Wet van 15 mei 2019 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van richtlijn nr. 2016/800/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PbEU L 132)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat richtlijn nr. 2016/800/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PbEU L132) wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet noodzakelijk maakt;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 488a worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 488aa

  • 1. Onverminderd de artikelen 27c en 27ca, wordt aan de verdachte direct wanneer hij is aangehouden mededeling gedaan:

    • a. dat de ouders of voogd in kennis worden gesteld van zijn vrijheidsbeneming, indien deze wordt bevolen;

    • b. van het recht vergezeld te worden door de ouders of voogd of een vertrouwenspersoon, buiten het onderzoek op de terechtzitting, bedoeld in artikel 488ab;

    • c. van de mogelijkheid van audiovisuele registratie van verhoren, bedoeld in artikel 488ac;

    • d. van het recht op een medisch onderzoek, bedoeld in artikel 489a;

    • e. van het recht op een advies over zijn persoonlijkheid en zijn levensomstandigheden, bedoeld in artikel 494a.

  • 2. Bij een oproeping om te worden gehoord als bedoeld in artikel 491a, wordt mededeling gedaan van het recht om te worden vergezeld door de ouders of voogd, of een vertrouwenspersoon.

  • 3. Bij een oproeping om te worden gehoord als bedoeld in artikel 493, vierde lid, wordt mededeling gedaan van:

    • a. het recht op vaststelling van een zo kort mogelijk passende duur van de voorlopige hechtenis, en de mogelijkheid van schorsing van de tenuitvoerlegging van het bevel voorlopige hechtenis, bedoeld in artikel 493, eerste lid;

    • b. het recht vergezeld te worden door de ouders of voogd of een vertrouwenspersoon;

    • c. het recht op periodieke toetsing van de voorlopige hechtenis;

    • d. het recht om bij het ondergaan van voorlopige hechtenis gescheiden van volwassenen te verblijven.

  • 4. Bij de betekening van de dagvaarding wordt mededeling gedaan van:

    • a. de verplichting om bij het onderzoek op de terechtzitting in persoon te verschijnen, bedoeld in artikel 495a;

    • b. het recht op behandeling van de strafzaak achter gesloten deuren, bedoeld in artikel 495b;

    • c. het recht bij het onderzoek ter terechtzitting te worden vergezeld door de ouders of voogd, of een vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 496.

  • 5. De mededeling van rechten wordt gedaan in voor de verdachte eenvoudige en toegankelijke bewoordingen. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal gedaan.

Artikel 488ab

  • 1. Bij het verhoor door de opsporingsambtenaar heeft de verdachte het recht te worden vergezeld door de ouders of voogd of een vertrouwenspersoon.

  • 2. De toegang van de persoon tot het verhoor kan worden geweigerd indien de hulpofficier van justitie van oordeel is dat:

    • a. het niet in het belang van de verdachte is dat hij door de ouder of voogd of vertrouwenspersoon wordt vergezeld, of

    • b. het belang van het onderzoek zich tegen die aanwezigheid verzet.

  • 3. De beslissing, bedoeld in het tweede lid, kan door de hulpofficier van justitie alleen met toestemming van de officier van justitie worden genomen.

Artikel 488ac

Een verhoor door een opsporingsambtenaar wordt audiovisueel geregistreerd wanneer de ernst van het misdrijf of de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft.

B

Artikel 488b komt te luiden:

Artikel 488b

  • 1. In afwijking van artikel 27e, eerste lid, geeft de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, zo spoedig mogelijk kennis van de vrijheidsbeneming en van de redenen daarvan aan de ouders of voogd. De ouders of voogd ontvangen daarbij zo spoedig mogelijk een mededeling van rechten als bedoeld in artikel 488aa.

  • 2. De mededeling van rechten, bedoeld in het eerste lid, blijft achterwege wanneer:

    • a. deze in strijd is met de belangen van de verdachte;

    • b. de mededeling niet mogelijk is omdat de ouders of voogd na redelijke inspanning niet kunnen worden bereikt of onbekend zijn.

  • 3. In het geval, bedoeld in het tweede lid, wordt de mededeling gedaan aan een vertrouwenspersoon. Wanneer de verdachte geen vertrouwenspersoon heeft aangewezen, wordt de mededeling gedaan aan de raad voor de kinderbescherming.

  • 4. Indien de omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, ophouden te bestaan, ontvangen de ouders of voogd de mededeling alsnog.

C

Artikel 489 komt te luiden:

Artikel 489

  • 1. Indien de verdachte is aangehouden, stelt de officier van justitie of de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand direct van zijn aanhouding in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. Deze kennisgeving kan achterwege blijven indien de verdachte een raadsman heeft gekozen en deze of een vervangende raadsman tijdig beschikbaar zal zijn.

  • 2. Artikel 28a is niet van toepassing.

  • 3. Indien de verdachte in de avonduren wordt heengezonden bij gebrek aan een beschikbare raadsman, onder de gelijktijdige aanzegging dat de verdachte de volgende dag alsnog zal worden verhoord, vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing bij dat verhoor.

D

Na artikel 489 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 489a

  • 1. De hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek kan ambtshalve, op verzoek van de verdachte, de raadsman, de ouder of voogd of vertrouwenspersoon bevelen dat de verdachte medisch wordt onderzocht om vast te stellen of deze in staat is een verhoor te ondergaan of te worden onderworpen aan een onderzoekshandeling. Bij een medisch onderzoek wordt de algemene geestelijke en lichamelijke gesteldheid van de verdachte beoordeeld. Het onderzoek is zo non-invasief mogelijk.

  • 2. Een medisch onderzoek vindt plaats door een arts of onder de verantwoordelijkheid van een arts.

  • 3. Indien de uitkomst van het medisch onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan een verhoor van de verdachte of een onderzoekshandeling die deze moet ondergaan en die is gericht op de bewijsgaring, worden uitgesteld.

  • 4. Van een bevel als bedoeld in het eerste lid, of een beslissing van de hulpofficier van justitie als bedoeld in het derde lid, wordt proces-verbaal opgemaakt. Indien ondanks een daartoe strekkend verzoek geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, vermeldt het proces-verbaal de redenen daarvan. Indien wel een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, vermeldt het proces-verbaal de conclusie daarvan.

E

Artikel 491 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «Voor de verdachte die geen raadsman heeft, wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aan» vervangen door: «Onverminderd artikel 489, eerste lid, wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand voor de verdachte die geen raadsman heeft, een raadsman aan».

2. Na het tweede lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Voor de veroordeelde die geen raadsman heeft, wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aan, indien de veroordeelde, gelet op de aard van een krachtens de artikelen 77u of 77ee, eerste lid, in verband met artikel 14i, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, af te nemen verhoor, diens bijstand behoeft.

  • 4. De aanwijzing, bedoeld in het derde lid, geschiedt op last van de voorzitter van de rechtbank, onderscheidenlijk, wanneer hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg, door de voorzitter van het gerechtshof.

F

Na artikel 491 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 491a

  • 1. Wanneer de verdachte wordt gehoord als bedoeld in artikel 491, tweede lid, heeft deze het recht te worden vergezeld door de ouders of voogd of een vertrouwenspersoon die de officier van justitie geschikt acht.

  • 2. De officier van justitie roept de ouders of voogd, op bij het horen aanwezig te zijn. Aan de verdachte wordt kennis gegeven dat hij zich bij het horen kan laten vergezellen door een vertrouwenspersoon.

  • 3. De toegang van die persoon tot het verhoor kan worden geweigerd indien de officier van justitie van oordeel is dat:

    • a. het niet in het belang van de verdachte is dat hij door die persoon wordt vergezeld, of

    • b. het belang van het onderzoek of de behandeling van de zaak zich tegen aanwezigheid van die persoon verzet.

G

Artikel 493 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt voor de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: «Voorlopige hechtenis wordt voor een zo kort mogelijke passende duur bevolen.»

2. In het eerste lid wordt «veroordeelde» vervangen door «verdachte».

3. In het zesde lid wordt «jeugdige» telkens vervangen door «verdachte».

4. Aan het artikel wordt een zevende lid toegevoegd, luidende:

  • 7. De rechter slaat acht op de leeftijd en persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.

H

Na artikel 493 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 493a

  • 1. Wanneer de verdachte wordt gehoord als bedoeld in artikel 493, vierde lid, heeft deze het recht te worden vergezeld door de ouders of voogd. De ouders of voogd worden hiertoe opgeroepen.

  • 2. Artikel 496, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

I

Artikel 494, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De officier van justitie wint bij de raad voor de kinderbescherming inlichtingen in omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte, tenzij hij aanstonds onvoorwaardelijk van vervolging afziet. Indien de officier van justitie de zaak voor de kantonrechter of bij wijze van strafbeschikking vervolgt, kan hij deze inlichtingen bij de raad inwinnen.

J

Na artikel 494 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 494a

  • 1. Ter uitvoering van het verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 494 wordt over de verdachte een advies uitgebracht door de raad.

  • 2. Bij het opstellen van het advies wordt melding gemaakt van specifieke kwetsbaarheden zo daarvan blijkt.

  • 3. Van het opstellen van een advies kan worden afgezien indien over de verdachte in de periode van een jaar voorafgaand aan de inverzekeringstelling al een advies is opgesteld.

  • 4. De verdachte, zijn ouders of voogd of een vertrouwenspersoon worden bij het opstellen van het advies betrokken.

Artikel 494b

  • 1. Indien over de verdachte advies is uitgebracht als bedoeld in artikel 494a geeft de strafbeschikking aan op welke wijze daarmee rekening is gehouden bij het opleggen van een straf of bij de keuze voor een aanwijzing betreffende het gedrag.

  • 2. Indien over de verdachte advies is uitgebracht als bedoeld in artikel 494a geeft het vonnis aan op welke wijze met het advies rekening is gehouden.

K

In artikel 496 worden onder vernummering van het tweede en derde lid tot het vierde en vijfde lid, twee artikelleden ingevoegd, luidende:

  • 2. De verdachte heeft het recht te worden vergezeld door een vertrouwenspersoon die door de rechter geschikt wordt geacht, indien de rechter van oordeel is dat:

    • a. de aanwezigheid van de ouders of voogd in strijd is met de belangen van de verdachte;

    • b. na redelijke inspanning is gebleken dat de ouders of voogd niet kunnen worden bereikt of onbekend zijn;

    • c. de behandeling van de zaak zich tegen aanwezigheid van de ouders of voogd verzet.

  • 3. Indien in het geval, bedoeld in het tweede lid, de verdachte geen vertrouwenspersoon heeft aangewezen of wanneer de rechter de aangewezen persoon ongeschikt acht, wordt de verdachte bijgestaan door een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.

L

In artikel 500, eerste lid, wordt de zinsnede «496, eerste lid, tweede volzin, vijfde en zesde lid,» vervangen door «496,».

ARTIKEL II

De Overleveringswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17, derde lid, wordt de zin «De artikelen 27e en 488b van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing» vervangen door «De artikelen 27e, 488ab en 488b van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing».

B

Aan artikel 21, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Indien de opgeëiste persoon minderjarig is en de identiteit en verblijfplaats van de ouders of voogd bekend zijn en deze binnen een afzienbare termijn daartoe in de gelegenheid zijn, kan de minderjarige zich tijdens een verhoor als bedoeld in het vierde lid laten vergezellen door de ouders, voogd of een vertrouwenspersoon.

C

Aan artikel 24 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de opgeëiste persoon minderjarig is, wordt de raad voor de kinderbescherming van de tijd en plaats van het verhoor op de hoogte gesteld. Indien de identiteit en verblijfplaats van de ouders of voogd bekend zijn, worden de ouders of voogd eveneens van de tijd en plaats van het verhoor op de hoogte gesteld.

D

Aan artikel 25 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de opgeëiste persoon minderjarig is, worden verschenen ouders of voogd en de verschenen vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming in de gelegenheid gesteld de minderjarige bij te staan.

E

Artikel 62 komt te luiden:

Artikel 62

Artikel 490, eerste lid, eerste volzin en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

Indien deze wet eerder in werking treedt dan artikel I, onderdeel EE van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, komt artikel I, onderdeel EE van die wet te luiden:

EE

In artikel 491, derde lid, wordt «77u of 77ee» vervangen door «6:6:3 of 6:6:37» en wordt «artikel 14i, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht» vervangen door «artikel 6:6:4, derde lid».

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 15 mei 2019

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de vierentwintigste mei 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 116

Naar boven