Gemeenteblad van Amsterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2019, 249255 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2019, 249255 | Verordeningen |
Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent het ter gebruik aanbieden van voertuigen op of aan de weg als bedoeld in artikel 2.50A van de Algemene Plaatselijke Verordening (Nadere regels voor deelvoertuigen Amsterdam 2019)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
brombakfiets: brombakfiets als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
bromfiets: een motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994 (motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/k);
college: het college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam;
interoperabiliteit: set aan standaarden en afspraken, gericht op wederzijdse openstelling van dienstverlening;
MaaS: het aanbod van verschillende soorten mobiliteitsdiensten, waarbij op maat gemaakte reismogelijkheden via een digitaal platform met real-time informatie aan klanten worden aangeboden, door klanten worden geboekt, betaald en transacties worden afgehandeld;
vergunning: vergunning om voertuigen op of aan de weg ter gebruik aan derden aan te bieden tegen betaling of anderszins met commerciële doeleinden, als bedoeld in artikel 2.50A van de verordening;
vergunningenplafond: het maximum aantal vergunningen dat wordt verleend;
verordening: Algemene Plaatselijke Verordening 2008, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 augustus 2008 (Gemeenteblad 2008, afd. 3A, nr. 155/390), laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 20 juni 2019 (Gemeenteblad 2019, 2019-165525);
voertuig: voertuig als bedoeld in artikel 2.50A van de verordening;
voertuigenplafond: het maximum aantal voertuigen waarvoor de vergunningen worden verleend;
Hoofstuk 2 Nadere regels voor vergunningen voor deelbromfietsen
Paragraaf 1 Algemene bepalingen over vergunningen voor deelbromfietsen
Artikel 2.2 Vergunningenplafond
Het college verleent maximaal twee vergunningen aan aanbieders van bromfietsen.
Artikel 2.4 Tijdvak voor indienen aanvragen
Aanvragen voor een vergunning kunnen alleen worden ingediend in het tijdvak van 7 november 2019 tot 2 januari 2020.
Wanneer een vergelijkende toets plaatsvindt als bedoeld in artikel 2.9 beslist het college op de aanvraag binnen 20 weken na de dag van ontvangst daarvan. Het college kan de beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.
Wanneer een vergelijkende toets als bedoeld in artikel 2.9 heeft plaatsgevonden, houdt het college een wachtlijst bij van aanvragers die voor een vergunning in aanmerking wilden komen waarvoor in artikel 2.2 een maximum is vastgesteld en die onderdeel zijn geweest van de vergelijkende toets.
De volgorde op de wachtlijst wordt bepaald door de uitkomst van de vergelijkende toets als bedoeld in artikel 2.9.
Paragraaf 2 Behandeling van aanvragen voor vergunningen voor deelbromfietsen
Artikel 2.7 Indieningsvereisten voor aanvragen voor vergunningen voor deelbromfietsen
Aanvragen voor vergunningen die niet voldoen aan de voorwaarden die in het eerste lid zijn genoemd en die, voor zover het gebrek alleen ziet op de in het eerste lid onder a bedoelde volledigheid niet binnen de in het tweede en derde lid gestelde termijn zijn aangevuld, worden niet in behandeling genomen.
Artikel 2.8 Weigeringsgronden voor vergunningen voor deelbromfietsen
1. Een aanvraag voor een vergunning wordt geweigerd indien:
de aanvraag niet voldoet aan één of meer van de volgende voorwaarden:
de aanvrager heeft een privacyverklaring in de Nederlandse taal, hij overlegt een uittreksel van voorgenomen verwerkingen in het register van de Algemene Verordening Gegevensverwerking en, indien hij daarover beschikt, een kopie van de bewerkersovereenkomst en hij staat toe dat de gegevens die aan de gemeente worden geleverd gedurende de looptijd van de vergunning conform het vastgestelde beleid, gebruikt mogen worden door de gemeente voor monitorings- en evaluatiedoeleinden en dat deze gegevens geanonimiseerd bekend gemaakt mogen worden;
de aanvraag gaat vergezeld van een klachtenplan, waarin in ieder geval is opgenomen hoe klachten van derden (niet – zijnde klanten) kunnen worden ingediend, binnen welke termijn en op welke wijze klachten worden opgevolgd, hoe de afhandeling van klachten wordt geregistreerd en hoe de indiener van de klacht op de hoogte wordt gesteld van de afhandeling;
de aanvrager heeft een onderhoudsplan voor de voertuigen, waarin in ieder geval staat hoe vaak voertuigen minimaal onderhouden worden, hoe de vloot wordt geïnspecteerd op gebreken, hoe snel kapotte voertuigen van straat gehaald worden en hoe snel voertuigen met een (bijna) lege accu opgeladen of van straat gehaald worden;
de aanvraag gaat vergezeld van een plan waarin aanvrager uiteenzet hoe hij zorgt voor een gecontroleerde introductie bij de start van zijn vergunde activiteiten, waarin in ieder geval staat beschreven waar, hoe en hoeveel, voertuigen bij de start geplaatst worden en welke acties worden ondernomen als er klachten komen na de introductie;
de aanvraag gaat vergezeld van een benuttingsplan waarin de aanvrager in elk geval beschrijft in welke gebieden in de stad hij de deelvoertuigen in elk geval zal aanbieden, welke maatregelen worden genomen om het gebruik van deelvoertuigen te vergroten, en waarin wordt ingegaan op aspecten van communicatie en marketing;
de aanvrager is bereid om mee te werken aan het platform dat de gemeente ontwikkelt, en daarvoor een real-time GPS-trace aan de voertuigen te koppelen waarbij de aanvrager gebruik maakt van de door het college voorgeschreven standaarden die zoveel mogelijk overeenkomen met landelijke standaarden (zoals bijvoorbeeld gehanteerd in het kader van de MaaS-pilots) en waarbij de GPS-trace – die in voertuig of app kan zitten - informatie geeft over de locatie met een interval tijd van 15-30 seconden met een nauwkeurigheid van maximaal 60 meter en idealiter maximaal 20 meter. Per trace is de volgende informatie te lezen:
de aanvraag gaat vergezeld van een beschrijving waarin de aanvrager antwoord geeft op de vraag of vergunde ‘Amsterdamse’ voertuigen ook buiten Amsterdam kunnen worden aangeboden en of voertuigen die normaliter buiten Amsterdam worden aangeboden ook binnen Amsterdam kunnen worden aangeboden. Indien deze vraag met ja wordt beantwoord beschrijft de aanvrager welke maatregelen hij neemt om te voorkomen dat het aantal door de aanvrager in Amsterdam aanwezige voertuigen op enig moment boven het vergunde aantal voertuigen uitkomt.
Artikel 2.9 Verdelingsprocedure schaarse vergunningen voor deelbromfietsen
Het college voert een vergelijkende toets uit indien er, nadat de aanvragen voor zover nodig tijdig zijn aangevuld of de termijn om de aanvraag aan te vullen ongebruikt is verstreken, meer complete aanvragen zijn ingediend die voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.8 dan het aantal vergunningen dat het vergunningenplafond toelaat.
Artikel 2.10 Beoordelingscriteria en puntentelling voor de vergelijkende toets voor schaarse vergunningen
De beoordeling van de aanvragen geschiedt op basis van het aantal voertuigen (binnen het gestelde maximum van 350) dat een aanvrager wil exploiteren en de volgende door de aanvrager bij de aanvraag aan te leveren plannen en beschrijvingen, waarbij geldt dat ieder(e) plan of beschrijving maximaal 2 A4 mag beslaan en op enigerlei wijze van schrijfbeveiliging dient te zijn voorzien:
een klachtenplan, waarin in ieder geval is opgenomen hoe klachten van derden (niet – zijnde klanten) kunnen worden ingediend, binnen welke termijn en op welke wijze klachten worden opgevolgd, hoe de afhandeling van klachten wordt geregistreerd en hoe de indiener van de klacht op de hoogte wordt gesteld van de afhandeling;
een onderhoudsplan, waarin ten minste is beschreven hoe vaak deelvoertuigen minimaal onderhouden worden, hoe de voertuigen geïnspecteerd worden op gebreken, hoe snel kapotte deelvoertuigen van straat gehaald worden en hoe snel deelvoertuigen met een (bijna) lege accu opgeladen of van straat gehaald worden;
een benuttingsplan, waarin ten minste is beschreven in welke gebieden binnen de stad de deelvoertuigen in elk geval zullen worden aangeboden, welke maatregelen worden genomen om het gebruik van deelvoertuigen te vergroten, en waarin wordt ingegaan op communicatie en marketing en (andere) effectieve maatregelen om het gebruik van deelvoertuigen te vergroten;
2.1 Klachtenplan (maximaal 100 punten)
2.2 Aantal voertuigen (maximaal 70 punten)
De te verlenen vergunningen betreffen ieder maximaal 350 voertuigen. De aanvrager kan meer punten verdienen naarmate het aantal voertuigen waarvoor hij vergunning aanvraagt dit maximum meer benadert.
De aanvrager wil tussen de 150 en 250 voertuigen exploiteren |
||
De aanvrager wil tussen de 250 en 350 voertuigen exploiteren |
2.3 Onderhoudsplan (maximaal 100 punten)
De maatregelen die aanvrager neemt om kapotte voertuigen sneller van straat te halen en/of om te voorkomen dat de voertuigen kapot gaan, worden als volgt beoordeeld
2.4 Traceerbaarheid (maximaal 15 punten)
2.5 Herverdelingsplan (maximaal 90 punten)
2.6 Interoperabiliteit en Maas (maximaal 65 punten)
De aanvrager heeft in zijn aanvraag beschreven op welke wijze hij meedoet aan de platforms die MaaS ondersteunen en op welke wijze hij de standaarden die zijn beschreven in de publicatie van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (versie 1.0) van 16 mei 2019, met de titel ‘Blueprint for an API’, gepubliceerd op www.dutchmobilityinnovations.com, gebruikt en/of gaat gebruiken. De aanvrager(s) die naar het oordeel van de commissie het verst is (zijn) met de wijze waarop hij de standaarden uit de “Bleuprint for an API” gebruikt, krijgt 30 punten, de aanvrager(s) die het één na verst is (zijn) krijgt 20 punten en de aanvrager die daarna het verst is krijgt 10 punten. De andere aanvragers krijgen geen punten voor dit onderdeel. |
||
De aanvrager heeft in zijn aanvraag beschreven dat hij bereid is om in samenwerking met de gemeente innovaties en technologie te ontwikkelen en op welke wijze hij dat wil doen ten behoeve van de volgende onderwerpen:
Voor elk onderwerp worden 5 punten toegekend als de de beschreven innovatie naar het oordeel van de commissie bijdraagt aan het onderwerp. Als de aanvrager één of meer eigen onderwerpen toevoegt die bijdragen aan de doelstellingen van MaaS, zoals die zijn beschreven in het Programma Smart Mobility 2019-2025, gepubliceerd op https://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/innovatie/smart-mobility/ , wordt per onderwerp 5 punten toegekend met een maximum van 10 punten. |
2.7 De samenwerking met andere mobiliteitsaanbieders wordt als volgt beoordeeld: (maximaal 40 punten)
2.8 Veiligheid van de gebruiker: (maximaal 80 punten)
2.9 Benuttingsplan (maximaal 100 punten)
2.10 Data en persoonsgegevens (maximaal 60 punten)
De beoordelingscommissie komt tot haar oordeel door de aanvragen in een vergadering te beoordelen, waarbij gezocht wordt naar een gezamenlijk oordeel over het toe te kennen aantal punten. Komt de commissie niet tot een gezamenlijk oordeel dan beslist de voorzitter op basis van de beraadslaging over het toe te kennen aantal punten.
In de beslissing op de aanvraag ontvangt iedere aanvrager informatie over het aan hem toegekende aantal punten op de verschillende onderdelen, een motivering van het toegekende aantal punten, het totaal aantal punten van de aanvragers aan wie vergunning wordt verleend en een beschrijving van de kenmerkende voordelen van de twee aanvragen die als beste zijn beoordeeld. De inschrijvers die een vergunning krijgen moeten er rekening mee houden dat hun inschrijvingen openbaar worden gemaakt, nu grote delen daarvan onderdeel gaan uitmaken van hun vergunning.
Paragraaf 3 Voorschriften en beperkingen verbonden aan de vergunningen
Artikel 2.11 Voorschriften en beperkingen
Aan de vergunning voor bromfietsen worden de volgende voorschriften en beperkingen verbonden:
de aanvrager heeft een privacyverklaring in de Nederlandse taal, hij overlegt een uittreksel van voorgenomen verwerkingen in het register van de Algemene Verordening Gegevensverwerking en, indien hij daarover beschikt, een kopie van de bewerkersovereenkomst en hij staat toe dat de gegevens die aan de gemeente worden geleverd gedurende de looptijd van de pilot conform het vastgestelde beleid, gebruikt mogen worden door de gemeente voor monitorings- en evaluatiedoeleinden en dat deze gegevens geanonimiseerd bekend gemaakt mogen worden;
de vergunninghouder verwijdert kapotte voertuigen en voertuigen die niet kunnen worden gebruikt van de openbare weg binnen 48 uur nadat bij redelijkerwijs bekend kon zijn met het defect of de onbruikbaarheid of zoveel sneller als hij in het bij de aanvraag overgelegde onderhoudsplan heeft beschreven;
de vergunninghouder zorgt voor een gecontroleerde introductie van de voertuigen bij de start en voert het plan uit dat hij bij de aanvraag heeft overgelegd voor wat betreft waar, hoe en hoeveel, voertuigen bij de start in de openbare ruimte geplaatst worden en welke acties worden ondernomen als er klachten komen na de introductie;
vergunninghouder is bereid om mee te werken aan het platform dat de gemeente ontwikkelt, en daarvoor een real-time GPS-trace aan de voertuigen te koppelen waarbij de vergunninghouder gebruik maakt van de door het college voorgeschreven standaarden die zoveel mogelijk overeenkomen met landelijke standaarden (zoals bijvoorbeeld gehanteerd in het kader van de MaaS-pilots) en waarbij de GPS-trace – die in voertuig of app kan zitten - informatie geeft over de locatie met een interval tijd van 15-30 seconden met een nauwkeurigheid van maximaal 60 meter en idealiter maximaal 20 meter. Per trace valt de volgende informatie af te lezen:
Hoofdstuk 3 Het aanbieden en gebruik van voertuigen
Artikel 3.1 Plaatsen en gebieden waar het verboden is om voertuigen te plaatsen
Het is verboden om voertuigen te plaatsen:
Artikel 4.2 Indieningsvereisten, voorwaarden en voorschriften voor ontheffingen
Het college verleent ontheffingen voor kleinschalige, niet stadsbrede, experimenten:
mobiliteit waarbij het voertuig ter gebruik wordt aangeboden in het kader van een op de wens van de reiziger afgestemde reis met verschillende vervoersmiddelen, via een digitaal platform met actuele informatie over het vervoersaanbod op het moment dat de reis, waarmee de reiziger ook betaalt en de transacties worden afgehandeld.
Bij de uitnodiging als bedoeld in artikel 4.1 worden regels opgenomen over de informatie die aanvragers bij hun aanvraag dienen aan te leveren, gronden voor weigering van een aanvraag, de wijze waarop de behandeling en beoordeling van aanvragen zal plaatsvinden en de voorwaarden en voorschriften die aan de ontheffing worden verbonden.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 8 oktober 2019.
De voorzitter
Femke Halsema
De gemeentesecretaris
Peter Teesink
Bijlage 1: Aanvraagformulier voor vergunningen op grond van artikel 2.50A van de APV
Nummer van inschrijving in handelsregister van de kamer van Koophandel;
Naam gemachtigde of contactpersoon:
E-mailadres contactpersoon / aanspreekpunt:
Telefoonnummer contact persoon / aanspreekpunt:
Aankruisen indien u of uw aanvraag aan de volgende eisen voldoet:
Gedurende de periode waarvoor vergunning wordt verleend heeft u een vast Nederlands sprekend aanspreekpunt voor de gemeente, die bereikbaar is op maandag tot en met vrijdag van 9:00 uur tot 17:00 uur (feestdagen uitgezonderd) en dat in staat is terstond te reageren op vragen of verzoeken van de gemeente.
U bent bent bereid om mee te werken aan een platform dat de gemeente ontwikkelt, en daarvoor een real-time GPS-trace aan te voertuigen te koppelen, waarbij de u gebruik maakt van de door het college voorgeschreven standaarden die zoveel mogelijk overeenkomen met landelijke standaarden (zoals bijvoorbeeld gehanteerd in het kader van de MaaS-pilots) en waarbij de GPS-trace – die in voertuig of app kan zitten - informatie geeft over de locatie met een interval tijd van 15-30 seconden met een nauwkeurigheid van maximaal 60 meter en idealiter maximaal 20 meter. Per trace is de volgende informatie te lezen:
Klachtenplan (*), waarin in ieder geval is opgenomen hoe klachten van derden (niet-zijnde klanten) kunnen worden ingediend, binnen welke termijn en op welke wijze klachten worden opgevolgd, hoe de afhandeling van klachten wordt geregistreerd en hoe de indiener van de klacht op de hoogte wordt gesteld van de afhandeling;
Beantwoording van de vraag of ‘Amsterdamse’ voertuigen ook buiten Amsterdam kunnen worden aangeboden en ‘niet-Amsterdamse’ voertuigen binnen Amsterdam kunnen worden aangeboden. Bij een bevestigend antwoord beschrijft de aanvrager welke maatregelen hij neemt om te voorkomen dat er op enig moment meer van zijn voertuigen in Amsterdam aanwezig zijn, dan waarvoor aan hem een vergunning is verleend.
Beschrijving (**) van de wijze waarop de aanvrager meedoet aan de platforms die MaaS ondersteunen en op welke wijze hij de standaarden die zijn beschreven in de publicatie van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (versie 1.0) van 16 mei 2019, met de titel ‘Blueprint for an API’, gepubliceerd op www.dutchmobilityinnovations.com, gebruikt en/of gaat gebruiken.
De met een asterix (*) aangeduide bijlagen worden tevens betrokken bij de vergelijkende toets.
De met twee asterixen (**) aangeduide bijlagen worden betrokken bij de vergelijkende toets, maar dit zijn geen voorwaarden om voor een vergunning in aanmerking te komen. Aanvragen waar de met twee asterixen (**) aangeduide bijlagen niet zijn bijgevoegd, krijgen nul (0) punten voor de onderdelen van de vergelijkende toets waarbij deze bijlagen worden beoordeeld.
BIJLAGE 2A tot en met 2J: kaarten met de gebieden waarbinnen geen deelvoertuigen ter gebruik mogen worden aangeboden. [kaarten vervangen met huisnummering]
Bijlage 2A: Kaart gebied pontaanlandingen Amsterdam Noord
Bijlage 2B: Kaart gebied Leidseplein
Bijlage 2C: Kaart gebied Rembrandtplein
Bijlage 2D: Kaart gebied Van der Helststraat
Bijlage 2E: Kaart gebied negen straatjes
Bijlage 2F: Kaart gebied Wallen en Rokin
Bijlage 2G: Kaart gebied Museumplein
Bijlage 2H: Kaart gebied De Hallen
Bijlage 2I: Kaart gebied Metrostation Vijzelgracht
Toelichting op de Nadere regels voor deelvoertuigen Amsterdam 2019
Op 20 juni 2019 heeft de gemeenteraad de beleidsnota ‘Deelmobiliteit, kansen voor de stad’ en het nieuwe artikel 2.50A van de Algemene Plaatselijke Verordening vastgesteld. In deze beleidsnota is vastgelegd hoe de gemeente Amsterdam het aanbieden van deelvoertuigen wil reguleren, welke doelen de gemeente daarmee beoogt en welke belangen de gemeente wil beschermen.
Deelvoertuigen zijn fietsen, bromfietsen of andere voertuigen die in de openbare ruimte ter gebruik worden aangeboden tegen betaling of anderszins met commerciële doeleinden. Voor motorvoertuigen bestaat de mogelijkheid om op basis van de Parkeerverordening een autodeelvergunning te krijgen. Artikel 2.50A van de verordening en deze nadere regels hebben geen betrekking op motorvoertuigen waarvoor een dergelijke autodeelvergunning is verleend.
Deze nadere regels bieden, samen met de Algemene Plaatselijke Verordening en nationale wetgeving, het juridisch kader voor de uitvoering van het beleid voor het aanbieden van deelvoertuigen in de openbare ruimte. De achtergrond van de keuzes die in deze regeling een weerslag vinden, is te vinden in de beleidsnota.
Deze nadere regels zijn gebaseerd op de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, met name de algemene bepalingen van hoofdstuk 1, de bepaling over het ter gebruik aanbieden van voertuigen in artikel 2.50A en bepalingen in hoofdstuk 4 over het gebruik van de openbare ruimte, waaronder met name artikel 4.27 over het parkeren van fietsen en bromfietsen.
De nadere regels kunnen algemeen verbindende voorschriften, aanwijzingsbesluiten en beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid van de Algemeen wet bestuursrecht (Awb) bevatten.
Onderdelen waarop de nadere regels afwijken van de beleidsnota ‘Deelmobiliteit, kansen voor de stad’
In de beleidsnota ‘Deelmobiliteit, kansen voor de stad’ is de keuze gemaakt voor een gereguleerd systeem van deelbromfietsen en andere deelvoertuigen. Daarbij is gekozen voor het verlenen van maximaal 2 stadsbrede vergunningen voor maximaal 350 deelbromfietsen per vergunning en de mogelijkheid ontheffing te verlenen voor kleinschalige en lokale experimenten.
In de nota zijn een aantal beleidskeuzen gemaakt voor deze vergunningen en ontheffingen die in bijlage 2 bij de nota zijn vertaald in een serie voorwaarden en voorschriften en onderwerpen die in een vergelijkende toets aan de orde komen.
Deze nadere regels vormen een uitwerking van die beleidskeuzen. Op een aantal punten wijken de nadere regels af van de in de nota genoemde zaken. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met voortschrijdend inzicht of de conclusie dat in de nota genoemde voorschriften meer passen bij deelfietsen dan bij deelbromfietsen.
Hieronder volgt een beschrijving van zaken die in deze nadere regels anders zijn vormgegeven dan in de nota ‘Deelmobiliteit, kansen voor de stad’.
De regel dat de aanbieder zelf eigenaar moet zijn van de deelvoertuigen is geen onderdeel van de nadere regels geworden. Dit biedt de mogelijkheid om bijvoorbeeld ook met geleasde voertuigen te werken. De zakenrechtelijke relatie tussen een vergunning- of ontheffinghouder en de voertuigen heeft geen invloed op de verplichtingen die de aanbieder heeft op basis van zijn vergunning of ontheffing.
De regel dat de aanbieder een bankgarantie moet overleggen is geen onderdeel van de nadere regels geworden. De achtergrond van de regel is dat een bankgarantie zekerheid biedt aan het college dat eventuele kosten die het college moet maken voor het verwijderen van voertuigen indien de aanbieder dit na afloop van de vergunning of als gevolg van bijvoorbeeld een faillissement niet zelf doet, door de bankgarantie gedekt worden. Voor zaken met een lage (rest)waarde (zoals sommige fietsen) is dat een overweging, maar bij elektrische bromfietsen is de restwaarde naar verwachting nog zo hoog dat dit voldoende prikkel biedt aan de aanbieder om zelf de voertuigen weer te verwijderen en wanneer hij dat niet doet dit de gemeente voldoende verhaalsmogelijkheden geeft om uit de kosten te komen.
De regel dat de aanbieders een kwaliteitsbeschrijving van het deelvoertuig moeten geven is geen onderdeel van de nadere regels geworden. De regel was ingegeven door de onzekerheid over de kwaliteit van fietsen. Voor de kwaliteit van fietsen zijn geen standaarden. Bromfietsen moeten echter gekeurd worden door de RDW. Een basiskwaliteit is daarmee gegeven. Omdat er vergunningen worden verleend aan twee aanbieders van elektrische deelbromfietsen bestaat daarnaast de mogelijkheid voor het publiek om een keuze te maken, bijvoorbeeld voor de bromfiets die zij het comfortabelst vindt.
Ten aanzien van de door de aanbieders aan de gemeente aan te leveren data is in de nadere regels een onderscheid gemaakt tussen een door de aanbieder aan de gemeente aan te leveren halfjaarlijkse – in plaats van de in de nota genoemde driemaandelijkse - rapportage met informatie over het gebruik van de voertuigen en een binnen een half jaar na vergunningverlening door de aanbieders te realiseren real-time GPS-trace volgens door het college voorgeschreven standaarden die informatie verschaft aan een platform dat de gemeente ontwikkelt.
Aan de bij de bij de vergelijkende toets te betrekking criteria is toegevoegd het aantal voertuigen dat de aanvrager wil gaan exploiteren. Het college verleent maximaal 2 vergunningen voor maximaal 350 voertuigen per vergunning. Omdat deze vergunningverlening voor het college ook het karakter van een pilot heeft, is er een belang bij het optimaal benutten van de maximaal toegestane aantallen. De aanvrager die bereid is het maximaal toegestane aantal voertuigen daadwerkelijk te exploiteren krijgt daarom meer punten dan een aanvrager die een kleiner aantal voertuigen wil exploiteren.
Ten aanzien van het benuttingsplan krijgt een aanvrager extra punten indien hij op het voertuig een voorziening plaatst waarmee zichtbaar is of het voertuig beschikbaar is voor gebruik. Dit vergroot de kans op gebruik en biedt daarnaast gemeentelijke handhavers de mogelijkheid om makkelijk vast te stellen of het voertuig volgens de regels wordt aangeboden (en dus niet in een gebied waar pauzeren wel, maar aanbieden niet mag).
Het is mogelijk dat een aanvrager die een vergunning krijgt om in Amsterdam bromfietsen aan te bieden ook actief is in andere steden. De aanvrager moet bij zijn aanvraag duidelijkheid verschaffen of het mogelijk is dat Amsterdamse voertuigen ook buiten Amsterdam kunnen worden aangeboden en niet-Amsterdamse voertuigen binnen Amsterdam worden aangeboden. Als dit zo is, zou het zonder nadere maatregelen, kunnen voorkomen dat er op enig moment door de vergunninghouder meer voertuigen worden aangeboden dan het aantal waarvoor vergunning is verleend. De aanvrager moet daarom bij een bevestigend antwoord aangeven welke maatregelen hij neemt om te voorkomen dat er op enig moment meer voertuigen in Amsterdam aanwezig zijn dan waarvoor vergunning is verleend.
De definitie van een brombakfiets in artikel 1 van het RVV luidt ten tijde van de vaststelling van deze regels als volgt: ‘bromfiets op drie symmetrische geplaatste wielen, met twee voorwielen en uitsluitend ingericht voor het vervoer van de bestuurder en van goederen en eventueel van een achter de bestuurder gezeten passagier’
De in de Nadere regels gehanteerde definitie van een bromfiets is een afgeleide van de definitie van bromfiets in artikel 1, aanhef, onder e sub a van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2.5 Afwijkende beslistermijn ingeval van vergelijkende toets.
In artikel 1.4 eerste en tweede lid van de APV is bepaald dat het college binnen 8 weken na ontvangst beslist op de aanvraag en dat deze termijn ten hoogste acht weken kan worden verdaagd.
In artikel 2.50A van de verordening is in het zesde lid de mogelijkheid opgenomen een langere beslistermijn vast te stellen indien een vergelijkende toets wordt uitgevoerd.
Indien een vergelijkende toets wordt uitgevoerd geldt een beslistermijn van 20 weken, die eenmaal met 8 weken kan worden verdaagd.
Ingeval van een vergelijkende toets is een langere beslistermijn nodig om een aantal redenen. De vergunningaanvragen kunnen binnen het vastgestelde tijdvak op verschillende momenten worden ingediend, maar met de beoordeling ervan moet in het kader van de vergelijkende toets worden gewacht tot het verstrijken van het tijdvak. Verder is voor de beoordeling in het kader van de vergelijkende toets meer tijd nodig dan voor aanvragen die niet op criteria hoeven te worden beoordeeld die onderdeel uitmaken van de vergelijkende toets.
Op grond van artikel 2.50A van de APV is het college bevoegd om nader regels vast te stellen met het oog op de indieningsvereisten voor de aanvraagprocedure.
Artikel 2.7, eerste lid, onder a
Op grond van artikel 4:1 van de Awb moet de aanvraag schriftelijk worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen. Aanvragen voor de vergunningen op grond van artikel 2.50A van de verordening kunnen per post en langs elektronische weg worden ingediend. Aanvragers die hun aanvraag langs elektronische weg willen indienen kunnen dit doen via een daartoe opengesteld e-mailadres.
In artikel 1.2 van de APV is bepaald dat voor het indienen van een aanvraag gebruik wordt gemaakt van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld aanvraagformulier. Dit aanvraagformulier is vastgesteld in bijlage I van de nadere regels.
Artikel 2.4 en 2.7, eerste lid, onder b
Aanvragen komen alleen voor een vergunning in aanmerking als ze worden gedaan in de periode van 7 november 2019 tot 2 januari 2020. Aanvragen die worden gedaan buiten dat tijdvak worden niet in behandeling genomen en komen dus ook niet voor een vergunning in aanmerking.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid van de Awb moet het college de aanvrager een termijn geven om de aanvraag aan te vullen. In verband met een eerlijke en transparante verdeling van de schaarse vergunningen, is deze termijn voor alle aanvragen vastgesteld in de nadere regels.
Artikel 4:5, tweede lid van de Awb biedt de mogelijkheid om – indien een aanvraag of daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal zijn gesteld – de aanvraag buiten behandeling te laten wanneer een vertaling voor de beoordeling van de aanvraag of het voorbereiden van de beschikking noodzakelijk is, maar alleen wanneer de aanvrager eerst de gelegenheid heeft gehad eerst de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
Ten behoeve van de beoordeling van de aanvragen, zeker in het kader van de vergelijkende toets, is het noodzakelijk dat de aanvragen in dezelfde taal zijn gesteld. Het college verlangt daarom dat de aanvraag en de bijbehorende documenten in het Nederlands zijn gesteld. Indien een aanvraag of bijbehorende documenten in een andere taal dan het Nederlandse zijn gesteld, wordt deze buiten behandeling gelaten indien de aanvrager niet binnen één week na daartoe door of namens het college in de gelegenheid te zijn gesteld, zorgt voor een Nederlandse vertaling.
Het gebruik van ingeburgerde (veelal Engelstalige) termen of woorden in een vreemde taal, in een verder Nederlandstalige tekst, is toegestaan. Daar zal in beginsel geen vertaling van worden verlangd, maar door of namens het college kan ook in die gevallen worden besloten een aanvraag buiten behandeling te laten indien de aanvrager desgevraagd niet tijdig zorgt voor een Nederlandse vertaling.
Het besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt ingevolge artikel 4:5, vierde lid van de Awb aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn is verstreken zonder dat de aanvraag is aangevuld.
Het college heeft de weigeringsgronden vastgesteld op grond van de algemene weigeringsgronden in artikel 1.5 en artikel 2.50A, derde lid van de verordening.
Artikel 2.8, eerste lid onder b,5e onderdeel
De voorwaarde om ter stond te kunnen reageren wordt gesteld, zodat medewerkers van de gemeente tijdens kantooruren direct in contact kunnen komen met de vergunninghouder, bijvoorbeeld in situaties waarin direct een actie van de vergunninghouder wordt verwacht om een probleem in de openbare ruimte op te lossen.
Artikel 2.8, eerste lid onder b, 8e onderdeel
Het moet gaan om ‘zero-emissie’ voertuigen. In het algemeen worden de volgende stoffen als schadelijke stoffen beschouwd: fijn stof (roet), koolwaterstoffen, koolstofmonoxide, ozon, lood, stikstofoxiden, CO2 en broeikasgassen.
Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b, 15e onderdeel
Om de deelbromfiets onderdeel van het dagelijkse mobiliteitssysteem te laten worden -in het bijzonder combigebruik met OV en P+R, is het nodig dat de aanvrager nadenkt over hoe deze samen met andere mobiliteitsaanbieders kan optrekken.
Zo wordt de gebruiksvriendelijkheid vergroot, en krijgen Amsterdammers en bezoekers meer alternatieven. Dit sluit aan bij de doelstellingen van MaaS.
Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b, 17e onderdeel
Met deze maten, passen de voertuigen in parkeervakken voor bromfietsen.
Het Tada-manifest is een mede door de gemeente Amsterdam ondertekend manifest waarin 6 pijlers zijn benoemd voor verantwoord gebruik van data. Het manifest is te vinden op https://tada.city.
Artikel 2.11, eerste lid, onder b
Het voorschrift om ter stond te kunnen reageren wordt aan de vergunning verbonden, opdat medewerkers van de gemeente tijdens kantooruren direct in contact kunnen komen met de vergunninghouder, bijvoorbeeld in situaties waarin direct een actie van de vergunninghouder wordt verwacht om een probleem in de openbare ruimte op te lossen.
Artikel 2.11, eerste lid, onder e
Kapotte deelvoertuigen zijn bijvoorbeeld deelvoertuigen waarvan essentiële onderdelen zoals de remmen, verlichting, wielen of banden kapot zijn. Deelvoertuigen die niet kunnen worden gebruikt, zijn bijvoorbeeld deelvoertuigen met een lege batterij.
Ontheffingen kunnen worden verleend voor kleinschalige, niet stadsbrede, experimenten in drie, in artikel 4.2 genoemde, situaties. Ontheffingen worden alleen verleend voor experimenten wanneer het initiatief daartoe door het college zelf is ontplooid. Er worden derhalve geen ontheffingen verleend wanneer deze geheel op eigen initiatief van een aanvrager worden gevraagd.
Artikel 4.2, tweede en derde lid
Omdat de experimenten waarvoor een ontheffing kan worden verleend onderling sterk van elkaar kunnen verschillen en op voorhand (bij het opstellen van deze nadere regels) niet bekend is welke experimenten ontplooid zullen worden, zal vooraf per experiment worden bepaald welke regels omtrent aanvraag, behandeling, beoordeling, voorwaarden en voorschriften zullen worden gehanteerd.
Bezwaarmogelijkheid (geldt uitsluitend voor het vaststellen van de gebieden in artikel 3.2)
Naar het oordeel van het college is uitsluitend bezwaar mogelijk tegen artikel 3.2 van dit besluit. In deze bepaling worden de gebieden vastgesteld waar het verboden is om voertuigen ter gebruik aan te bieden. Dit is een concretiserend besluit van algemene strekking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Tegen het vaststellen van de andere bepalingen is volgens het college geen bezwaar en beroep mogelijk, omdat het hier gaat om het vaststellen van beleidsregels. Op grond van artikel 8:2, onder a van de Algemene wet is het niet mogelijk om in bezwaar en beroep te gaan tegen het vaststellen van beleidsregels.
Mocht u het niet eens zijn met artikel 3.2 van dit besluit, dan kunt u binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt bezwaar maken door het indienen van een bezwaarschrift bij Gemeente Amsterdam, Bestuursdienst/Directie Juridische Zaken, Postbus 202, 1011 PN Amsterdam. Het bezwaarschrift dient te worden ondertekend en bevat tenminste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht, alsmede de gronden van bezwaar.
Het indienen van een bezwaarschrift schorst de werking van dit besluit niet. U kunt een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (schorsing) indienen bij de Voorzieningenrechter van de Arrondissementsrechtbank Amsterdam, Postbus 75850, 1070 AW Amsterdam.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2019-249255.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.