Besluit van 16 maart 2017 tot wijziging van enige uitvoeringsbesluiten ter uitwerking van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 10 februari 2017, nr. 2017-0000024776;

Gelet op de artikelen 3.18, 3.126a en 10.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de artikelen 18a, 18h, 19a, 34 en 38n van de Wet op de loonbelasting 1964;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 februari 2017, no. W06.17.0032/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 14 maart 2017, nr. 2017-0000048617;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 11b wordt «achtste lid» vervangen door: zevende lid.

B. In artikel 11c, eerste lid, wordt «achtste lid» vervangen door: zevende lid.

C. In artikel 11g wordt «eerste lid, onderdeel f» vervangen door: eerste lid, onderdeel d.

D. Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «als bank» vervangen door: als bank of beleggingsonderneming.

2. In het tweede lid wordt «lijfrentespaarrekeningen» vervangen door: lijfrenterekeningen.

3. In het derde lid wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door: lijfrenterekening.

E. In artikel 22, tweede lid, onderdeel g, wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door: lijfrenterekening.

ARTIKEL II

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, eerste lid, wordt «18g, 18h» vervangen door «18g» en wordt «35g en 35n» vervangen door: 35g, 35n en 38n.

B. In artikel 10aa, eerste, tweede en vijfde lid, wordt «achtste lid» telkens vervangen door: zevende lid.

C. De artikelen 10c en 10ca vervallen.

D. In artikel 10d, eerste en tweede lid, wordt «onderdeel f» vervangen door: onderdeel d.

E. In artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en onder 4°, wordt «een bank of beheerder» vervangen door: een bank, beleggingsonderneming of beheerder.

F. Vóór artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12c

  • 1. Indien een aanspraak ingevolge een pensioenregeling waarvan een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, van de wet, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, als verzekeraar optreedt, wordt afgekocht of omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38n, tweede lid, van de wet, verstrekt de werknemer of gewezen werknemer de volgende informatie:

    • a. naam, fiscale woonstaat en burgerservicenummer of, bij het ontbreken van het burgerservicenummer, een hiermee vergelijkbaar door de fiscale woonstaat toegekend fiscaal identificatienummer van de werknemer of gewezen werknemer;

    • b. naam en uniek nummer als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007, of bij het ontbreken van een dergelijk nummer en indien dat bestaat, een hiermee vergelijkbaar door de fiscale woonstaat toegekend fiscaal identificatienummer van het lichaam, bedoeld in de aanhef;

    • c. indien de werknemer of gewezen werknemer een partner of gewezen partner als bedoeld in artikel 38n, vierde lid, van de wet heeft: naam en burgerservicenummer of, bij het ontbreken van het burgerservicenummer, een hiermee vergelijkbaar door de fiscale woonstaat toegekend fiscaal identificatienummer van deze partner of gewezen partner;

    • d. de door de werknemer of gewezen werknemer gemaakte keuze, bedoeld in artikel 38n, tweede lid, van de wet, tussen afkoop en omzetting in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting;

    • e. het tijdstip van de afkoop of omzetting, bedoeld in artikel 38n, tweede lid, van de wet;

    • f. de fiscale balanswaarde, bedoeld in artikel 38n, derde lid, van de wet, van de tegenover de aanspraak ingevolge een pensioenregeling, bedoeld in de aanhef, staande verplichting, bij het lichaam, bedoeld in de aanhef:

      • 1°. op 1 januari 2015 of, indien het boekjaar afwijkt van het kalenderjaar, op de beginbalans van het boekjaar dat eindigde in 2015;

      • 2°. op 31 december 2015 of, indien het boekjaar afwijkt van het kalenderjaar, op de eindbalans van het boekjaar dat eindigde in 2015;

      • 3°. op 31 december 2016;

      • 4°. op het tijdstip van afkoop of omzetting, bedoeld in de aanhef; en

    • g. indien de aanspraak ingevolge een pensioenregeling, bedoeld in de aanhef, is omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38p van de wet en de werknemer of gewezen werknemer een partner of gewezen partner heeft: of er een afspraak is gemaakt tussen de werknemer of gewezen werknemer en diens partner of gewezen partner over de verdeling van deze aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting in geval van beëindiging van het partnerschap.

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden aangeleverd binnen een maand na het tijdstip van afkoop of omzetting als bedoeld in het eerste lid door het toesturen van het hiervoor door de Belastingdienst beschikbaar gestelde informatieformulier. Indien de werknemer of gewezen werknemer een partner of gewezen partner als bedoeld in artikel 38n, vierde lid, van de wet heeft, wordt het informatieformulier medeondertekend door deze partner, onderscheidenlijk gewezen partner.

ARTIKEL III

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1 wordt de definitie van complex product als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen 6° en 7° wordt «artikel 3.116a» vervangen door: artikel 10bis.5.

2. In onderdeel 8° wordt «lijfrentespaarrekening» vervangen door: lijfrenterekening.

B. In artikel 5 wordt in de definitie van vermogen «lijfrentespaarrekeningen» vervangen door «lijfrenterekeningen». Voorts wordt «artikel 3.116a» vervangen door: artikel 10bis.5.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2017, met dien verstande dat:

  • a. artikel III, onderdeel A, onder 1, en onderdeel B, tweede volzin, terugwerkt tot en met 1 januari 2013;

  • b. artikel I, onderdelen A, B, D en E, artikel II, onderdelen B en E, en artikel III, onderdeel A, onder 2, en onderdeel B, eerste volzin, terugwerken tot en met 1 januari 2017.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 16 maart 2017

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

Uitgegeven de zevenentwintigste maart 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Inleiding

In de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen is geregeld dat het zogenoemde pensioen in eigen beheer wordt uitgefaseerd. Hierbij heeft de directeur-grootaandeelhouder (dga) de mogelijkheid om in 2017, 2018 en 2019 zijn pensioen in eigen beheer te beëindigen door dit fiscaal gefaciliteerd af te kopen dan wel om te zetten in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting. Als van een van deze mogelijkheden gebruik wordt gemaakt, is de dga verplicht bepaalde informatie aan te leveren bij de Belastingdienst. In het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB 1965) wordt opgenomen welke informatie hiervoor moet worden aangeleverd en de wijze waarop dit moet gebeuren. Daarnaast komen in het UBLB 1965 enkele bepalingen te vervallen in verband met de uitfasering van het pensioen in eigen beheer.

In het onderhavige besluit zijn voorts enkele wijzigingen opgenomen van een aantal uitvoeringsbesluiten die eveneens voortvloeien uit de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige pensioenmaatregelen. Deze wijzigingen zijn voornamelijk technisch van aard en om die reden alleen toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze nota.

EU-aspecten

Aan de wijzigingen die opgenomen zijn in dit besluit zijn geen EU-aspecten verbonden.

Budgettaire aspecten

Aan de wijzigingen die opgenomen zijn in dit besluit zijn geen budgettaire gevolgen verbonden.

Uitvoeringsgevolgen en gevolgen voor bedrijfsleven en burger

Dit besluit geeft uitwerking aan de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen. De uitvoeringsgevolgen en de gevolgen voor bedrijfsleven en burger zijn meegenomen bij de beoordeling van het betreffende wetsvoorstel, zoals ook weergegeven in het als bijlage bijgevoegde sjabloon met daarin de resultaten van de uitvoeringstoets.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Artikel I, onderdelen A en B (artikelen 11b en 11c van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001)

De aanpassing van de artikelen 11b en 11c van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001) houdt verband met de vernummering van het achtste lid van artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) tot zevende lid.

Artikel I, onderdeel C (artikel 11g van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001)

De aanpassing van de in artikel 11g van het UBIB 2001 opgenomen verwijzing is een technische wijziging in verband met de beëindiging van de mogelijkheid om pensioen in eigen beheer op te bouwen, waarbij artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, van de Wet LB 1964, waarnaar wordt verwezen, wordt verletterd.

Artikel I, onderdeel D (artikel 14a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001)

De aanpassingen in artikel 14a, eerste, tweede en derde lid, van het UBIB 2001 zijn van technische aard en houden verband met het opnemen van beleggingsondernemingen in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) als toegelaten aanbieders van lijfrenteproducten in artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). In het eerste lid worden in dat kader de beleggingsondernemingen toegevoegd en in het tweede en derde lid wordt het begrip «lijfrentespaarrekening» vervangen door de term «lijfrenterekening». Onder dit laatste begrip wordt zowel een lijfrentespaarrekening als een lijfrentebeleggingsrekening begrepen.

Artikel I, onderdeel E (artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001)

De aanpassing in artikel 22, tweede lid, onderdeel g, van het UBIB 2001 houdt verband met de opname van beleggingsondernemingen in de zin van de Wft als toegelaten aanbieders van lijfrenteproducten in artikel 3.126a van de Wet IB 2001. In dat kader wordt het begrip «lijfrentespaarrekening» vervangen door de term «lijfrenterekening». Onder dit laatste begrip wordt zowel een lijfrentespaarrekening als een lijfrentebeleggingsrekening begrepen.

Artikel II

Artikel II, onderdeel A (artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

De eerste aanpassing van de in artikel 1 van het UBLB 1965 opgenomen verwijzingen is een technische wijziging die verband houdt met de beëindiging van de mogelijkheid om pensioen in eigen beheer op te bouwen, waarbij artikel 18h van de Wet LB 1964 vervalt. De verwijzing daarnaar in genoemd artikel 1 kan dus komen te vervallen. Verder is in het per 1 april 2017 in werking tredende artikel 38n van de Wet LB 1964 een delegatiegrondslag opgenomen waaraan in het UBLB 1965 uitvoering wordt gegeven. Genoemd artikel 38n moet derhalve worden toegevoegd aan de opsomming in genoemd artikel 1.

Artikel II, onderdeel B (artikel 10aa van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

De aanpassing van artikel 10aa van het UBLB 1965 houdt verband met de vernummering van het achtste lid van artikel 18a van de Wet LB 1964 tot zevende lid.

Artikel II, onderdeel C (artikelen 10c en 10ca van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

Artikel 10c van het UBLB 1965 stelt nadere regels voor de toepassing van artikel 18h van de Wet LB 1964. Genoemd artikel 18h vervalt in verband met de beëindiging van de mogelijkheid om pensioen in eigen beheer op te bouwen. Genoemd artikel 10c kan hierdoor eveneens vervallen.

In artikel 10ca van het UBLB 1965 zijn nadere voorwaarden opgenomen waaronder een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet LB 1964 kan worden aangewezen als toegelaten pensioenverzekeraar. Genoemd artikel 19a, eerste lid, onderdeel e, vervalt in verband met de beëindiging van de mogelijkheid om pensioen in eigen beheer op te bouwen. Genoemd artikel 10ca kan hierdoor eveneens vervallen.

Voor bestaande aanspraken die niet worden afgekocht of omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting blijven de artikelen 10c en 10ca van het UBLB 1965 van toepassing op grond van artikel 38n, eerste lid, van de Wet LB 1964.

Artikel II, onderdeel D (artikel 10d van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

De aanpassing van de in artikel 10d van het UBLB 1965 opgenomen verwijzing is een technische wijziging in verband met de beëindiging van de mogelijkheid om pensioen in eigen beheer op te bouwen. Hierbij wordt artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, van de Wet LB 1964, waarnaar in genoemd artikel 10d wordt verwezen, verletterd.

Artikel II, onderdeel E (artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

De aanpassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en onder 4°, van het UBLB 1965 houdt verband met de opname van beleggingsondernemingen in de zin van de Wft als toegelaten aanbieders van lijfrenteproducten in artikel 3.126a van de Wet IB 2001. Met de wijziging van genoemd artikel 11 wordt bewerkstelligd dat ook de door een beleggingsonderneming gedane uitkeringen onder de loonbelasting vallen.

Artikel II, onderdeel F (artikel 12c van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965)

In het per 1 april 2017 in werking tredende artikel 38n, tweede lid, van de Wet LB 1964 is de mogelijkheid opgenomen een aanspraak ingevolge een pensioenregeling waarvan een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, van de Wet LB 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, als verzekeraar optreedt fiscaal geruisloos prijs te geven tot de fiscale balanswaarde van de tegenover die aanspraak staande verplichting op het moment van prijsgeven, mits op datzelfde moment de resterende aanspraak wordt afgekocht of fiscaal geruisloos wordt omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38p van de Wet LB 1964. Op grond van het vijfde lid van genoemd artikel 38n kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dat artikel, waaronder voorwaarden over het bewaren en verstrekken van de voor die toepassing benodigde informatie. Op grond van deze delegatiegrondslag wordt in artikel 12c van het UBLB 1965 een informatieplicht opgenomen waaraan moet worden voldaan als een (gewezen) werknemer zijn pensioen in eigen beheer in 2017, 2018 of 2019 deels wil prijsgeven en voor het resterende deel met korting wil afkopen of wil omzetten in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting. Deze verplichting is opgenomen in het eerste lid van genoemd artikel 12c. Ook is hierin de informatie opgesomd die moet worden verstrekt. Hierbij kan ter toelichting nog worden opgemerkt dat met het in onderdeel b opgenomen unieke nummer, bedoeld in de Handelsregisterwet 2007, het Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Informatienummer (RSIN) wordt bedoeld dat alle rechtspersonen en samenwerkingsverbanden krijgen bij inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

In het tweede lid van genoemd artikel 12c is de wijze en het moment waarop de informatie moet worden aangeleverd opgenomen. De informatie dient binnen een maand na de afkoop of omzetting te worden aangeleverd bij de Belastingdienst. De informatie moet verplicht worden aangeleverd via het invullen en vervolgens naar de Belastingdienst sturen van een informatieformulier dat hiervoor op de site van de Belastingdienst zal worden opgenomen. De informatie mag dus niet op een andere wijze worden aangeleverd. Als de (gewezen) werknemer een (gewezen) partner heeft als bedoeld in artikel 38n, vierde lid, van de Wet LB 1964, dan moet – ter bescherming van de rechten van deze (gewezen) partner – het informatieformulier ook door deze (gewezen) partner worden ondertekend. De Belastingdienst mag bij ontvangst van het door beide (gewezen) partners ondertekende formulier erop vertrouwen dat op het moment van het feitelijk prijsgeven en afkopen of omzetten het daarvóór gegeven akkoord van de (gewezen) partner nog steeds geldig is. Het is de verantwoordelijkheid van de (gewezen) partners en hun adviseurs om over de wijziging van de pensioenaanspraak in eigen beheer goede afspraken te maken en ervoor te zorgen dat deze niet alleen op het moment van het feitelijk prijsgeven en afkopen of omzetten geldig zijn, maar ook op een eventueel toekomstig moment, wanneer de situatie zich voordoet dat het partnerschap wordt beëindigd, bijvoorbeeld door echtscheiding of beëindiging van het geregistreerde partnerschap.

Artikel III

Artikel III, onderdelen A en B (artikelen 1 en 5 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft)

De aanpassing van de artikelen 1 en 5 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft houdt verband met de opname van beleggingsondernemingen in de zin van de Wft als toegelaten aanbieders van lijfrenteproducten in artikel 3.126a van de Wet IB 2001. In dat kader wordt het begrip «lijfrentespaarrekening» vervangen door de term «lijfrenterekening». Onder dit laatste begrip wordt zowel een lijfrentespaarrekening als een lijfrentebeleggingsrekening begrepen. Tevens wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele achterhaalde verwijzingen naar een per 1 januari 2013 vervangen bepaling in de Wet IB 2001 met terugwerkende kracht te actualiseren.

Artikel IV

Artikel IV (inwerkingtreding)

Dit besluit bevat maatregelen ter uitvoering van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen en treedt dan ook tegelijkertijd met die wet in werking, te weten 1 april 2017. De maatregelen ter uitvoering van de overige fiscale pensioenmaatregelen treden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2017 in werking. Het gaat hierbij uitsluitend om een aanpassing van enkele verwijzingen in verband met in de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen opgenomen wetswijzigingen die eveneens met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2017 in werking treden. De terugwerkende kracht van de wijzigingen van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft is hiervoor reeds toegelicht.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

Artikel 12c Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965

Beschrijving voorstel/regeling

Het voorstel voorziet in nadere regels in geval van het fiscaal geruisloos prijsgeven van een pensioenaanspraak (artikel 38n, vijfde lid, Wet op de loonbelasting 1964). In het artikel is een informatieplicht opgenomen voor de situatie waarin een in eigen beheer opgebouwd pensioen in 2017, 2018 of 2019 deels wordt prijsgegeven en op datzelfde moment geheel wordt afgekocht, of omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting. Ook regelt het artikel de wijze en het moment waarop de informatie moet worden aangeleverd.

Interactie burgers/bedrijven

Voor toepassing van de regeling wordt een formulier ontwikkeld waarmee de informatie moet worden aangeleverd. Communicatie zal op de reguliere wijze plaatsvinden en worden opgenomen bij de specifieke voorlichting bij de jaarovergang voor fiscale dienstverleners. Daarnaast wordt hierover vanwege de complexiteit en het belang voor dga’s nog specifiek gecommuniceerd.

Maakbaarheid systemen

Niet van toepassing.

Handhaafbaarheid

Niet van toepassing.

Fraudebestendigheid

Niet van toepassing.

Bijdrage complexiteitsreductie

De regeling levert geen bijdrage aan de complexiteitsreductie.

Risico procesverstoringen

Het risico op procesverstoring is klein.

Uitvoeringskosten

Er zijn uitvoeringskosten gemoeid met het nieuwe formulier. Deze zijn al opgenomen in de uitvoeringstoets bij de invoering van artikel 38n wet LB.

Personele gevolgen

Er zijn geen personele gevolgen.

Invoeringsmoment

Invoering is mogelijk per: 1 januari 2017.

Eindoordeel

Het voorstel is uitvoerbaar.


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven