Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 6 juli 2021, nr. 8227DAB6, houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht voor energietransitie (Uitvoeringsverordening subsidie Energietransitie Provincie Utrecht 2021)

Gedeputeerde Staten van Utrecht;

 

Gelet op de artikelen 4, 6, 31 en 35, sub a, van de Algemene subsidieverordening Provincie Utrecht;

 

Overwegende dat:

  • -

    de provincie Utrecht tot doel heeft om door samenwerking en participatie de energietransitie in de provincie Utrecht op een haalbare en betaalbare wijze te versnellen, waarbij grootschalige energiebesparing en het grootschalig opwekken van duurzame energie nodig zijn;

  • -

    het wenselijk is vanuit de provinciale rol een financiële bijdrage te leveren aan activiteiten om de energietransitie te versnellen, door in te spelen op veranderende omstandigheden en gebruik te maken van voortschrijdende inzichten, nieuwe kansen en innovaties;

Besluiten de volgende uitvoeringsverordening vast te stellen:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Aardwarmte: thermische energie, warmte, die dieper dan 500 meter van het aardoppervlak gewonnen wordt;

  • b.

    Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Agvv): verordening (EU) Nr. 651/2014, Pb EU2014, L 187, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • c.

    Asv: Algemene subsidieverordening Provincie Utrecht;

  • d.

    Aquathermie: thermische energie uit oppervlaktewater, afvalwater of drinkwater;

  • e.

    Bodemenergie: thermische energie, warmte, die minder dan 500 meter van het aardoppervlak gewonnen wordt;

  • f.

    Collectief: een samenwerkingsverband van bedrijven of maatschappelijke organisaties dat rechtspersoonlijkheid bezit en waarvan de doelgroep in ieder geval de aangesloten bedrijven of maatschappelijke organisaties betreft;

  • g.

    Duurzame energieopwekking: energieopwekking uit onuitputtelijke bronnen waaronder duurzame hernieuwbare grondstoffen, zon, wind, bodem en water;

  • h.

    Energiecoöperatie: een wettelijk toegestane entiteit gebaseerd op open en vrijwillig lidmaatschap, bestuurd door aandeelhouders of leden die natuurlijke personen zijn, lokale overheden, of kleine ondernemingen. Een energiecoöperatie heeft als primaire doel om milieu, economische of sociale voordelen aan haar leden of aandeelhouders te bieden of aan lokale gebieden waar zij werkzaam is, in plaats van financiële opbrengsten te genereren. Een energiecoöperatie houdt zich tevens bezig met opwekking, inclusief van hernieuwbare bronnen, distributie, levering, consumptie, aggregatie, opslag, energie efficiënte systemen of oplaaddiensten voor elektrische voertuigen of het voorzien van andere energiediensten aan haar leden of aandeelhouders;

  • i.

    Energietransitie: overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen als energiebron naar het gebruik van duurzame energiebronnen waarbij ook aandacht is voor energiebesparing, transport, energieopslag en energiedistributie;

  • j.

    Haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

  • k.

    Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s): zelfstandige onderneming waar minder dan 250 personen werken en waarbij de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt en die ook voor het overige voldoet aan de criteria, genoemd in bijlage I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • l.

    Maatschappelijke organisatie: semipublieke organisaties zonder winstoogmerk met een maatschappelijke doelstelling die op bedrijfsmatige wijze diensten aanbieden. Elke mogelijke waardeontwikkeling wordt volledig ingezet voor het maatschappelijke doel;

  • m.

    Milieustudies: studies, met inbegrip van energieaudits, die rechtstreeks verband houden met de in bijlage II bedoelde investeringen;

  • n.

    Ontzorgingsconcept voor woningeigenaren en bewoners: innovatieve aanpakken die het uitvoeren of financieren van een renovatie vergemakkelijken en die aansluiten bij de behoefte van woningeigenaren en bewoners;

  • o.

    Procesinnovatie: de toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode (daaronder begrepen aanzienlijke veranderingen in technieken, uitrusting of software), maar met uitsluiting van geringe veranderingen of verbeteringen, verhogingen van de productie- of dienstverleningscapaciteit door de toevoeging van productie- of logistieke systemen die sterk gelijken op die welke reeds in gebruik zijn, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg van prijswijzigingen voor productiefactoren zijn, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;

  • p.

    Programmaplan: Programmaplan Energietransitie Provincie Utrecht 2020-2025 (besluit van Provinciale Staten van 29 januari 2020);

  • q.

    Proposities voor woningeigenaren en bewoners: een combinatie van oplossingen die een energetische renovatie aantrekkelijk maakt voor woningeigenaren en bewoners;

  • r.

    Project: in de tijd begrensde activiteit of geheel van activiteiten gericht op een vooraf gedefinieerde prestatie;

  • s.

    Projectmatige samenwerkingsverband: een verband, zonder eigen rechtspersoonlijkheid, tussen twee of meer rechtspersonen, niet zijnde een vennootschap of anderszins met elkaar verbonden, waarbij wordt samengewerkt tot verwezenlijking van een gezamenlijke doelstelling of resultaat en waaraan een samenwerkingsovereenkomst ten grondslag ligt.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikelen 31 en 35, sub a, van de Asv in de vorm van een project, dat gericht is op de volgende doelen van het programma Energietransitie:

  • -

    Inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties in de provincie Utrecht gebruiken minder energie;

  • -

    De opwekking en beschikbaarheid van duurzame energie in de provincie Utrecht is sterk toegenomen;

  • -

    De energietransitie wordt haalbaar, betaalbaar en innovatief.

Artikel 3 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    Om voor een subsidie in aanmerking te komen, moet de te verlenen subsidie aantoonbaar mogelijk maken dat het project wordt uitgevoerd en dat dit zonder de te verlenen subsidie niet mogelijk is.

  • 2.

    Bij de beoordeling van een aanvraag voor een lening of garantstelling worden de criteria uit het Beleidskader Financieringsinstrumenten gehanteerd, zoals opgenomen in bijlage I van deze uitvoeringsverordening. Een integrale risicoanalyse kan onderdeel vormen van de beoordeling. Deze risicoanalyse kan de dekking van het financieel instrument bepalen.

  • 3.

    Bij de beoordeling van het project worden tevens onderstaande aspecten getoetst, afhankelijk van de kenmerken van het project en de fase waarin het zich bevindt:

    • a.

      het project heeft een hoge mate van effectiviteit;

    • b.

      het project heeft een hoge mate van haalbaarheid;

    • c.

      het project is innovatief van aard en heeft voldoende potentie om tot een grote uitrol te leiden;

    • d.

      de mate van vertegenwoordiging vanuit verschillende partijen in het project, zoals gemeenten, inwoners, onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden;

    • e.

      uit het project blijkt de intentie om een breed publiek te bereiken, om verduurzamingsmaatregelen voor lagere inkomens bereikbaar te maken of de betrokkenheid van burgers te vergroten.

Artikel 4 Subsidievorm

Subsidie wordt verstrekt in de vorm van een uit te keren geldbedrag, tenzij anders wordt vermeld in deze uitvoeringsverordening.

Artikel 5 Subsidieontvanger

  • 1.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan een rechtspersoon.

  • 2.

    In het geval van een projectmatige samenwerkingsverband wordt de subsidie verstrekt aan een rechtspersoon die op grond van een samenwerkingsovereenkomst hiervoor is aangewezen om namens het samenwerkingsverband als penvoerder de subsidie in ontvangst te nemen en te beheren.

Artikel 6 Subsidieaanvraag

  • 1.

    De aanvraag kan worden ingediend van 19 juli 2021, 9:00 uur tot en met 30 juni 2024 tot 17:00 uur.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 7 lid 2, van de Asv kunnen, indien de bepalingen in hoofdstuk 2 voorzien in het verstrekken van garantstellingen of leningen, bij een aanvraag voor een garantstelling of een geldlening de volgende stukken opgevraagd worden:

    • a.

      een meerjarenprognose van de aanvrager bestaande uit een exploitatiebegroting, balans en kasstromen met inbegrip van alle onderbouwingen, contracten, offertes en ander bewijsmateriaal;

    • b.

      een overzicht met alle financieringsmogelijkheden die zijn onderzocht, zoals fondswerving, sponsoring en bijdragen van andere overheden of particulieren. Waar mogelijk overlegt de aanvrager documentatie van afwijzingen en dergelijke.

  • 3.

    Bij een aanvraag voor een garantstelling kunnen, indien de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze uitvoeringsverordening voorzien in het verstrekken van een garantstelling, aanvullend op het bepaalde in het tweede lid de volgende stukken worden opgevraagd:

    • a.

      documentatie waaruit blijkt dat door ten minste twee bancaire instellingen onder toezicht van De Nederlandse Bank geen lening wordt verstrekt zonder garantstelling;

    • b.

      documentatie waaruit blijkt dat de aanvraag niet kan worden ondergebracht bij een voor de aanvrager toegankelijk waarborgfonds.

  • 4.

    Bij een aanvraag voor een geldlening kan, indien de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze uitvoeringsverordening voorzien in het verstrekken van een geldlening, aanvullend op het bepaalde in het tweede lid schriftelijk documentatie worden opgevraagd waaruit blijkt dat door ten minste twee bancaire instellingen onder toezicht van De Nederlandse Bank geen volledige lening wordt verstrekt.

Artikel 7 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor subsidies in de vorm van een geldbedrag, bedraagt € 6.000.000.

  • 2.

    Voor subsidies in de vorm van een garantstelling bedraagt het plafond € 3.250.000 aan gewaarborgde gelden.

Artikel 8 Subsidieverlening

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond op volgorde van datum van ontvangst van de subsidieaanvragen met toepassing van artikel 6, vierde lid, van de ASV.

  • 2.

    Subsidie, wanneer deze wordt verleend in de vorm van een garantstelling of lening, wordt verleend onder de voorwaarde dat de subsidieontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 9 Weigeringsgrond

Onverminderd het bepaalde in artikel 10 van de Asv, kunnen GS de subsidie weigeren indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, in strijd zijn met provinciaal ruimtelijk beleid;

  • b.

    een vergunning niet is verleend voor een project waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • c.

    de aanvrager geen verklaring verstrekt dat er geen sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, lid 18, van Verordening (EU) 651/2014 of artikel 2, lid 14 van VO (EU) 702/2014;

  • d.

    er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd gericht zijn op:

    • -

      afvalverbrandingsinstallaties uit huishoudelijk en vergelijkbaar afval zoals afvalhout en slib uit rioolwaterzuiveringsinstallaties;

    • -

      installaties waarmee alleen bio-elektriciteit wordt geproduceerd;

    • -

      grootschalige energieproductie in kolen- en gascentrales; of

    • -

      grootschalige productie van bio-transportbrandstoffen uit onder andere gebruikte oliën en vetten;

  • f.

    de subsidie wordt verleend voor investeringen die worden gedaan om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan reeds vastgestelde Europese regelgeving.

Artikel 10 Algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger

De subsidieontvanger dient:

  • a.

    de opgedane ervaringen en kennis op verzoek van de provincie Utrecht te delen met de Provincie Utrecht, binnen de grenzen van het redelijke; en

  • b.

    de provincie Utrecht toe te staan in overleg publicitair gebruik te maken van de met de activiteit behaalde resultaten en te delen met andere belanghebbenden.

Artikel 11 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van:

  • a.

    Verordening (EU) Nr. 1407/2013, Pb EU2013, L 252, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun; of

  • b.

    de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, Pb EU2014, L 187, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

Hoofdstuk 2 Bijzondere categorieën subsidies

 

Paragraaf 2.1 Energiebesparing en duurzame energieopwekking bij bewoners

Artikel 12 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie worden verstrekt voor:

    • a.

      procesinnovaties, het ontwikkelen van financieringsinstrumenten en nieuwe procesaanpakken, proposities, ontzorgingsconcepten en communicatietools voor energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking van woningen;

    • b.

      milieustudies, omgevingsanalyses, locatiestudies, haalbaarheidsstudies en financiële analyses, om te komen tot een projectplan voor het organiseren, en uitrollen van collectieve energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking van woningen;

    • c.

      project- en procesbegeleiding voor het organiseren, stimuleren en uitrollen van collectieve energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking bij bewoners door bijvoorbeeld vraagbundeling, het inzetten van nieuwe ontzorgingsconcepten of inzet van financieringsinstrumenten;

    • d.

      project- en procesbegeleiding voor het organiseren, stimuleren en uitrollen van collectieve inclusieve energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking bij bewoners door bijvoorbeeld vraagbundeling, het inzetten van nieuwe ontzorgingsconcepten of inzet van financieringsinstrumenten;

    • e.

      het uitvoeren van inclusieve projecten voor energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking van woningen;

    • f.

      het uitvoeren van projecten voor energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking van woningen met toepassing van nieuwe technieken voor energie-efficiency of door toepassing van circulaire materialen, die potentieel van grote waarde zijn voor grootschalige verduurzaming, maar die nog geen schaalvoordelen kunnen bereiken vanuit de productie.

  • 2.

    Subsidie voor een project als bedoeld in het eerste lid, onder c of d, kan ook worden aangevraagd in de vorm van een garantstelling.

Artikel 13 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    De in artikel 12 bedoelde activiteiten dragen bij aan het besparen van energie of duurzame energieopwekking bij inwoners van de provincie Utrecht.

  • 2.

    De in artikel 12, eerste lid onder a bedoelde procesinnovaties dienen uitsluitend gericht te zijn op de toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode.

  • 3.

    De in artikel 12, eerste lid, onder d of e bedoelde projecten moeten voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      Het project is gericht op de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie door bewoners die niet zomaar mee kunnen doen aan de energietransitie, bijvoorbeeld omdat zij onvoldoende toegang tot informatie, kennis of financiële middelen hebben, te betrekken bij de verduurzaming van hun eigen woningen of vermindering van hun energielasten;

    • b.

      Het project is gericht een zo hoog mogelijke participatiegraad in de collectiviteitsaanpak, bij voorkeur tussen de 70% en 100%, van de onder a bedoelde doelgroep;

    • c.

      Het project bestaat uit een goed doordachte actieve participatie of communicatieaanpak gericht op de onder a bedoelde doelgroep;

    • d.

      Het project heeft voldoende geborgd dat er toeleiding is, van de onder a bedoelde doelgroep, naar aantrekkelijke financieringsinstrumenten zoals bijvoorbeeld de maatwerkleningen van het Warmtefonds of Rijkssubsidieregelingen;

    • e.

      Het project is bij voorkeur gericht op een aanpak dat schaalbaar is naar andere wijken/gemeenten, met aandacht voor kostenreductie of perspectief op doorontwikkeling; en

    • f.

      Belangrijke stakeholders, zoals sociaal-maatschappelijke instellingen en bewonerscollectieven, zijn voldoende vertegenwoordigd in de projectorganisatie.

  • 4.

    Voor de in artikel 12 onder, eerste lid, onder e bedoelde projecten dient aangetoond te worden dat de investeringen leiden tot een hoger niveau van energie-efficiency.

  • 5.

    Voor de in artikel 12 eerste lid, onder f bedoelde projecten dient aangetoond te worden dat de investeringen leiden tot een hoger niveau van energie-efficiency, die, als er Europese normen gelden, verder gaan dan deze Europese normen.

Artikel 14 Doelgroepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 12, eerste lid onder a, uitsluitend verstrekt aan projectmatige samenwerkingsverbanden tussen ondernemers, maatschappelijke organisaties of gemeenten.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 12, eerste lid onder b, e, en f, verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      woningcorporaties;

    • c.

      verenigingen van eigenaren;

    • d.

      lokale energiecoöperaties of andere bewonersinitiatieven;

    • e.

      maatschappelijke organisaties; of

    • f.

      projectmatige samenwerkingsverbanden met één of meer deelnemers uit de onderdelen a tot en met e.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 12, eerste lid onder c en d, uitsluitend verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      verenigingen van eigenaren;

    • c.

      lokale energiecoöperaties of andere bewonersinitiatieven;

    • d.

      maatschappelijke organisaties; of

    • e.

      projectmatige samenwerkingsverbanden met één of meer deelnemers uit de onderdelen a tot en met e.

  • 4.

    Energiecoöperaties komen enkel voor subsidiering in aanmerking als deze minimaal bestaan uit 10 natuurlijke personen die op 10 verschillende adressen wonen. Daarnaast heeft de energiecoöperatie een open structuur voor wat betreft lidmaatschap en medezeggenschap. Dit is vastgelegd in de statuten van de energiecoöperatie.

Artikel 15 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    De subsidie voor de in artikel 12, eerste lid onder a, bedoelde activiteiten bedraagt maximaal 15% van de subsidiabele kosten voor grote ondernemingen, 50% voor kleine en middelgrote ondernemingen en 75% voor organisaties die niet vallen onder de definitie van een onderneming tot een maximum van € 200.000. In geval van steun aan grote ondernemingen moet er worden samengewerkt met kmo’s en de samenwerkende kmo’s dienen ten minste 30% van de totale in aanmerking komende kosten te dragen.

  • 2.

    De subsidiabele kosten voor de in artikel 12, eerste lid onder a, bedoelde activiteiten zijn de volgende kosten voor goederen, diensten of inzet van eigen personeel die gedurende de looptijd van het project worden ingezet voor de subsidiabele activiteiten:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      kosten van apparatuur en uitrusting, gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project;

    • c.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length worden verworven bij of waarvoor een licentie wordt verkregen van externe bronnen;

    • d.

      bijkomende algemene kosten en andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 3.

    De subsidie voor de in artikel 12, eerste lid onder b, bedoelde activiteiten bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000.

  • 4.

    De subsidiabele kosten voor onder artikel 12 eerste lid onder b bedoelde activiteiten zijn kosten voor diensten of inzet van eigen personeel die gedurende de looptijd van het project worden ingezet voor:

    • a.

      de uit te voeren studies en analyses;

    • b.

      kosten van coördinatie, administratie en andere ondersteunende functies die ingezet worden ten behoeve van het opstellen van de studies en analyses.

  • 5.

    De subsidie voor de in artikel 12, eerste lid onder c, bedoelde activiteiten bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000. In het geval van een aanvraag door een vereniging van eigenaren bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor tot een maximum van € 25.000.

  • 6.

    De subsidie voor de in artikel 12, eerste lid onder d, bedoelde activiteiten bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 450.000;

  • 7.

    De steunintensiteit kan met 20% procent worden verhoogd voor de in artikel 12, eerste lid onder d, bedoelde activiteiten voor kleine ondernemingen, met 10% voor middelgrote ondernemingen en met 25% voor organisaties die niet vallen onder de definitie van een onderneming.

  • 8.

    De subsidiabele kosten voor artikel 12, eerste lid onder c en d bedoelde activiteiten zijn de volgende kosten voor goederen, diensten of inzet van eigen personeel die gedurende de looptijd van het project worden ingezet voor de subsidiabele activiteiten:

    • a.

      kosten van coördinatie, administratie en andere ondersteunende functies;

    • b.

      kosten van onderzoekers en adviseurs;

    • c.

      kosten van financiële analyses, milieu- en haalbaarheidsstudies;

    • d.

      kosten van materialen en hulpmiddelen;

    • e.

      kosten van ruimten en bijbehorende faciliteiten;

    • f.

      kosten van communicatie, promotie en publiciteit;

    • g.

      kosten van de inzet van vrijwilligers tot een maximum van wat belastingvrij kan worden uitgekeerd.

  • 9.

    Bijdragen in natura zijn subsidiabel voor coöperaties en andere bewonersinitiatieven:

    • a.

      voor zover het om de eigen arbeid van bestuurders, managers of leden gaat waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen worden verricht;

    • b.

      voor zover de bijdrage in natura als eigen bijdrage wordt ingezet in het project;

    • c.

      indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden.

  • 10.

    De waarde van onbetaalde eigen arbeid van bestuurders of management wordt gewaardeerd op € 35,- per uur.

  • 11.

    De waarde van onbetaalde arbeid van overige leden wordt gewaardeerd op € 22,- per uur.

  • 12.

    De subsidie voor de in artikel 12, eerste lid onder e en f bedoelde onrendabele investeringen bedragen maximaal 30% van de investeringskosten tot een maximum van € 2.500,- per woning en een maximum van 100 te renoveren woningen. De in aanmerking komende investeringskosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiënte te behalen zoals verwoord in artikel 38 lid 3 van de Agvv of de bijkomende investeringskosten om aanvragers in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen zoals verwoord in artikel 36 lid 5 van de Agvv.

Artikel 16 Europese regelgeving

  • 1.

    Indien aan een onderneming subsidie wordt verstrekt voor in artikel 12, eerste lid onder a tot en met f bedoelde projecten dan wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van:

    • a.

      Verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun; of

    • b.

      de voorwaarden van de artikelen 29, 36, 38 of 49 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

  • 2.

    Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming voor onder het tweede lid van artikel 12 bedoelde garanties, dan wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

  • 3.

    Indien subsidie wordt verstrekt aan een vereniging van eigenaren ten behoeve van een gebouw waarvoor de vereniging is opgericht, of mede is opgericht, voor de in artikel 12, eerste lid onder b tot en met f bedoelde activiteiten, dan kan:

    • a.

      op grond van artikel 12, eerste lid onder b tot en met f, enkel subsidie worden verstrekt voor het aandeel woningen van eigenaar-bewoners binnen de vereniging; of

    • b.

      op grond van artikel 12, eerste lid onder b tot en met f, subsidie worden verstrekt voor het aandeel woningen van eigenaar-bewoners en het aandeel huurwoningen binnen de vereniging. De subsidie die wordt verstrekt ten behoeve van het aandeel huurwoningen aan verhuurders binnen de vereniging, kan staatssteun bevatten en wordt derhalve verstrekt met inachtneming van de voorwaarden van:

      • i.

        Verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun; of

      • ii.

        de voorwaarden van artikelen 36, 38 of 49 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

Paragraaf 2.2 Stimulering energiebesparing bij bedrijven en maatschappelijke organisaties

Artikel 17 Subsidiabele activiteiten

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie worden verstrekt voor:

  • a.

    initiatieven ten behoeve van de ontwikkeling van de dienstverlening met betrekking tot vergunningen, toezicht en handhaving gericht op energiebesparing bij bedrijven en maatschappelijke organisaties;

  • b.

    energiescans bij bedrijven en maatschappelijke organisaties of het begeleiden van bedrijven of maatschappelijke organisaties bij het inventariseren van maatregelen met behulp van energiescans.

Artikel 18 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    De in artikel 17 bedoelde activiteiten dragen voldoende bij aan bewustwording, inzicht in mogelijkheden tot realisatie van energiebesparing bij bedrijven, van gemeentelijk en maatschappelijk vastgoed of bij maatschappelijke organisaties onder andere op het gebied van de zorg, onderwijs, amateursport of cultuur.

  • 2.

    De in artikel 17 onder b bedoelde activiteiten hebben als minimale basis de erkende maatregelen als bedoeld in bijlage 10 bij de Activiteitenbesluit milieubeheer, voor zover die zijn vastgesteld voor de betreffende branche, waarbij de inventarisatie inzicht moet bieden in de kosten en de terugverdientijd van de wettelijk verplichte maatregelen of bovenwettelijke maatregelen met een langere terugverdientijd, alsmede een termijn voor realisatie van die maatregelen.

Artikel 19 Doelgroepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 17, onder a, uitsluitend verstrekt aan:

    • a.

      omgevingsdiensten;

    • b.

      gemeenten.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, als bedoeld in artikel 17, onder b, uitsluitend verstrekt aan:

    • a.

      omgevingsdiensten;

    • b.

      gemeenten;

    • c.

      collectieven van bedrijven; of

    • d.

      collectieven van maatschappelijke organisaties.

Artikel 20 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor de in artikel 17, onder a, bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 75% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000.

  • 2.

    Voor de in artikel 17, onder b bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten met een maximum van € 100.0000. De subsidiabele kosten bestaan voor minimaal 80% uit kosten voor de energiescans.

  • 4.

    De subsidiabele kosten zijn de volgende kosten voor goederen, diensten of inzet van eigen personeel die gedurende de looptijd van het project worden ingezet voor de subsidiabele activiteiten:

    • a.

      kosten van de energiescans tot een maximum van € 1.000 per bedrijf of maatschappelijke organisatie;

    • b.

      kosten van coördinatie, administratie en andere ondersteunende functies;

    • c.

      kosten van communicatie, promotie en publiciteit;

    • d.

      kosten van verslaglegging en monitoring.

Artikel 21 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van artikel 49 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

 

Paragraaf 2.3 Duurzame energieopwekking via collectieven en participatietrajecten

Artikel 22 Subsidiabele activiteiten

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die gericht zijn op kennisoverdracht en professionalisering van energiecoöperaties;

  • b.

    activiteiten die gericht zijn op regionale samenwerking, bundelen van kennis en expertise en ondersteuning van lokale energie-initiatieven waaronder energiecoöperaties;

  • c.

    activiteiten die gericht zijn op participatietrajecten met omwonenden en inwoners in verband met kleine collectieve projecten gericht op investeringen in duurzame energieopwekking of participatietrajecten gericht op het betrekken van bepaalde doelgroepen zoals jongeren;

  • d.

    activiteiten die gericht zijn op de initiatief-fase, bij oprichting van een energiecoöperatie;

  • e.

    activiteiten gericht op het realiseren van inclusieve projecten voor duurzame energieopwekking door het ontwikkelen van financieringsinstrumenten en nieuwe procesaanpakken, proposities, ontzorgingsconcepten en communicatietools;

  • f.

    activiteiten van gemeenten die gericht zijn op participatietrajecten met omwonenden en inwoners in zoekgebieden die vastgelegd zijn in de RES 1.0.

Artikel 23 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    De in artikel 22 bedoelde activiteiten dragen bij aan het eigenaarschap en zeggenschap van inwoners en lokale bedrijven in lokale energieprojecten.

  • 2.

    De in artikel 22 onder a bedoelde activiteiten dragen bij aan een toekomstbestendige en professionele organisatie. Een opleidings- of ondernemingsplan maken daarbij onderdeel uit van de aanvraag voor subsidie.

  • 3.

    De in artikel 22 onder b bedoelde activiteiten dragen bij aan de kennisopbouw van minimaal 5 lokale energie-initiatieven, waaronder energiecoöperaties, in de provincie Utrecht.

  • 4.

    De in artikel 22 onder c bedoelde activiteiten zijn gericht op participatietrajecten van projecten die buiten de scope vallen van het Ontwikkelfonds voor energiecoöperaties.

  • 5.

    De in artikel 22 onder e bedoelde activiteiten bestaan in ieder geval uit een goed doordachte actieve participatie of communicatieaanpak waarbij minimaal 20% van de deelnemers niet zomaar mee kunnen doen aan de energietransitie, bijvoorbeeld omdat zij onvoldoende toegang tot informatie, kennis of financiële middelen hebben, te betrekken bij de verduurzaming van hun eigen woningen of vermindering van hun energielasten.

Artikel 24 Doelgroepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 22 uitsluitend verstrekt aan:

    • a.

      energiecoöperaties;

    • b.

      gemeenten;

    • c.

      maatschappelijke organisaties;

    • d.

      organisaties die zich inzetten voor energiecoöperaties en lokale energie-initiatieven; of

    • e.

      projectmatige samenwerkingsverbanden bestaande uit een of meer deelnemers uit de onderdelen a tot en met d.

  • 2.

    Energiecoöperaties komen enkel in aanmerking voor subsidiering als deze minimaal bestaan uit 10 natuurlijke personen die op 10 verschillende adressen wonen. Daarnaast heeft de energiecoöperatie een open structuur voor wat betreft lidmaatschap en medezeggenschap. Dit is vastgelegd in de statuten van de energiecoöperatie.

Artikel 25 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor de in artikel 22, onder a tot en met c en onder e bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 75% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een bedrag van € 100.000. Indien er sprake is van een aantoonbare inclusieve aanpak waarbij specifieke doelgroepen betrokken worden bij energieprojecten bedraagt de subsidie maximaal € 200.000.

  • 2.

    Voor de in artikel 22 onder d bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal € 15.000,-

  • 3.

    Voor de in artikel 22 onder f bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 75% van het totaal aan subsidiabele kosten tot een bedrag van € 20.000 per zoekgebied.

  • 4.

    De subsidiabele kosten zijn de volgende kosten voor goederen, diensten of inzet van eigen personeel die gedurende de looptijd van het project worden ingezet voor de subsidiabele activiteiten:

    • a.

      kosten van coördinatie, administratie en andere ondersteunende functies;

    • b.

      kosten van adviseurs;

    • c.

      kosten van financiële analyses, milieu- en haalbaarheidsstudies;

    • d.

      kosten van communicatie, promotie en publiciteit;

    • e.

      kosten van trainingen, cursussen en bijeenkomsten;

    • f.

      kosten van materialen en hulpmiddelen;

    • g.

      kosten van ruimten en bijbehorende faciliteiten;

    • h.

      kosten van de inzet van vrijwilligers tot een maximum van wat belastingvrij kan worden uitgekeerd.

  • 5.

    Bijdragen in natura zijn subsidiabel:

    • a.

      voor zover het om de eigen arbeid van bestuurders, managers of leden binnen een coöperatie gaat waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen worden verricht;

    • b.

      voor zover de bijdrage in natura als eigen bijdrage wordt ingezet in het project;

    • c.

      indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden.

  • 6.

    De waarde van onbetaalde eigen arbeid van bestuurders of management binnen de coöperatie wordt gewaardeerd op € 35,- per uur.

  • 7.

    De waarde van onbetaalde arbeid van overige leden wordt gewaardeerd op € 22,- per uur.

Artikel 26 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

 

Paragraaf 2.4 Milieustudies en consultancydiensten gericht op investeringen in duurzame energieopwekking

Artikel 27 Subsidiabele activiteiten

Onverminderd het gestelde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van milieustudies, omgevingsanalyses, locatiestudies, haalbaarheidsstudies, financiële analyses, en andere vergelijkbare studies gericht op:

    • i.

      investeringen in energie uit duurzame warmtebronnen;

    • ii.

      investeringen in zon op daken, andere vormen van duurzame energieopwekking en energiebesparing, bij bedrijven en maatschappelijke organisaties;

    • iii.

      investeringen in de benutting van het potentieel aan duurzame energieopwekking van infrastructuur en grondstroken langs infrastructuur.

  • b.

    Consultancydiensten gericht op het ondersteunen, adviseren en begeleiden van de aanvrager bij de voorbereiding van de onder a bedoelde investeringsprojecten.

Artikel 28 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    De in artikel 27, onder a, sub i, bedoelde projectactiviteiten zijn in voldoende mate erop gericht te onderzoeken of te beproeven dat:

    • -

      de potentie van energie uit oppervlaktewater (aquathermie), bodemenergie en aardwarmte en waar energiebenutting op basis van beschikbaarheid kansrijk is;

    • -

      de bovengrondse lokale-specifieke warmtevraag, waarmee de hoeveelheid warmte en temperatuurbehoefte bedoeld wordt, in voldoende mate aanwezig is; en

    • -

      de effecten van deze vormen van duurzame energiewinning op de fysieke leefomgeving en maatregelen om deze effecten zo klein mogelijk te houden/te voorkomen.

  • 2.

    De eigenaar van de in artikel 27, onder a, sub iii, bedoelde infrastructuur, is vertegenwoordigd in het project.

Artikel 29 Doelgroepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, als bedoeld in artikel 27, onder a sub ii, uitsluitend verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      collectieven van bedrijven; of

    • c.

      collectieven van maatschappelijke organisaties.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 27, in het geval van een aanvraag van een energiecoöperatie, uitsluitend verstrekt aan een energiecoöperaties die minimaal bestaat uit 10 natuurlijke personen die op 10 verschillende adressen wonen. Daarnaast heeft de energiecoöperatie een open structuur voor wat betreft lidmaatschap en medezeggenschap. Dit is vastgelegd in de statuten van de energiecoöperatie.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 27 onder b, in het geval van een aanvraag van een onderneming of collectief van ondernemingen, uitsluitend verstrekt aan kmo’s.

Artikel 30 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    De subsidie maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000.

  • 2.

    De steunintensiteit kan met 20% procent worden verhoogd bij de onder a van artikel 27 bedoelde studies en analyses voor kleine ondernemingen, met 10% voor middelgrote ondernemingen en met 40% voor organisaties die niet vallen onder de definitie van een onderneming.

  • 3.

    De subsidiabele kosten voor de activiteiten zoals genoemd in artikel 27 onder a zijn kosten voor diensten of inzet van eigen personeel die gedurende de looptijd van het project worden ingezet voor:

    • a.

      de kosten van de uit te voeren studies en analyses;

    • b.

      de kosten van coördinatie, administratie en andere ondersteunende functies die ingezet worden ten behoeve van het opstellen van de studies en analyses.

  • 4.

    Bijdragen in natura zijn subsidiabel:

    • a.

      voor zover het om de eigen arbeid van bestuurders, managers of leden binnen een coöperatie gaat waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen worden verricht;

    • b.

      voor zover de bijdrage in natura als eigen bijdrage wordt ingezet in het project;

    • c.

      indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden.

  • 5.

    De waarde van onbetaalde eigen arbeid van bestuurders of management binnen de coöperatie wordt gewaardeerd op € 35,- per uur.

  • 6.

    De waarde van onbetaalde arbeid van overige leden wordt gewaardeerd op € 22,- per uur.

  • 7.

    De subsidiabele kosten zoals bedoeld onder artikel 27 onder b zijn de door externe consultants verrichte consultancydiensten. Deze zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, zoals routinematig belastingadvies, gangbare juridische dienstverrichting, of reclame.

Artikel 31 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van artikel 18 of 49 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

 

Paragraaf 2.5 Innovatie (haalbaarheidsstudies en pilots)

Artikel 32 Subsidiabele activiteiten

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie;

  • b.

    een pilotproject.

Artikel 33 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    De in artikel 32 bedoelde activiteiten zijn uitsluitend gericht op producten, processen, methodes of diensten gericht op de volgende onderwerpen:

    • -

      energiedistributie voor elektrische voer- en vaartuigen;

    • -

      industrialisatie en digitalisering van het renovatieproces;

    • -

      ontwikkeling van integrale renovatieconcepten;

    • -

      circulaire energietransitie;

    • -

      duurzame warmtenetten;

    • -

      zonnestroomsystemen in het buitengebied;

    • -

      geïntegreerde energie-infrastructuur;

    • -

      waterstof in het landelijk gebied;

    • -

      inclusieve energietransitie.

  • 2.

    De in artikel 32 onder b bedoelde pilotproject:

    • a.

      bestaat uit activiteiten voor experimentele ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 25 lid 2 onder c van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening nr. 651/2014, Pb EU2014, L187;

    • b.

      bestaat uit daadwerkelijke samenwerkingen tussen ondernemers of kennisinstellingen, waar er ten minste één een kmo is en waar geen van de deelnemers meer dan 70% van de subsidiabele kosten (exclusief subsidie) draagt of sprake is van samenwerking tussen een onderneming en éen of meer organisaties voor kennisverspreiding waarbij deze organisaties ten minste 10% van de in aanmerking komende kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren; en

    • c.

      met als resultaat de toepassing van een innovatie onder reële omstandigheden die te duur is om te produceren of toe te passen in het geval van het exclusieve gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.

Artikel 34 Doelgroepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 32, onder a, uitsluitend verstrekt aan een MKB-onderneming die in de provincie Utrecht is gevestigd.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 32, onder b, uitsluitend aan een projectmatig samenwerkingsverband van ondernemingen en één of meer organisaties voor kennisverspreiding waarvan de penvoerder is gevestigd in de provincie Utrecht.

Artikel 35 Subsidieplafond

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid van artikel 7, bedraagt het deelplafond voor de subsidies uit deze paragraaf in totaal € 530.000.

Artikel 36 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    De subsidie voor de in artikel 32, onder a, bedoelde activiteiten bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 10.000. De subsidiabele kosten zijn de externe kosten voor het uitvoeren van de haalbaarheidsstudie die op arm’s length voorwaarden worden gekocht.

  • 2.

    De steunintensiteit kan met 20% procent worden verhoogd bij de onder a van artikel 32 bedoelde activiteiten voor kleine ondernemingen, met 10% voor middelgrote ondernemingen en met 25% voor organisaties die niet vallen onder de definitie van een onderneming.

  • 3.

    De subsidie voor de in artikel 32, onder b, bedoelde activiteiten bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000. Voor activiteiten gericht op waterstof in het landelijk gebied bedraagt het maximumbedrag € 100.000.

  • 4.

    De steunintensiteit kan met 20% procent worden verhoogd bij de onder b van artikel 32 bedoelde activiteiten voor kleine ondernemingen, met 10% voor middelgrote ondernemingen en met 25% voor organisaties die niet vallen onder de definitie van een onderneming.

  • 5.

    De subsidiabele kosten voor de activiteiten zoals genoemd in artikel 32 onder a zijn de kosten voor de studie.

  • 6.

    De subsidiabele kosten voor de activiteiten zoals genoemd in artikel 32 onder a zijn de volgende kosten voor goederen, diensten of inzet van eigen personeel die gedurende de looptijd van het project worden ingezet voor de subsidiabele activiteiten:

    • a.

      kosten voor coördinatie, administratie en andere ondersteunende functies voor zover zij zich met het project bezighouden;

    • b.

      kosten van onderzoekers en technici;

    • c.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten;

    • d.

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project;

    • e.

      kosten van materialen en hulpmiddelen.

Artikel 37 Weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie voor de in artikel 32, onder a, bedoelde activiteiten worden geweigerd als:

    • a.

      de haalbaarheidsstudie onvoldoende gericht is op innovaties die potentie hebben om tot een grote uitrol in de provincie Utrecht te leiden;

    • b.

      de aanvrager in het kader van deze paragraaf al eerder subsidie heeft ontvangen voor een haalbaarheidsstudie.

  • 2.

    Subsidie voor de in artikel 32, onder b, bedoelde activiteit wordt geweigerd als:

    • a.

      het pilotproject niet voldoende bijdraagt aan de vernieuwing van producten, processen of diensten of wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten;

    • b.

      het pilotproject onvoldoende potentie heeft om tot een grote uitrol in de provincie Utrecht te leiden;

    • c.

      het (fysieke) pilotproject niet in provincie Utrecht wordt uitgevoerd;

    • d.

      de aanvrager of een van de andere deelnemers in het samenwerkingsverband in het kader van deze regeling al eerder subsidie heeft ontvangen voor een pilotproject;

    • e.

      de veiligheid voor de omgeving niet kan worden aangetoond en niet kan worden aangetoond dat er geen nadelig effect is op bodem, water en milieu.

Artikel 38 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van:

  • a.

    Verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun; of

  • b.

    Artikel 25 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 39 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 40 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsverordening subsidie Energietransitie Provincie Utrecht 2021.

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Utrecht 6 juli 2021.

Voorzitter

Secretaris

Bijlage I Behorende bij artikel 3 lid 2

Criteria bij de beoordeling van financieringsinstrumenten (Bron: Nota uitvoeringsrichtlijnen financieringsbeleid, besluit van 4 maart 2020 nr. PS2020FAC04)

I Algemene criteria

  • 1.

    Er is sprake van publiek belang;

  • 2.

    Er is sprake van marktfalen;

  • 3.

    Betrokkenheid van andere partijen is noodzakelijk en wenselijk om het publiek belang te borgen;

  • 4.

    Er is financiële dekking voor het instrument;

  • 5.

    Er is geen sprake van (ongeoorloofde) staatssteun en er is geen strijdigheid met de Wet Markt en Overheid.

IIA Additionele criteria voor garantstelling

  • 1.

    Door de aanvrager moeten voldoende (uitgangspunt = 100%) zekerheden worden overlegd (bijvoorbeeld het eerste recht van hypotheek of een onderpand).

  • 2.

    De financiële positie en prognoses van de aanvrager dienen zodanig te zijn dat rente en aflossing naar verwachting blijvend kunnen worden betaald.

  • 3.

    De provincie staat voor maximaal 80% van de lening garant.

  • 4.

    Indien een garantstelling wordt verstrekt aan een organisatie waarin de provincie een bestuurlijk of financieel belang heeft, geldt altijd dat de provincie (maximaal) ‘pro rata’ bijdraagt aan de totale garantstelling. De provincie zal bijvoorbeeld maximaal voor 20% garant staan voor een lening aan een rechtspersoon waarin de provincie zelf voor 20% deelnemer is.

IIB Additionele criteria voor geldlening

  • 1.

    Door de aanvrager moeten voldoende (uitgangspunt = 100%) zekerheden worden overlegd (bijvoorbeeld het eerste recht van hypotheek of een onderpand).

  • 2.

    De financiële positie en prognoses van de aanvrager dienen zodanig te zijn dat rente en aflossing naar verwachting blijvend kunnen worden betaald.

Bijlage II Behorende bij artikel 1 onder m

Investeringen die verband houden met de uitvoering van milieustudies op grond van artikel 49 van de algemene groepsvrijstellingsverordening

 

Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen onder de voorwaarde dat:

  • Geen steun wordt verleend wanneer de verbeteringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen, zelfs al zijn die nog niet van kracht.

  • De in aanmerking komende kosten de bijkomende investeringskosten zijn die nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te behalen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a.

      wanneer de kosten voor de investering in energie-efficiëntie binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op energie-efficiëntie betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

    • b.

      in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in energie-efficiëntie vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder energie-efficiënte investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn uitgevoerd. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met energie-efficiëntie verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

  • De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie, komen niet in aanmerking.

Investeringen in hoogrenderende warmtekrachtkoppeling onder de voorwaarde dat:

  • Het uitsluitend investeringen betreft in nieuw geïnstalleerd of gerenoveerd vermogen.

  • De nieuwe warmtekrachteenheid in totaal besparingen behaalt van primaire energie ten opzichte van de gescheiden productie van warmte en elektriciteit als bepaald in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (1). De verbetering van een bestaande warmtekrachteenheid of de ombouw van een bestaande stroomproductie-eenheid tot een warmtekrachteenheid resulteert in besparingen van primaire energie ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

  • De in aanmerking komende kosten de bijkomende investeringskosten zijn voor de uitrusting die - vergeleken met conventionele elektriciteits- of verwarmingsinstallaties met dezelfde capaciteit - nodig is om de installatie als een hoogrenderende warmtekrachtinstallatie te exploiteren, of, wanneer een bestaande installatie de hoogrendementsdrempel reeds haalt, de bijkomende investeringskosten om deze te upgraden naar een hoger rendement.

Investeringen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen onder de voorwaarde dat:

  • Het uitsluitend investeringen betreft in nieuwe installaties. Uitgesloten zijn installaties die al in bedrijf zijn gekomen.

  • De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a.

      wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld (bv. omdat het een gemakkelijk te onderscheiden „uitbreiding” van een reeds bestaande faciliteit is), vormen deze kosten met betrekking tot hernieuwbare energie de in aanmerking komende kosten;

    • b.

      wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen kunnen worden vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht, levert dit verschil tussen de kosten van beide investeringen de met hernieuwbare energie verband houdende kosten op en geldt dit als de in aanmerking komende kosten;

    • c.

      voor bepaalde kleine installaties waar een minder milieuvriendelijke investering niet kan worden bepaald omdat geen installaties van beperkte omvang bestaan, vormen de totale investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau aan milieubescherming te bereiken, de in aanmerking komende kosten. De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.

  • In het geval van biobrandstoffen en waterkrachtinstallaties:

    • Het om investeringen gaat voor de productie van biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen.

    • Het om investeringen gaat om bestaande installaties voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties voor geavanceerde biobrandstoffen, mits die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de nieuwe capaciteit. Biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt, zijn uitgesloten.

    • Het om waterkrachtinstallaties gaat die aan Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement voldoen.

TOELICHTING

Algemeen

Het Programma Energietransitie 2020-2025 heeft tot doel de energietransitie in de provincie Utrecht te versnellen op een haalbare en betaalbare wijze. Het verstrekken van subsidies is een belangrijk instrument voor het realiseren van deze doelstelling. Als toetsingskader voor het verstrekken van subsidies is de Uitvoeringsverordening subsidie Energietransitie provincie Utrecht (USET 2021) opgesteld. Hiermee kunnen projecten worden ondersteund die bijdragen aan de volgende meerjarendoelen:

  • -

    Inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties in de provincie Utrecht gebruiken minder energie;

  • -

    De opwekking en beschikbaarheid van duurzame energie in de provincie Utrecht is sterk toegenomen;

  • -

    De energietransitie wordt haalbaar, betaalbaar en innovatief.

De ondersteuning betreft vooral ondersteuning die nodig is om investeringen (sneller) van de grond te krijgen waarbij rekening wordt gehouden met de omgeving en draagvlak onder de inwoners van de provincie. Voor het financieren van de investeringen zelf zijn er onvoldoende provinciale middelen beschikbaar. Wel wordt een deel opgevuld door bijvoorbeeld het Energiefonds Utrecht (EFU), de investeringsfondsen van het ROM of het Nationaal Warmtefonds.

Werkwijze

Vanwege de diversiteit aan organisaties en activiteiten, die kunnen bijdragen aan het realiseren van de provinciale doelstellingen voor energietransitie, is de USET opgebouwd uit vijf paragrafen (hoofdstuk 2) met aparte ‘regelingen’ voor de verschillende doelgroepen en activiteiten (zie onderstaande tabel).

Een belangrijk algemeen uitgangspunt is dat de subsidies vooral stimulerend moet zijn om projecten van de grond te trekken door het laatste stukje financiering bij te dragen of door de aanvrager te helpen bij het verkrijgen van aanvullende financiering.

 

Paragraaf

Subsidiabele activiteiten

2.1 Energiebesparing en duurzame energieopwekking bij bewoners

a. procesinnovaties, het ontwikkelen van financieringsinstrumenten en nieuwe procesaanpakken, proposities, ontzorgingsconcepten en communicatietools voor energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking van woningen.

b. milieustudies, omgevingsanalyses, locatiestudies, haalbaarheidsstudies en financiële analyses, om te komen tot een projectplan voor het organiseren, en uitrollen van collectieve energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking van woningen;

c. project- en procesbegeleiding voor het organiseren, stimuleren en uitrollen van collectieve energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking bij bewoners door bijvoorbeeld vraagbundeling, het inzetten van nieuwe ontzorgingsconcepten of inzet van financieringsinstrumenten;

d. project- en procesbegeleiding voor het organiseren, stimuleren en uitrollen van collectieve inclusieve energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking bij bewoners door bijvoorbeeld vraagbundeling, het inzetten van nieuwe ontzorgingsconcepten of inzet van financieringsinstrumenten;

e. het uitvoeren van inclusieve projecten voor energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking van woningen.

f. het uitvoeren van projecten voor energetische renovatie van woningen met toepassing van nieuwe technieken, die potentieel van grote waarde zijn voor grootschalige verduurzaming, maar die nog geen schaalvoordelen kunnen bereiken vanuit de productie.

2.2 Stimulering energiebesparing bij bedrijven en maatschappelijke organisaties

a. initiatieven ten behoeve van de ontwikkeling van de dienstverlening met betrekking tot vergunningen, toezicht en handhaving gericht op energiebesparing bij bedrijven en maatschappelijke organisaties;

b. energiescans bij bedrijven en maatschappelijke organisaties of het begeleiden van bedrijven of maatschappelijke organisaties bij het inventariseren van maatregelen met behulp van energiescans.

2.3 Duurzame energieopwekking via collectieven en participatietrajecten

a. activiteiten die gericht zijn op kennisoverdracht en professionalisering van energiecoöperaties;

b. activiteiten die gericht zijn op regionale samenwerking, bundelen van kennis en expertise en ondersteuning van lokale energie-initiatieven waaronder energiecoöperaties;

c. activiteiten die gericht zijn op participatietrajecten met omwonenden en inwoners in verband met kleine collectieve projecten gericht op investeringen in duurzame energieopwekking of participatietrajecten gericht op het betrekken van bepaalde doelgroepen zoals jongeren;

d. activiteiten die gericht zijn op de initiatief-fase, bij oprichting van een energiecoöperatie;

e. activiteiten gericht op het realiseren van inclusieve projecten voor duurzame energieopwekking door het ontwikkelen van financieringsinstrumenten en nieuwe procesaanpakken, proposities, ontzorgingsconcepten en communicatietools;

f. activiteiten van gemeenten die gericht zijn op participatietrajecten met omwonenden en inwoners in zoekgebieden die vastgelegd zijn in de RES 1.0.

2.4 Milieustudies en consultancydiensten gericht op investeringen in duurzame energieopwekking

a. het uitvoeren van milieustudies, omgevingsanalyses, locatiestudies, haalbaarheidsstudies, financiële analyses, en andere vergelijkbare studies gericht op:

i. investeringen in energie uit duurzame warmtebronnen;

ii. investeringen in zon op daken, andere vormen van duurzame energieopwekking en energiebesparing, bij bedrijven en maatschappelijke organisaties;

iii. investeringen in de benutting van het potentieel aan duurzame energieopwekking van infrastructuur en grondstroken langs infrastructuur.

b. Consultancydiensten gericht op het ondersteunen, adviseren en begeleiden van de aanvrager bij de voorbereiding van de onder a bedoelde investeringsprojecten.

2.5 Innovatie (haalbaarheidsstudies en pilots)

a. het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie;

b. een pilotproject.

 

 

Doelen

De activiteiten dragen bij aan de volgende strategische doelen van het programma:

  • 1.

    Inwoners besparen meer energie door goede ondersteuning van gemeenten, woningcorporaties en Verenigingen van Eigenaren;

  • 2.

    De energietransitie wordt beter betaalbaar voor iedereen door passende financiële instrumenten;

  • 3.

    Bedrijven besparen meer energie door goede informatievoorziening, toezicht en handhaving;

  • 4.

    Maatschappelijke organisaties besparen meer energie doordat ze goed worden ondersteund door energiecoaches;

  • 5.

    Meer dakeigenaren leggen zonnepanelen op hun dak door actieve stimulering en ontzorging en verbeteringen in de businesscase;

  • 6.

    Snellere groei van duurzame energieopwekking wordt mogelijk door regionale energiestrategieën en het benutten van de infrastructuur;

  • 7.

    Inwoners doen meer mee en profiteren meer van de energietransitie door participatietrajecten en energiecoöperaties;

  • 8.

    Het aandeel duurzame warmtebronnen voor de verwarming van gebouwen is groter.

Aanvragen zullen op volgorde van binnenkomst via een doorlopende openstelling behandeld worden totdat het subsidieplafond, het maximum aan totaal te verlenen subsidies, van € 6 mln. is bereikt. Voor garanties wordt een apart plafond ingesteld van € 3,25 mln. Dit is het maximum aan leningen waar de provincie garant voor wil staan voor nieuwe (financierings)instrumenten voor energiebesparende maatregelen en duurzame energieopwekking van woningen. Leningen worden vooralsnog niet verstrekt. De looptijd van USET 2021 ligt tussen 19 juli 2021 en 30 juni 2024.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

De in deze verordening gebruikte specifieke begrippen en verwijzingen staan in dit artikel.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan de meerjarendoelen van het provinciaal programma voor de Energietransitie.

De subsidiabele activiteiten zijn uitgewerkt in hoofdstuk 2 in vijf verschillende regelingen.

Artikel 3 Nadere subsidiecriteria

Lid 1

Bij een aanvraag voor subsidie wordt door de provincie beoordeel d of de subsidie aantoonbaar bijdraagt aan het mogelijk maken van het project. Als een project al gestart is of er zijn andere bronnen, zoals private financiers en andere subsidieregelingen, die voldoende kunnen bijdragen aan het project, dan wordt het verstrekken van de subsidie als onvoldoende stimulerend of additioneel gezien. Dit kan leiden tot een afwijzing.

Lid 2

USET 2021 biedt de mogelijkheid voor zogenaamde financieringsinstrumenten. Dat zijn bijvoorbeeld leningen en garanties. In de regeling in paragraaf 2.1, Energiebesparing en duurzame energieopwekking bij bewoners, is de enige mogelijkheid opgenomen voor het aanvragen van een garantie.

 

Voordat het financieringsinstrument kan worden verstrekt, wordt de aanvraag getoetst aan de voorwaarden van het provinciale financieringsbeleid (vastgesteld op 4 maart 2020). Met deze toetsing wordt beoordeeld of de provincie een financieel of juridisch risico loopt na het afgeven van een dergelijk instrument. In bijlage I van deze regeling staan de belangrijkste criteria opgesomd waaraan getoetst wordt.

Lid 3

De volgende algemene subsidiecriteria zijn van toepassing:

 

Sub a Het project heeft een hoge mate van effectiviteit

Een project is effectief als de beoogde projectresultaten van toegevoegde waarde zijn voor de gestelde ambities/doelen van het Programma Energietransitie. Het gaat dan vooral om het meetbare effect in termen van bijvoorbeeld (toekomstige) broeikasgasreductie. Voor alle projecten zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project bijdraagt aan (toekomstige) CO2-reductie. Met toekomstige CO2-reductie wordt bedoeld het beoogde effect van de investeringen waarmee bepaalde activiteiten verband houden. USET 2021 is geen investeringsregeling maar een regeling dat met name gericht is op de voorbereiding van investeringen en maatregelen, bijvoorbeeld door het uitvoeren van milieustudies, financiële analyses, haalbaarheidsstudies en participatietrajecten. Bij dergelijke aanvragen moet aannemelijk worden gemaakt dat de investeringen die voorbereid worden leiden tot CO2-reductie.

 

Sub b Het project heeft een hoge mate van haalbaarheid

Hierbij wordt getoetst of de aanvrager erin zal slagen een project te voltooien. Bij een samenwerking zal ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt getoetst aan de hand van de volgende aspecten:

  • Kwaliteit procesplan voor samenwerking of projectplan; De kwaliteit van een project- of procesplan wordt getoetst aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

  • Oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt; Hieruit moet blijken of de aanvrager zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde projectdoel.

  • Oriëntatie op het verdienmodel en marktpotentieel; Hieruit moet blijken of de aanvrager zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het verdienmodel achter het project. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie en kostenstructuur.

  • In het geval van een aanvraag door een samenwerkingsverband, kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau; De kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van het project.

Voor eenvoudige aanvragen, bijvoorbeeld studies, met weinig samenwerkende partijen en met een eenvoudig procesbeschrijving en duidelijk eindresultaat hoeven deze aspecten niet uitgebreid onderbouwd te worden.

 

Sub c De activiteit is innovatief van aard en heeft voldoende potentie om tot een grote uitrol te leiden

Met innovativiteit wordt met name het vernieuwende van het idee of propositie voor de provincie Utrecht bedoeld dat in de praktijk gebracht wordt. Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen ten opzichte van bestaande producten, diensten of methodes. Daarbij worden de volgende aspecten meegenomen:

  • Technisch, sociaal of financieel grensverleggend karakter van de innovatie; Dit is een toets op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve de puur technische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij.

  • Transitie karakter van de innovatie; Met dit aspect wordt de innovatie getoetst op de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een energiezuinige/neutrale provincie. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

  • Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband; Op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

  • Toepasbaarheid; Indien de innovatie al in concept al is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie getoetst op het oplossend vermogen van het project en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

  • De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is; Onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben.

 

Sub d Het project bestaat uit meerdere samenwerkingspartijen zoals gemeenten, inwoners, onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden

De energietransitie raakt een veelheid aan (uiteenlopende) belangen en vraagt om nauwe samenwerking in de provincie Utrecht. Met samenwerking wordt meer bedoeld dan alleen het inschakelen van een adviseur. Het gaat om de basis van waaruit een energieproject is opgericht. Getoetst wordt of er bijvoorbeeld sprake is van een brede basis is onder de samenwerkende partijen waarin meerdere actieve en diverse samenwerkingspartijen deelnemen.

 

Het samenwerkingsverband kan meerdere soorten taken omvatten:

  • Strategische taken/activiteiten: gericht op het ontwikkelen, agenderen, afstemmen over of maken van keuzes met betrekking tot een gezamenlijke probleemdefinitie van een opgave en de richting (visie) of de kaders waarbinnen de opgave te realiseren.

  • Tactische taken/activiteiten: gericht op beleidsvorming en (concrete) planvorming binnen een sectorale opgave.

  • Operationele taken/activiteiten: gericht op uitvoerende dienstverlening of bedrijfsvoering.

 

Sub e Uit het project blijkt de intentie om een breed publiek te bereiken, om verduurzamingsmaatregelen voor lagere inkomens bereikbaar te maken of de betrokkenheid van burgers te vergroten

 

De energietransitie raakt een veelheid aan (uiteenlopende) belangen en vraagt om een brede basis van acceptatie. Getoetst wordt of een project of propositie bijdraagt aan de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie.

Daarnaast kan het ook gaan om de algemene betrokkenheid van burgers en hun belangen. Daarin kan het gaan om belangen die te maken hebben met bijvoorbeeld het behoud van natuurlijke, culturele en landschappelijke kwaliteiten binnen de provincie Utrecht. Getoetst wordt of er actief gezocht wordt naar draagvlak.

Artikel 4 Subsidievorm

Lid 1

In dit artikel is aangegeven in welke vorm de subsidie wordt verstrekt. Onder “subsidie” wordt verstaan élke bijdrage die wij leveren waar een andere partij voordeel van ondervindt. Dus niet alleen subsidie in de vorm van een daadwerkelijke financiële bijdrage, maar ook financieringsinstrumenten zoals garantstellingen. De mogelijkheid tot het aanvragen van een garantstelling wordt per geval aangegeven in de specifieke regelingen in hoofdstuk 2. Reden hiervoor is dat niet elke activiteit zich leent voor een dergelijke vorm van financiering. De provincie zal dergelijke aanvragen beoordelen op basis van de richtlijn voor financieringsinstrumenten (Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 4 april 2020 (PS2020FAC04). De provincie zal onder andere beoordelen of er sprake is van een publiek belang en marktfalen. Het verstrekken van financieringsinstrumenten is op zichzelf geen provinciale taak en wordt daarom zoveel mogelijk overgelaten aan de markt. Dit om ongewenste marktverstoring te voorkomen en vanuit het principe dat private partijen de zaken onderling vanuit hun eigen verantwoordelijkheid beter (kunnen) regelen, zonder tussenkomst van de provincie. Indien de provincie besluit tot het verlenen van een financieringsinstrument, is er meestal sprake van een financieel of juridisch risico. Hiervoor zal de provincie moeten zoeken naar een passende dekking (door bijvoorbeeld rente of premies) of waarborgen eisen.

Artikel 5 Subsidieontvanger

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan een rechtspersoon. Dit kan bijvoorbeeld een Besloten Vennootschap (BV), een stichting, vereniging, coöperatie of een publiekrechtelijke instelling zijn. In het geval van een samenwerking tussen meerdere rechtspersonen treedt er één op als penvoerder.

Artikel 6 Subsidieaanvraag

Lid 1

Vanuit het oogpunt van flexibiliteit en maatwerk kunnen aanvragen gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend. Hierdoor kan een subsidie worden toegekend op het moment dat dit het meest efficiënt is voor het project en het grootste effect wordt bereikt.

Lid 2 sub a

Om een financieringsinstrument in te kunnen zetten is het noodzakelijk om de businesscase van de aanvrager te beoordelen. Hierbij wordt gekeken of de businesscase haalbaar is (op basis van de meerjarenprognose) en de (investerings)begroting realistisch, sluitend en voldoende gespecificeerd is. Ook wordt gekeken en of de aanvrager financieel gezond is en voldoende zekerheden kan bieden via bijvoorbeeld een pandrecht.

Lid 2 sub b

Financieringsinstrumenten worden alleen door de provincie ingezet wanneer er sprake is van marktfalen. Dit dient te worden aangetoond. Bij aanvraag van een financieringsinstrument dient de aanvrager daarom aan te geven welke financieringsmogelijkheden zijn onderzocht, zoals fondsenwerving, sponsoring en bijdragen van andere overheden of particulieren.

 

In het geval van een aanvraag voor een financieringsinstrument moet de aanvrager bewijsstukken opleveren dat er pogingen zijn ondernomen bij minimaal twee bancaire instellingen en dat die aanvragen zijn afgewezen. Bij een garantstelling kan het ook gaan om een aanvraag bij een waarborgfonds zoals de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) of Waarborgfonds Eigen Woning (WEW). Een financieringsinstrument wordt niet afgegeven als er niet getoetst kan worden of er sprake is van marktfalen.

Artikel 7 Subsidieplafond

Lid 1

Het programma Energietransitie focust zich op de aanpak in de periode tot 2025. Het plafond van € 6 mln. is daarom beschikbaar tot en met 2024.

Lid 2

Voor renovatieprojecten waarbij sprake is van een vernieuwende aanpak, zoals gebouwgebonden financiering, biedt de provincie de mogelijkheid om garantstellingen te verstrekken. Voor deze projecten is een plafond vastgesteld van maximaal € 3,25 mln. waar de provincie garant voor wil staan.

Artikel 8 Subsidieverlening

Lid 1

Om vanaf het begin van de openstelling in te spelen op de vraag naar subsidie, worden de aanvragen op volgorde van datum van ontvangst verleend. Als datum van ontvangst geldt de datum waarop de subsidie volledig is. Indien de situatie zich voordoet dat op een bepaalde dag meerdere aanvragen binnenkomen en daardoor het subsidieplafond wordt overtekend, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen door middel van loting plaats. Dit is voorgeschreven in de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht (artikel 6, derde en vierde lid). Dit is het geval als op dezelfde dag volledige aanvragen binnenkomen waardoor het plafond wordt overtekend.

Lid 2

Financieringsinstrumenten vragen om maatwerk als het gaat om de afspraken die tussen de provincie en de aanvrager gemaakt moeten worden. Het kan dan gaan om afspraken over bijvoorbeeld de looptijd van het instrument, aflossingsschema’s, rente, premie of zekerheden die de aanvrager moet bieden. Dit wordt vastgelegd in een aparte overeenkomst.

Artikel 9 Weigeringsgrond

 

Sub a

Bij de aanleg van zonnevelden of het plaatsen van windmolens en andere installaties voor hernieuwbare energie is altijd een vergunning nodig. Dergelijke vergunningen worden afgegeven op grond van vastgestelde verordeningen. De kaders in deze verordeningen zijn voortdurend in ontwikkeling en kunnen achterlopen op het ruimtelijk beleid. GS kunnen in dergelijke gevallen een aanvraag weigeren. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een milieustudie voor een zonneveld waarvan op voorhand de aanleg niet kansrijk is.

 

Sub b Voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn alle benodigde vergunningen ontvangen

Het project moet voldoen aan alle wettelijke vereisten met de bijbehorende noodzakelijke vergunningen en ontheffingen dan wel geldende gedragscodes. Hierbij is o.a. relevant de Provinciale Ruimtelijke Verordening (en als de Omgevingswet van kracht wordt de Provinciale Omgevingsverordening), de benodigde ontheffingen op basis van de Wet Natuurbescherming (Wnb) en bijbehorende provinciale beleidsregels en verordeningen, die verstoring van beschermde soorten, aantasting van leefgebieden en waardevolle houtopstanden en bosgroeiplaatsen verbieden. Daarnaast is ook van belang het afwegingskader dat gehanteerd wordt bij ingrepen die van invloed zijn op het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

 

Sub c

Wanneer een aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert, is dit een grond om de subsidie te weigeren op grond van EU-staatssteunregels. Een onderneming wordt beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen.

 

Sub d

Voor een aantal van de subsidiabele activiteiten geldt een maximumpercentage van de subsidiabele kosten, bijvoorbeeld 50% voor milieustudies en 50% voor consultancykosten. Deze maximumpercentages zijn gebaseerd op Europese Staatssteunregels. Subsidie kan worden geweigerd als de aanvrager voor dezelfde activiteiten subsidie ontvangt van een andere overheid waardoor er een hogere percentage aan subsidie verkregen wordt dan wettelijk is toegestaan.

 

Sub e

Bepaalde vormen van biomassa en bepaalde toepassingen daarvoor zijn uitgesloten in deze verordening. Dit betekent dat ook milieustudies, onderzoek en andere soorten activiteiten die gericht zijn op de hier genoemde installaties en producties zullen worden geweigerd.

 

Sub f

Subsidie wordt geweigerd voor investeringen in ondernemingen om te laten voldoen aan vastgestelde Europese regelgeving.

Artikel 10 Algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger

De provincie wil activiteiten die tot nieuwe inzichten en kennis leiden, zoveel mogelijk kunnen gebruiken voor het algemeen belang. Dit kan ook door aan succesvolle projecten extra publiciteit te geven. In beide gevallen wordt altijd overlegd met de initiatiefnemer.

Artikel 11 Europese regelgeving

Bij het verlenen van subsidies (in welke vorm dan ook) kan sprake zijn van staatssteun. Om te beoordelen of hier sprake van is, wordt de aanvraag getoetst aan onderstaande, cumulatieve criteria (art. 107 lid 1 VWEU):

  • de steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;

  • de steun wordt door staatsmiddelen bekostigd;

  • deze staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via normale commerciële weg zou zijn verkregen (non-marktconformiteit);

  • de maatregel is selectief: het geldt voor één of enkele ondernemingen, een specifieke sector/regio;

  • de maatregel vervalst de mededinging (in potentie) en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.

Sub a De-minimissteun

Wanneer de subsidie of het subsidie-equivalent in termen van rente- of premievoordeel per onderneming minder bedraagt dan € 200.000, kan op grond van de de-minimisverordening besloten worden dat er geen sprake is van staatssteun. Om hieronder te kunnen vallen moet alle steun die de aanvrager onder de de-minimisverordening over een periode van drie jaar ontvangen heeft, cumulatief, minder dan € 200.000 bedragen.

 

Lid 2 Groepsvrijstellingsverordening

De Europese Commissie heeft bepaald dat voor een aantal categorieën van projecten, op het gebied van bijvoorbeeld energie en innovatie, aanmelding (goedkeuring) van staatsteun niet nodig is; een kennisgeving en de daarmee gepaard gaande publicatie van de steunmaatregel in het Europees publicatieblad zijn voldoende. Deze steuncategorieën worden beschreven in de zogenoemde Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV).

Hoofdstuk 2 Bijzondere categorieën subsidies

Artikelen 12 t/m 16 van paragraaf 2.1 Energiebesparing en opwek bij bewoners

De vraag naar energie voor het verwarmen van woningen in de provincie Utrecht is groot. Zowel bij bestaande bouw als bij nieuwbouw zijn mogelijkheden voor het versnellen van energiebesparing en de verduurzaming van de warmte en elektriciteitsvoorzieningen van woningen.

Om bestaande woningen energieneutraal te maken zijn vaak woningrenovaties nodig. Om de kostprijs hiervan te verlagen en het financieel haalbaar te maken voor de corporaties én de bewoners, is het nodig dat grote aantallen vergelijkbare woningen in de markt worden gezet. Om deze opschaling mogelijk te maken kunnen gemeenten, woningcorporaties, verenigingen van eigenaren, maatschappelijke organisaties, energiecoöperaties of andere bewonersinitiatieven of een samenwerkingsverband van deze partijen subsidie aanvragen voor zes instrumenten aangeboden:

Procesinnovatie en het ontwikkelen van financieringsinstrumenten en nieuwe procesaanpakken, proposities, ontzorgingsconcepten en communicatietools

Om bepaalde groepen bewoners te bereiken en te verleiden tot het energiezuiniger maken van hun woningen, zijn nieuwe aanpakken nodig. Het kan gaan om het ontwikkelen van nieuwe communicatietools tot volledig uitgewerkte ontzorgingsconcepten voor een renovatieaanpak. Dat kan ook in het kader van een wijkaanpak van een gemeente. Het helpt als dergelijke proposities aansluiten bij de behoeften van bewoners en hun financiële draagkracht. Een financieringsinstrument, zoals een vorm van gebouwgebonden financiering, kan daarbij helpen. De subsidie is bedoeld voor de ontwikkelkosten van nieuwe instrumenten tot maximaal 75% van de subsidiabele loon en inhuurkosten, tot een bedrag van maximaal € 200.000.

 

Voor opschaling van energiebesparende maatregelen zijn aspecten als leveringszekerheid, het verminderen van faalkosten, het beter afstemmen van verschillende bedrijfsprocessen essentieel. Activiteiten gericht om in samenwerking nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode te ontwikkelen zijn subsidiabel. Dit kan ook door bijvoorbeeld het organiseren van een gezamenlijke kennisbasis tussen opdrachtgevers, leveranciers en producenten.

Milieustudies, omgevingsanalyses, locatiestudies, haalbaarheidsstudies en financiële analyses, om te komen tot een projectplan

Bij het treffen van collectieve energiebesparende maatregelen kan het noodzakelijk zijn de impact op de omgeving te onderzoeken. Dit is het geval bij aanpassingen van gebouwen die gevolgen hebben op het leefgebied van beschermde soorten. Maar ook andere milieuaspecten zoals asbest en het voorkomen van geluidshinder hebben invloed op de scenariokeuzes bij een renovatieproject. Het doorrekenen van de financiële gevolgen, zoals het uitwerken van een business case kan dan helpen bij het besluitvormingsproces.

Project- en procesondersteuning al dan niet in combinatie met de uitvoering van renovaties

Gemeenten, verenigingen van eigenaren en maatschappelijke organisaties kunnen subsidie aanvragen voor het organiseren, stimuleren en uitrollen van een bepaalde aanpak om energiebesparende maatregelen te treffen. Het kan gaan om een lichte variant waarbij voornamelijk communicatietools worden ingezet, tot uitgewerkte proposities met daaraan gekoppelde financieringsinstrumenten zoals een vorm van gebouwgebonden dienst. De subsidie is bedoeld voor de proceskosten en bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele loon- en inhuurkosten, tot een bedrag van maximaal € 100.000 (maximaal € 25.000 voor aanvragen van Verenigingen van eigenaren). Voor kosten die door ondernemingen (bijvoorbeeld een verhuurder) worden gemaakt gelden aanvullende voorwaarden die te maken hebben met EU-staatsteunregels. Het kan gaan om milieustudies die integraal onderdeel vormen van een procesaanpak die voldoen aan de voorwaarde van artikel 49 van de Agvv of om procesondersteuning indien de aanvrager kan verklaren dat de subsidie geoorloofd is overeenkomstig de voorwaarden van de-minimissteun. Bij aanvragen door Verenigingen van eigenaren kan bovenstaande het geval zijn als het appartement niet het hoofdverblijf van de eigenaar is en het wordt verhuurd. Dan vindt er een staatssteuntoets plaats op basis van de individuele eigenaar vaan het appartementsrecht. Dit kan gevolgen hebben voor de uiteindelijke subsidie.

 

Voor het daadwerkelijk uitrollen van renovaties op basis van nieuwe proposities door bijvoorbeeld een innovatief financieringsinstrument te gebruiken kan een aanvraag voor een garantstelling worden ingediend tot maximaal € 1.500.000 van de renovatiekosten. Dergelijke aanvragen worden beoordeeld aan de hand van het provinciaal financieringsbeleid. Er moet bijvoorbeeld aangetoond worden dat er geen banken zijn die bereid zijn te investeren in het project zonder een overheidsgarantie of garantie van een bestaand waarborgfonds.

Project- en procesondersteuning al dan niet in combinatie met de uitvoering van renovaties vanuit een inclusieve aanpak

Voor projecten gericht op de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie door bewoners die niet zomaar mee kunnen doen aan de energietransitie die voldoen aan de criteria uit Artikel 13 lid 3, kan tot een bedrag van € 450.000 aangevraagd worden. Ook kan het subsidiepercentage oplopen tot maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor gemeentelijke projecten. Hiermee wil de provincie een extra stimulans geven aan grote collectieve projecten waarin wordt gestreefd naar inclusiviteit, door ervoor te zorgen dat iedereen mee kan doen met het wegnemen van financiële of andere participatie barrières. Voor kosten die door ondernemingen (bijvoorbeeld een verhuurder) worden gemaakt gelden lagere percentages. Hier gelden dezelfde voorwaarden en toetsen in verband met staatsteun als bij de projecten die vallen onder artikel 12 onder c voor project en procesondersteuning.

Uitvoeren van renovaties bij inclusieve projecten

Aanvullend of als afzonderlijk project kan subsidie aangevraagd worden voor de onrendabele top van investeringen in woningen die gericht zijn op de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie door bewoners die niet zomaar mee kunnen doen aan de energietransitie en die voldoen aan de criteria uit Artikel 13 lid 3. Het kan gaan om een extra bijdrage per woning van maximaal € 2.500 tot maximaal 20% van de kosten voor materialen en installaties. Het gaat om aanvragen voor maximaal 100 te renoveren woningen.

Uitvoeren van energiebesparende maatregelen met nieuwe (circulaire)technieken

Om de toepassing van nieuwe (circulaire)technieken te stimuleren die zorgen voor meer besparing (bijvoorbeeld door een hogere isolatiewaarde), en in potentie wel opgeschaald kunnen worden maar die schaalvoordelen nu niet hebben kunnen gebouweigenaren een aanvraag doen voor een extra bijdrage per woning van maximaal € 2.500 tot maximaal 20% van de kosten voor materialen en installaties. Het gaat om aanvragen voor maximaal 100 te renoveren woningen.

Artikelen 17 t/m 21 van paragraaf 2.2 Stimuleringsregeling energiebesparing bij bedrijven en maatschappelijke organisaties

Ontwikkeling van de dienstverlening met betrekking tot vergunningen, toezicht en handhaving

Gemeenten en omgevingsdiensten kunnen subsidie aanvragen om, naast hun wettelijke taken bij de vergunningverlening en handhaving op het gebied van de wettelijk minimaal verplichte maatregelen (bijvoorbeeld op basis van de Wet Milieubeheer), aanvullende diensten ontwikkelen om bedrijven te stimuleren bovenwettelijke maatregelen te treffen. Hiervoor is maximaal 75% van de subsidiabele loon of inhuurkosten subsidiabel tot een maximum van € 50.000.

Stimuleren van energiescans en advies bij het inventariseren van energiemaatregelen

Gemeenten, omgevingsdiensten, collectieven (bijvoorbeeld branche- en koepelorganisaties) van bedrijven of maatschappelijke organisaties kunnen subsidie aanvragen voor het inventariseren van maatregelen op het vlak van energiebesparing en gebouwgebonden opwekking van duurzame energie met behulp van energiescans. Het gaat bij omgevingsdiensten bijvoorbeeld om stimulerend toezicht op bedrijven en maatschappelijke organisaties. Deze activiteiten kunnen niet door individuele bedrijven of maatschappelijke organisaties aangevraagd worden. Hiervoor is maximaal 50% van de subsidiabele loon of inhuurkosten subsidiabel tot een maximum van € 100.000. Bij het aanvragen dient rekening te worden gehouden met een maximum van € 1000,- als co-financiering per bedrijfsadvies of scan. De projectkosten bestaan voor maximaal 80% uit de kosten voor de bedrijfsscans. De overige 20% is voor organisatie, werving van deelnemers, communicatie, monitoring en verslaglegging in het kader van het project. Ook zijn de erkende maatregelen zoals bedoeld in bijlage 10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer het minimale wat inzichtelijk moet worden gemaakt met de energiescans en uitvoering van deze maatregelen is wettelijk verplicht. Uiteraard worden bedrijven en maatschappelijke instellingen gestimuleerd om daarnaast ook bovenwettelijke energiemaatregelen te treffen.

Artikelen 22 t/m 26 van paragraaf 2.3 Duurzame energieopwekking via collectieven en participatietrajecten

De provincie Utrecht vindt het belangrijk dat de inwoners mee kunnen doen en profiteren van de energietransitie. Ook in het Klimaatakkoord wordt de noodzaak van participatie onderstreept. Intussen zijn er binnen de provincie verschillende initiatieven ontstaan en verschillende energiecoöperaties opgericht. Om deze initiatieven te helpen bij het professionaliseren en het realiseren van energieprojecten worden zes instrumenten aangeboden:

Kennisoverdracht- en professionalisering

Energiecoöperaties of andere bewonersinitiatieven beginnen vaak als een groep vrijwilligers die collectief een energievoorziening wil realiseren. Vaak missen ze de kennis en ervaring om energieprojecten te ontwikkelen en uit te voeren. Organisaties die hiervoor expertise en ervaring willen bundelen en aan willen bieden aan dergelijke initiatieven kunnen subsidie aanvragen tot maximaal 75% van de subsidiabele kosten en tot een bedrag van maximaal € 200.000.

Samenwerking, bundeling van kennis en ondersteuning

Energiecoöperaties en andere bewonersinitiatieven die zoeken naar samenwerking met als doel hun bedrijfsprocessen te stroomlijnen, te bundelen of te professionaliseren kunnen subsidie aanvragen tot maximaal 75% van de subsidiabele kosten en tot een bedrag van maximaal € 200.000.

Participatietrajecten met omwonenden en inwoners in verband met kleine collectieve projecten

Met name gemeenten en maatschappelijke organisaties houden zich bezig met het creëren van draagvlak voor de energietransitie. Door participatietrajecten voor duurzame energie-initiatieven te organiseren wordt het besef van eigenaarschap onder inwoners en bedrijven voor de energietransitie op de lange termijn gestimuleerd. Subsidie kan worden aangevraagd tot maximaal 75% van de subsidiabele kosten en tot een bedrag van maximaal € 100.000.

Oprichten van een energiecoöperatie

Beginnende energiecoöperaties kunnen maximaal € 15.000 aanvragen om op te starten. Hiermee kan alles wat noodzakelijk is aan proceskosten voor de oprichting van een energiecoöperatie worden vergoed.

Inclusieve energieprojecten

Voor projecten gericht op de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie door bewoners die niet zomaar mee kunnen doen aan de energietransitie is het deelnemen in collectieve projecten voor duurzame energieopwekking een mogelijkheid. Hiervoor zijn nieuwe aanpakken nodig. Het kan gaan om het ontwikkelen van nieuwe communicatietools en proposities. Dat kan ook in het kader van een wijkaanpak van een gemeente. Het helpt als dergelijke proposities aansluiten bij de behoeften van bewoners en hun financiële draagkracht. De subsidie is bedoeld voor de ontwikkelkosten van nieuwe instrumenten tot maximaal 75% van de subsidiabele loon en inhuurkosten, tot een bedrag van maximaal € 200.000. Hiermee wil de provincie een extra stimulans geven aan grote collectieve projecten waarin wordt gestreefd naar inclusiviteit, door ervoor te zorgen dat iedereen mee kan doen met het wegnemen van financiële of andere participatie barrières.

Participatietrajecten zoekgebieden RES 1.0

Gemeenten kunnen maximaal € 20.000 aanvragen voor het organiseren van participatietrajecten onder de eigen inwoners of direct omwonenden van grootschalige zon of windprojecten die in de zoekgebieden van de Regionale Energie Strategieën (RES 1.0) opgenomen zijn.

Artikelen 27 t/m 31 van paragraaf 2.4 Milieustudies en consultancydiensten gericht op investeringen in duurzame energieopwekking

Duurzame warmte

Verschillende partijen kunnen maximaal 50% van de kosten voor omgevingsanalyses, milieustudies, haalbaarheidsonderzoeken, financiële analyses en locatieonderzoeken tot een maximum van € 50.000 aanvragen. In het geval de aanvrager geen onderneming is, dan wel een kleine- of middelgrote onderneming is, dan kan een hogere subsidiepercentage van toepassing zijn. De subsidie is met name bedoeld om de effecten van deze vormen van duurzame energiewinning op de fysieke leefomgeving te onderzoeken en daarbij te onderzoeken of er een haalbare business case kan worden gevonden. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor studies gericht op nieuwe installaties waarvan de bijkomende investeringskosten duidelijk vast te stellen zijn. Zie hiervoor bijlage II voor de berekeningsvarianten voor investeringen.

Energieopwekking en energiebesparing, bij bedrijven en maatschappelijke organisaties

Gemeenten en collectieven van bedrijven of maatschappelijke organisaties kunnen maximaal 50% van de kosten voor omgevingsanalyses, milieustudies, haalbaarheidsonderzoeken, financiële analyses en locatieonderzoeken tot een maximum van € 50.000 aanvragen. In het geval de aanvrager geen onderneming is, of uit kleine- of middelgrote ondernemingen bestaat, kunnen hogere subsidiepercentages van toepassing zijn. Zonnepanelen op daken (zon op dak) is een breed gedragen oplossing voor het opwekken van duurzame energie. Het blijkt dat eigenaren van geschikte daken vaak door gebrek aan kennis en onafhankelijk advies, problemen bij het verkrijgen van netwerkaansluitingen of financiering, terughoudend zijn bij het benutten van hun daken voor zonne-energie. De subsidie is bedoeld om de effecten van deze vormen van duurzame energiewinning op de fysieke leefomgeving te onderzoeken en daarbij te onderzoeken of er een haalbare business case kan worden gevonden. Ook kan de subsidie worden gebruikt om bespaaroplossingen te onderzoeken bij vergaande verduurzamingsinvesteringen.

Een collectief kan een branche- of koepelorganisatie zijn maar ook een projectmatig samenwerkingsverband van meerdere bedrijven of van maatschappelijke organisaties.

Duurzame energieopwekking van infrastructuur

Verschillende eigenaren van infrastructuur of parkeervoorzieningen kunnen maximaal 50% van de kosten voor omgevingsanalyses, milieustudies, haalbaarheidsonderzoeken, financiële analyses en locatieonderzoeken tot een maximum van € 50.000 aanvragen. In het geval de aanvrager geen onderneming is, dan wel een kleine- of middelgrote onderneming is, dan kan een hogere subsidiepercentage van toepassing zijn. De subsidie is met name bedoeld om de effecten van deze vormen van duurzame energiewinning op de fysieke leefomgeving te onderzoeken en daarbij te onderzoeken of er een haalbare business case kan worden gevonden. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor studies gericht op nieuwe installaties waarvan de bijkomende investeringskosten duidelijk vast te stellen zijn. Zie hiervoor bijlage II voor de berekeningsvarianten voor investeringen in hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en investeringen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen.

Consultancydiensten

Voor het inhuren van externe consultants voor het voorbereiden van een investeringsproject gericht op duurzame warmte, energieopwekking en energiebesparing bij bedrijven en maatschappelijke organisaties enduurzame energieopwekking van infrastructuur kan maximaal 50% van de subsidiabele kosten worden aangevraagd tot een maximum van € 50.000.

Ondernemingen kunnen deze subsidie aanvragen als ze als kmo’s kwalificeren. De consultancydiensten mogen niet van permanente of periodieke aard zijn, noch tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming behoren, zoals routinematig belastingadvies, gangbare juridische dienstverrichting, of reclame.

Artikelen 32 t/m 38 van paragraaf 2.5 Innovatie (haalbaarheidsstudies en pilots)

Haalbaarheidsstudies

Om de haalbaarheid van een innovatieproject te onderzoeken kan € 10.000 tot een maximum van 50% van de subsidiabele kosten aangevraagd worden. In het geval de aanvrager geen onderneming is, dan wel een kleine- of middelgrote onderneming is, dan kan een hogere subsidiepercentage van toepassing zijn. De haalbaarheidsstudie is gericht om een innovatieproject voor te bereiden voor de in de regeling genoemde technologiegebieden. Het doel van een dergelijke studie is om de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn. Van belang is dat de innovatie potentie heeft tot grote uitrol in de provincie Utrecht. De aanvrager mag niet eerder een subsidie voor een haalbaarheidsstudie vanuit deze regeling ontvangen hebben.

 

Het doel is om meer inzicht te krijgen de haalbaarheid van innovaties die bij kunnen dragen aan de versnelling van de energietransitie in de provincie Utrecht, zodat een (beter) onderbouwde beslissing kan worden genomen over de vervolgstappen.

Pilotprojecten

Ondernemers en kennisinstellingen kunnen als projectmatig samenwerkingsverband een aanvraag doen voor een experimentele pilot tot maximaal 40% van de subsidiabele kosten en maximum van € 50.000. Indien één van de partijen geen onderneming, kleine- of middelgrote onderneming is dan kan per deelnemende organisatie een hogere subsidiepercentage van toepassing zijn op de kosten die ze als individuele deelnemer maken. De pilot moet gericht zijn op de in de regeling genoemde technologiegebieden. Van belang is dat de innovatie potentie heeft tot grote uitrol voor de provincie, dat de (fysieke) locatie van de pilot zich binnen de provincie bevindt, er door de pilot ook echt verbetering tot stand komt van een product, proces of dienst of dat er nieuwe toepassingen van een product, proces of dienst worden ontwikkeld. Het effect op bodem, water en milieu mag ook niet nadelig uitpakken. Dit zijn voorwaarden die, indien de aanvrager dat onvoldoende kan aantonen, tot een weigering van de subsidie kunnen leiden. De aanvrager mag niet eerder een subsidie voor een pilotproject vanuit deze regeling ontvangen hebben.

 

Het doel is om innovatie te stimuleren door in de provincie Utrecht een aantal pilots van energie-innovaties te realiseren die bij kunnen dragen tot het versnellen van de energietransitie in Utrecht.

Naar boven