Beleidsregel natuurinclusief bouwen gemeente Groningen

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN GRONINGEN;

 

gelezen / overwegende dat:

  • de gemeenteraad het beleidskader natuurinclusief bouwen heeft vastgesteld;

  • in dit beleidskader is aangegeven dat natuurinclusief bouwen reeds van toepassing is op ruimtelijke ontwikkelingen die via een buitenplanse afwijking gerealiseerd worden;

  • in dit beleidskader is aangegeven dat natuurinclusief bouwen via aanpassing van bestemmingsplannen (en hun opvolgers in het kader van de Omgevingswet) verplicht gesteld wordt;

  • de gemeenteraad hiertoe kan besluiten door de norm 'voldoende natuurinclusieve maatregelen' op te nemen in een bestemmingsplan (of diens opvolger in het kader van de Omgevingswet);

  • aan de norm ‘voldoende natuurinclusieve maatregelen’ invulling wordt gegeven door het ‘puntensysteem natuurinclusief bouwen';

  • deze norm via een beleidsregel moet worden uitgelegd;

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

HEEFT BESLOTEN:

 

de beleidsregel NATUURINCLUSIEF BOUWEN GEMEENTE GRONINGEN als volgt vast te stellen.

Artikel 1: Definities

Aanvrager: de indiener van een aanvraag van een omgevingsvergunning.

 

Bedrijfsgebouw: een bouwwerk met industriefunctie zoals is omschreven in artikel 1.1 lid 2 Bouwbesluit 2012, gevestigd op de door de gemeente vastgelegde werklocaties in Strategie werklocaties gemeente Groningen (2021).

 

Beschermd stads- of dorpsgezicht: beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet.

 

Bouwplan: als bedoel in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.

 

Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

 

College: het college van burgemeester en wethouders.

 

Complex: een bouwwerk waar een of meerdere gebruiksfuncties zijn ondergebracht, zoals een bijeenkomstfunctie, celfunctie, gezondheidsfunctie, kantoorfunctie, logiesfunctie, onderwijsfunctie, sportfunctie, winkelfunctie, een woonfunctie (alleen bestaande uit gestapelde woningen) en overige gebruiksfuncties conform beschrijving in artikel 1.1. lid 2 Bouwbesluit 2012.

 

Erf: Al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden (conform artikel 1, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)).

 

Gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Gestapelde woning: een bouwwerk met een private toegang tot de wooneenheid dat niet op de gelijkvloerse verdieping gelegen is, maar bijvoorbeeld ontsloten wordt via een centrale trappenhal die uitgeeft op een overloop (in het gebouw) of op een galerij (in open lucht).

 

Grondgebonden woning: een bouwwerk met een woonfunctie, zoals is beschreven in artikel 1.1. lid Bouwbesluit 2012, die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de woonlagen aansluit op het maaiveld.

 

Natuurinclusief bouwen: een manier van ruimtelijke ontwikkelingen vormgeven die biodiversiteit op de locatie toevoegt.

 

Nieuwbouw: alle bouwactiviteiten die niet vallen onder verbouw van een bouwwerk.

 

Particulier opdrachtgeverschap: situatie dat de burger of een groep van burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst – tenminste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van het eigen gebouw.

 

Rijksmonument: rijksmonument, met uitzondering van een archeologische monument, als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

 

Ruimtelijke ontwikkeling: een ontwikkeling waarbij de leefomgeving planmatig wordt benut en ingericht door (semi) overheden, projectontwikkelaars of particulier opdrachtgeverschap, zoals bijvoorbeeld de aanleg van: wegen, bedrijventerreinen, havens, woonwijken of andere bouwplannen.

 

Verbouw: het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk.

Artikel 2: Doel en reikwijdte

  • 1.

    Het college vat natuurinclusief bouwen op als een manier van ruimtelijke ontwikkelingen vormgeven die biodiversiteit op de locatie van het project toevoegt.

  • 2.

    De beleidsregel natuurinclusief bouwen geldt in het geval van nieuwbouw bij ruimtelijke ontwikkelingen die via een omgevingsvergunning met een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan gerealiseerd worden.

  • 3.

    Het puntensysteem in artikel 4 van deze beleidsregel geeft initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling kaders voor natuurinclusief bouwen in de gemeente Groningen. De systematiek richt zich zowel op het natuurinclusief maken van bouwwerken via verbouw als nieuwbouw.

  • 4.

    Maatregelen volgend uit deze beleidsregel natuurinclusief bouwen zijn toe te passen in, op of aan en in de directe omgeving van het bouwwerk.

  • 5.

    De maatregelen dragen ook bij aan de klimaatbestendigheid van de gemeente en de gezondheid van inwoners.

  • 6.

    Deze beleidsregel heeft als uitgangspunt dat deze eenvoudig te hanteren is, ruimte biedt voor maatwerk en betaalbare maatregelen bevat.

  • 7.

    De beleidsregel natuurinclusief bouwen is niet van toepassing op de volgende situaties:

    • a.

      activiteiten die zonder een omgevingsvergunning voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan, op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gerealiseerd kunnen worden;

    • b.

      (her)inrichting van de openbare ruimte;

    • c.

      de aanleg van infrastructuur en kunstwerken (zoals in ieder geval fietspaden, auto-,spoor-, waterwegen, havens, elektrische installaties, kabels, bruggen en beeldende kunst);

    • d.

      activiteiten die zien op technische bouwvoorschriften die vergunningplichtig zijn op grond van het Bouwbesluit 2012.

Artikel 3: Indieningsvereisten

  • 1.

    De aanvraag van een omgevingsvergunning waarbij natuurinclusief bouwen een onderdeel is, wordt alleen in behandeling genomen wanneer het door het college vastgestelde formulier ‘Invulformulier natuurinclusief bouwen Groningen’ is aangeleverd.

  • 2.

    Het door het college vastgestelde formulier is opgenomen in bijlage 1 van deze beleidsregel.

Artikel 4: Puntensysteem natuurinclusief bouwen

  • 1.

    Het college stelt een norm vast om te bepalen wanneer er sprake is van voldoende natuurinclusief bouwen en doet dit via een puntensysteem. De eigenschappen van het puntensysteem zijn weergegeven in tabel 1.

     

  • Tabel 1. Eigenschappen per categorie met bijbehorende punten

  •  

    Categorie

    Kaveloppervlak

    Hoogte

    Te behalen score

    Kleine ontwikkeling

    Tot 1.000 m2

    Tot 15 meter

    7 punten

    Middelgrote ontwikkeling

    Van 1.000 tot 2.500 m2

    En/of tussen 15 en 30 meter

    14 punten

    Grote ontwikkeling

    Van 2.500 tot 10.000 m2

    En/of hoger dan 30 meter

    21 punten

    Extra grote ontwikkeling

    Vanaf 10.000 m2

    N.v.t.

    28 punten

 

  • 2.

    Het college schrijft voor dat de ruimtelijke ontwikkeling voldoende natuurinclusief is als er maatregelen worden toegepast in het bouwwerk, aan en op het bouwwerk en op het erf direct om het bouwwerk, waarbij het puntentotaal over de hiervoor genoemde onderdelen conform tabel 2 worden verdeeld.

     

  • Tabel 2. Te behalen puntenscore per onderdeel per categorie

  •  

    Onderdeel

    Kleine

    ontwikkeling

    Middelgrote ontwikkeling

    Grote

    ontwikkeling

    Extra grote ontwikkeling

    Maatregelen in het bouwwerk

    2 punten

    4 punten

    6 punten

    8 punten

    Maatregelen aan/op het bouwwerk

    2 punten

    4 punten

    6 punten

    8 punten

    Maatregelen op het erf van het bouwwerk

    3 punten

    6 punten

    9 punten

    12 punten

    Totaal

    7 punten

    14 punten

    21 punten

    28 punten

  •  

  • 3.

    Het college stelt een of meerdere tabellen vast met daarin beschreven de mogelijke toe te passen natuurinclusieve maatregelen. Voor elke maatregel is beschreven:

    • a.

      aan welke minimale eis hij dient te voldoen;

    • b.

      hoeveel punten het toepassen van een maatregel oplevert.

  • 4.

    Het college stelt voor de volgende type ruimtelijke ontwikkelingen een specifieke maatregelentabel conform de uitgangspunten uit artikel 4, lid 3 vast:

    • a.

      Grondgebonden woningen

    • b.

      Complexen

    • c.

      Bedrijfsgebouwen

  • 5.

    De maatregelentabellen zijn terug te vinden in bijlagen 2, 3 en 4.

  • 6.

    De kwalitatieve randvoorwaarden van toe te passen maatregelen zijn terug te vinden in bijlage 5.

Artikel 5: Uitzonderingen en afwijkingen

  • 1.

    Het college kan besluiten af te wijken van de in tabellen 1 en 2 beschreven te behalen puntenscore per onderdeel. Daarbij schrijft het college voor dat:

    • a.

      punten die op een onderdeel niet behaald kunnen worden, eerst op een van de andere onderdelen behaald moeten worden, met als uitgangspunt dat het beoogde puntenscore conform tabel 1 wordt behaald;

    • b.

      punten die niet behaald kunnen worden in, op/aan en direct om het gebouw ook behaald kunnen worden door het treffen van maatregelen op andere wijze waarin de maatregelentabel niet voorziet;

    • c.

      als ook op andere wijze dan conform de maatregelentabel het resterende deel van de punten niet behaald kunnen worden, dan kunnen deze kunnen worden kwijtgescholden;

  • 2.

    Het college kan in specifieke gevallen besluiten af te wijken van de in tabellen 1 en 2 beschreven te behalen puntenscore per onderdeel. Het gaat om de volgende situaties:

    • a.

      een ruimtelijke ontwikkeling in een beschermd stads- of dorpsgezicht;

    • b.

      een ruimtelijke ontwikkeling aan een rijks- of gemeentelijk monument;

    • c.

      een ruimtelijke ontwikkeling in het kader van een verbouwing of renovatie, waarbij alleen punten behaald hoeven worden voor dat onderdeel die relatie hebben met de beoogde activiteiten.

  • 3.

    Maatregelen die aanvrager toepast in het kader van de Wet natuurbescherming, bijvoorbeeld via een vastgestelde generieke ontheffing gebaseerd op een soortmanagementplan, tellen ook mee voor de te behalen puntenscore van de ontwikkeling.

  • 4.

    De aanvrager van een omgevingsvergunning levert bij de aanvraag voor omgevingsvergunning een onderbouwing aan waarom door plaatsgebonden omstandigheden van de puntenscore conform tabel 1 en 2 afgeweken zou moeten worden.

Artikel 6: Overgangsregeling

Het puntensysteem zoals beschreven in artikel 4 is na inwerkingtreding niet van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor reeds een omgevingsvergunning is aangevraagd.

Artikel 7: Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 17 mei 2022,

Het college van burgemeester en wethouders voornoemd,

De burgemeester,

Koen Schuiling

De secretaris,

Christien Bronda

BIJLAGE 1 horende bij de Beleidsregels Natuurinclusief Bouwen

Invulformulier Natuurinclusief Bouwen

BIJLAGE 2 horende bij de Beleidsregels Natuurinclusief Bouwen

Maatregelentabel Natuurinclusief Bouwen - Grondgebonden woningen

BIJLAGE 3 horende bij de Beleidsregels Natuurinclusief Bouwen

Maatregelentabel Natuurinclusief Bouwen - Complexen

BIJLAGE 4 horende bij de Beleidsregels Natuurinclusief Bouwen

Maatregelentabel Natuurinclusief Bouwen – Bedrijfshallen

BIJLAGE 5 horende bij de Beleidsregels Natuurinclusief bouwen

Kwalitatieve randvoorwaarden maatregelen

 

Toelichting

Omgevingsvisie Levende Ruimte

De omgevingsvisie Levende Ruimte (2022) staat het belang van de leefkwaliteit van de inwoners centraal. In alles wat we doen, staat leefkwaliteit voorop zodat de gemeente aantrekkelijk blijft om in te wonen, werken en te verblijven.

 

Een leefbare gemeente is gebaat bij bebouwing en straatprofielen die prettig voelen op ooghoogte en bij een enigszins informele inrichting van de openbare ruimte. Bomen en groen vormen daarbij een substantieel en herkenbaar onderdeel van het straatbeeld. Omdat de gemeente nu harder groeit dan ooit, staat de leefomgeving onder druk. We verdichten en het wordt drukker op straat. De omgevingsvisie is een pleidooi voor meer groen en openbare ruimte, met meer plekken voor ontmoeting en bewegen. We werken aan onze opgaven met veel aandacht voor architectuur en ruimtelijke kwaliteit. Juist in onze gemeente (met een stad die steeds verder groeit en verdicht en een aantrekkelijk, maar kwetsbaar landelijk gebied) is dit van groot belang. We gaan zorgvuldig met het ontwerp als een duurzame investering om: alles wat met aandacht is vormgegeven, bewijst lang zijn waarde. Het gaat daarbij om de integrale ontwerpopgave: van architectuur, stedenbouw en landschapsontwerp tot infrastructuur en openbare ruimte. Van verdichten in stedelijk gebied tot het versterken van landschappelijke en ecologische waarden in de hele gemeente.

 

Groen, water, openbare ruimte, cultuurhistorie, ecologie, verstilde plekken en ruimte om te spelen, ontspannen en recreëren geven kleur aan de omgeving en aan de beleving van al onze bewoners en bezoekers. Met meer aandacht voor de leefkwaliteit dragen we bij aan het welbevinden, sociale ontmoeting, de gezondheid en ook de veiligheid van de bewoners. Aandacht voor de leefkwaliteit van onze binnenstad, wijken en bedrijventerreinen draagt ook bij aan het klimaatbestendig maken van onze gemeente. Een stedelijk gebied met veel ruimte voor groen en water is immers koeler en kan zware piekbuien beter verwerken.

Healthy Ageing

In Healthy Ageing staat een gezonde samenleving centraal. Als de gezondheid van onze inwoners verbetert, nemen hun veerkracht en hun kansen om mee te doen eveneens toe. Gezondheid is niet alleen een doel op zich maar ook een middel om doelen op andere beleidsterreinen te behalen zoals werk en inkomen, participatie, onderwijs, jeugd, sport en milieu. In de Healthy Ageing zijn zes kernwaarden opgenomen voor een gezonde leefomgeving. Deze kernwaarden zijn leidend voor alle beleidsprogramma's die te maken hebben met gezondheid met een hechte verbinding tussen het sociale, fysieke en economische domein. Via kernwaarde Gezond Bouwen geven we aan dat we een gevarieerd aanbod aan duurzame woningen en gebouwen bieden die bewoners in staat stellen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen en werken in de vertrouwde leefomgeving; met een aantrekkelijke verbinding tussen binnen en buitenruimte. Met kernwaarde Bereikbaar Groen maken we de stedelijke ruimte groener, met aandacht voor kwaliteit en diversiteit. Zo dragen we bij aan een betere luchtkwaliteit, verkoeling bij hitte en een hogere biodiversiteit, waardoor het algemeen welzijn wordt verhoogd.

 

Groenplan Vitamine G

Het groenplan Vitamine G (2020) beschrijft de vergroeningsambitie van de gemeente en gaat in hoe hieraan invulling wordt gegeven. Wanneer het gaat om het behoud en versterken van het leefklimaat in stad en ommeland is groen belangrijk. Dit geldt voor zowel mensen als dieren. Wij zijn ons bewust van de bijdrage die groen levert aan een goede leefomgeving. Denk aan natuurwaarde, gezondheid, een betere luchtkwaliteit, klimaatadaptieve omgeving, recreatiewaarde, esthetische waarde, cultuurhistorische waarde en ook economische waarde. Groen biedt een plek voor ontmoeting en beweging en draagt bij aan een goed woon- en werkklimaat en een gezonde levensstijl. In alles wat we doen hebben we deze groenwaarden in het vizier: van het inpassen van bestaand groen en nieuw groen bij ontwikkelingen, tot het goed onderhouden, zodat groen volwassen wordt en bomen monumentaal.

 

De gemeente Groningen heeft topnatuur in huis. De twee Natura 2000-gebieden in de gemeente maken deel uit van het Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en zijn het leefgebied van bijvoorbeeld de zeearend. Ook in de bebouwde omgeving is natuur van hoge kwaliteit aanwezig. Natuur en biodiversiteit zijn van groot belang; dit draagt namelijk bij aan een goed leefklimaat. De natuur is echter kwetsbaar. De biodiversiteit neemt om diverse redenen af door onder andere verstedelijking, een veranderend landgebruik en klimaatverandering. Behoud van de topnatuur en het herstel van de biodiversiteit vraagt om een brede aanpak en samenwerking. De gemeente streeft biodiversiteit en natuur na op drie schaalniveaus. Drie schaalniveaus van natuur in de gemeente. Puur natuur zijn grootschalige natuurgebieden rondom de dorpen en de steden en grote robuuste verbindingen zoals de Hunze of het Reitdiep, de slagaders van het systeem. Buurt- en wijknatuur zijn de parken, singels en lanen, de aders van het systeem. De haarvaten uit het laagste niveau, zoals de natuur direct rond woningen en bedrijven en andere bebouwing, zijn cruciaal voor een gezond systeem, en kunnen we verbeteren door tuinen en erven te ontharden en daken en gevels te vergroenen. In de directe woon- en werkomgeving, op het niveau van huis-, tuin- en keuken en werklocatienatuur, koersen we ook op verbetering van de ecologische kwaliteit. Dat willen we doen door onder andere regels voor natuurinclusief bouwen op te stellen en planologisch te verankeren in omgevingsplannen en te borgen via het proces van vergunningverlening. We werken een voorstel uit voor natuurinclusief bouwen bij nieuwe ontwikkelingen. Aan de hand van de regeling kunnen ontwikkelende partijen zelf kiezen welke maatregelen zij willen toepassen om gebouwen natuurinclusief te maken en op deze wijze een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit.

 

Artikel 2

De beleidsregel richt zich op het versterken van biodiversiteit van ruimtelijke ontwikkelingen die niet plaatshebben in de openbare ruimte. Het gaat dus om bouwwerken en de erven van die bouwwerken. We kiezen voor een puntensysteem waarmee is te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling voldoende natuurinclusief is. Vanuit de gedachte om het wiel niet zelf uit te gaan vinden, hebben we de bestaande regelingen van andere gemeenten als vertrekpunt genomen en deze afgesteld op de Groningse situatie. Het puntensysteem maakt op een makkelijke manier inzichtelijk of en op welke wijze een ruimtelijke ontwikkeling natuurinclusief is gemaakt. Dit biedt voordelen bij toetsing van een vergunningaanvraag en toezicht en handhaving op de vergunning.

 

Uitgangspunt voor de regeling Natuur inclusief bouwen is dat deze eenvoudig is, ruimte biedt voor maatwerk en maatregelen bevat die betaalbaar zijn zodat natuurinclusiviteit een standaard is bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wat verstaan we onder deze uitgangpunten:

  • Eenvoudig: Via een kort stappenplan wordt in 3 stappen duidelijk aan welke voorwaarden een ontwikkeling of gebouw moet voldoen om natuur inclusief te worden.

  • Maatwerk: Geen één situatie is dezelfde. We streven daarom maatwerk na. Dat doen we door het maken van een: – onderverdeling in verschillende projecttypen; – onderverdeling in projectgrootte; – lijst met toepassingsmaatregelen waaruit gekozen kan worden; – regeling die niet helemaal is dichtgetimmerd. We bieden initiatiefnemers creatieve ruimte om maatregelen te ontwikkelen en aan te dragen die niet op de maatregelenlijst staan.

  • Betaalbaar: Voor elke maatregel hebben we in kaart gebracht wat de verwachte toepassingskosten zijn. Het gaat om maatregelen die werking en betaalbaarheid hebben bewezen. Elk van de maatregelen komt voort uit jarenlang ecologisch onderzoek en inzicht in flora en fauna in relatie tot gebouwen en frequente aanwezigheid van mensen en is daarmee effectief bewezen. Woningbouw blijft betaalbaar in de gemeente.

De beleidsregel ziet niet toe op vergunningplichtige technische bouwactiviteiten op grond van het Bouwbesluit 2012 omdat deze rijksregel uitputtend geregeld is. Dit betekent dat gemeenten geen generieke bouwregels kunnen verplichten die afwijken van het Bouwbesluit 2012 en diens opvolger onder de Omgevingswet, het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

 

Artikel 3

Gekozen maatregelen worden geregistreerd via het door het college vastgestelde formulier ‘Invulformulier natuurinclusief bouwen Groningen’ (Bijlage 1). Het formulier kan voor het betreffende project gebruikt worden om een keuze te maken voor bepaalde maatregelen en gemakkelijk uit te rekenen hoeveel punten dat oplevert, voor zowel de initiatiefnemer als het college. Daarmee streven we een efficiënte werkwijze en snelle vergunningverlening na. Het college heeft een overzicht van de gekozen maatregelen en kan die vergelijken met de uiteindelijk getroffen maatregelen in het kader van toezicht en handhaving. En tot slot geeft het de mogelijkheid om ruimtelijke ontwikkelingen als voorbeeld en inspiratiebron te gebruiken voor andere ontwikkelingen in de gemeente Groningen.

 

Artikel 5

Het college vindt maatwerk binnen ruimtelijke ontwikkelingen belangrijk. Er kunnen omstandigheden zijn waarbinnen het lastig kan zijn om aan het puntensysteem te voldoen. Vanuit het belang om voldoende woningen te bouwen kan het nodig zijn om de standaard werkwijze los te laten. Wanneer een initiatiefnemer trede 2, 3 of 4 van de getrapte werkwijze toepast zal deze hier een onderbouwing bij aanleveren. Daarin legt de initiatiefnemer uit waarom deze gebruik maakt van de werkwijze en het niet is gelukt om te voldoen aan de oorspronkelijke opzet. Deze getrapte werkwijze geeft ook ruimte om bij een integrale benadering van ontwikkelingen voorrang te geven aan thema’s of onderwerpen die op een specifieke locatie prevaleren boven andere. Daarmee zeggen we niet dat natuurinclusief bouwen vrijblijvend is, maar daarmee geven we een kader waarbinnen, mits onderbouwd en aangetoond, vanuit een integrale benadering een afweging en keuze gemaakt kan worden

 

De gemeente Groningen is een gemeente die talloze rijks- en gemeentelijke monumenten binnen haar grenzen heeft. Tevens zijn verschillende delen van de gemeente aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht. De gemeente gaat zorgvuldig om met deze beeldbepalende objecten en gebieden en respecteert daarmee de ontwikkeling en het daarbij behorende verhaal.

Als blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling is gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht of als er sprake is van een wijziging van een monument dan moet een afweging worden gemaakt in hoeverre natuurinclusieve maatregelen toegepast kunnen worden. De initiatiefnemer treedt in overleg met de adviseurs monumenten en ecologie van de gemeente. In gezamenlijkheid wordt bepaald welke natuurinclusieve maatregelen zijn toe te passen die recht doen aan de status van het object of gebied.

 

De biodiversiteit bevorderende maatregelen die zijn toe te passen aan, op en direct om gebouwen verschillen per situatie. Zo leiden de oppervlakte, de hoogte en de ligging van het gebouw tot een tabel met maatregelen die voornamelijk van belang is bij nieuwe ontwikkelingen. De maatregelen uit de tabel zijn ook te gebruiken bij renovatie en verbouwingen voor zover hier een buitenplanse omgevingsvergunning voor nodig is. Echter is de keuzevrijheid wel minder groot, want de verbouwingsactiviteit bepaalt welke natuurinclusieve maatregelen zijn toe te passen. Daarbij vinden we het evenredigheidsbeginsel ook van belang. Inpandige renovaties en verbouwingen vallen buiten de werking van deze regeling.

 

Artikel 6

We stellen een overgangsregeling voor. Daarmee voorkomen we dat planvormingsprocessen op het laatste moment aangepast moeten worden. Projecten waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd hoeven de plannen niet aan te passen op de regeling. Voor projecten waarvoor nog geen omgevingsvergunning is aangevraagd geldt regeling wel als kader. Bij ruimtelijke ontwikkelingen waar nieuwe bestemmingsplannen/ omgevingsplannen voor opgesteld moeten worden is er geen sprake van een overgangsrecht. Op dit nieuwe ruimtelijke juridische kader wordt namelijk direct de norm natuurinclusief bouwen van toepassing verklaard.

 

Bijlage 1 Invulformulier Natuurinclusief Bouwen

 

 

Bijlage 2 Maatregelentabellen Natuurinclusief Bouwen – Grondgebonden woningen

 

 

BIJLAGE 3 horende bij de Beleidsregels Natuurinclusief Bouwen

Maatregelentabel Natuurinclusief Bouwen – Complexen

 

 

BIJLAGE 4 horende bij de Beleidsregels Natuurinclusief Bouwen

Maatregelentabel Natuurinclusief Bouwen - Bedrijfshallen

 

 

Bijlage 5 Kwalitatieve randvoorwaarden maatregelen

In deze bijlage zijn voor een aantal maatregelen uit de maatregelen tabellen kwalitatieve randvoorwaarden beschreven. Bij toepassing van de maatregelen dienen ze aan deze kwalitatieve randvoorwaarden te voldoen. Wanneer een maatregel in deze bijlage niet is beschreven volstaat de minimale eis zoals deze in de maatregelentabellen (bijlagen 2 t/m 4) is op genomen.

 

In het gebouw

1. Beperkte lichtuitstraling

De beste vorm van het voorkomen van lichtverstoring is het niet plaatsen van een lichtbron. Wordt er toch voorzien in een lichtbron aan het gebouw, dan is lichtverstoring te voorkomen door het goed plaatsen van de lichtbronnen en het richten van de lichtbronnen. Uitstraling van verlichting naar boven toe en naar de omgeving moet daarbij worden tegengegaan. Daarbij heeft amberkleurige verlichting de voorkeur. Dat wil zeggen: verlichting louter uit het amberkleurig spectrum. Amber licht is tussen 380 en 780 nm (met maximaal 3,0% licht tussen 380 en 504 nm, maximaal 7,2% licht tussen 505 en 589 nm, en minimaal 89,8% licht tussen 590 en780 nm). Dit is vooral van belang voor vleermuizen.

 

2. Nestplek gierzwaluw

Voor alle voorzieningen gierzwaluwen geldt dat clustering van kasten en dakpannen mogelijk is tot een maximum van ca 15 voorzieningen per kopgevel of dakvlak, mits:

  • elke voorziening is gescheiden van de volgende voorziening (minimaal ca. 50 cm in alle windrichtingen);

  • de kasten in verticale richting niet direct boven elkaar worden geplaatst (vanaf 3 meter hoogteverschil wel weer mogelijk);

  • elke individuele voorziening nog wel aan de gestelde eisen ten aanzien van windrichting, vrije aanvliegruimte voldoet.

Inbouw nestkast – type gierzwaluw

  • Nestingang 30x65 mm of 35x75 mm

  • Minimale afmetingen nestkast: L35 x H15 x D15cm

  • Nestingang 30x65 mm of 35x75 mm, max. 2cm boven de bodem van de kast

  • Toepasbaar op noord en oostgevels en ook op andere locaties mits in de schaduw van b.v. dakgoten en/of uitstekende dak- of geveldelen of weggewerkt achter de gevel

  • Houdt rekening met een vrije uitvliegruimte

  • 1 nestkast komt overeen met 1 nestplaats

  • Alle inbouwkasten zijn duurzaam

Externe nestkast – type gierzwaluw

  • Minimale afmetingen nestkast: L35 x H15 x D15cm

  • Nestingang 30x65 mm of 35x75 mm, max. 2cm boven de bodem van de kast

  • Toepasbaar op noord en oostgevels en ook op andere locaties mits tussen ca. 11 uur en 15uur in de schaduw van b.v. dakgoten en/of uitstekende dak- of geveldelen

  • Houd rekening met een vrije uitvliegruimte (minimaal 3 meter hoog en één hoek van 90° vrije aanvliegruimte)

  • 1 nestkast komt overeen met 1 nestplaats, indien het een voorziening is met meerdere invliegopeningen dan is er sprake van meerdere nestplekken als de invliegopeningen minimaal 50 cm meter uit elkaar liggen.

  • Materiaal nestkast: houtbeton is het meest duurzaam. Houten alternatief: Red ceder hout – levensduur ca. 20 jaar.

Gierzwaluw (dak)pannen

  • Toepasbaar op noord en oost georiënteerde dakvlakken, mits dakvlakken met een hoek van 45° en niet volledig met isolatie zijn gevuld.

  • 1 pan komt overeen met 1 nestplaats

  • Geglazuurde dakpannen zijn te glad voor gierzwaluw, deze dienen te zijn voorzien van enkele ruwe ‘ribbels’ voor de invliegopening (te maken met bv kit)

  • Bij de aanschaf van gierzwaluwdakpannen letten op het ontbreken van een drempel (<2 cm)

3. Nestplek huismus

Clustering is mogelijk tot een maximum van 15 voorzieningen (kasten) per kopgevel, mits elke voorziening minimaal ca. 100cm in alle windrichtingen is gescheiden van de volgende voorziening.

 

Inbouw nestkast – asymmetrische nestingang

  • Nestingang 30x65 mm of 35x75 mm (aan de voorzijde van de kast)

  • Minimale afmetingen nestkast H 18 x B 35 x D 15 cm

  • Toepasbaar op noord en oostgevels en ook op andere locaties mits in de schaduw van b.v. dakgoten en/of uitstekende dak- of geveldelen

  • Plaatsing op minimaal 3 meter hoogte en niet bereikbaar voor huiskatten

  • Maximaal toepasbaar tot de 3de bouwlaag (BG – verdieping 1 & 2)

  • 1 nestkast komt overeen met 1 nestplaats, indien het een voorziening is met meerdere invliegopeningen dan is er sprake van meerdere nestplekken als de invliegopeningen minimaal 1 meter uit elkaar liggen.

  • Alle inbouwkasten zijn duurzaam

Externe nestkast – asymmetrische nestingang

  • Minimale afmetingen nestkast: L35 x H18 x D15cm

  • Nestingang: 30x65 mm of 35x75 mm

  • Nestingang aan de voorzijde van de kast

  • Toepasbaar op noord en oostgevels en ook op andere locaties mits in de schaduw van b.v. dakgoten en/of uitstekende dak- of geveldelen

  • Plaatsing op minimaal 3 meter hoogte en niet bereikbaar voor huiskatten

  • Maximaal toepasbaar tot 3de bouwlaag (BG – verdieping 1 & 2)

  • 1 nestkast komt overeen met 1 nestplaats, indien het een voorziening is met meerdere invliegopeningen dan is er sprake van meerdere nestplekken als de invliegopeningen minimaal 1 meter uit elkaar liggen.

  • Materiaal nestkast: houtbeton is het meest duurzaam. Houten alternatief: Red ceder hout – levensduur ca. 20 jaar.

4. Zomerverblijf vleermuis

Richtlijnen plaatsing voorzieningen vleermuizen

  • Plaatsen op minimaal 3 meter hoogte;

  • Maximaal tot en met de 6 bouwlaag (BG + 5 verdiepingen)

  • Onder de voorziening (onder de uitvliegopening) is een vrije uitvliegruimte aanwezig van minimaal 3 meter hoogte;

  • De aanvliegroute is vrij van kunstlicht, vrij van verstoring en buiten bereik van predatoren;

  • Verschillende microklimaten aanbieden (clustering met verschillende richtingen op W, Z en O richting);

  • Bij voorkeur om een hoek plaatsen of deels in de zon en deels in de schaduw van bv een overhangende dakrand/dakgoot, enz..

  • Bovenstaande randvoorwaarden gelden voor zowel interne als externe zomerverblijven.

5. Winterverblijf vleermuis

Richtlijnen plaatsing voorzieningen vleermuizen

  • Plaatsen op minimaal 3 meter hoogte;

  • Maximaal tot en met de 6 bouwlaag (BG + 5 verdiepingen)

  • Onder de voorziening (onder de uitvliegopening) is een vrije uitvliegruimte aanwezig van minimaal 3 meter hoogte;

  • De aanvliegroute is vrij van kunstlicht, vrij van verstoring en buiten bereik van predatoren;

  • Verschillende microklimaten aanbieden (clustering met verschillende richtingen op W, Z en O richting);

  • Bij voorkeur om een hoek plaatsen of deels in de zon en deels in de schaduw van bv een overhangende dakrand/dakgoot, enz..

  • Bovenstaande randvoorwaarden gelden alleen voor interne verblijven.

6. Insectsteen (inbouw)/insectenhotel (extern)

Algemene richtlijnen:

  • Hang/plaats de voorzieningen op een zonnige en luwe plek, maar niet in de richting van het zuidwesten (i.v.m. regeninslag)

  • Gewenste hoogte om op te hangen: 0,5 - 2 m.

  • Bij voorkeur plaatsen bij een bloemrijke plek.

  • Boorgaten: diep en de juiste diameter, slechts aan één kant open, glad van binnen (i.v.m. beschadigen vleugels e.d.).

Voorbeeld van een duurzame insectensteen is de Buginn inbouw bijenhotel stenen. Dit bijenhotel is niet alleen mooi om te zien, maar heeft een goed doordacht ontwerp. Sterke buitenkant met een vervangbare binnenkant. Het is een veilige nestplaats voor solitaire bijen en andere bestuivers. Raadpleeg hier meer informatie.

Een ander voorbeeld van een duurzaam en divers insectenhotel kunt u hier raadplegen.

 

8. Special: nestplek divers

Huiszwaluw

  • Hang meerdere kunstnesten op aan de oost- of noordoostzijde van het huis. Doe dit direct onder de dakgoot of het overstek.

  • Breng eventueel mestplankjes aan om overlast te voorkomen.

  • Maak geschikte dakranden wit.

  • Zorg voor een modderplaats binnen 100 tot 200 meter van de nestplaats.

  • Laat oude nesten zitten! Deze trekken weer andere huiszwaluwen aan.

Zwarte roodstaart

  • Er zijn speciale neststenen en kasten voor de zwarte roodstaart in de handel.

  • Een neststeen kan ingemetseld worden.

  • Plaats de neststeen of kast boven de 2 meter.

  • Zorg dat de vliegopening op het noorden of oosten hangt.

Raadpleeg hier een voorbeeld.

  • In de nabijheid van het nest heeft de zwarte roodstaart zonnig, droog en open terrein met korte vegetatie nodig.

  • Bruine daken bieden in het broedseizoen een compleet habitat voor de zwarte roodstaart. Een bruin dak bestaat uit een substraat van vermalen steen van 25 mm tot gruis en wordt in dieptes variërend van 5 tot 15 cm op het dak aangebracht. Tussen de steenslag worden enkele grotere stenen en stukken hout geplaatst. De planten laat men spontaan opkomen. Wellicht een goede combinatie met een variant van een groen dak.

Direct om het gebouw

19. Inpassing kapvergunningplichtige houtopstanden

  • Van een kapvergunningplichtige houtopstand is sprake als de stam een dwarsdoorsnede heeft van minimaal 20 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

  • Binnen de kroonprojectie van de te behouden houtopstand(en) worden geen graafwerkzaamheden verricht.

  • Tijdens de werkzaamheden worden de te behouden houtopstanden beschermd conform de poster ‘Werken bij bomen’ van Stadswerk.

21a. Optimalisatie of toepassing natuurvriendelijke oever

  • Minimale lengte is 10 meter

  • Talud van 1:4 of flauwer

  • Geen beschoeiing langs waterkant

  • Type beplanting gebiedseigen

21b. Optimalisatie of toepassing floatland

  • Minimale maat is 2 bij 2 meter

  • De planten moeten wortelen in het water, dus de bodem heeft een open structuur

  • Voldoende stevig zodat eventuele golfslag de float niet aantast

  • Voldoende drijfvermogen om de toenemende plantengroei te kunnen dragen

  • De float moet toegankelijk zijn voor dieren.

  • Float moet worden verankerd, rekening houdend met voldoende touwlengte om schommelingen in het waterniveau te kunnen opvangen.

  • Voorbeplant met minimaal 5 inheemse soorten waaronder : kattenstaart, gele lis, dotter, oeverzegge, grote egelskop. Met een plantdichtheid van minimaal 6 stuks per strekkende meter.

21c. Optimalisatie of toepassing kokos oeverrol

  • Minimale maat is 3,0 *0,3 meter

  • Voorbeplant met minimaal 5 inheemse soorten waaronder : kattenstaart, gele lis, dotter, oeverzegge, grote egelskop.

  • Met een plantdichtheid van minimaal 6 stuks per strekkende meter.

22. Geveltuin

  • Minimale breedte 50 cm, minimale oppervlakte is afhankelijk van het te realiseren gebouwtype

  • De geveltuin wordt voorzien van beplanting die in de volle grond worden aangebracht.

  • Bij voorkeur toepassing van gebiedseigen inheemse beplanting, besdragende beplanting of beplanting die waardplanten zijn voor insecten en vlinders bv: longkruid, wilde marjolein, wilde akelei, vuurdoorn, brem, struikklimop, cotoneaster, aster, lavendel, tijm, munt, geranium.

23. Onverharde tuin/privéruimte

  • Het onverharde deel krijgt een groene invulling, die kan bestaan uit gazon, bloemrijk gras, plantenborders bestaande uit vaste planten, heesters en/of bomen.

  • Toe te passen beplanting is bij voorkeur gebiedseigen inheemse beplanting, bes dragende beplanting of beplanting die waardplanten zijn voor insecten en vlinders.

  • Schelpen, grind en kiezels valt onder halfverharding.

24a. Haag op erfgrens

  • Minimale hoogte is 1,00 meter en minimale breedte is 50 cm.

  • Minimaal 5 planten per strekkende meter.

  • Bij voorkeur wordt de haag aangeplant met gebiedseigen inheemse soorten.

  • Een vlechtscherm met klimplanten, waarbij 4 planten per strekkende meter worden toegepast, is een volwaardig alternatief voor een haag op voorwaarde dat de klimplanten worden aangebracht in de volle grond.

24b. Inheemse boom

  • Minimale maat bij aanplant is 14-16 cm stamomtrek.

  • De boom wordt altijd geplant in de volle grond en krijgt voldoende ondergrondse groeiruimte mee.

  • Zorg dat de boom op voldoende afstand van bebouwing wordt aangeplant, zodat de boom naarmate deze groeit niet tegen de bebouwing aangroeit.

  • Plant de boom minimaal 0,5 meter uit de erfgrens. Plant de boom aan in de periode oktober t/m februari.

  • De eerste drie jaar na aanplant wordt de boom voorzien van boompalen en boomband zodat de boom zich goed kan zetten in de grond.

  • Kies bij voorkeur voor een boom die gebiedseigen/inheems is. Bomen kunnen ook een bijdrage leveren aan klimaatadaptatie, zuivering van de lucht, enz. Om tot een soortkeuze te komen kan gebruikt gemaakt worden van de soortentabel van de Wageningen University & Research.

24c. Inheemse struiken

  • Minimale maat bij aanplant 100-125 cm.

  • Bij voorkeur toepassing van gebiedseigen inheemse beplanting, bes dragende beplanting of beplanting die waardplanten zijn voor insecten en vlinders.

  • De heester wordt altijd geplant in de volle grond en krijgt voldoende ondergrondse groeiruimte mee.

  • De eerste drie jaar na aanplant wordt de boom voorzien van boompalen en boomband zodat de boom zich goed kan zetten in de grond.

 

Naar boven