Beleidsregel parttime ondernemen gemeente Nuenen en Son en Breugel 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen en Son en Breugel:

overwegende dat,

  • Het gewenst is om beleidsregels vast te stellen omtrent het toelaten van parttime ondernemen in de uitkering;

gelet op

  • De Participatiewet en artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht,

besluit vast te stellen de hieronder beschreven:

Beleidsregel parttime ondernemen gemeenten Nuenen en Son en Breugel 2020

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet verder worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Participatiewet;

  • c.

    bbz 2004: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

  • d.

    zelfstandige: de zelfstandige als bedoeld in artikel 1 onder b van het Bbz 2004;

  • e.

    loondienst: alle activiteiten en werkzaamheden die leiden tot een inkomen uit loondienst als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting artikel 3.1 onder 2b;

  • f.

    inkomen uit overige werkzaamheden: inkomen uit activiteiten en werkzaamheden anders dan uit loondienst of als zelfstandige (artikel 3, lid 2, onder c van de Wet inkomstenbelasting 2001);

  • g.

    parttime ondernemen (PTO): alle activiteiten die leiden tot een inkomen uit overige werkzaamheden;

  • h.

    PTO-er: degene die inkomsten uit PTO heeft en geen zelfstandige is;

  • i.

    noodzakelijke kosten: kosten als bedoeld in artikel 11 en d richtlijn PTO die binnen redelijke grenzen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de activiteiten;

  • j.

    inkomsten: omzet na aftrek van noodzakelijke kosten.

Artikel 2. Doel

Primair is deze regeling bedoelt voor mensen waarvoor PTO het hoogst haalbare is.

Artikel 3. Verzoek tot traject

  • 1.

    Een verzoek voor PTO wordt gedaan bij de consulent Werk.

  • 2.

    PTO wordt geïnitieerd door de klant of door een consulent Werk.

  • 3.

    De klant levert een plan van aanpak/kort ondernemingsplan in.

  • 4.

    Bij toestemming ontvangt de PTO-er een beschikking. In de beschikking staan de voorwaarden opgenomen die aan de bijstandsverlening en de toestemming zijn verbonden.

Artikel 4. Doelgroep

  • 1.

    Alle personen met een uitkering van de wet, IOAW of IOAZ kunnen verzoeken om in aanmerking te komen voor deze regeling.

  • 2.

    Personen met een IOAZ-uitkering moeten het bedrijf, waarmee ze in de IOAZ zijn gekomen, hebben beëindigd. De consulent Werk kan aan personen met een IOAZ-uitkering extra voorwaarden opleggen.

  • 3.

    Personen van wie de aanvraag op grond van het Bbz is afgewezen, vallen niet automatisch onder deze regeling. Zij moeten (opnieuw) een beroep doen op deze regeling en toetsing aan de criteria zal opnieuw plaatsvinden. Wanneer toestemming wordt geweigerd, dient het bedrijf beëindigd te worden.

Artikel 5. Voorwaarden toestemming

Aan de PTO-er wordt toestemming verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    de zelfstandige activiteiten mogen op geen enkele manier een belemmering vormen voor het nakomen van de (overige) verplichtingen tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 van de wet en artikel 37 van de IOAW;

  • b.

    de zelfstandige activiteiten moeten van bescheiden omvang zijn, zoals bepaald in artikel 6 van deze regeling;

  • c.

    de PTO-er moet voldoen aan de wettelijke vereisten die verband houden met zijn activiteiten, als genoemd in artikel 7 van deze regeling;

  • d.

    de PTO-er voert de zelfstandige activiteiten voor eigen rekening en risico uit;

  • e.

    de PTO-er mag geen langlopende verplichtingen aangaan die snelle beëindiging van de zelfstandige activiteiten belemmeren;

  • f.

    de zelfstandige activiteiten moeten naar verwachting leiden tot een positief resultaat, waarbij de inkomsten op de uitkering in mindering worden gebracht;

  • g.

    de PTO-er mag enkel kleine zaken aanschaffen en geen grote investering doen om bedrijfsschulden te voorkomen;

  • h.

    er mag geen sprake zijn van concurrentievervalsing als bedoeld in artikel 9 van deze regeling;

  • i.

    er mogen geen buitenproportionele kosten in mindering worden gebracht op de omzet, als bedoeld in artikel 11 van deze regeling of de richtlijn PTO;

  • j.

    aanvullende voorwaarden mogen worden opgelegd indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is om de wet en de regeling goed uit te kunnen voeren en te kunnen controleren.

Artikel 6. Voorwaarden omvang activiteiten

  • 1.

    Een parttime ondernemer mag maximaal 1225 uur per jaar zelfstandige activiteiten uitvoeren, met een maximum van 86 uur per maand.

  • 2.

    De in lid 1 genoemde urengrens geldt voor alle werkzaamheden die met de zelfstandige activiteiten samenhangen, dus zowel declarabele uren alsook de uren die besteed worden aan randactiviteiten, zoals de administratie en boekhouding.

  • 3.

    De in lid 1 genoemde uren gelden voor de PTO-er en diens eventuele partner samen.

  • 4.

    De PTO-er houdt een urenstaat bij, welke hij op verzoek van het college verstrekt.

Artikel 7. Wettelijke vereisten

  • 1.

    De PTO-er moet voldoen aan de wettelijke vereisten die verband houden met zijn activiteiten, waaronder:

  • a.

    het beschikken over de benodigde vergunningen;

  • b.

    het hebben van een geldige inschrijving bij de Kamer van Koophandel (indien nodig);

  • c.

    het hebben van een btw-nummer (indien nodig);

  • d.

    het voeren van een deugdelijke boekhouding, als bedoeld in artikel 10 van deze regeling;

  • e.

    het verstrekken van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) indien dit door het college noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 8. Duur toestemming

  • 1.

    Toestemming tot PTO wordt ten hoogste voor een jaar verstrekt met de mogelijkheid tot verlenging van telkens één jaar.

  • 2.

    Minimaal één keer in de zes maanden vindt er een evaluatie plaats.

  • 3.

    Het college trekt de toekenning PTO in, respectievelijk verlengt PTO niet, als op enig moment blijkt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden en/of verplichtingen.

Artikel 9. Concurrentievervalsing

  • 1.

    De zelfstandige activiteiten mogen niet leiden tot concurrentievervalsing.

  • 2.

    Om concurrentievervalsing tegen te gaan dient de PTO-er:

  • a.

    marktconforme tarieven te hanteren voor zijn product of dienst;

  • b.

    geen buitenproportioneel hoge bedrijfskosten op te voeren.

  • 3.

    Om te bepalen of al dan niet sprake is van concurrentievervalsing dient de aanvrager bij zijn verzoek om toestemming in zijn Plan van Aanpak PTO zijn tarief te vermelden net zoals een concurrentieanalyse, waaruit blijkt welke tarieven in de branche gebruikelijk zijn en welke door concurrenten worden gehanteerd.

Artikel 10. Boekhouding

De PTO-er houdt een deugdelijke boekhouding bij die voldoet aan de criteria van de Belastingdienst en die in ieder geval bestaat uit:

  • a.

    jaarcijfers, waaronder een balans en winst- en verliesrekening (overzicht omzet en kosten) met toelichting;

  • b.

    een kasboek (indien van toepassing);

  • c.

    btw-aangiften (indien van toepassing) en de aangifte inkomstenbelasting worden tijdig bij de Belastingdienst ingediend;

  • d.

    de aanslag inkomstenbelasting verstrekt belanghebbende binnen 1 week nadat hij deze van de Belastingdienst heeft ontvangen.

Artikel 11. Kosten

  • 1.

    Noodzakelijke kosten voor de uitvoering van de werkzaamheden mogen als kosten in mindering worden gebracht op de omzet wanneer het college deze heeft goedgekeurd, zie hiervoor de Richtlijn PTO. De PTO-er dient hiertoe bewijsstukken te overleggen.

  • 2.

    De kosten moeten in verhouding zijn met de omvang van de zelfstandige activiteiten.

  • 3.

    Op de omzet kunnen de volgende kosten in ieder geval niet in mindering worden gebracht:

  • a.

    kosten die worden opgevoerd in strijd met de belastingwetgeving;

  • b.

    kosten van activiteiten die in strijd zijn met de bepalingen van deze beleidsregels of de Richtlijn PTO;

  • 4.

    Kosten die niet goedgekeurd zijn als bedrijfskosten blijven voor eigen rekening van de PTO-er.

Artikel 12. Inkomsten en inkomstenvrijlating

  • 1.

    De inkomsten worden per maand volledig in mindering gebracht op de uitkering.

  • 2.

    De PTO-er dient maandelijks een wijzigingsformulier in te leveren waarop hij zijn inkomsten vermeldt. Bij dit inkomstenformulier dient een bijlage te worden verstrekt waarop de omzet en kosten zijn gespecificeerd.

  • 3.

    Achteraf (in het opvolgende jaar) wordt, aan de hand van de aangifte inkomstenbelasting (en de jaarcijfers) eventueel te veel of te weinig gekorte inkomsten gecorrigeerd.

  • 4.

    Indien de inkomsten bij de definitieve vaststelling hoger blijken te zijn dan wat met de uitkering is verrekend, dan vindt herziening van de uitkering over het voorgaande jaar plaats. De teveel verstrekte uitkering wordt dan teruggevorderd met toepassing van artikel 58 van de wet of artikel 25 IOAW/IOAZ.

  • 5.

    Indien de inkomsten bij de definitieve vaststelling lager blijken te zijn dan wat met de uitkering is verrekend, dan vindt eveneens herziening van de uitkering plaats en zal hetgeen dat te weinig is verstrekt, worden nabetaald.

  • 6.

    Inkomsten uit PTO kunnen gedeeltelijk worden vrijgelaten als dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub n van de wet, artikel 8 lid 2 IOAW of artikel 8 lid 3 IOAZ.

  • 7.

    Indien op basis van de jaarcijfers duidelijk blijkt dat de parttime ondernemer willens en wetens gedurende het voorgaande jaar maandelijks veel te weinig inkomsten heeft doorgegeven om zo meer uitkering te ontvangen, is er sprake van schending van de inlichtingenplicht, artikel 17 van de wet en artikel 44 IOAW/IOAZ.

Artikel 13. Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de beleidsregels indien toepassing ervan tot onredelijkheid en onbillijkheid leidt.

  • 2.

    Het college beslist in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze regeling wordt aangehaald als “Beleidsregel parttime ondernemen Nuenen en Son en Breugel 2020”.

  • 3.

    De beleidsregel parttime ondernemen 2018 worden ingetrokken.

TOELICHTING

De vorige beleidsregel PTO stamt uit 2018 en is toen opgesteld om het grijze gebied tussen de Bbz 2004 en de Participatiewet te dichten. Het Bbz is een afzonderlijke bijstandsregeling voor zelfstandigen die bij Algemene maatregel van bestuur kan worden vastgesteld (zie artikel 78f van de wet). Om voor de Bbz in aanmerking te komen moet er sprake zijn van een levensvatbaar bedrijf en moet men voldoen aan het urencriterium van artikel 3.6 lid 1 Wet inkomstenbelasting 2001. Dit laatste wil zeggen dat belanghebbende in een kalenderjaar ten minste 1225 uur aan zijn onderneming besteed.

Dit urencriterium is niet voor iedereen haalbaar en om deze reden is PTO in het leven geroepen. De beleidsregel PTO van 2018 is een goed begin gebleken, maar toch zijn er enkele aanpassingen nodig geweest om de regel werkbaar te maken. Deze aanpassingen zijn in deze beleidsregel meegenomen. Zo hebben we de regels omtrent welke kosten wel en niet in aanmerking komen aangepast en verduidelijkt en is er voor belanghebbende meer duidelijkheid over de verplichtingen waaraan hij moet voldoen.

Enkel die bepalingen die meer toelichting nodig hebben worden hier behandeld.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Lid 2, sub g: PTO omvat tevens alle andere termen waarmee PTO in regelingen en gebruik verder wordt aangeduid, zoals:

- ZZP-er;

- hybride ondernemer (werkt deels in loondienst);

- freelancer;

- marginale zelfstandigen.

Lid 2, sub i: niet zijnde kosten die eenieder moet maken, zoals schoenen die iemand heeft aangeschaft voor een optreden. Veiligheidsschoenen kunnen wel onder noodzakelijke kosten vallen.

Artikel 2. Doel

Deze regeling kan worden ingezet bij belanghebbenden, waarbij inkomsten uit parttime ondernemen het hoogst haalbare is. Het resultaat dat we hierbij willen behalen is dat we de kosten van de uitkering willen verminderen door de belanghebbende in beperkte mate zelfstandig te laten ondernemen. Voor PTO is maatwerk belangrijk. Er dient rekening te worden gehouden met de omstandigheden van de persoon en de onderneming die belanghebbende wil oprichten.

Voor PTO wordt geen toestemming verleend als de belanghebbende kan werken, maar een onderneming wil starten met behulp van de uitkering, tenzij belanghebbende aan zijn arbeidsverplichting blijft voldoen.

Artikel 4. Doelgroep

Lid 3: Bij de IOAZ is vanuit de historie opgenomen, dat men niet opnieuw een bedrijf mag starten of zelfstandige activiteiten mag opstarten. Zolang men echter niet volledig werkzaam is in het bedrijf, dus minder dan 1225 uur per jaar werkt, voldoet men niet aan het begrip zelfstandige en is er met betrekking tot de IOAZ geen belemmering.

Artikel 6. Voorwaarden omvang activiteiten

Lid 1: Met de uren zoals gesteld in dit lid kan er geen beroep worden gedaan op de zelfstandigenaftrek.

Artikel 7. Wettelijke vereisten

Bij betaling van een bedrag van € 1.345,- (norm 2019) of minder jaarlijks aan btw kan de cliënt ontheffing van de administratieve verplichtingen aanvragen bij de Belastingdienst.

Artikel 11. Kosten

De Richtlijn PTO geeft duidelijk aan welke kosten in mindering kunnen worden gebracht en welke niet. De richtlijn is hierin lijdend.

Naar boven