Besluit van 22 januari 2021, houdende inwerkingtreding en inwerkingstelling van artikel 8, eerste en derde lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 22 januari 2021, nr. 4182691;

Overwegende dat het in de huidige fase van de bestrijding van het coronavirus (COVID-19) noodzakelijk is te beschikken over de buitengewone bevoegdheid om het vertoeven in de open lucht te beperken, en dat het derhalve noodzakelijk is dat artikel 8, eerste en derde lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag in werking treedt en in werking wordt gesteld;

Gelet op artikel 1, eerste lid, en vijfde lid, eerste zin, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Artikel 8, eerste en derde lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag treedt in werking en wordt in werking gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt op rijksoverheid.nl en treedt terstond na bekendmaking van rechtswege in werking.

Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 januari 2021

Willem-Alexander

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

Uitgegeven de tweeëntwintigste januari 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit is noodzakelijk op grond van het advies inzake de situatie rondom de COVID-19-pandemie naar aanleiding van de 96e bijeenkomst van het Outbreak Management Team (OMT). Het OMT beoordeelt de huidige epidemiologische situatie in Nederland als ronduit kwetsbaar vanwege het nog zeer hoge aantal besmettelijke personen en een reproductiegetal dat rond de 1 ligt, vanwege de zorgelijke ontwikkelingen betreffende de introductie van nieuwe varianten van SARS-CoV-2 met waarschijnlijk toegenomen besmettelijkheid en vanwege het zich ontwikkelende beeld internationaal, waarbij in landen ondanks diverse lockdownmaatregelen een toename van SARS-CoV-2 wordt waargenomen, vaak volgend op de introductie van mutantvirusstammen. Het OMT oordeelt dat een avondklok een substantiële aanvullende bijdrage kan leveren aan het zo snel mogelijk en zo diep mogelijk verlagen van het aantal positieve gevallen in de periode tot 9 februari. Een verdere vermindering van het aantal besmettingen nu, kan leiden tot een belangrijke en relevante extra vermindering van het totaal aantal gevallen van COVID-19 op de langere termijn, aldus het OMT. Tot slot concludeert het OMT dat er geen alternatieve maatregelen beschikbaar zijn die qua effectiviteit gelijkwaardig zijn.

Bij de inwerkingtreding van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg) is op grond van artikel 35 een aantal bepalingen, waaronder artikel 8, eerste en derde lid, niet in werking getreden (zie Stb. 1997, 175). Dit besluit voorziet in de inwerkingtreding van die bepalingen. Daarnaast voorziet dit besluit, op grond van artikel 1, eerste lid, Wbbbg, in de inwerkingstelling van artikel 8, eerste en derde lid.

Met de inwerkingstelling van artikel 8, eerste en derde lid, van de Wbbbg krijgt de Minister van Justitie en Veiligheid de bevoegdheid het vertoeven in de open lucht te beperken. Op grond van deze bevoegdheid kan hij daarover bij ministeriële regeling concrete regels stellen. Hij zal dit doen in een ministeriële regeling die inhoudt dat er een avondklok wordt ingevoerd, waarbij het vertoeven in de open lucht in de avond en nacht wordt beperkt. De ministeriële regeling zal tevens voorzien in het regelen van de noodzakelijke uitzonderingen. De door de Minister van Justitie en Veiligheid gegeven regels worden op een door hem te bepalen wijze bekendgemaakt en treden na deze bekendmaking terstond in werking. De bevoegdheid om beperkingen te stellen aan het vertoeven in de open lucht komt ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wbbbg ook toe aan de commissaris van de Koning. Op dit moment ziet de regering geen rol voor de commissarissen in dit verband.

Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wbbbg is in dit besluit bepaald hoe dit besluit wordt bekendgemaakt. Het besluit wordt bekendgemaakt op rijksoverheid.nl. Uit diezelfde bepaling volgt dat het besluit terstond na de bekendmaking van rechtswege in werking is getreden. Het besluit zal eveneens in het Staatsblad worden geplaatst. Onverwijld na het nemen van dit besluit zal overeenkomstig artikel 1, tweede lid, Wbbbg een voorstel van wet in procedure worden gebracht omtrent het voortduren van de werking van dit besluit. De Minister van Justitie en Veiligheid zal het in procedure brengen van dit voorstel van wet met de noodzakelijke spoed ter hand nemen.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

Naar boven