Besluit van 5 juli 2019, houdende wijziging van het Frequentiebesluit 2013 en het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie in verband met het uitbreiden van een grondslag en wetstechnische verbeteringen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 8 februari 2019, nr. WJZ / 19008084;

Gelet op de artikelen 3.9, 13.1, tweede lid, en 13.2, derde lid, van de Telecommunicatiewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 1 april 2019, nr. W18.19.0038/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 4 juli 2019, nr. WJZ / 19137257;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 2, derde lid, aanhef, van het Frequentiebesluit 2013 wordt na «het eerste lid» ingevoegd «en artikel 10.15, tweede lid, onderdelen c en d, van de wet».

ARTIKEL II

Het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel e, wordt «artikel 13.4, eerste lid, van de wet» vervangen door «artikel 13.4, tweede lid, van de wet».

B

In de artikelen 2, 5, 6, 7 en 8 wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» steeds vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «een bestand als bedoeld in artikel 4, eerste lid» vervangen door «de bestanden, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid».

2. In het vierde lid wordt «het bestand, bedoeld in artikel 4, eerste lid» vervangen door «de bestanden, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid» en wordt «in het bestand» vervangen door «in de bestanden».

3. In het zesde lid wordt «bewerker van het bestand» vervangen door «verwerker van de bestanden» en wordt «de apparatuur waarin het bestand is opgeslagen» vervangen door «de apparatuur waarin de bestanden zijn opgeslagen».

D

Artikel 5, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «het bestand, bedoeld in artikel 4, eerste lid» vervangen door «de bestanden, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid».

2. In onderdeel c wordt «artikel 4, eerste lid» vervangen door «artikel 4, eerste en tweede lid» en wordt «in het in dat artikellid bedoelde bestand» vervangen door «in de in die artikelleden bedoelde bestanden».

E

In artikel 7, tweede lid, wordt «artikel 4, eerste lid» vervangen door «artikel 4, eerste en tweede lid».

F

Artikel 11 vervalt.

ARTIKEL III

  • 1. Artikel I van dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

  • 2. Artikel II van dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt ten aanzien van de onderdelen C tot en met E terug tot en met 1 september 2006.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 5 juli 2019

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

Uitgegeven de zeventiende juli 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Deze algemene maatregel van bestuur wijzigt het Frequentiebesluit 2013 en het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie (hierna: Bvgt). In het Frequentiebesluit 2013 wordt een grondslag uitgebreid om bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen aan het gebruik van radioapparaten. In het Bvgt worden wetstechnische verbeteringen doorgevoerd.

2. Frequentiebesluit 2013

Artikel I wijzigt het Frequentiebesluit 2013 en biedt daarmee een grondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen aan het gebruik van radioapparaten die worden gebruikt aan boord van andere dan Nederlandse schepen of luchtvaartuigen. Het gaat om apparaten waarvoor een vergunning moet zijn afgegeven in overeenstemming met het Internationaal Telecommunicatieverdrag.1 Ook maakt deze wijziging mogelijk om bij ministeriële regeling regels te stellen voor het gebruik van radioapparaten die worden gebruikt door niet-ingezetenen van Nederland die tijdelijk in Nederland verblijven terwijl over het gebruik van deze apparaten voor Nederland bindende afspraken zijn gemaakt.

Het komt voor dat vaartuigen een onjuiste of misleidende identificatie uitzenden met een porto- of marifoon. Dit kan leiden tot onveilige situaties op de Nederlandse wateren en is daarom verboden (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015). Dit verbod is echter alleen van toepassing op vaartuigen met een porto- of marifoon waarvoor een Nederlandse vergunning is afgegeven. Om de veiligheid op de Nederlandse wateren te vergroten, biedt deze wijziging een grondslag om bij ministeriële regeling onder meer het uitzenden van onjuiste of misleidende identificaties te verbieden voor vaartuigen met een porto- of marifoon waarvoor een buitenlandse vergunning is afgegeven. Momenteel ontbreekt de noodzaak om op grond van deze wijziging voorschriften te stellen voor luchtvaartuigen.

Bij het stellen van voorschriften op basis van deze grondslag bij ministeriële regeling moet rekening gehouden worden met de Europeesrechtelijke en verdragsrechtelijke voorschriften ten aanzien van radioapparaten. De op basis van deze bepaling bij ministeriële regeling gestelde regels moeten daarnaast betrekking hebben op de doelmatigheid van het gebruik van radioapparaten of de aard van de radioapparaten en de daarbij behorende antenne-inrichtingen alsmede het vermogen waarmee mag worden uitgezonden (artikel 2, derde lid, onder a en b, van het Frequentiebesluit 2013). De regels kunnen ook strekken ter uitvoering van verplichtingen die voorvloeien uit verdragen of uit bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties aangaande het gebruik van frequentieruimte (artikel 2, derde lid, onder c, van het Frequentiebesluit 2013). De regels moeten daarnaast niet van toepassing worden op (buitenlandse) militaire vaartuigen, indien het noodzakelijk is dat deze onjuiste identificatiecodes uitzenden. De grondslag voor deze wijziging is artikel 3.9 van de Telecommunicatiewet.

3. Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie

Artikel II, onderdeel A

Artikel II, onderdeel A, herstelt een verwijzing naar artikel 13.4 van de Telecommunicatiewet. Met de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens is het eerste lid van artikel 13.4 van de Telecommunicatiewet vernummerd tot het tweede lid. Met de onderhavige wijziging wordt artikel 1, onderdeel e, Bvgt, op deze wetswijziging aangepast.

Artikel II, onderdeel B

Het Bvgt verwijst nog naar «Onze Minister van Veiligheid en Justitie». Artikel II, onderdeel B, vervangt dit door het nu geldende «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».

Artikel II, onderdelen C tot en met E

In artikel 4 van het Bvgt wordt gespecificeerd welke gegevens een aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst rechtstreeks moet aanleveren bij het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT). Bij de wijziging van het Bvgt van 13 september 2006 is artikel 4 aangepast en zijn de aan te leveren gegevens verspreid over het eerste en tweede lid.2 Met deze wijziging zijn verwijzingen naar artikel 4 niet aangepast, waardoor meerdere bepalingen enkel bleven verwijzen naar artikel 4, eerste lid, en niet ook naar het nieuwe tweede lid. Met artikel II, onderdelen C tot en met E, wordt dit hersteld. Daarnaast wordt in onderdeel C, subonderdeel 3, «bewerker» vervangen door «verwerker», omdat de Algemene verordening gegevensbescherming het begrip «verwerker» hanteert.

Artikel II, onderdeel F

Artikel 11 van het Bvgt bevatte overgangsrecht dat tot 1 september 2007 van toepassing was. Aangezien deze datum is verstreken, heeft artikel 11 geen rechtswerking meer. Artikel II, onderdeel F, zal daarom artikel 11 doen vervallen.

Artikel III

Artikel III regelt de inwerkingtreding van de onderhavige amvb. Artikel I treedt in werking met ingang van 1 januari 2020. Artikel II treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze amvb wordt geplaatst. Hiermee wordt een uitzondering gemaakt op de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn voor regelgeving.3 Het betreft hier reparatieregelgeving, waardoor deze uitzondering mogelijk is.

Ten aanzien van artikel II, onderdelen C tot en met E, zal deze amvb terugwerken tot en met 1 september 2006, omdat de verwijzingsfouten sinds die datum bestaan. Hoewel de verwijzingsfouten niet tot problemen hebben geleid, wordt, gelet op de duidelijkheid, terugwerkende kracht verleend tot het moment waarop de fouten zijn ontstaan.

4. Regeldruk

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de regeldruk.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
1

Het op 22 december 1992 te Genève tot stand gekomen Statuut en Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie met de daarbij behorende bijlagen en reglementen (Trb. 1993, 138), de op 14 oktober 1994 te Kyoto tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 1995, 201) en de op 6 november 1998 te Minneapolis tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 2001, 90).

X Noot
2

Stb. 2006, 426.

X Noot
3

Zie Aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven