33 033 Wapen- en munitiebezit

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 maart 2012

Op 9 april 2011 werd heel Nederland geschokt door het tragische schietincident in Alphen aan den Rijn. Voor de nabestaanden en de gewonden zijn de gevolgen bijna één jaar na dato nog dagelijks voelbaar.

Naar aanleiding van dit drama heb ik de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) verzocht een onderzoek uit te voeren naar het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit. In de hierop volgende beleidsreactie heb ik uw Kamer op 27 oktober 2011, mede namens mijn ambtgenote van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ingelicht over mijn plan van aanpak om het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit te versterken.1 Over het uit de schietsport weren van het wapentype dat de dader gebruikte, zou ik u in februari informeren. De afspraken die ik met de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA) heb gemaakt, hebben evenwel een bredere strekking. Ik hecht er daarom aan u, mede namens mijn ambtgenote van VWS, nu te informeren over het pakket van maatregelen dat de KNSA en ik zullen nemen zodat deze in onderlinge samenhang kunnen worden bezien. Mede namens mijn ambtgenote van VWS zal ik u verder, met het oog op het Algemeen Overleg met uw Kamer op 4 april aanstaande, op hoofdlijnen informeren over de vorderingen betreffende de maatregelen op de overige hoofdpunten van de beleidsreactie.

1. Overeenkomst met de KNSA

Gezamenlijke verantwoordelijkheid

De KNSA is de koepel van alle schietsportverenigingen in Nederland en is daardoor een belangrijke partner in het stelsel ter beheersing van het legale wapenbezit. De KNSA en ik zijn het erover eens dat het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit ertoe dient om de kans op het misbruik van wapens in legaal bezit zo veel mogelijk te beperken, waarbij tegelijkertijd de schietsport niet onnodig wordt ingeperkt. Wij vinden het daarbij van groot belang dat alle betrokkenen in het stelsel, waaronder de KNSA en haar leden – de schietsportverenigingen – hun verantwoordelijkheid nemen om dit te bereiken.

In constructieve samenwerking met de KNSA heb ik afspraken gemaakt over een uitgebreid pakket van maatregelen die raken aan de uitoefening en de organisatie van de schietsport, waaronder de in de schietsport te schieten disciplines en de hiervoor te gebruiken wapens. De achtergrond van de maatregelen is steeds de zuivere schietsportbeoefening centraal te stellen en het risico op misbruik van legale schietsportwapens zo veel mogelijk te beperken. Ik realiseer mij dat de maatregelen op onderdelen een beperking van de schietsportbeoefening betekenen. Daarmee worden ook de integere beoefenaars van deze sport getroffen. Ik acht de maatregelen evenwel noodzakelijk om een stelsel van legaal wapenbezit te creëren dat de samenleving een voldoende robuust niveau van veiligheid biedt.

De maatregelen bestaan deels uit aanpassing van regelgeving die ik zal doorvoeren en deels uit maatregelen die de KNSA (daarop voortbouwend) neemt. De maatregelen hangen derhalve nauw samen en dienen in onderling verband te worden beschouwd. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een overeenkomst, die ik u bij deze brief doe toekomen.2

Geen «combat» in de schietsport

De schietsport dient gespeend te blijven van het trainen van specifieke vaardigheden benodigd voor het offensief gebruik van vuurwapens. Ook de ongewenste aantrekkingskracht die offensieve oefeningen, wapentypes, hulpmiddelen en (camouflage-)kleding kunnen hebben op daarvoor gevoelige personen, vergt mijns inziens een strengere regulering. Alles moet in het werk worden gesteld om te voorkomen dat een solistische dreiger, ook wel «lone wolve» genoemd, de gelegenheid wordt geboden om zich te trainen in wapengebruik door middel van deelname aan de schietsport.

Ik heb daarom thans een aanpassing van regelgeving in voorbereiding die ertoe strekt geen vuurwapenverloven meer te verstrekken voor het gebruik van wapens in schietsportdisciplines waarbij de schutter zich binnen een schietsportwedstrijd verplaatst, er sprake is van een doorlopende tijdswaarneming die deel uitmaakt van het scoreverloop en de schutter in verschillende houdingen, al dan niet vanachter obstakels, op doelen schiet. Hiermee komt in Nederland een einde aan de beoefening van de zogenaamde dynamische schietsportdisciplines.3 De KNSA zal daarom na de inwerkingtreding van de regelwijziging deze dynamische schietsportdisciplines niet langer erkennen. Hierdoor wordt het onmogelijk de wapens op verlof te krijgen die primair geschikt zijn voor deze disciplines, zoals semi-automatische «aanvalsgeweren» zoals Van der V. die in bezit had.

Om het gebruik van dergelijke wapens in de schietsport verder te beperken, ben ik met de KNSA overeengekomen dat ook de schietsportdiscipline Gebruiksgeweer – onderdeel uitmakend van de wapengroep Groot Kaliber Geweer – te schrappen. Deze discipline is niet duidelijk verbonden aan een wedstrijdcircuit en de omschrijvingen van de wapens die binnen deze discipline kunnen worden gebruikt, zijn onvoldoende specifiek. Een dergelijke schietsportdiscipline is onverenigbaar met het huidige stelsel van legaal wapenbezit waarin de sportbeoefening leidend is en de te gebruiken wapens per discipline nauwkeurig zijn omschreven. In de discipline Klein Kaliber Karabijn heeft de KNSA al een reglementswijziging doorgevoerd waardoor geen twijfel meer kan bestaan over het feit dat het gebruik van moderne semi-automatische aanvalsgeweren ook in die discipline is uitgesloten.

Voor jonge en onervaren sportschutters tref ik aanvullende maatregelen; aan hen sta ik wapens gefaseerd toe. Zij zullen niet langer direct in aanraking kunnen komen met alle type wapens, maar dienen de eerste jaren aan te tonen serieus geïnteresseerd te zijn in de beoefening van de schietsport en hiermee verantwoord om te kunnen gaan. Op de exacte uitwerking van deze maatregel in regelgeving kan ik nu nog niet vooruitlopen, aangezien een tussentijdse run op bepaalde wapentypes moet worden voorkomen. Het beoefenen van Olympische disciplines zal in ieder geval niet worden belemmerd.

Om te voorkomen dat personen die op dit moment eigenaar zijn van vuurwapens waarvan we het bezit verbieden of beperken onnodig duperen, tref ik een overgangsregeling overeenkomstig het model van de huidige overgangsregeling voor ongewenste wapens in de Circulaire Wapens en Munitie 2012. Dit houdt in dat er een «uitsterfconstructie» wordt gemaakt waarbij geen verloven voor ongewenste wapens meer worden verstrekt.

Om te onderstrepen dat het bezit van een eigen vuurwapen alleen gerechtvaardigd is indien de schietsport actief wordt beoefend, zal iedere sportschutter die een eigen vuurwapen wil bezitten actief aan wedstrijden moeten deelnemen. De KNSA koppelt daar voor de verenigingen de eis aan dat zij voor de verlofhoudende leden een interne competitie organiseren.

Schietverenigingen van hoog niveau

Om te waarborgen dat Nederland alleen kwalitatief hoogwaardige schietverenigingen kent, heb ik met de KNSA afgesproken dat uiterlijk 31 december 2014 alle schietverenigingen die schieten met vuurwapens – dat zijn 714 verenigingen – een basiscertificering hebben. Deze basiscertificering legt op dat de vereniging een verantwoord en veilig sportklimaat kent. De schietvereniging krijgt de basiscertificering na het voldoen aan de eisen die de KNSA daaraan stelt. De eisen gaan over verschillende aspecten, waaronder het weren van «combat» in de schietsport, de verplichte wedstrijddeelname (zoals hiervoor uiteengezet), het ballotageproces en sociale controle.

Het ballotageproces voor nieuwe leden wordt aangescherpt, de geïnteresseerde zal meer moeten vertellen over zijn (medische) achtergrond. De sociale controle dient door de vereniging te worden gewaarborgd door het stellen van interne regels, zodat bijvoorbeeld een lid nooit alleen op de schietbaan kan zijn en onderling toezicht plaatsvindt.

Om te waarborgen dat elke schietvereniging in Nederland dit niveau blijft waarmaken, zet de KNSA een logistieke organisatie op die toeziet op de naleving van de richtlijnen. Om de certificering kracht bij te zetten zal ik in regelgeving vastleggen dat alleen (een lid van) een gecertificeerde vereniging een vuurwapenverlof kan krijgen. Het lid zijn van een gecertificeerde vereniging is daarmee een nieuwe en harde voorwaarde voor het verkrijgen van een vuurwapenverlof.

Overige verbeteringen

De KNSA zal haar kennis op het gebied van veiligheid, training, besturen en balloteren van leden beter delen met schietverenigingen. Hiertoe zal de KNSA binnen een jaar een voor verenigingsbestuurders verplichte opleiding ontwikkelen.

De bestuurders komen hiermee zo goed mogelijk in positie om signalen van (dreigend) misbruik van vuurwapens beter te herkennen en hierop te acteren. Voor de ontwikkeling van de opleiding stel ik de kennis van het departement over de risico-factoren in relatie tot vuurwapenbezit ter beschikking.

Het meldpunt waar personen en instanties aan de KNSA hun zorgen over het wapenbezit van een lid van een KNSA-schietvereniging kunnen doorgeven is actief sinds 26 september 2011. De KNSA heeft tot op heden 28 meldingen over sportschutters ontvangen.4 De meldingen gaan over psychische gesteldheid, (manische) depressiviteit, traumatische ervaringen, geweldpleging en overmatig alcoholgebruik van sportschutters.

De KNSA vraagt het bestuur van de schietvereniging de melding te verifiëren en vervolgens de KNSA, en bij daadwerkelijke vrees voor misbruik-signalen eveneens de politie, in te lichten. In 4 gevallen is de schutter geroyeerd en dit royement van de schietvereniging leidt vervolgens ook tot de intrekking van het wapenverlof door de politie. Op dit moment zijn er nog 6 meldingen in behandeling en bij 13 meldingen was er geen verhoogd risico voor misbruik te constateren.

Tot slot is in de overeenkomst eveneens een afspraak over verbeterde informatie-uitwisseling opgenomen. De communicatie tussen de politie en de KNSA over te royeren en geroyeerde leden maken wij daarmee sluitend.

Regelgeving

Bovenstaande stelselwijzigingen nopen tot aanpassing van zowel de Wet wapens en munitie, als de Regeling en de Circulaire wapens en munitie. Ik streef ernaar het wetsvoorstel voor het zomerreces in consultatie te brengen en uiterlijk 1 mei de benodigde wijzigingen door te voeren in de Regeling en de Circulaire.

2. Vorderingen overige maatregelen

In de beleidsreactie van 27 oktober 2011 is toegezegd u medio 2012 te informeren over de voortgang van alle voorgestelde maatregelen. Teneinde de maatregelen betreffende de schietsport in het kader van de algehele versterking van het stelsel van legaal wapenbezit te kunnen beschouwen, zal ik u hieronder ook reeds op hoofdlijnen informeren over de voortgang op de overige hoofdpunten uit de beleidsreactie. Voor het zomerreces zal ik u, zoals toegezegd, daarover inhoudelijk nader berichten.

Grotere verantwoordelijkheid aanvrager

Diegene aan wie een verlof voor een vuurwapen wordt verleend komt in een uitzonderingspositie terecht waarmee betrokkene zeer zorgvuldig dient om te gaan. De geringste vrees voor misbruik is al voldoende om iemand het recht te ontzeggen een vuurwapen te bezitten.

In de beleidsreactie is aangegeven dat de bal komt te liggen bij de aanvrager; niet de politie moet aantonen dat hij ongeschikt is, maar de aanvrager zelf moet aantonen dat hij wel geschikt is om verantwoord met een vuurwapen om te kunnen gaan. Hiertoe krijgt de aanvrager een uitgebreide en actieve informatieplicht («omgekeerde bewijslast») om inzicht te verschaffen in zaken over zijn persoonlijke situatie en omstandigheden die relevant kunnen zijn voor de beoordeling of er sprake is van vrees voor misbruik.

Om het wettelijke «vrees voor misbruik»-criterium nader te concretiseren breng ik risico-factoren voor potentieel misbruik in kaart. Dit wordt gedaan in samenspraak met het ministerie van VWS, experts vanuit de (forensische) psychiatrie en psychologie, politie, de NCTV, de dienst justis en de KNSA. De ervaringen van het KLPD en de NCTV bij het project aanpak solistische dreigers worden eveneens betrokken. Tevens is wetenschappelijke literatuur uit binnen- en buitenland bestudeerd. Dit heeft geleid tot een uitgebreide inventarisatie van risico-factoren.

Deze factoren zien onder meer op:

  • forensische zorg of gedwongen opname (rechterlijke machtiging of in bewaring stelling) in verband met de stoornis van de geestesvermogens van betrokkene dat gevaar doet veroorzaken en niet door tussenkomst van anderen kan worden afgewend;

  • (tijdelijke) stressvolle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de psychische gesteldheid van een aanvrager; en

  • specifieke kenmerken met betrekking tot een aanvrager, zoals eerdere geweldpleging, maar ook andere extreme wils- of gedragsuitingen.

Aan de hand van de inventarisatie van risico-factoren die op dit moment nog gaande is, worden de mogelijkheden verkend of en hoe deze ten aanzien van een individuele aanvrager of wapenverlofhouder meetbaar kunnen worden gemaakt. Het gaat hierbij om de praktische invulling van de actieve informatieplicht van de aanvrager. De mogelijkheden die worden onderzocht en uitgewerkt, zijn ondermeer een eigen (schriftelijke) verklaring van de aanvrager – al dan niet in de vorm van een vragenlijst –, het geven van toestemming voor het verkrijgen van relevante persoonlijke gegevens en het ondergaan van een (medische) test.5 Een volledige psychologische analyse van iedere verlofaanvrager is volgens experts niet haalbaar en niet zinvol. Naast de informatie die direct van de aanvrager wordt verkregen, bezie ik ook de mogelijkheden voor de politie om extra gesloten en open bronnen te bevragen ter beoordeling van het vrees voor misbruik-criterium. Vanzelfsprekend worden de privacybelangen van de aanvrager, het medisch beroepsgeheim en de proportionaliteit hierbij niet uit het oog verloren.

De registratie van gedwongen opname (rechterlijke machtiging of in bewaring stelling) is bijvoorbeeld een gesloten bron die wellicht waarde kan hebben bij de beoordeling van het vrees voor misbruik-criterium. In samenwerking met mijn ambtgenote van VWS bekijk ik of de politie van elke aanvrager van een wapenverlof informatie hierover kan verkrijgen. Ook hierbij worden afwegingen in het kader van beroepsgeheim, privacyaspecten en proportionaliteit meegenomen.

Bij de uitwerking van de beleidsreactie is duidelijk geworden dat de wijziging van de Wet wapens en munitie om de geldigheidsduur van het verlof te verlengen naar vijf jaar, zoals opgenomen in artikel I, onderdeel J, van de Wet van 29 september 2011 tot wijziging van de Wet wapens en munitie, houdende een volledig verbod van stiletto’s, valmessen en vlindermessen (Stb. 2011, 477), niet goed verenigbaar is met de actieve informatieplicht van de aanvrager. In de nieuwe situatie waarin het verlof voor vijf jaar zou worden verleend, zou de korpschef de bevoegdheid krijgen om jaarlijks te toetsen of de aanvrager nog aan alle voorwaarden voldoet. De korpschef zou ook de bevoegdheid krijgen om het wapenverlof in te trekken indien de houder van het verlof geen, onvolledige of onjuiste informatie verstrekt. In deze constructie ligt het initiatief sterk bij de korpschef, terwijl de verlofhouder legaal toegang blijft hebben tot vuurwapens. In het licht van een actievere rol van de aanvrager is het beter het initiatief bij de belanghebbende zelf te laten en hem jaarlijks het verlof te laten verlengen. Doet hij dit niet, dan verliest hij automatisch het recht om legaal wapens te bezitten.

De achtergrond voor de wetswijziging was het verminderen van administratieve lasten. De consequentie van de nieuwe actievere rol van de aanvrager is dat deze zich niet goed verhoudt tot dit streven. Het beperken van de administratieve lasten voor de aanvrager heeft ofwel tot gevolg dat de lasten voor de politie in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving toenemen, ofwel dat er minder tussentijdse toetsing plaatsvindt. Beide gevolgen zijn niet goed verenigbaar met de uitgangspunten van de beleidsreactie, waarin wordt voorzien in een actievere rol voor de aanvrager en een betere beheersing van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit.

Naast het verlof zou ook de jachtakte vijf jaar geldig worden. Mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bericht ik u dat wij van oordeel zijn dat het wenselijk is ten aanzien van de jachtakte één lijn te trekken en ook de jachtakte één jaar geldig te laten blijven.

Actievere rol politie en gerichte capaciteitsinzet door risico-inschattingen

In de beleidsreactie is aangegeven dat de politie een actievere en meer betrokken rol zal gaan spelen en de beschikbare capaciteit gerichter zal worden ingezet door te werken op basis van risico-inschattingen. De maatregelen die de politie na 9 april 2011 heeft genomen om de uitvoering bij de bureaus bijzondere wetten te intensiveren – de verscherpte check in de systemen en de extra huiscontroles – zijn in de praktijk duidelijk te merken. Wapenverlofhouders worden aan geïntensiveerde en uitgebreidere controles onderworpen.

Voor de nadere uitwerking van de aanbevelingen van de OOV is binnen de politie een tijdelijke klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep is samengesteld uit medewerkers uit het taakveld Korpscheftaken belast met de uitvoering van de vergunningverlening en enkele teamchefs, belast met de sturing hierop. Daarnaast is het Landelijk Platform Vuurwapens vertegenwoordigd in de klankbordgroep.

De klankbordgroep heeft bijgedragen aan de eerste inventarisatie van de risicofactoren door de inbreng van de praktijkkennis van de politie. Op basis van de geïdentificeerde risicofactoren zal de politie het risicoanalysemodel voor de vergunningverlening opstellen. De risicofactoren worden eveneens gebruikt voor het opzetten van de risicogestuurde thuiscontroles.

Teneinde de korpsleiding in staat te stellen nadrukkelijker zijn verantwoordelijkheid te nemen bij de uitvoering van de verlofverlening, heeft de politie de informatiebehoefte geïnventariseerd. Om het proces goed te kunnen aansturen is de gegevensregistratie van de vergunningen (toekenning, afwijzing, looptijd, e.d.) van groot belang. Deze dient juist, tijdig en volledig te zijn. Een grondige aanpassing van het vergunningenregistratiesysteem Verona is opgenomen in de ICT-prioriteitenagenda 2012 van de Nederlandse Politie.

Zoals in de beleidsreactie vermeld, ben ik van mening dat de politie aan de groep bezitters van legale wapens een bijzondere dienst levert als verlofverlener, toezichthouder en handhaver. De kosten die gepaard gaan met deze extra dienst dienen daar te liggen waar deze gunst wordt genoten. De politie zal mij deze zomer een onderbouwde berekening aanreiken, die als grondslag voor de vaststelling van de nieuwe legeskosten kan dienen.

Overige maatregelen

In de beleidsreactie heb ik u laten weten dat ik het, met de OVV, van groot belang acht om een beter inzicht te krijgen en te houden in de werking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit. Hiertoe wil ik de afstand tot de uitvoering door de politie verkleinen. Hieraan geef ik vorm door het stelsel regelmatig onafhankelijk en systematisch te laten evalueren.

Met de IOOV heb ik de afspraak gemaakt dat zij tweejaarlijks rapporteren over de taakuitoefening van de politie in het kader van de Wet wapens en munitie. Het eerste onderzoek neemt de IOOV in de planning van 2013 op. Dit zorgt ervoor dat de door het onderzoek beschikbaar gekomen informatie kan worden gebruikt voor de eerste stelselbrede evaluatie die is voorzien voor eind 2013.

De kwartiermaker van de nationale politie is, conform de beleidsreactie, verzocht tot zorgvuldige uitwerking van de korpscheftaken op het gebied van de Wet wapens en munitie in de nieuwe politieorganisatie. Bij de beoordeling van het inrichtingsplan voor de nationale politie zal ik hierop toezien. Daarbij zal ik nadrukkelijk aandacht hebben voor: de sturing en monitoring door de korpsleiding, de systematische kennisontwikkeling en informatiehuishouding, en de borging van de kwaliteit, eenduidigheid en efficiëntie van de werkprocessen binnen de toekomstige regionale eenheden.

De twee door mij aangekondigde onderzoeken naar «commercie en schietsport» (over  een eventuele relatie tussen commercieel belang en veiligheidsbelang) en «opslag en vervoer van wapens en munitie» zal het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) in 2012 laten uitvoeren. Dat betekent dat de resultaten ervan naar verwachting nog dit jaar beschikbaar zullen komen en ik deze in dat geval voor het einde van dit jaar aan u zal kunnen toesturen.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 033, nr. 2.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
3

Wegens het Olympische en niet-offensieve karakter wordt de sport biatlon uitgezonderd.

X Noot
4

Op basis van de informatie zoals door de KNSA aangeleverd op maandag 19 maart 2012. Anonieme meldingen zijn niet meegerekend, aangezien deze niet door de KNSA in behandeling worden genomen.

X Noot
5

Mogelijk zal hiervoor een richtlijn door veldpartijen moeten worden opgesteld.

Naar boven