zijn zij mede afhankelijk van de ruimtelijke ordenings- en milieumogelijkheden die de lokale overheid biedt en waarvoor overlegtijd nodig is. NFE/LTO stelt dat vanwege de zeer korte termijn waarin subsidie voor een combinatie van sloop en ombouw moet worden aangevraagd, de regeling zodanig in te richten dat de subsidies voor sloop en ombouw apart kunnen worden aangevraagd. Op grond van het huidige Besluit is het echter al mogelijk om (per plaats) voor sloop- en ombouwsubsidie aparte aanvragen in te dienen. Hiermee is voorzien in het door NFE/LTO gesignaleerde knelpunt.

Subsidiëring extra kosten bij sloop of ombouw

NFE en LTO zijn van mening dat bij ombouw de kosten voor de inrichting van en de aanschaf van machines voor het toekomstige bedrijf vergoed dienen te worden. Investeringen in het maken van reclame, het bouwen van websites en dergelijke om het nieuwe bedrijf in de markt te presenteren zouden ook daartoe dienen te behoren. Voorts kan het volgens NFE en LTO zijn dat de erfverharding aan de nieuwe bedrijfsfunctie moet worden aangepast. Deze suggestie is deels gevolgd. Uitgangspunt van de subsidie voor sloop en ombouw is dat overtollige gebouwen of bouwwerken worden gesloopt óf opnieuw een nuttige bestemming krijgen. Kosten voor de inrichting en bijbehorende machines gaan verder dan dit uitgangspunt. Eventueel noodzakelijke aanpassing van de erfverharding hangt wel samen met de ombouw en is dus subsidiabel (op grond van artikel 8, onderdelen a, b, of, d, van het Besluit).

Ten slotte stellen NFE en LTO dat alle kosten die worden genoemd in punt 144 van de Landbouwrichtsnoeren voor subsidie in aanmerking zouden moeten komen. Op dit moment worden slechts de kosten, genoemd in punt 144, onderdelen a en c, gesubsidieerd. Deze suggestie is niet gevolgd. Op grond van de Landbouwrichtsnoeren is het weliswaar in beginsel mogelijk om voor alle in dat punt genoemde kosten, zoals de kosten voor koop of huurkoop van machines en uitrusting, staatssteun te verlenen, maar dat wil nog niet zeggen dat deze kosten ook passen binnen de reikwijdte en doelstelling van artikel 7 van de Wet en de op grond van dat artikel vastgestelde subsidieregeling. Dit is niet het geval.

9.3 Consultatie 2020
Combinatie subsidiepercentage voor sloop van 100% en normkosten

Een respondent merkte op dat hij het vreemd vindt dat een regeling die uitgaat van 100% vergoeding voor sloop uitgaat van normbedragen, terwijl de werkelijke kosten zeer verschillend kunnen zijn. Een regeling die uitgaat van werkelijke kosten zou zijn voorkeur genieten.

Ten eerste wordt opgemerkt dat dit wijzigingsbesluit voorziet in een verhoging van het maximale subsidiepercentage voor sloop van 50% naar 100%, maar niet het doel heeft om ook 100% van de daadwerkelijke kosten te subsidiëren. Dit is in lijn met de bedoeling van artikel 7 van de Wet.19 De werkelijke kosten kunnen zowel hoger als lager dan de normkosten liggen. Dit punt is in het Besluit en de Regeling onderkend. Gebaseerd op een daartoe door de WUR uitgevoerd onderzoek is voorzien in een set van objectieve en transparante normkosten. Uitgangspunt bij de te betalen vergoeding is het bedrag dat volgt uit het totaal aan gemaakte subsidiabele kosten voor sloop, dat niet hoger mag zijn dan het bedrag dat volgt uit toepassing van de verschillende normbedragen die voor de verschillende categorieën sloopkosten zijn vastgesteld alsmede de subsidiabele onderdelen genoemd in artikel 4 die bij de sloop een eenmalige kostenpost vormen, en bovendien niet hoger mag zijn dan het maximumbedrag per plaats. Een en ander is ook in paragraaf 3.1 toegelicht.

10. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Dit wijzigingsbesluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Door middel van het opnieuw vastgestelde artikel 16 is voorzien in overgangsrecht ten aanzien van subsidies die zijn aangevraagd, verleend, of vastgesteld, vóór het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van het Besluit. Voor deze subsidies blijft, bijvoorbeeld in eventuele bezwaar- en beroepsprocedures, het oude recht gelden.

II. Artikelsgewijze deel

Artikel I, onderdeel B

Artikel I, onderdeel B, van dit wijzigingsbesluit, wijzigt artikel 3 van het Besluit. Het eerste lid van artikel I, onderdeel B, voorziet in de verhoging van het subsidiepercentage voor sloop van 50% naar 100%. Het tweede lid van onderdeel B schept ten behoeve van de subsidiëring van de sloop van omheiningen de mogelijkheid om niet alleen bedragen vast te stellen per vierkante meter, maar ook per strekkende meter. Met de met dit wijzigingsbesluit samenhangende wijzigingsregeling is gekozen voortaan te voorzien in een variabel maximumbedrag per plaats, waarin onder andere de kosten van asbestverwijdering worden meegenomen voor zover het maximumbedrag per plaats niet wordt overschreden. Het derde lid van artikel I, onderdeel B, voorziet met artikel 3, derde lid (nieuw), in een maximumbedrag per onderneming. In dit onderdeel wordt verwezen naar artikel 2, tweede lid, van de zogenoemde landbouw de-minimisverordening (verordening (EU) 1408/2013), omdat de vraag wanneer sprake is van één onderneming wordt bepaald aan de hand van de in dat artikel opgenomen criteria. Het derde lid van artikel 3 (oud) is vervallen. Deze bepaling bood een wettelijke grondslag om het maximumbedrag per plaats, uitsluitend met betrekking tot de kosten van asbestverwijdering, te verhogen tot een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag. Zoals reeds benoemd worden in de berekening van het maximumbedrag per plaats de kosten van asbestverwijdering voortaan meegenomen. Dit maakte artikel 3, derde lid (oud), overbodig, zodat deze bepaling kon vervallen.

Artikel I, onderdeel C

Artikel I, onderdeel C, van dit wijzigingsbesluit, wijzigt artikel 4 van het Besluit. Met het eerste lid van onderdeel C wordt bewerkstelligd dat voortaan ook kosten voor het afvoeren en verwijderen van andere dan betonnen of geasfalteerde erfverharding in aanmerking komen voor subsidiëring. Met het tweede lid van onderdeel C worden de volgende soorten kosten toegevoegd aan de lijst van subsidiabele kosten: de gemaakte arbeidskosten door derden of door de nertsenhouder zelf ten behoeve van de sloop (onderdeel j) en algemene kosten in verband met de sloop die niet zijn verdisconteerd in de prijzen per vierkante meter of strekkende meter, zoals voor het inschakelen voor architecten (onderdeel k). Hierbij is aangesloten bij de kosten die op grond van artikel 8 van het Besluit al als subsidiabel waren aangemerkt voor ombouw. Voor de hiervoor genoemde arbeidskosten kan een voor de betreffende werkzaamheden marktconform tarief worden opgevoerd

Artikel I, onderdeel D

Met artikel I, onderdeel D, van dit wijzigingsbesluit, is artikel 5 van het Besluit gewijzigd. In artikel 5 van het Besluit zijn kosten bepaald die niet in aanmerking komen voor subsidiëring. Gelet op de beslissing om voortaan ook het verwijderen van de inventaris en werktuigen en de sloop van omheiningen te subsidiëren, kunnen deze in dit artikel vervallen. Onderdeel D voorziet hierin.

Artikel I, onderdeel E

Met artikel I, onderdeel E, van dit wijzigingsbesluit, is artikel 7, derde lid, van het Besluit, vervallen. Artikel 7, derde lid, voorzag in een vergelijkbare grondslag met betrekking tot asbestverwijdering als artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Om dezelfde redenen is dit artikellid vervallen. Zie voor verdere toelichting de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel B.

Artikel I, onderdeel F

Artikel I, onderdeel F, van dit wijzigingsbesluit, voorziet in enkele wijzigingen van artikel 11 van het Besluit. Op grond van artikel 11 van het Besluit wordt bij ministeriële regeling een bedrag vastgesteld als maximumbedrag per plaats bij samenloop van sloop en ombouw. Hierbij bood artikel 11, tweede lid, een vergelijkbare grondslag met betrekking tot asbestverwijdering als de artikelen 3, tweede lid, en 5, derde lid, van het Besluit. Om dezelfde redenen als toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel B kan dit lid vervallen.

Artikel I, onderdeel G

Artikel I, onderdeel G, van dit wijzigingsbesluit, strekt tot wijziging van artikel 12 van het Besluit. In onderdeel 3.6 van het algemeen deel van deze toelichting is ingegaan op het vervallen van de onderdelen a, b en h (oud). Het tweede lid van onderdeel G, creëert een grondslag om bij ministeriële regeling de uiterste datum te bepalen waarop subsidie aangevraagd kan worden. Dit is toegelicht in paragraaf 3.5 van het algemeen deel van deze toelichting. In het vierde lid van onderdeel G is de verwijzing naar punt 428 van de Landbouwrichtsnoeren komen te vervallen, omdat punt 428 niet meer van toepassing is op het Besluit.

Artikel I, onderdeel H

Met artikel I, onderdeel H, zijn twee wijzigingen aangebracht in artikel 14 van het Besluit. De eerste wijziging betreft het opnemen van een delegatiegrondslag om de termijn waarbinnen de subsidiabele activiteiten moeten zijn uitgevoerd bij ministeriële regeling te kunnen bepalen. De tweede wijziging betreft een verduidelijking dat niet alleen de sloop, maar ook de ombouw moet worden verricht in overeenstemming met eventueel benodigde vergunningen om in aanmerking te komen voor subsidie.

Artikel I, onderdeel I

Met artikel I, onderdeel I, is een verduidelijking aangebracht ten aanzien van het subsidiëren van kosten die zijn gemaakt vóór de aanvraag. Met artikel 15 van het Besluit is een aantal artikelen van het Kaderbesluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de subsidiëring van sloop en ombouw krachtens het Besluit, waaronder artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit. Op grond van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit, komen kosten die zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag niet voor subsidie in aanmerking. Echter, sommige kosten, zoals kosten ten behoeve van haalbaarheidsstudies, het inschakelen van een architect, en het doen van een asbestinventarisatie, vinden per definitie vóór de aanvraag plaats en moeten ook voor subsidiëring in aanmerking komen. Omdat deze kosten al expliciet als subsidiabel waren aangemerkt in de artikelen 4 en 8 van het Besluit, werden zij in de praktijk, met een beroep op het lex specialis-beginsel, al gesubsidieerd. Om onduidelijkheid te voorkomen, is er desalniettemin voor gekozen om in artikel 15 van het Besluit te benadrukken dat artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit, niet van toepassing is op de hiervoor genoemde kosten die per definitie vóór de aanvraag worden gemaakt. Ten overvloede wordt opgemerkt dat er geen subsidie kan worden verleend voor de kosten die decentrale overheden rekenen in het kader van bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningverlening.

Artikel I, onderdeel J

Met artikel I, onderdeel J, is voorzien in overgangsrecht. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 10 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel I, onderdeel K

Met artikel I, onderdeel K, is artikel 17 van het Besluit gewijzigd. Artikel 17 voorzag in de inwerkingtreding van het Besluit, maar, aan het slot van het eerste lid, ook in een horizonbepaling in het kader van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet. Met uitzondering van deze horizonbepaling, was artikel 17 materieel uitgewerkt. Door artikel 17 gewijzigd vast te stellen resteert slechts de horizonbepaling, die hierbij tevens is verlengd tot vijf jaar na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
2

Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (PbEU 2014, L 204). De Landbouwrichtsnoeren zijn verlengd tot en met 31 december 2021.

X Noot
3

Tijdelijke kaderregeling van 19 maart 2020 inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige Covid-19 uitbraak (PbEU CI 91/1), zoals laatstelijk gewijzigd op 28 januari 2021 (PbEU C 34).

X Noot
4

Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU L 352).

X Noot
6

Kamerstukken I 2019/20, 35 006, nr. G, Kamerstukken II 2019/20, 30 826, nr. 55.

X Noot
7

Kamerstukken II 2019/20, 30 826, nr. 56.

X Noot
8

Kamerstukken I 2019/2020, 30 826, nr. 18.

X Noot
9

Kamerstukken II 2018/19, 35 006, nr. 6.

X Noot
10

SA.41842 (2015/N), C (2016)58.

X Noot
11

Kamerstukken II 2019/20, 28 286, nr. 1124.

X Noot
12

Zoals gedefinieerd in bijlage 1 van Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193).

X Noot
13

Zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193).

X Noot
14

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187).

X Noot
15

Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden van 31 juli 2014 (PbEU C 249).

X Noot
16

Mededeling van de Commissie tot wijziging van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 wat betreft de toepassingsperiode ervan en tot tijdelijke aanpassing van de richtsnoeren om rekening te houden met de impact van de COVID-19-pandemie (PbEU C 424/30).

X Noot
17

SA.41842 (2015/N), C (2016)58.

X Noot
18

SA.62816 (2021/N), C (2021)4004.

X Noot
19

Kamerstukken II 2011/12, 33 076, nr. 6, par. 2.

Naar boven