Besluit van 5 juli 2019, houdende wijziging van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers in verband met de verhoging van de vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden en de bezoldiging van de zittende burgemeester na afloop van de periode van opclassificatie van een gemeente, alsmede nadere wijziging van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES in verband met de harmonisatie van de rechtspositie van decentrale politieke ambtsdragers

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 mei 2019, nr. 2019-20190000250244, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 43, eerste en tweede lid, 65, eerste en tweede lid, 77 en 94, derde lid, van de Provinciewet, de artikelen 44, eerste en tweede lid, 66, eerste en tweede lid, 79 en 95, vierde lid, van de Gemeentewet, artikel 44, eerste lid, van de Waterschapswet en de artikelen 193, eerste en tweede lid, 201, en 203 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 mei 2019, nr. W04.19.0121/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 juli 2019, nr. 2019-0000327484, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De commissaris en de gedeputeerde ontvangen een vakantie-uitkering van 8% van de door hen genoten bezoldiging. De vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar uitbetaald over de periode van twaalf maanden, die is aangevangen met de maand juni van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de commissaris of de gedeputeerde vindt betaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode, waarover de vakantie-uitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. De commissaris en de gedeputeerde ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3% van de door hen genoten bezoldiging. De eindejaarsuitkering wordt jaarlijks uitbetaald in de maand november en wordt berekend over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand december van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de commissaris of de gedeputeerde vindt betaling plaats over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de eindejaarsuitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

B

In artikel 2.2.10, negende en tiende lid, wordt «vergoedingen, bedoeld in artikel 2.2.7, tweede lid, onder b, en artikel 2.2.9, eerste lid» vervangen door «vergoeding als bedoeld in artikel 2.2.7, tweede lid, onder b, en vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en reiskosten als bedoeld in artikel 2.2.9, eerste lid».

C

In artikel 2.2.11, eerste lid, onder b, wordt «of» vervangen door «en».

D

In artikel 2.2.14 wordt na «2.2.3,» ingevoegd «2.2.7, derde lid,».

E

Artikel 2.3.8, onderdeel f, komt te luiden:

  • f. de vergoeding van reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 2.1.7, eerste lid, en de vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en van reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 2.2.9, eerste lid;.

F

In artikel 2.4.4 wordt na «2.3.3,» ingevoegd «2.3.4,».

G

In de tabel in artikel 3.1.1, eerste lid, vervallen de eerste drie rijen en wordt in de linker kolom «4» vervangen door «1 – 4».

H

In artikel 3.1.12, tweede lid, wordt «artikel 75, tweede lid» vervangen door «artikel 77, tweede lid».

I

Artikel 3.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt na «burgemeester en wethouders» ingevoegd «zolang zij niet zijn herbenoemd».

2. Onder vernummering van het zesde tot en met dertiende lid tot het zevende tot en met veertiende lid wordt na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. De afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 3.4, eerste of tweede lid, is niet van invloed op de bezoldiging van de op de laatste dag van dat tijdvak in functie zijnde burgemeester zolang hij niet is herbenoemd.

3. Het elfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 11. De burgemeesters en de wethouder ontvangen een vakantie-uitkering van 8% van de door hen genoten bezoldiging. De vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar uitbetaald over de periode van twaalf maanden, die is aangevangen met de maand juni van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de burgemeester of de wethouder vindt betaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode, waarover de vakantie-uitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

4. Het twaalfde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 12. De burgemeester en de wethouder ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3% van de door hen genoten bezoldiging. De eindejaarsuitkering wordt jaarlijks uitbetaald in de maand november en wordt berekend over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand december van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de burgemeester of de wethouder vindt betaling plaats over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de eindejaarsuitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

5. In het veertiende lid (nieuw) wordt «elfde lid» vervangen door «twaalfde lid».

J

In artikel 3.2.10, negende en tiende lid, wordt «vergoedingen, bedoeld in artikel 3.2.7, tweede lid, onder b, en artikel 3.2.9, eerste lid» vervangen door «vergoeding als bedoeld in artikel 3.2.7, tweede lid, onder b, en vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en reiskosten als bedoeld in artikel 3.2.9, eerste lid».

K

In artikel 3.2.11, eerste lid, onder b, wordt na de puntkomma ingevoegd « en».

L

In artikel 3.2.13 wordt «artikel 2.2.6, tweede lid» vervangen door «artikel 3.2.6, tweede lid».

M

In artikel 3.2.14, eerste lid, wordt na «3.2.5,» ingevoegd «3.2.7, derde lid,».

N

Artikel 3.3.8, onderdeel f, komt te luiden:

  • f. de vergoeding van reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 3.1.7, eerste lid, en de vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en van reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 3.2.9, eerste lid;.

O

In artikel 3.4.4 wordt na «3.3.3,» ingevoegd «3.3.4,».

P

Artikel 4.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. De voorzitter en het lid van het dagelijks bestuur ontvangen een vakantie-uitkering van 8% van de door hen genoten bezoldiging. De vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar uitbetaald over de periode van twaalf maanden, die is aangevangen met de maand juni van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur vindt betaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode, waarover de vakantie-uitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. De voorzitter en het lid van het dagelijks bestuur ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3% van de door hen genoten bezoldiging. De eindejaarsuitkering wordt jaarlijks uitbetaald in de maand november en wordt berekend over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand december van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur vindt betaling plaats over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de eindejaarsuitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

Q

In artikel 4.2.6, tweede lid, wordt «gedurende onafgebroken» vervangen door «gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken».

R

In artikel 4.2.10, negende lid, wordt «vergoedingen, bedoeld in artikel 4.2.7, tweede lid, onder b, en artikel 4.2.9, eerste lid» vervangen door «vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en reiskosten als bedoeld in artikel 4.2.9, eerste lid».

S

In artikel 4.2.11, eerste lid, onder b, wordt «of» vervangen door «en».

T

Artikel 4.3.8, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. de vergoeding van reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 4.1.7, eerste lid, en de vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en van reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 4.2.9, eerste lid;.

U

In artikel 4.4.4 wordt na «4.3.3,» ingevoegd «4.3.4,».

V

Artikel 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het twaalfde lid wordt vernummerd tot het dertiende lid, en het dertiende en veertiende lid worden vernummerd tot het zestiende en negentiende lid.

2. Na het elfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 12. Zolang een burgemeester niet is ontslagen of herbenoemd, blijven in plaats van artikel 3.3.2 voor hem artikel 30, tweede en vierde lid, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 3 van dit besluit, en de op het vijfde lid van dat artikel gebaseerde nadere regels van toepassing, indien hem in 2018 een tegemoetkoming of een vergoeding op grond van dat artikel is verleend.

3. Na het dertiende lid (nieuw) worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 14. Zolang een wethouder niet is afgetreden of herbenoemd, blijven in plaats van artikel 3.3.2 voor hem artikel 27a, tweede en vierde lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 3 van dit besluit, en de op het vijfde lid van dat artikel gebaseerde nadere regels van toepassing, indien hem in 2018 een tegemoetkoming of een vergoeding op grond van dat artikel is verleend.

  • 15. Zolang een raads- of commissielid niet is afgetreden of herbenoemd, blijven in plaats van artikel 3.3.2 voor hem artikel 7a van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 3 van dit besluit, en de op het vijfde lid van dat artikel gebaseerde nadere regels van toepassing, indien hem in 2018 een tegemoetkoming of een vergoeding op grond van dat artikel is verleend.

4. Na het zestiende lid (nieuw) worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 17. Ten aanzien van de leden van gedeputeerde staten die op de dag voor de inwerkingtreding van hoofdstuk 2 in functie waren, blijven de regels die zijn gesteld bij of krachtens het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, zoals die op die dag luidden, van toepassing tot het tijdstip waarop deze leden op grond van artikel 41, eerste lid, van de Provinciewet aftreden.

  • 18. Ten aanzien van de leden van het dagelijks bestuur van de waterschappen die op de dag voor de inwerkingtreding van hoofdstuk 4 in functie waren, blijven de regels die zijn gesteld bij of krachtens hoofdstuk 3 van het Waterschapsbesluit, zoals die op die dag luidden, van toepassing tot het tijdstip waarop deze leden op grond van artikel 41, vierde lid, van de Waterschapswet aftreden.

W

Artikel 5.3 als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, wordt «2.4.1, derde lid» vervangen door «2.4.1, tweede lid».

2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:

  • 4. Artikel 3.1.9 werkt terug tot en met 29 maart 2018.

ARTIKEL II

Het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «386,74» vervangen door «€ 394,09».

2. In het derde lid wordt voor «per 1 januari» ingevoegd «met ingang van 1 januari 2020».

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3. Vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering

  • 1. De Rijksvertegenwoordiger ontvangt een vakantie-uitkering van 8% van de door hem genoten bezoldiging. De vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar uitbetaald over de periode van twaalf maanden, die is aangevangen met de maand juni van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag of overlijden van de Rijksvertegenwoordiger vindt betaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode, waarover de vakantie-uitkering is betaald en de datum van het ontslag of overlijden.

  • 2. De Rijksvertegenwoordiger ontvangt een eindejaarsuitkering van 8,3% van de door hem genoten bezoldiging. De eindejaarsuitkering wordt jaarlijks uitbetaald in de maand november en wordt berekend over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand december van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag of overlijden van de Rijksvertegenwoordiger vindt betaling plaats over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de eindejaarsuitkering is betaald en de datum van het ontslag of overlijden.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder c, komt te luiden:

  • c. een vast bedrag ter hoogte van het maximumbedrag dat door een werkgever onbelast aan een werknemer kan worden verstrekt voor andere uit de verhuizing voortvloeiende kosten.

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid, wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien de Rijksvertegenwoordiger in verband met zijn benoeming is verhuisd, op zijn nieuwe adres is ingeschreven in een basisadministratie als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES en zijn verhuizing leidt tot dubbele woonlasten, heeft hij gedurende ten hoogste drie jaar na zijn benoeming aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van dubbele woonlasten.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt «en de vergoeding voor tijdelijke huisvesting, bedoeld in het derde lid» vervangen door «, de vergoeding voor tijdelijke huisvesting, bedoeld in het derde lid, en de tegemoetkoming in de kosten van dubbele woonlasten, bedoeld in het vierde lid» en wordt «deze bedragen en de vergoeding» vervangen door «deze bedragen, de vergoeding en de tegemoetkoming».

D

Artikel 10b wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot het treffen van andere voorzieningen ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van de Rijksvertegenwoordiger dan die, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL III

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder «Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden» het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dat luidde op 31 december 2018.

  • 2. Degene die voor 1 januari 2019 raadslid was in een gemeente met een inwonertal van minder dan 24.000 ontvangt eenmalig een aanvulling op de vergoeding voor de werkzaamheden die wordt berekend volgens de formule a(b-c), waarbij:

    «a» staat voor de duur dat betrokkene in de periode van 29 maart 2018 tot en met 31 december 2018 raadslid was in een gemeente met een inwonertal van 24.000 of minder, uitgedrukt in maanden, afgerond op decimalen;

    «b» staat voor de maximum vergoeding voor de werkzaamheden per maand die op grond van tabel I bij het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden hoorde bij gemeenten met een inwonertal van 24.001 tot en met 40.000;

    «c» staat voor de maximum vergoeding voor de werkzaamheden per maand, genoemd in tabel I bij het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, die op grond van artikel 2, eerste lid, artikel 5, eerste lid, artikel 6 of 7 van dat besluit van toepassing was op de raadsleden van de betrokken gemeente.

  • 3. Degene die in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 raadslid was, ontvangt eenmalig een aanvulling op de tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 11 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden die wordt berekend volgens de formule a(€ 0,38), waarbij «a» staat voor de duur dat betrokkene in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 raadslid was, uitgedrukt in maanden, afgerond op decimalen.

ARTIKEL IV

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder «Rechtspositiebesluit burgemeesters» het Rechtspositiebesluit burgemeesters, zoals dat luidde op 31 december 2018, en onder «inwonersklasse» de inwonersklasse waarin de desbetreffende gemeente was ingedeeld op grond van artikel 5 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters.

  • 2. Degene die in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 als burgemeester in functie was, ontvangt eenmalig een aanvulling op de bezoldiging die wordt berekend volgens de formule a(c-b), waarbij:

    «a» staat voor de duur dat betrokkene in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 burgemeester was, uitgedrukt in maanden, afgerond op decimalen;

    «b» staat voor de bezoldiging per maand op grond van de tabel in bijlage I bij het Rechtspositiebesluit burgemeesters;

    «c» staat voor de bezoldiging per maand volgens deze tabel:

    Inwonersklasse

    Bezoldiging

    1

    € 6.310,49

    2

    € 6.942,20

    3

    € 7.569,19

    4

    € 8.228,14

    5

    € 8.920,34

    6

    € 9.671,86

    7

    € 10.254,47

    8

    € 10.987,80

    9

    € 11.770,82

  • 3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op degene die in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 op grond van artikel 78 van de Gemeentewet met de waarneming van het ambt van burgemeester was belast.

ARTIKEL V

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder «Rechtspositiebesluit wethouders» het Rechtspositiebesluit wethouders, zoals dat luidde op 31 december 2018, en onder «inwonersklasse» de inwonersklasse waarin de desbetreffende gemeente was ingedeeld op grond van artikel 5 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters, zoals dat luidde op 31 december 2018.

  • 2. Degene die op 31 december 2018 als wethouder in functie was, ontvangt eenmalig een aanvulling op de bezoldiging die wordt berekend volgens de formule a(c-b), waarbij:

    «a» staat voor de duur dat betrokkene in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 wethouder was, uitgedrukt in maanden, afgerond op decimalen;

    «b» staat voor de bezoldiging per maand op grond van de tabel in de bijlage bij het Rechtspositiebesluit wethouders;

    «c» staat voor de bezoldiging per maand op grond van deze tabel:

    Inwonersklasse

    Bezoldiging

    1

    € 4.809,66

    2

    € 5.450,88

    3

    € 6.097,10

    4

    € 6.524,95

    5

    € 7.168,96

    6

    € 7.811,85

    7

    € 8.532,03

    8

    € 9.037,89

    9

    € 10.254,47

  • 3. De wethouder die gedurende de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 december 2018 met toepassing van artikel 36, tweede lid, van de Gemeentewet de betrekking in deeltijd uitoefende, ontvangt de aanvulling, bedoeld in het tweede lid, naar evenredigheid met de vastgestelde tijdsbestedingsnorm, bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Gemeentewet.

ARTIKEL VI

Artikel 5.1, twaalfde, veertiende en vijftiende lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers geldt niet ten aanzien van raadsleden, burgemeesters en wethouders aan wie na 31 december 2018 op grond van artikel 3.3.2 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking zijn gesteld.

ARTIKEL VII

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdelen G, H, I, onder 1 en 2, J, K, L, M, N, O, V, onder 1, 2 en 3, en W, tweede lid, en artikel II werken terug tot en met 1 januari 2019.

  • 3. Artikel I, onderdelen B, C, D, E, F, Q, R, S, T, U, V, onder 4 en 5, en W, eerste lid, werkt terug tot en met 28 maart 2019.

  • 4. Artikel I, onderdelen, A, onder 1, I, onder 3, en P, onder 1, werkt terug tot en met 1 juni 2019.

  • 5. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen, A, onder 2, I, onder 4, en P, onder 2, in werking met ingang van 1 december 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 5 juli 2019

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Uitgegeven de zeventiende juli 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Vergoeding raadsleden gemeenten tot 24.000 inwoners

Raadsleden vervullen een cruciale rol in onze lokale democratie. Zij verdienen erkenning, een goede toerusting en een passende raadsvergoeding. Met ingang van 1 januari 2019 is de rechtspositie van raadsleden geregeld in hoofdstuk 3 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (hierna: Rechtspositiebesluit dpa). De hoogte van de vergoeding voor de werkzaamheden van de raadsleden in gemeenten tot 24.000 inwoners (dat wil zeggen gemeenten in de inwonersklassen 1 tot en met 3) was te laag gezien de toegenomen verantwoordelijkheden. Ongeveer gelijktijdig met de publicatie van genoemd besluit (op 6 november 2018, Stb. 386) is overeenstemming bereikt met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over een verhoging van de vergoeding voor de werkzaamheden van deze raadsleden. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Tweede Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 5 november 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 35 000 VII, nr. 37). De raadsvergoeding wordt voor alle raadsleden in deze gemeenten verhoogd. In plaats van een vergoeding van € 250,82, € 396,33 of € 617,77 zullen al deze raadsleden, net als raadsleden in gemeenten met 24.001 tot 40.000 inwoners, een vergoeding van € 958,91 per maand ontvangen. De verhoging geldt met terugwerkende kracht tot de gemeenteraadsverkiezingen van 2018, althans tot het moment waarop de raadsleden als zodanig zijn aangetreden, zijnde 29 maart 2018. Deze afspraken zijn in het onderhavige besluit met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2019 geformaliseerd (artikelen I, onderdeel G, en III).

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft eenmalig een bedrag van € 10 miljoen ter beschikking gesteld om gemeenten in staat te stellen hun begroting voor 2018 aan te passen aan de meerkosten voor deze verhoging. Voor de jaren vanaf 2019 is dekking gevonden binnen de huidige omvang van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds. De verkorting van de uitkeringsduur van gewezen burgemeesters en wethouders die in eerdere jaren is ingevoerd, zorgt namelijk voor structurele ruimte in het Gemeentefonds, waarmee de meerkosten voor de verhoging van de raadsvergoeding in gemeenten tot 24.000 inwoners vanaf 2019 kunnen worden gecompenseerd. Met de VNG wordt gekeken naar de uitwerking hiervan in het Gemeentefonds en de verdeeltechnische aanpassingen die daar ten gunste van de gemeenten tot 24.000 inwoners met ingang van het uitkeringsjaar 2019 moeten worden doorgevoerd. De gemeenten zijn hierover in mei bij circulaire geïnformeerd.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de verhoging van de raadsvergoeding alleen Europees Nederland betreft. De vergoeding voor de leden van de eilandsraden in Caribisch Nederland is op grond van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geregeld in het Rechtspositiebesluit politieke gezagdragers BES. De hoogte van die vergoeding is bepaald in de context van Caribisch Nederland.

2. Vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering

Op grond van het onderhavige besluit worden de bepalingen met betrekking tot de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering van de verschillende politieke ambtsdragers en de Rijksvertegenwoordiger voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba aangepast. Tot dusver was op dit punt altijd aangesloten bij hetgeen geldt voor het personeel in de sector Rijk. De verwachting is dat met ingang van 1 januari 2020 voor dit personeel een zogenaamd individueel keuzebudget (IKB) wordt ingevoerd. Het budget zal bestaan uit verlof (tijd) en geld, welke elementen naar wens van de betrokken ambtenaar uitwisselbaar zullen zijn1. Het IKB zal worden gevuld met bestaande arbeidsvoorwaarden, waaronder de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. Een dergelijke regeling is voor politieke ambtsdragers en de Rijksvertegenwoordiger niet uitvoerbaar, omdat zij geen verlofregeling kennen en dus ook geen geld voor tijd kunnen inwisselen of andersom. Het IKB, zoals dat voor rijksambtenaren bij cao zal worden afgesproken is voor hen dus niet uitvoerbaar.

Politieke ambtsdragers en de Rijksvertegenwoordiger voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennen geen verlofregeling. Daarom is het IKB voor hen niet relevant; zij behouden hun bestaande aanspraken op vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering. De desbetreffende bepalingen in het Rechtspositiebesluit dpa zijn daarom zodanig aangepast dat daarin niet langer wordt verwezen naar de rechtspositie van het personeel in de sector Rijk (artikelen I, onderdelen A, I, onder 3 en 4, en P, en II, onderdeel B). Hiermee is dus geen inhoudelijke wijziging beoogd, maar juist een voortzetting van de bestaande aanspraken.

3. Bezoldiging zittende burgemeester na einde periode van opclassificatie

In artikel I, onderdeel I, onder 2, van het onderhavige besluit wordt geregeld dat, wanneer een opclassificatie door gedeputeerde staten wordt beëindigd, de bezoldiging van de zittende burgemeester van de desbetreffende gemeente pas terugvalt naar het reguliere niveau op moment van de eerstvolgende herbenoeming. Dit is nader uiteengezet in de artikelsgewijze toelichting.

4. Overige wijzigingen Rechtspositie dpa

Aan artikel 3.1.9 van het Rechtspositiebesluit dpa is terugwerkende kracht wordt verleend. Dit is uiteengezet in de toelichting op artikel I, onderdeel W, onder 2.

Verder zijn in artikel I, onderdeel V, onder 1 en 2, in samenhang met artikel VI, en in de artikelen III, IV en V overgangsbepalingen toegevoegd. Dit is uiteengezet in de artikelsgewijze toelichting.

Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele wetstechnische verbeteringen in het Rechtspositiebesluit dpa aan te brengen (artikel I, onderdelen B, C, D, E, F, H, I, onder 1 en 5, J, K, L, M, N, Q, O, R, S, T en W, onder 1).

5. Rijksvertegenwoordiger BES

De rechtspositie van de Rijksvertegenwoordiger voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba is grotendeels afgeleid van die van de commissaris van de Koning en is vastgelegd in het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES. In artikel II van het onderhavige besluit worden enkele bepalingen in dat rechtspositiebesluit aangepast aan de bepalingen die van toepassing zijn op de commissaris. Dit is nader toegelicht in de toelichting op artikel II.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A, I, onder 3 en 4, en N

Deze onderdelen zijn toegelicht in het algemeen deel, paragraaf 2, van deze nota van toelichting.

Artikel I, onderdelen B, J en R

In artikel 2.2.10, negende en tiende lid, van het Rechtspositiebesluit dpa is geregeld dat de commissaris of gedeputeerde geen aanspraak heeft op vergoeding van reiskosten als bedoeld in (onder meer) artikel 2.2.9, eerste lid, als hem een auto ter beschikking is gesteld. Laatstgenoemde bepaling betreft echter niet alleen reiskostenvergoeding, maar ook vergoeding van verblijfkosten. Het is niet de bedoeling ook de aanspraak op verblijfkosten te onthouden bij het ter beschikking stellen van een auto. De verwijzing naar artikel 2.2.9, eerste lid, is daarom aangepast. De artikelen 3.2.10 en 4.2.10 zijn op vergelijkbare wijze aangepast. Met betrekking tot artikel 4.2.10 wordt nog opgemerkt dat daarin ten onrechte werd verwezen naar (een niet bestaande bepaling in) artikel 4.2.7, tweede lid, onder b. Ook dit is gecorrigeerd.

Artikel I, onderdelen C, E, F, H, I, onder 1 en 5, K, L, N, O, Q, S, T, U en W, onder 1

Deze onderdelen bevatten technische wijzigingen.

Artikel I, onderdelen D en M

In de artikelen 2.2.1 en 3.2.14 van het Rechtspositiebesluit dpa is geregeld welke bepalingen van het besluit van overeenkomstige toepassing zijn op de waarnemend commissaris van de Koning onderscheidenlijk de waarnemend burgemeester. In de genoemde artikelen is abusievelijk geen uitzondering opgenomen voor de tegemoetkoming in dubbele woonlasten, bedoeld in artikel 2.2.7, derde lid, onderscheidenlijk artikel 3.2.7, derde lid. Deze omissie is thans hersteld. Volledigheidshalve wordt hierover opgemerkt, dat de tegemoetkoming voor dubbele woonlasten niet aan de orde is voor de waarnemend commissaris en waarnemende burgemeester, omdat deze ambtsdragers geen verhuisplicht hebben.

Artikel I, onderdeel G

Dit onderdeel is reeds toegelicht in paragraaf 1 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel I, onder 2

Ingevolge artikel 3.4 van het Rechtspositiebesluit dpa kunnen gedeputeerde staten een gemeente op grond van bijzondere omstandigheden voor een bepaald tijdvak in een hogere klasse plaatsen dan die waartoe zij op grond van haar inwoneraantal behoort. Gedeputeerde staten stellen het einde van de periode vast; in de regel eindigt een periode van opclassificatie rond de verkiezingsdatum van de gemeenteraad. De benoemingsperiode van de burgemeester (zes jaar) loopt zelden gelijk met de raadsperiode (vier jaar). Het is onwenselijk dat de bezoldiging van een burgemeester van een opgeclassificeerde gemeente tijdens zijn benoemingstermijn terugvalt naar het reguliere niveau wanneer de opclassificatie wordt geëindigd. Met het oog op de rechtszekerheid moet aan de vóór de overgang naar de lagere klasse aangetreden burgemeester de garantie worden geboden dat hij zijn functie tegen gelijkblijvende beloning kan blijven uitoefenen. Dit wordt thans geregeld in een nieuw zesde lid van artikel 3.2.1. Dit nieuwe lid is dus alleen van toepassing op de burgemeester die in functie is op het moment dat gedeputeerde staten besluiten tot beëindiging van de opclassificatie. Voor wethouders is een dergelijke bepaling niet relevant, aangezien een periode van opclassificatie, zoals gezegd, in de regel eindigt rond de verkiezingsdatum van de gemeenteraad en dus rond het einde van de zittingsperiode van de wethouders.

Artikel I, onderdeel V, onder 1, 2 en 3, en artikel VI

Op grond van het Rechtspositiebesluit dpa kunnen, in tegenstelling tot de voormalige rechtspositiebesluiten, aan decentrale politieke ambtsdragers geen vergoedingen meer worden verstrekt voor (eigen) ICT-middelen. Naar aanleiding van de signalen uit de praktijk is thans echter met het oog op het beginsel van rechtszekerheid een overgangsrechtelijke bepaling toegevoegd voor die gemeentelijke politieke ambtsdragers. Op grond van deze bepaling blijft voor betrokkene, zolang hij niet is ontslagen of herbenoemd, de oude regeling van toepassing. Dit toegevoegde overgangsrecht geldt evenwel niet ingeval de betrokken gemeente inmiddels ter uitvoering van het nieuwe systeem al overgegaan is op de verstrekking van ICT-middelen. Deze beperking is geregeld in artikel VI van het onderhavige besluit.

Voor de provincies en waterschappen is een dergelijke overgangsbepaling niet aan de orde, want voor de vanaf 28 maart 2019 aantredende ambtsdragers geldt het Rechtspositiebesluit dpa vanaf het begin van het ambt.

Artikel I, onderdeel V, onder 4

Het nieuwe Rechtspositiebesluit dpa is voor de politieke ambtsdragers van de provincies en de waterschappen direct na de verkiezingen op 28 maart 2019 in werking getreden. De nieuwe regels zijn daarmee direct van toepassing geworden op de na de verkiezingen aangetreden nieuwe ambtsdragers. De benoeming van nieuwe bestuurders na de verkiezingen neemt echter enige tijd in beslag; de oude bestuurders blijven tot die tijd nog in korte tijd functie. Dit volgt uit artikel 41 van de Provinciewet en 41, vierde lid, van de Waterschapswet, waarin is bepaald dat de tijdens de verkiezingen zittende gedeputeerden en leden van het dagelijks bestuur pas aftreden op het moment dat ten minste de helft van het te benoemen aantal leden van gedeputeerde staten of het dagelijks bestuur is benoemd. Door de thans ingevoegde overgangsbepalingen blijft voor de oude bestuurders de oude rechtspositie gehandhaafd. Betrokkenen zijn hierover ruim voor de inwerkingtreding van de hoofdstukken 2 en 4 van het Rechtspositiebesluit dpa bij circulaire geïnformeerd.

Artikel I, onderdeel W, onder 2

Artikel 3.1.9 van het Rechtspositiebesluit dpa maakt het mogelijk dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt dat de raadsleden eenmaal per jaar een bedrag ontvangen ter hoogte van het bedrag van de vergoeding van hun werkzaamheden, waarmee zij zelf pensioenvoorzieningen kunnen treffen. Sommige gemeenteraden willen deze voorziening treffen voor de raadsleden vanaf de start van de raadsperiode in maart 2018. Aan artikel 3.1.9 is echter geen terugwerkende kracht verleend: de bepaling geldt vanaf 1 januari 2019. Bij circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Stct. 7 december 2018, nr. 68918) is hieromtrent uitgelegd, dat de raad ingevolge artikel 3.1.9 bij verordening kan bepalen dat zijn leden eenmaal per jaar een bedrag ontvangen, en dat de raad dus binnen een jaar na het aantreden van de nieuwe raad kan kiezen voor een grondslag in de verordening. Om in dit kader aan raadsleden een bedrag toe te kennen voor hun eerste jaar als raadslid, zou die grondslag dus moeten zijn opgenomen in de verordening tussen 1 januari 2019 en 29 maart 2019. Een dergelijke keuze is gezien het ritme van de zittingstermijn van gemeenteraden ook alleszins verdedigbaar en worden aldus gebroken jaren in de uitbetalingssystematiek zoveel mogelijk vermeden.

Toch wordt in het onderhavige besluit alsnog terugwerkende kracht tot en met 29 maart 2018 aan artikel 3.1.9 verleend. Hierdoor is het mogelijk de voorziening pas na 29 maart 2019 bij verordening met terugwerkende kracht tot het begin van de zittingsperiode van de raad in te voeren.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat collectieve verzekeringen, die op grond van artikel 10, eerste lid, van het voormalige Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden als pensioenvoorziening zijn afgesloten, ingevolge artikel 5.1, zevende lid, van het Rechtspositiebesluit dpa gehandhaafd kunnen blijven.

Artikel II, onderdeel A

In artikel 2, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES is de hoogte van de ambtstoelage van de Rijksvertegenwoordiger met ingang van 1 januari vastgesteld op € 386,74. In het derde lid is bepaald dat het in het tweede lid genoemde bedrag jaarlijks per 1 januari bij ministeriële regeling wordt geïndexeerd. Tot 1 januari 2019 vond indexatie plaats aan de hand van de consumentenprijsindex (CPI) die gold voor de maand september van het voorafgaande jaar. Met ingang van 1 januari 2019 is de indexatiebepaling in die zin gewijzigd dat de indexatie voortaan plaatsvindt aan de hand van de CPI, geldend voor de maand september van het tweede voorafgaande kalenderjaar. Dit zou betekenen dat de indexatie per 1 januari 2019 niet zou geschieden aan de hand van de CPI die geldt voor de maand september 2018, maar aan de hand van de CPI geldend voor de maand september 2017.

De hoogte van de ambtstoelage is gelijkgesteld aan de ambtstoelage van de burgemeester, die op grond van artikel 3.2.6, vijfde lid, van het Rechtspositiebesluit dpa volgens de hiervoor beschreven nieuwe methode wordt geïndexeerd. In artikel 5.1, zesde lid, van het Rechtspositiebesluit dpa is echter bij wijze van overgangsrecht bepaald dat de ambtstoelage van de burgemeester per 1 januari 2019 nog eenmaal worden geïndexeerd volgens de oude methode, dus aan de hand van de CPI geldend voor de maand september 2018. De ambtstoelage voor de burgemeester bedroeg per 1 januari 2018 € 386,74 en is na indexatie per 1 januari 2019 vastgesteld op € 394,09.

Om te voorkomen dat de ambtstoelage van de Rijksvertegenwoordiger gaat afwijken van die van de burgemeester, is deze op grond van onderdeel A in artikel 2, tweede lid, per 1 januari 2019 ook vastgesteld op € 394,09. Tevens is artikel 2, derde lid, zodanig gewijzigd dat dit bedrag pas per 1 januari 2020 (volgens de nieuwe indexatiemethode) jaarlijks zal worden geïndexeerd.

Artikel II, onderdeel B

Dit onderdeel is toegelicht in paragraaf 2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel II, onderdeel C

Artikel 6 van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES betreft de vergoedingen van (onder meer) verhuiskosten bij ambtsaanvaarding. Deze vergoedingen wijken enigszins af van de vergoedingen waarop de commissaris van de Koning aanspraak heeft; dit houdt verband met de afstand tot het Europees deel van Nederland en het insulaire karakter van het woon- en werkgebied van de Rijksvertegenwoordiger. Wat wel overeenkomt, is het vaste bedrag voor andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten dan de kosten van het vervoer van betrokkene en zijn gezin naar de nieuwe woning en de kosten van vervoer van bagage en inboedel. Met ingang van 28 maart 2019 is ten aanzien van de commissaris van de Koning bepaald dat hij recht heeft op een verhuiskostenvergoeding, die bestaat uit een vergoeding voor het overbrengen van de inboedel en een vast bedrag voor de overige uit de verhuizing voortvloeiende kosten. Dat bedrag is vastgesteld ter hoogte van het fiscaal onbelaste minimum (thans € 7.750) (artikel 2.2 van de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers). In lijn hiermee wordt ook voor de Rijksvertegenwoordiger in artikel 6, eerste lid, onder c, van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES het te ontvangen bedrag voor de overige uit de verhuizing voortvloeiende kosten op het fiscaal onbelaste bedrag vastgesteld.

De Rijksvertegenwoordiger kan door zijn verhuizing worden geconfronteerd met dubbele woonlasten. Overeenkomstig artikel 2.2.7, derde lid, van het Rechtspositiebesluit dpa voor de commissaris van de Koning is bepaald, wordt in artikel 6, vierde lid, van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES een grondslag geïntroduceerd voor de vergoeding van dubbele woonlasten. De aanspraak op deze tegemoetkoming kan ten hoogste drie jaar na zijn benoeming duren; dus niet drie jaar vanaf het moment van het ontstaan van de dubbele lasten.

Artikel II, onderdeel D

Op grond van artikel 10b van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES is de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor de bekostiging van voorzieningen ten behoeve van de Rijksvertegenwoordiger die in het stelsel bewaken en beveiligen worden aangemerkt als werkgeverskosten. In navolging van artikel 2.3.1, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa wordt aan artikel 10b thans een lid toegevoegd, op grond waarvan bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld voor preventieve maatregelen die niet binnen de werking van het stelsel bewaken en beveiligen kunnen worden vergoed. Het gaat hierbij om de situatie dat er geen sprake is van een acute dreiging, maar bijvoorbeeld uit een woningscan blijkt dat er veiligheidsvoorzieningen nodig zijn.

Artikel III, eerste en tweede lid

In verband met de afspraak de hogere raadsvergoeding met terugwerkende kracht tot de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2018 te verlenen, is een overgangsvoorziening nodig. Tot 1 januari 2019 zijn de raadsvergoedingen geregeld in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. Dat besluit is per 1 januari 2019 ingetrokken en kon voor die datum niet meer worden gewijzigd. Een eenmaal ingetrokken besluit kan niet meer worden gewijzigd. Daarom is bij wijze van overgangsrecht in het onderhavige besluit bepaald dat raadsleden van de betrokken gemeenten eenmalig een aanvulling krijgen op hun vergoeding. De hoogte van de aanvulling betreft het verschil tussen het totale bedrag waarop een raadslid achteraf gezien (op grond van de afspraak om de hogere raadsvergoeding in te laten gaan vanaf 29 maart 2018) recht had en het totale bedrag waarop het desbetreffende raadslid in die periode aanspraak had op grond van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. Het totale bedrag waarop een raadslid achteraf recht had, is het maandbedrag dat in die periode van toepassing was voor een raadslid in een gemeente van inwonersklasse 4 vermenigvuldigd met de duur dat het betrokken raadslid tussen 29 maart en 31 december 2018 raadslid was (uitgedrukt in maanden, afgerond in decimalen). Deze overgangsvoorziening is ook van toepassing op raadsleden die tussentijds zijn afgetreden (zie ook het hierna genoemde voorbeeld onder 2). Natuurlijk dan naar rato van hun raadsperiode vanaf 29 maart 2018.

Ter verduidelijking worden enkele rekenvoorbeelden gegeven.

  • 1. Betrokkene was vanaf 29 maart 2018 tot en met 31 december 2018 raadslid in een gemeente met 9.000 inwoners (inwonersklasse 2). De periode van 29 maart tot en met 31 december 2018 bedraagt 9 maanden en 4 dagen, dus (afgerond) 9,1 maand. Op grond van het voormalige Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden had hij in die periode per maand aanspraak op een vergoeding voor de werkzaamheden van € 396,33 per maand. In totaal had hij dus aanspraak op € 396,33 x 9,1 = € 3.606,60. Het maandbedrag voor een raadslid in een gemeente van inwonersklasse 4 was in die periode € 958,91; in totaal voor de duur van 9,1 maand dus € 958,91 x 9,1 = € 8.726,08. De eenmalige aanvulling bedraag dan € 8.726,08 – € 3.606,60 = € 5.119,48.

  • 2. Betrokkene was vanaf 29 maart 2018 tot en met 15 september 2018 raadslid in een gemeente met 20.000 inwoners (inwonersklasse 3). De periode van 29 maart tot en met 15 september 2018 bedraagt 5 maanden en 19 dagen, dus (afgerond) 5,6 maand. Op grond van het voormalige Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden had hij in die periode per maand aanspraak op een vergoeding voor de werkzaamheden van € 617,77 per maand. In totaal had hij dus aanspraak op € 617,77 x 5,6 = € 3.459,51. Het maandbedrag voor een raadslid in een gemeente van inwonersklasse 4 was in die periode € 958,91; in totaal voor de duur van 5,6 maand dus € 958,91 x 5,6 = € 5.369,90. De eenmalige aanvulling bedraag dan € 5.369,90 – € 3.459,51 = € 1.910,39.

  • 3. Betrokkene was vanaf 29 maart 2018 tot en met 31 december 2018 raadslid in een opgeclassificeerde gemeente met 12.000 inwoners (inwonersklasse 2). De periode van 29 maart tot en met 31 december 2018 bedraagt 9,1 maand. Op grond van het voormalige Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden had hij in die periode per maand aanspraak op een vergoeding voor de werkzaamheden van € 617,77 per maand. In totaal had hij dus aanspraak op € 617,77 x 9,1 = € 5.621,71. Het maandbedrag voor een raadslid in een gemeente van inwonersklasse 4 was in die periode € 958,91; in totaal voor de duur van 9,1 maand dus € 958,91 x 9,1 = € 8.726,08. De eenmalige aanvulling bedraagt dan € 8.726,08 – 5.621,71 = € 3.104,37.

Artikelen III, derde lid, IV en V

Op 13 juli 2018 is een meerjarige arbeidsvoorwaardenovereenkomst voor het personeel in de sector Rijk tot stand gekomen. Op grond daarvan wordt de bezoldiging van het Rijkspersoneel in drie stappen verhoogd: de eerste verhoging (van 3%) met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2018, de tweede verhoging (van 2%) per 1 juli 2019 en met ingang van 1 januari 2020 nog eens een verhoging van 2%.

De bezoldiging van de burgemeesters en de wethouders volgt de loonontwikkeling van de ambtenaren van de sector Rijk. Tot 1 januari 2019 was in artikel 8, derde lid, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters, onderscheidenlijk artikel 3, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders bepaald dat de bezoldigingsbedragen bij ministeriële regeling werden gewijzigd als de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat. Per die datum is dit geregeld in artikel 3.2.1, zesde lid, van het Rechtspositiebesluit dpa. Tot die datum was in artikel 8, derde lid, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters, onderscheidenlijk artikel 3, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders bepaald dat de bezoldigingsbedragen bij ministeriële regeling werden gewijzigd als de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat.

Bij circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 december 2018 (Stct. 72287) zijn de gevolgen voor de bezoldigingsbedragen voor de burgemeesters en de wethouders reeds vermeld. In artikel 3.2.1, eerste en derde lid, van het Rechtspositiebesluit dpa, dat per 1 januari 2019 in werking is getreden, zijn de bedragen opgenomen die gelden per 1 juli 2018. Tot 1 januari 2019 was de bezoldiging van de burgemeesters en de wethouders geregeld in het Rechtspositiebesluit burgemeesters, onderscheidenlijk het Rechtspositiebesluit wethouders. Die besluiten zijn met de inwerkingtreding van het Rechtspositiebesluit dpa ingetrokken. De bezoldigingsbedragen in die besluiten waren op het moment van intrekking echter nog niet aangepast aan de genoemde eerste verhoging van de ambtenarensalarissen in de sector Rijk. Omdat reeds ingetrokken besluiten niet meer kunnen worden gewijzigd, is in het onderhavige besluit in de artikelen IV en V voorzien in een eenmalige aanvulling van de bezoldiging van burgemeesters en wethouders. Die aanvulling wordt berekend over de periode tussen 1 juli 2018 en 1 januari 2019 en bedraagt het verschil tussen de oude bezoldiging en de met 3% verhoogde bezoldiging. Dit is ook van toepassing op burgemeesters en wethouders die tussentijds zijn afgetreden; natuurlijk dan naar rato van hun ambtsvervulling.

Op grond van artikel III, derde lid, ontvangen raadsleden een eenmalige aanvulling op de tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering. Ook die tegemoetkoming volgt de loonontwikkelingen bij de sector Rijk. Dit was tot 1 januari 2019 geregeld in artikel 11 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en sindsdien in artikel 3.1.10 van het Rechtspositiebesluit dpa. Ook hier geldt dat in het nieuwe rechtspositiebesluit het met 3% verhoogde (jaar)bedrag is opgenomen, maar dat het bedrag in het oude rechtspositiebesluit op het moment van intrekking nog niet was aangepast. Raadsleden die in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2018 als zodanig in functie waren, ontvangen een eenmalige aanvulling ter hoogte van het «misgelopen» bedrag. Het bedrag van € 0,38 in de berekeningsformule is het verschil tussen de tot maandbedragen herleide bedragen met en zonder de verhoging van 3%.

Artikel VII

De bepaling in artikel I, onderdeel G, met betrekking tot de vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden in kleine gemeenten werkt terug tot en met de datum waarop de bepalingen in het Rechtspositiebesluit dpa die betrekking hebben op de gemeenten in werking zijn getreden, namelijk 1 januari 2019. Hetzelfde geldt voor de bepalingen in artikel I, onderdelen H, I, onder 1 en 2, J, K, L, M, N, O, V, onder 1, 2 en 3, en W, onder 2, en artikel II. Vooruitlopend op de totstandkoming van het onderhavige besluit zijn de gemeenten al bij circulaire2 op de hoogte gebracht van deze voorgenomen wijzigingen.

Artikel I, onderdelen B, C, D, E, F, Q, R, S, T, U, V, onder 4 en 5, en W, onder 1, werkt terug tot en met 28 maart 2019; dit is de datum van inwerkingtreding van de hoofdstukken 2 (Provincies) en 4 (Waterschappen) van het Rechtspositiebesluit dpa.

Artikel I, onderdelen A, onder 1, I, onder 3, en P, onder 1, waarin de bepalingen met betrekking tot de vakantie-uitkering worden gewijzigd, werken terug tot en met 1 juni 2019. Hoewel met deze aanpassing geen materiële wijziging is beoogd, is dit het meest zuiver, omdat de vakantie-uitkering ieder jaar vanaf de maand juni wordt opgebouwd. De wijziging van de bepalingen met betrekking tot de eindejaarsuitkering (artikel I, onderdelen A, onder 2, I, onder 4, en P, onder 2) treden per 1 december 2019 in werking, omdat de eindejaarsuitkering wordt opgebouwd vanaf de maand december.

Aan de wijzigingen van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES is terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2019 verleend.

De verlening van terugwerkende kracht is niet bezwaarlijk, omdat de wijzigingen hetzij een begunstigend karakter hebben, hetzij louter technisch van aard zijn. Wat betreft de terugwerkende kracht van artikel I, onderdelen D en L, wordt nog opgemerkt dat op grond van het voormalige Rechtspositiebesluit burgemeesters en het voormalige Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning evenmin sprake was van een tegemoetkoming in dubbele woonlasten voor de waarnemend commissaris of de waarnemend burgemeester. Ook is in de bijlage bij de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 november 2018 (kenmerk 2018-0000918502) uitdrukkelijk vermeld dat de waarnemer geen aanspraak heeft op een tegemoetkoming in dubbele woonlasten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Het budget kan naar keuze van de medewerker onder meer gebruikt worden om verlof-uren te kopen die als vakantie-uren kunnen worden opgenomen of in de verlofspaarregeling kunnen worden gestort, tijd te verkopen of tijd in geld te laten uitbetalen. De medewerker kan eveneens zelf het betalingsmoment kiezen.

X Noot
2

Circulaire 2019 (onkosten)vergoeding voor politieke ambtsdragers van gemeenten (Stcrt. 24 december 2018, nr. 72287).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven