Beleidsregels Draagkracht bijzondere bijstand Gemeente Haaren Participatiewet

 

Artikel 1 Begrippen

1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op de huurtoeslag.

2. Belanghebbende: de alleenstaande of het gezin die in aanmerking wenst te komen voor bijzondere bijstand.

3. Bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 van de Participatiewet op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 van de Participatiewet vastgestelde verlaging. In afwijking van de Participatiewet is de kostendelersnorm (artikel 22a van de Participatiewet) niet van toepassing

4. Wet: Participatiewet

5. Inkomen: Zoals bedoeld in artikel 32 lid 1 en 33 van de Participatiewet

 

Artikel 2 Werking

Deze beleidsregels hebben betrekking op de berekening van de individuele bijzondere bijstand en de categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 van de wet.

 

AANVRAAG

Artikel 3 Aanvraag

1. De aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden ingediend op een daartoe bestemd aanvraagformulier, onder overlegging van de benodigde bewijsstukken, en kan, indien dit naar het oordeel van het college doelmatiger is, ambtshalve worden opgemaakt of op een hiervoor door het college vastgestelde werkwijze.

2. Als belanghebbende geen uitkering heeft op grond van de wet levert belanghebbende bewijsstukken aan die aantonen wat zijn inkomen en vermogen zijn op de datum van het ontstaan van de kosten waarover bijzondere bijstand wordt gevraagd. Als belanghebbenden een uitkering hebben op grond van de IOAW/IOAZ dan zijn bewijsstukken over het vermogen voldoende.

3. Belanghebbende levert op verzoek aanvullende bewijsstukken aan als deze noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand.

4. Indien belanghebbende tijdens het lopende kalenderjaar een ander verzoek indient voor bijzondere bijstand, kan na schriftelijke verklaring van belanghebbende dat er geen wijziging zijn in de (inkomens) situatie ten opzichte van de eerdere vaststelling, terug gevallen worden op de reeds in bezit zijnde gegevens.

 

Artikel 4 Beoordeling noodzakelijkheid

1. Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend vóórdat de kosten zijn gemaakt.

2. Bij de beoordeling van de bijzondere bijstand moet worden vastgesteld of aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) De hoogte van de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd;

b) De kosten zijn in het individuele geval noodzakelijk;

c) De kosten vloeien voort uit bijzondere individuele omstandigheden;

d) er is geen voorliggende voorziening op grond van artikel 15 van de wet.

3. Indien de bijzondere bijstand is aangevraagd nadat de kosten zijn gemaakt, dan wordt de aanvraag voor bijzondere bijstand enkel in behandeling genomen als:

a) Deze wordt ingediend tot en met één jaar na het moment waarop de kosten zijn gemaakt, en

b) De noodzakelijkheid van de kosten nog kan worden vastgesteld.

c) De aanvraag moet voldoen aan dezelfde voorwaarden als gesteld in lid 2 van dit artikel.

 

DRAAGKRACHT

Artikel 5 Draagkrachtberekening individuele bijzondere bijstand

1. Het college is van oordeel dat;

  • a)

    de alleenstaande zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a van de wet of de gehuwden als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub c onder 10 van de wet niet over draagkracht beschikken wanneer het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120% van de alleenstaande norm, als bedoeld in artikelen 20 tot en met 24 van de wet.

b) de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub b van de wet niet over draagkracht beschikt wanneer het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120% van alleenstaande-ouder norm als bedoeld in artikel 20 tot en met 24 van de wet, tevens vermeerderd met de alleenstaande ouderkop (alo-kop).

c) Ligt het inkomen boven 120% dan wordt een draagkrachtberekening toegepast, en wordt afhankelijk van de hoogte van het inkomen, de kostenvergoeding verminderd met het bedrag van de draagkracht. De draagkrachtpercentages bijzondere bijstand staan in onderstaand schema

Bijzondere bijstand algemeen

Eigen bijdrage:

Inkomen tot 120%: geen draagkracht/bijdrage

Inkomen boven 120%: 30% van het meerdere boven 120%

Inkomen boven 140%:

- 30% van het meerdere tussen 120% en 140%

- 100% van het meerdere boven 140%

d) Op het genoemde onder a, b en c is ook de vermogensgrens zoals opgenomen in artikel 8 van toepassing.

 

Artikel 6 Afwijkende draagkracht bij bijzondere kosten

  • 1.

    In het geval bijzondere bijstand wordt gevraagd voor woonkosten, wordt de draagkracht in afwijking van artikel 5 vastgesteld op het bedrag dat het inkomen de van toepassing zijnde bijstandsnorm te boven gaat. Tevens dient de kostendelersnorm conform artikel 22a van de wet toegepast te worden.

    Onder woonkosten voor huurders, waarop artikel 1 sub c van de Wet op de huurtoeslag van toepassing is, wordt verstaan de huur, servicekosten, waterschapslasten en rioolbelasting. Onder woonkosten voor eigenaren van een eigen woning wordt verstaan de verschuldigde rente op de hypotheek na aftrek belastingteruggaaf, OZB, waterschapslasten, rioolbelasting, premie opstalverzekering, premie levensverzekering, erfpacht canon, kosten vereniging van eigenaren.

2. In het geval bijzondere bijstand wordt gevraagd voor rente en aflossing van schulden, waarvoor via schulddienstverlening een noodzakelijke schuldregeling is vastgesteld, wordt de draagkracht vastgesteld op het bedrag dat het inkomen de van toepassing zijnde bijstandsnorm te boven gaat.

3. Op de categoriale bijzondere bijstand is de draagkrachtberekening van art. 5 lid 1 sub c niet van toepassing.

 

Artikel 7 Berekening van het in aanmerking te nemen inkomen

  • 1.

    Bij een onregelmatig inkomen wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen per maand gedurende drie maanden voorafgaand aan de eerste dag van de maand van de aanvraag.

  • 2.

    Voor zelfstandigen geldt dat voorlopig wordt uitgegaan van het gemiddeld inkomen per maand zoals blijkt uit de jaarrekening over het jaar voorafgaand aan de aanvraag; de bijstand wordt achteraf definitief vastgesteld op basis van het inkomen dat de aanvrager heeft genoten. De vaststelling van het inkomen vindt plaats aan de hand van de over te leggen jaarrekening van het jaar waarover de bijstand is verstrekt.

3. Er is geen sprake van draagkracht indien;

a) Cliënten zich hebben aangemeld voor schulddienstverlening en blijkt dat het besteedbaar inkomen gelijk is of lager dan het sociaal minimum inkomen.;

b) Cliënten niet beschikken over het Vrij Te Laten Bedrag, volgens de Recofa berekening door:

- loonbeslag;

- verrekening huur- en zorgtoeslag;

- maximale afloscapaciteit worden ingezet ten behoeve van schuldeisers;

- specifieke omstandigheden door schulddienstverlener omschreven.

c) Er sprake is van een minnelijke of wettelijke schuldregeling.

 

Artikel 8 Vermogensgrens

1. Het vermogen wordt vastgesteld conform de bepalingen in artikel 34 van de wet en met in achtneming van de in artikel 9 genoemde vrijlatingen.

2. De alleenstaande of het gezin beschikt naar het oordeel van het college niet over draagkracht in het vermogen indien het vermogen vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid minder bedraagt dan het in artikel 34 lid 3 van de wet genoemde vrijlatingsbedrag. Al het vermogen dat uitgaat boven deze vrijlatingsgrens is draagkracht en dient te worden aangewend voor de bijzondere kosten.

 

Artikel 9 Vrijlatingen

Bij de vaststelling van het vermogen en inkomen houdt het college rekening met de volgende vrijlatingen:

1.  De vermogensgrens zoals wordt vastgesteld conform de bepaling in artikel 34 van de wet.

2. De in artikel 31 lid 2 van de wet genoemde middelen

3. Daarnaast is er bij de aanvraag voor bijzondere bijstand en heronderzoeken een extra vrijlating van het saldo op de lopende rekening van toepassing in verband met lopende uitgaven. Dit bedrag wordt vastgesteld op 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.

4. Er geldt een extra vermogensvrijlating voor uitvaartkosten, ter hoogte van het bedrag dat door de Belastingdienst wordt gehanteerd als aftrekpost voor de vaststelling van de nalatenschap, voor zover

  • a)

    voor de kosten van de uitvaart geen dekkende verzekering is afgesloten;

  • b)

    het bedrag gestort is op een depositorekening bij een begrafenisonderneming;

  • c)

    het bedrag uitsluitend gebruikt kan worden voor uitvaartkosten;

  • d)

    het bedrag tussentijds niet opvraagbaar is;

  • e)

    de rente jaarlijks wordt bijgeschreven op de depositorekening.

5. Het vermogen in de eigen woning, bedoeld in artikel 50 lid 1 van de wet, telt niet mee voor de bepaling van het vermogen, voor zover dit vermogen minder bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 34 lid 2 sub d van de wet.

Artikel 10 Waardebepaling voertuigen

1. Bij een auto/motor van 9 jaar of ouder wordt het vermogen in de auto niet meegenomen, behalve als de auto/motor een duidelijk objectief vast te stellen dagwaarde heeft boven € 4.500,–.

2. Bij voertuigen jonger dan 9 jaar of een duidelijk objectief vast te stellen waarde van € 4.500,-- dient 75% van de meeneemprijs van de ANWB Koerslijst meegenomen te worden bij het bepalen van het vermogen.

3. Bij uitzonderlijke modellen of old-timers kan bij een vermoedelijke aanzienlijke waarde, een autotaxateur worden in geschakeld (bijvoorbeeld Autoconoom BV te Breda).

 

Artikel 11 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Draagkracht bijzondere bijstand Gemeente Haaren Participatiewet 2018.

 

Artikel 12 In werking treden

1. Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2018

2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels draagkracht bijzondere bijstand Haaren 2018. 

3. De huidige beleidsregels “Beleidsregels draagkracht minimaregelingen” wordt ingetrokken op de dag van inwerkingtreding als bedoeld in het eerste lid.

 

Toelichting per artikel

Artikel 1. Begrippen

Lid 3: Bij het begrip bijstandsnorm zoals gebruikt in deze beleidsregel is ervoor gekozen geen rekening te houden met de kostendelersnorm. De reden hiervoor is dat belanghebbende bijzondere kosten, waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd, vaak niet kan delen.

Artikel 2. Werking

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 3. Aanvraag

Lid 1: Met het overleggen van de benodigde bewijsstukken wordt bedoeld alle gegevens die noodzakelijk zijn om een inkomens- en vermogenstoets te houden.

Lid 3: Hiermee wordt bedoeld dat belanghebbende alle benodigde bewijsstukken om de noodzakelijkheid van de aangevraagde bijzondere bijstand te kunnen vaststellen moet overleggen.

Artikel 4. Beoordeling noodzakelijkheid

Welke bewijsstukken aangeleverd moeten worden is afhankelijk van de situatie en voor welke kosten een aanvraag ingediend wordt. Uitgangspunt is dat de hoogte van de kosten aantoonbaar moet zijn. Dit kan bijvoorbeeld middels een pro forma nota, offerte of factuur indien de aanvraag achteraf wordt ingediend.

Artikel 5. Draagkrachtberekening individuele bijzondere bijstand

In dit artikel is opgenomen hoe de draagkracht moet worden berekend. Eerst dient te worden bepaald welke bijstandsnorm van toepassing is op de aanvrager. Voor alleenstaande ouders geldt dat zij sinds de invoering van de Participatiewet recht hebben op de norm voor een alleenstaande. Daarnaast ontvangen zij nog een Alleenstaande-ouder-kop (ALO-kop) via de Belastingdienst. In sommige gevallen is de alleenstaande-ouder-kop niet van toepassing, bijvoorbeeld omdat zij volgens de Belastingdienst een fiscaal partner hebben. In dat geval gaan wij er toch vanuit alsof zij beschikken over de ALO-kop. Deze wordt dus meegeteld. Een inkomen boven de 120% van het sociaal minimum wordt slechts een gedeelte van het meerdere in aanmerking genomen als draagkracht. Hierbij is de staffel zoals onder c is opgenomen van toepassing. Op die manier wordt de totale draagkracht vastgesteld. Het aldus berekende bedrag moet de aanvrager zelf gebruiken om zijn bijzondere kosten te betalen. Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor het deel dat zijn draagkracht te boven gaat.

Artikel 6. Afwijkende draagkracht bij bijzondere kosten

  • 1.

    Een woonkostentoeslag wordt verstrekt wanneer de woonlasten (zowel eigen woning als huurwoning) te hoog zijn ten opzichte van het inkomen. Voor woonkosten hanteren we de inkomensgrens van 100% inclusief de van toepassing zijnde kostendelersnorm zoals beschreven in artikel 22a van de wet. Dat wil zeggen dat het inkomen dat hoger is dan de bijstandsnorm die voor de aanvrager geldt, volledig als draagkracht wordt vastgesteld.

  • a)

    Woonkostentoeslag voor huurders is in principe tijdelijk met een maximale termijn van 6

    maanden. Zij moeten moeite doen om een andere woning te vinden waarvan zij de huur zelf kunnen betalen eventueel gebruikmakend van huurtoeslag. Tevens moet de huurder bereid zijn om te verhuizen in de straal van 50 kilometer van de huidige woning.

  • b)

    Net zoals woonkostentoeslag voor huurders kent ook de woonkostentoeslag voor eigen woningen een tijdelijk karakter van maximaal 6 maanden. Een eigenaar van een woning moet aantonen medewerking te verlenen om de financiële situatie te verbeteren. Indien dit noodzaakt tot verkoop van de woning zal de eigenaar bereid moeten zijn om de woning te verkopen tegen de huidige WOZ waarde. Tevens moet de eigenaar bereidt zijn om te verhuizen in de straal van 50 kilometer van de huidige woning.

  • c)

    In het geval dat een persoon tijdelijk wordt opgenomen in een inrichting kan het voorkomen dat bijzondere bijstand wordt gevraagd voor doorbetaling van de vaste lasten. Ook in die situaties wordt uitgegaan van een inkomensgrens van 100% van de bijstandsnorm.

  • 2.

    Bijzondere bijstand voor schulden wordt slechts zelden verstrekt. In het geval dit aan de orde is, wordt eveneens het hele inkomen boven de geldende bijstandsnorm als draagkracht genomen. Aanvrager is zelf immers verantwoordelijk voor het betalen van schulden. Het past daarbij niet dat de gemeente een deel van het inkomen vrijlaat, dat niet strikt nodig is om in de kosten van levensonderhoud te voorzien.

Artikel 7. Berekening van het in aanmerking te nemen inkomen

Lid 1: Het is niet redelijk om bij een onregelmatig inkomen uit te gaan van de ene maand voorafgaand aan de aanvraag. Er kan immers sprake zijn van behoorlijke schommelingen in het inkomen. Het risico bestaat dat wij dan te veel of juist te weinig bijstand zouden verstrekken. Daarom kiezen we er voor om het gemiddelde te bepalen van de inkomsten over drie maanden voorafgaand aan de aanvraag. Dat geeft een beter beeld van het inkomen dat de aanvrager over een langere periode daadwerkelijk te besteden heeft.

Lid 2: Bij aanvragers met een inkomen uit zelfstandige onderneming is het niet mogelijk om inkomsten over drie maanden te bepalen. We gaan bij zelfstandigen daarom uit van het inkomen van het laatste jaar door middel van de jaarrekening. Dit geeft een betrouwbare schatting van de inkomsten van de zelfstandige. De bijzondere bijstand wordt achteraf op basis van de jaarrekening van het betreffende jaar waarop de bijstand betrekking heeft, definitief vastgesteld.

Lid 3: Personen die in een schuldensituatie zitten, kunnen onder voorwaarden ook gebruik maken van bijzondere bijstand. Zij beschikken daadwerkelijk over een laag besteedbaar inkomen, waardoor zij de kosten niet kunnen dragen. De voorwaarden zijn expliciet omschreven in de beleidsregels. Naast situaties waarin sprake is van een type schuldregeling of schuldenstabilisatie kan het voorkomen dat men zelf de nodige moeite doet om de schuldensituatie op te lossen. Wanneer men aflost op schulden die men noodzakelijkerwijs heeft moeten maken, kan men nog in aanmerking komen voor bijzondere bijstand mits de maximale aflossingscapaciteit wordt ingezet 

Artikel 8. Vermogensgrens

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 9. Vrijlatingen

Een deel van de middelen op de lopende rekening wordt bij de vaststelling van het vermogen vrij gelaten. Dit gebeurt omdat belanghebbende middelen nodig heeft om in zijn kosten van levensonderhoud te kunnen voldoen tot de volgende betaling van loon of uitkering. De hoogte van de vrijlating is opgenomen in het eerste en tweede lid.

In het derde lid is de vrijlating opgenomen voor uitvaartkosten. Er wordt aansluiting gezocht bij de door de Belastingdienst vastgestelde vrijlating. Het bedrag zal jaarlijks worden aangepast door de Belastingdienst en kan worden teruggevonden op http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/vermogen_en_aanmerkelijk_belang/vermogen/wat_zijn_uw_bezittingen_en_schulden/uw_bezittingen/niet_vrijgesteld_deel_kapitaalverzekeringen

Artikel 10. Waardebepaling voertuigen

Wanneer een auto of motor jonger is dan 9 jaar, dient de dagwaarde bij een bedrag dat gelijk is aan, of hoger is dan € 4.500,-- meegenomen te worden in de vaststelling van het vermogen. Om de dagwaarde te bepalen wordt aansluiting gezocht bij de ANWB koerslijst. Voor vaststelling van het vermogen wordt als uitgangspunt gehanteerd, 75 % van de waarde van de in de ANWB koerslijst aangegeven meeneemprijs van de auto. Bij een auto of motor waarvan duidelijk objectief is vast te stellen dat de dagwaarde boven € 4.500,– bedraagt, dient alsnog een onderzoek gehouden te worden naar de dagwaarde. Voor uitzonderlijke modellen of oldtimers hebben we de mogelijkheid een taxateur in te schakelen.

Artikel 11. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 12. In werking treden

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Naar boven