Wet van 25 april 2013 tot wijziging van de Wet op de orgaandonatie in verband met nieuwe medisch-technische ontwikkelingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met nieuwe medisch-technische mogelijkheden wenselijk is in de Wet op de orgaandonatie de mogelijkheid tot het verrichten van voorbereidende handelingen te verruimen en dat het voorts wenselijk is de in deze wet gebruikte terminologie in een aantal gevallen aan te passen aan de in de praktijk gebruikelijke terminologie;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de orgaandonatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «intreden van de dood» vervangen door: vaststellen van de dood.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met het vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien van een persoon die in de periode voorafgaand aan zijn overlijden niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake van orgaandonatie, terwijl deze gedurende een periode van zijn leven vanaf de leeftijd van twaalf jaar daartoe wel in staat is geweest, geen wilsverklaring omtrent het verwijderen van organen aanwezig is, kan daarvoor na het vaststellen van de dood toestemming worden verleend door de in het eerste lid bedoelde personen.

B

De titel van paragraaf 2 van hoofdstuk 3 komt te luiden:

§ 2. Het vaststellen van de dood

C

De titel van paragraaf 4 van hoofdstuk 3 komt te luiden:

§ 4. Voorbereidende handelingen en het verwijderen van organen

D

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 20, eerste lid, wordt «intreden van de dood» vervangen door: vaststellen van de dood.

2. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. Indien een persoon niet door middel van een wilsverklaring als bedoeld in artikel 9 of 10 toestemming heeft verleend tot of bezwaar heeft gemaakt tegen het na zijn overlijden verwijderen van organen, en redelijkerwijs vaststaat dat die persoon binnen afzienbare tijd zal overlijden, verstrekt de daartoe in het protocol, bedoeld in artikel 23, aangewezen functionaris de persoon of personen die op grond van artikel 11 bevoegd zijn tot het verlenen van toestemming voor het verwijderen van organen, voor zover zij aanwezig of bereikbaar zijn, passende informatie over de mogelijkheid van orgaandonatie.

3. Onder vernummering van het derde tot en met het zesde lid tot vierde tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien geen wilsverklaring als bedoeld in artikel 9 of 10 aanwezig is of gebruik is gemaakt van de in de tweede volzin van artikel 9, tweede lid, bedoelde mogelijkheid, vraagt de daartoe in het protocol, bedoeld in artikel 23, aangewezen functionaris na het vaststellen van de dood de persoon of personen die op grond van artikel 11 bevoegd zijn tot het verlenen van toestemming voor het verwijderen van organen om toestemming voor het verwijderen van organen, tenzij reeds is gebleken van bezwaar daartegen van deze persoon of personen.

4. De eerste volzin van het zevende lid (nieuw) komt als volgt te luiden:

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in dit artikel gestelde regels niet van toepassing zijn op bij die maatregel aan te wijzen categorieën van artsen.

E

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «mogen» tussengevoegd: «wanneer redelijkerwijs vaststaat dat betrokkene binnen afzienbare tijd zal overlijden» en wordt «intreden van de dood» telkens vervangen door: vaststellen van de dood.

2. Onder vernummering van het tweede en het derde lid tot derde en vierde lid wordt een nieuw lid tussengevoegd, luidende:

  • 2. Indien van een persoon geen wilsverklaring als bedoeld in artikel 9 of 10 aanwezig is of gebruik is gemaakt van de in de tweede volzin van artikel 9, tweede lid, bedoelde mogelijkheid, mogen reeds voor het vaststellen van de dood, de in het eerste lid genoemde voorbereidingen worden getroffen voor zover:

    • a. het redelijkerwijs vaststaat dat betrokkene binnen afzienbare tijd zal overlijden;

    • b. de voorbereidingen niet strijdig zijn met de geneeskundige behandeling van betrokkene;

    • c. uitstel van de voorbereidingen tot na het vaststellen van de dood niet mogelijk is; en

    • d. de procedure ter verstrekking van informatie, bedoeld in artikel 20, tweede lid, nog niet heeft geleid tot bezwaar van de persoon of personen die op grond van artikel 11 bevoegd zijn tot het geven van toestemming voor het verwijderen van organen tegen het treffen van de voorbereidingen.

3. In het derde lid (nieuw) wordt «het intreden van de dood» vervangen door: «de onomkeerbare hartstilstand» en wordt voor «maatregelen» tussengevoegd: «onderzoek worden verricht dat noodzakelijk is voor de voorbereiding van implantatie en».

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «intreden van de dood» vervangen door: «het vaststellen van de dood» en wordt voor het eerste gedachtestreepje een tekst ingevoegd, luidende:

  • onderzoek noodzakelijk voor de voorbereiding van implantatie;

F

Artikel 23, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt als volgt te luiden:

  • b. de wijze waarop overeenkomstig artikel 20 het donorregister wordt geraadpleegd, de in het tweede lid van artikel 20 bedoelde personen worden geïnformeerd, de in het derde lid van artikel 20 bedoelde personen om toestemming worden gevraagd, dan wel de in het vierde lid van artikel 20 bedoelde personen op de hoogte worden gesteld;

2. In onderdeel d wordt «artikel 20, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 20, derde en vierde lid.

ARTIKEL Ia

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 25 april 2013

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Uitgegeven de zesde juni 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 711

Naar boven