Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning (2019) Gemeente Halderberge

 

 

Vastgesteld 23 april 2019 (396608)

 

Inhoudsopgave

1. Inleiding 6

2. Procedure 7

2.1 Hulpvraag of aanmelding 7

2.2 Vooronderzoek 7

2.3 Het gesprek en het verslag 7

2.4 Onderzoek 8

2.5 Aanvraag 8

2.6 De beschikking 8

3. Criteria voor een maatwerkvoorziening 9

3.1 Beoordeling maatwerkvoorzieningen 9

3.2 Algemeen beoordelingskader 9

3.3 Hoofdverblijf / Woonplaats 9

3.4 Langdurig noodzakelijk 9

3.5 Eigen verantwoordelijkheid 10

3.6 Gebruikelijke hulp 10

3.7 Verantwoordelijkheden cliënt versus college 10

3.8 Algemene voorzieningen 10

3.9 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving 11

3.10 Algemeen gebruikelijke voorzieningen 11

3.11 Collectieve voorzieningen 11

3.12 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening 12

3.13 Algemene weigeringsgronden 12

3.13.1 Hoofdverblijf/woonplaats 12

3.13.2 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid 12

3.13.3 Algemene voorziening 13

3.13.4 Algemeen gebruikelijk 13

3.13.5 Eerder verstrekte voorziening 13

3.13.6 Normale afschrijvingstermijn 13

3.13.7 Reeds gemaakte kosten 13

3.13.8 Niet voldoen aan verplichtingen 14

3.13.9 Geen aanleiding voor verhuizen, tenzij belangrijke reden 14

3.13.10 College niet vooraf geïnformeerd 14

3.14 Herziening, intrekking, terugvordering en verhaal 15

3.14.1 Herziening of intrekking 15

3.14.2 Terugvordering 16

3.14.3 Verhaal 16

4. Natura en persoonsgebonden budget 17

4.1 De voorziening in natura 17

4.2 Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij een maatwerkvoorziening 17

4.3 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb 17

4.3.1 Pgb plan 17

4.3.2 Bekwaamheid van de aanvrager 17

4.3.3 Kwaliteit van dienstverlening 18

4.4 Voorlichting 18

4.5 Eigen verantwoordelijkheden van de cliënt als budgethouder 18

4.6 Beschikking natura en pgb voorzieningen 18

4.6.1 Beschikking natura 18

4.6.2 Beschikking pgb 19

4.6.3 Eigen bijdrage 19

4.7 Beëindiging toekenning 19

4.8 Terugvorderen pgb 19

4.9 Trekkingsrecht 19

4.10 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers 19

4.11 Hoogte pgb 20

4.12 Pgb voor huishoudelijke ondersteuning en begeleiding 20

4.12.1 Uitgangspunt besteding pgb 20

4.12.2 Hoogte pgb 20

4.12.3 Salaris zorgverlener 20

4.12.4 Uurlonen 21

4.12.5 Beëindiging toekenning 21

4.13 Pgb bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen 22

4.14 Pgb bij nagelvaste woningaanpassingen 23

4.15 Pgb bij begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf 23

4.15.1 Uitgangspunt besteding pgb 23

4.15.2 Hoogte pgb 23

4.15.3 Salaris zorgverlener 24

4.15.4 Uurlonen 24

5. Regels voor eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen 25

5.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen 25

5.2 Eigen bijdrage algemene voorziening 25

6. Maatwerkvoorzieningen 26

6.1 Huishoudelijke ondersteuning: Het voeren van een gestructureerd huishouden 27

6.1.1 Afwegingskader 27

6.1.2 Resultaat gericht werken: een gestructureerd huishouden 29

6.1.3 Resultaten en aandachtsgebieden 31

6.2 Verplaatsen in en om de woning 33

6.2.1 Rolstoelvoorziening 33

6.2.2 Aanpassingen aan de rolstoel 33

6.2.3 Sportvoorziening 33

6.3 Het wonen in een geschikte woning 34

6.3.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen 34

6.3.2 Normaal gebruik van de woning 35

6.3.3 Bezoekbaar 35

6.3.4 Woningsanering 35

6.3.7 Grote woningaanpassingen versus verhuizen 35

6.3.8 Voorzienbaarheid 36

6.3.9 Verhuiskosten 36

6.3.10 Gemeenschappelijke ruimten 36

6.3.11 Kosten van onderhoud en reparatie 36

7. Lokaal verplaatsen per vervoermiddel 37

7.1 Deeltaxi 37

7.2 Collectief vervoer versus individueel vervoer 38

7.3 Vervoersdoeleinden 38

7.4 Aangepaste fietsen 39

7.5 Scootmobiel 39

7.6 Gesloten buitenwagen 39

7.7 Autoaanpassingen 39

8. Begeleiding: individueel, groepsbegeleiding en logeeropvang 40

8.1 Afwegingskader 40

8.2 Voorliggende voorzieningen 43

8.2.1 Behandeling 43

8.2.2 (wettelijk) Voorliggende voorzieningen 43

8.2.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp 43

8.3 Kortdurend verblijf (logeeropvang) 44

8.4 Beschermd wonen 45

8.5 Maatschappelijke opvang 46

9. Slotbepalingen 47

9.1. Citeertitels 47

9.2 Inwerkingtreding 47

Bijlage 1 Zelfredzaamheid-Matrix 48

Bijlage 2 Normale afschrijvingstermijnen Wmo voorzieningen 51

Bijlage 4 Frequentietabel Huishoudelijke ondersteuning 53

Bijlage 5 Beschrijving categorieën – Begeleiding 56

Bijlage 6 Stroomschema proces begeleiding 67

Bijlage 7 Bouwstenen beschermd wonen 68

 

1. Inleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning (hierna: de verordening) geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). Binnen de Wmo 2015 wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Vervolgens stelt de gemeente waar nodig in aanvulling hierop hem in staat gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening. Met deze voorziening wordt een bijdrage geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

 

Iedere keer wordt een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Hierbij wordt uitgezocht wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Ook wordt bepaald of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan of dat een maatwerkvoorziening nodig is en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015, de verordening en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, leidt elke keer tot een juist besluit ; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan de cliënt daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter toetst of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, of het onderzoek naar de omstandigheden van de cliënt op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

 

De Wmo 2015 en de verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in de verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

2. Procedure

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Halderberge is in de artikelen 2 tot en met 7 de procedure omtrent een mogelijke ondersteuningsvraag vermeld. Deze artikelen worden onderstaand verder uitgewerkt.

 

2.1 Hulpvraag of aanmelding

Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij het wijkteam zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor cliënt om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer het een vraag voor de Wmo is en verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal de Wmo professional (WP) de aanmelding overnemen.

  • Uiterlijk vijf werkdagen na de aanmelding ontvangt de cliënt een bevestiging dat zijn of haar aanmelding is ontvangen. In deze ontvangstbevestiging is ook informatie opgenomen over hoe te komen tot het te voeren gesprek, maar ook over:

  • onafhankelijke cliëntondersteuning;

  • de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan, uiterlijk binnen zeven dagen na de melding;

  • de identificatieplicht;

  • de verwerking van persoonsgegevens;

  • folder keukentafelgesprek;

  • (indien van toepassing) een akkoordverklaring voor het opvragen/delen van persoonsgegevens.

  •  

2.2 Vooronderzoek

In de aanloop naar een gesprek met de cliënt vindt door de Wmo professional een vooronderzoek plaats. Ter voorbereiding op het te voeren gesprek wordt onder andere nagegaan of de cliënt al gebruik maakt van bepaalde voorzieningen of diensten.

 

2.3 Het gesprek en het verslag

De Wmo professional heeft na de aanmelding met de cliënt een afspraak gemaakt voor een gesprek, het zogenaamde keukentafelgesprek. Dit wordt schriftelijk bevestigd. Voor zover daartoe aanleiding is, komen in dat gesprek ook de andere domeinen (jeugd- en participatiewet, Wlz, zorgverzekeringswet) aan de orde. In het geval ook zaken betreffende de andere domeinen aan de orde zijn, zal de Wmo professional een en ander voorleggen/bespreken met de consulenten jeugd- en participatiewet voor zover de privacy dat toelaat en in overleg met de cliënt. Indien er sprake is van een meer complexe problematiek kan de Wmo professional de casus inbrengen in het wijkteam.

Het gesprek vindt op vrij korte termijn plaats, aangezien een erop volgend onderzoek (zie 2.4) binnen zes weken na de aanmelding dient te zijn afgerond. Aan het gesprek neemt de cliënt deel en/of diens contactpersoon en zijn eventuele mantelzorger. Ook kan de onafhankelijke, gratis cliëntondersteuner erbij aanwezig zijn. De “zelfredzaamheidmatrix” (bijlage 1) kan als instrument worden gebruikt bij het onderzoek. Indien een persoonlijk plan is ingediend door de cliënt wordt dit betrokken in het gesprek. De Wmo professional maakt tijdens het gesprek aantekeningen die worden uitgewerkt tot een verslag. Het formulier met aantekeningen (het gespreksverslag) wordt ondertekend door de cliënt wanneer het gespreksverslag als aanvraag dient. Het uitgewerkte verslag wordt naar de cliënt opgestuurd na het gesprek of bij de beschikking als bijlage toegevoegd. Wanneer tijdens het gesprek blijkt dat verder onderzoek niet nodig is kan de klant direct een aanvraag doen.

 

2.4 Onderzoek

Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van cliënt. Daarbij is aandacht voor alle elementen die in artikel 5 van de verordening zijn opgenomen.

 

De Wmo professional doet op basis van de gegevens uit het gesprek nader onderzoek om te bepalen of cliënt een voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies, bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies, kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt uiterlijk binnen zes weken na de aanmelding plaats.

De Wmo professional zal samen met cliënt verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van cliënt. Na het vaststellen van de noodzaak van een maatwerkvoorziening kan een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of een offerte opmaken door een woningaanpassingsbedrijf onderdeel uitmaken van het te doorlopen proces.

 

2.5 Aanvraag

Als cliënt (of gemachtigde) het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en dagtekening, kan het verslag fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek. Zonder de correcte persoonsgegevens en/of ondertekening neemt de gemeente de aanvraag niet in behandeling. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.

Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb). In de praktijk wordt contact opgenomen met cliënt om te vragen of de stukken moeten worden doorgezonden.

 

2.6 De beschikking

De cliënt ontvangt de beslissing op zijn Wmo-aanvraag in principe binnen twee weken na de aanvraag in de vorm van een schriftelijke beschikking (besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge). Voor Wmo-aanvragen begeleiding en huishoudelijke ondersteuning dient bij de beschikking het arrangement c.q. leveringsplan toegevoegd te worden. De aanbieder heeft maximaal drie weken voor het opstellen van een arrangement c.q. leveringsplan. De cliënt geeft toestemming door ondertekening van het gespreksverslag dat de beschikking pas drie weken na de aanvraagdatum wordt verstuurd. De cliënt ontvangt in deze de beslissing op zijn Wmo-aanvraag binnen drie weken na de aanvraag.

Indien het er naar uitziet dat deze termijn niet gehaald kan worden, zal de cliënt (op grond van de Awb) schriftelijk worden geïnformeerd over een verlenging van deze termijn met maximaal acht weken. In de beschikking staan de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit.

De Wmo professional zal de cliënt doorgaans vóór verzending van de beschikking telefonisch informeren over de aard van de beslissing. Tegen de beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk

 

3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

 

3.1 Beoordeling maatwerkvoorzieningen

Het beoordelingskader en de toegangscriteria voor aanspraken op maatwerkvoorzieningen worden bepaald door de Wmo 2015 (zoals de doelgroep en de eigen verantwoordelijkheid), de Verordening (criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening) en de onderhavige beleidsregels. Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk. Bij de aanspraak op iedere maatwerkvoorziening wordt in ieder geval gekeken naar:

  • het algemene beoordelingskader (in 3.2);

  • de algemene toegangscriteria (verwerkt in de hierna volgende paragrafen);

  • de algemene weigeringsgronden (in 3.13).

  •  

3.2 Algemeen beoordelingskader

Bij het beoordelen van aanspraken moet worden gekeken naar:

  • is de cliënt ingezetene van de gemeente?

  • is er een noodzaak tot langdurige compensatie?

  • zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociale netwerk?

  • is er sprake van gebruikelijke hulp?

  • zijn er - deels - (wettelijk) voorliggende voorzieningen beschikbaar?

  • zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar?

  • zijn er - deels - algemene en/of collectieve voorzieningen beschikbaar?

  •  

3.3 Hoofdverblijf / Woonplaats

Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat de cliënt zijn hoofdverblijf in Halderberge heeft. De cliënt moet ingeschreven staan in de gemeentelijke Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Halderberge. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het BRP; cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als de cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in Halderberge komt wonen kan, als hij nog niet staat ingeschreven in het BRP, de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het BRP geregeld moet zijn.

 

3.4 Langdurig noodzakelijk

De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij kan de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) of een reeds bij de cliënt betrokken medische discipline een rol spelen om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti-revaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan zes maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan.

 

Voor sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning, kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien er sprake is van gewenste of makkelijke verstrekkingen.

 

3.5 Eigen verantwoordelijkheid

Onder de eigen verantwoordelijkheid wordt verstaan het vermogen van een cliënt om op eigen kracht dan wel met de hulp van mantelzorger(s), personen uit het sociale netwerk en gebruikelijke hulp de belemmeringen redelijkerwijs zelf op te lossen. Oplossingen die een cliënt redelijkerwijs kan realiseren op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid gaan vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening.

 

3.6 Gebruikelijke hulp

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de cliënt huisgenoten heeft die wel in staat zijn hulp te bieden bij bijvoorbeeld het voeren van een gestructureerd huishouden of het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. Voor verdere uitwerking van dit begrip wordt verwezen naar de beleidsregels van de maatwerkvoorzieningen (zie pag. 31 en 32 voor huishoudelijke ondersteuning, pag. 49 voor begeleiding.)

 

3.7 Verantwoordelijkheden cliënt versus college

In de verordening worden de verantwoordelijkheid van het college en de verantwoordelijkheid van cliënt benoemd. In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als cliënt. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de cliënt van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.

 

3.8 Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die cliënt ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang en doorgaans tegen betaling, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn, maar ook diensten zonder winstoogmerk. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.

 

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • rolstoel- of scootmobielpools/verhuur

  • klussendienst

  • schoonmaakdiensten

  • boodschappenservice

  • was- en strijkservice

  • stomerij

  • maaltijdbezorgdienst

  • het restaurant van een verpleeghuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten

  • kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school)

  • voor- en naschoolse opvang / oppascentrale

  • honden uitlaatservice

  • het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant

  • buurt inloopactiviteiten

  • boodschappenbus.

  •  

3.9 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt.

 

3.10 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • het is niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking;

  • het is verkrijgbaar in de reguliere handel;

  • het kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon;

  • het is niet of niet veel duurder dan vergelijkbare producten.

 

Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop is, is duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen. Maar ook aan de bijvoorbeeld bij de ANWB verkrijgbare rollator valt hier te denken. Een ander goed voorbeeld is de verhoogde toiletpot. Zo’n toilet wordt ook gebruikt door mensen zonder beperking(en), is gewoon bij de bouwmarkt te koop en slechts iets duurder dan een gewone toiletpot. Een ander voorbeeld is het vervangen van een douchebak of bad door een inloopdouche.

 

In geval van een laag inkomen (op bijstandsniveau) kan bij de gemeente geïnformeerd worden of een beroep gedaan kan worden op de bijzondere bijstand.

 

3.11 Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (Deeltaxi) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de Deeltaxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men mogelijk in aanmerking kan komen voor een cliëntenpasje van de Deeltaxi. Alleen wanneer is aangetoond dat de Deeltaxi niet geschikt is voor de cliënt, kan een individuele vervoersvoorziening (zoals taxikostenvergoeding) worden verstrekt.

 

3.12 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening.

 

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de beperking noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed, uitsluitend eventueel de meerkosten.

 

3.13 Algemene weigeringsgronden

 

3.13.1 Hoofdverblijf/woonplaats

De cliënt komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening (voor zelfredzaamheid en participatie) indien hij zijn woonplaats in de gemeente heeft.

 

3.13.2 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid

De cliënt kan alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was of niet voorzienbaar was. Achtergrond is dat van iedereen mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, bijvoorbeeld door rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo moet degene die weet dat als traplopen nu al lastig gaat en uiteindelijk zeer moeizaam of zelfs onmogelijk gaat worden, op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en leidt tot een afwijzing. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten of dat de betreffende woning niet bedoeld is voor permanente bewoning, betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen. Ook een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Hierbij dient wel altijd maatwerk geboden te worden en de situatie per cliënt beoordeeld te worden.

 

Indien een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een douchescherm of een bad en het was op dat moment te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn, bestaat geen aanspraak op compensatie in het kader van de wet. Voorzienbaarheid moet goed onderzocht worden en in kaart gebracht. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en kan dus verwacht worden van een cliënt dat hij rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.

 

3.13.3 Algemene voorziening

De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:

  • daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt;

  • financieel gedragen kan worden door de cliënt;

  • Het college beoordeelt of de cliënt in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de cliënt om dit te weerleggen. De cliënt moet aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden;

  • passend en toereikend is voor de cliënt.

  •  

3.13.4 Algemeen gebruikelijk

In paragraaf 3.10 is al uitgelegd wat een algemeen gebruikelijke voorziening is. Er is voor een cliënt geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als deze eigenlijk algemeen gebruikelijk is. Met het criterium ‘algemeen gebruikelijk’ wordt dus beoogd om te voorkomen dat het college een cliënt een voorziening verstrekt waarover de cliënt, ook als hij of zij geen beperkingen had en gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, zou (hebben kunnen) beschikken.

 

3.13.5 Eerder verstrekte voorziening

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover de aanvraag betrekking heeft op een al eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening is nog niet verstreken. Een uitzondering kan worden gemaakt als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden met een opstalverzekering. Het is eveneens redelijk te achten dat de cliënt – indien een derde schade heeft veroorzaakt – deze aansprakelijk stelt.

 

3.13.6 Normale afschrijvingstermijn

Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening, die nog in goede staat is en passend voor de cliënt, in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken.

De normale afschrijvingstermijnen zijn als bijlage opgenomen (bijlage 2).

 

Bij woonvoorzieningen mag rekening gehouden worden met de ‘algemeen gebruikelijk te achten levensduur van een te vervangen voorziening’. Voor de beoordeling van bovenstaande en een overzicht van de gehanteerde afschrijvingstermijnen wordt de beleidsregel ‘levensduur woonvoorzieningen Wmo’, gepubliceerd in het gemeenteblad op 23 maart 2016, gehanteerd. Deze is terug te vinden via https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2016-35286.html.

 

3.13.7 Reeds gemaakte kosten

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de kosten voorafgaand aan het moment van aanvragen of beschikken zijn gemaakt en niet meer op dat moment is na te gaan of de maatwerkvoorziening noodzakelijk is en als goedkoopst adequaat is aan te merken.

 

3.13.8 Niet voldoen aan verplichtingen

De cliënt heeft de volgende verplichtingen:

  • Inlichtingenplicht

  • Op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het de cliënt redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn om het besluit tot toekenning van de maatwerkvoorziening te heroverwegen.

  • Dit stelt het college in staat om te beoordelen of het beroep op die maatwerkvoorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget nog terecht is. Verstrekt de cliënt niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de maatwerkvoorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de cliënt vragen.

  • Het niet naleven van de inlichtingenverplichting kan leiden tot:

  • buiten behandeling laten of afwijzen van de aanvraag of

  • beëindigen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en/of

  • herzien/intrekken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en terugvorderen.

  • Medewerkingsplicht

  • De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met de (beoordeling van de) aanspraak op maatwerkvoorzieningen. Deze medewerkingverplichting geldt ook voor huisgenoten indien het gaat om de beoordeling van eventuele gebruikelijke hulp.

  • Het niet of onvoldoende meewerken aan het onderzoek kan leiden tot:

  • Buiten behandeling laten van de aanvraag (Awb), indien onvoldoende informatie bekend is.

  • Beëindigen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en/of

  • Herzien/intrekken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en terugvorderen.

 

3.13.9 Geen aanleiding voor verhuizen, tenzij belangrijke reden

Aanspraken op maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de cliënt geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat, leiden tot afwijzing. Dat is anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat.

 

Onder belangrijke reden kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gaan samenwonen, huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is.

De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de maatwerkvoorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vergen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de cliënt vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst adequate oplossing is.

 

3.13.10 College niet vooraf geïnformeerd

Uit de jurisprudentie blijkt dat van cliënten mag worden verwacht dat ze eerst contact opnemen met het college voordat ze een andere woning huren of kopen of een (nieuw) gehuurde of gekochte woning willen gaan aanpassen. Het college moet de gelegenheid krijgen om vooraf eventuele alternatieven en de goedkoopst adequate oplossing in kaart te brengen met cliënt.

Het is aan cliënt om tijdig maar in ieder geval ruim voordat men een huurcontract of (voorlopig) koopcontract aangaat, contact op te nemen.

 

3.14 Herziening, intrekking, terugvordering en verhaal

 

3.14.1 Herziening of intrekking

 

3.14.1.1 Bij een beleidswijziging

Artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 geeft aan de gemeente de verantwoordelijkheid om elke indicatie periodiek te onderzoeken. De aanleiding hiertoe kan een beleidswijziging zijn. De gemeente zal in voorkomende gevallen:

  • tijdig de nodige algemene, publieke communicatie daartoe verzorgen

  • en daarbij de situatie van elke individuele cliënt zorgvuldig en nader onderzoeken met in acht name van een redelijke overgangstermijn.

 

3.14.1.2 Op individueel niveau

Artikel 2.3.10, eerste lid Wmo 2015 geeft aan dat het college een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget kan herzien dan wel intrekken. De bevoegdheid kan worden toegepast wanneer:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is;

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

 

Om de ondersteuning betaalbaar te houden en alleen ter beschikking te stellen aan diegene die het daadwerkelijk nodig heeft, voert het college als beleid dat wanneer een of meer van de hiervoor (onder a tot en met e) genoemde situaties zich voor doen, gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheid om de beslissing tot verstrekking van de maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in te trekken of te herzien. Daaraan dient echter wel een zorgvuldige belangenafweging vooraf te gaan. In dat kader zal de cliënt (op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht) ook vooraf moeten worden gehoord. Daar waar mogelijk zullen het intrekkingsbesluit en een terugvorderingsbesluit in één brief worden gecombineerd.

 

3.14.2 Terugvordering

Terugvordering naar aanleiding van een beslissing op grond van artikel 2.3.10, eerste lid onder a Wmo 2015.

 

In artikel 2.4.1, eerste lid Wmo 2015 en in art. 15, vierde tot en met zesde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Halderberge 2015 is, ten aanzien van besluiten op grond van artikel 2.3.10, eerste lid onder a Wmo 2015, de bevoegdheid tot terugvordering geregeld. De mogelijkheid tot terugvordering is beperkt tot schending van de inlichtingenplicht en die schending moet bovendien opzettelijk hebben plaatsgevonden. Het college wenst bij de Wmo 2015 als uitgangspunt te hanteren dat bij een (opzettelijke) schending van de inlichtingenplicht in beginsel tot terugvordering van de geldwaarde van de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget wordt overgegaan. Daarvan ziet het college slechts af als achteraf nog objectief kan worden vastgesteld dat de gemeente niet (in financiële zin) is benadeeld.

Van het opzettelijk schenden van de inlichtingenplicht is naar het oordeel van het college in ieder geval sprake wanneer de cliënt of degene die daaraan zijn medewerking heeft verleend, wist of behoorde te weten dat de informatie die hij niet, niet tijdig dan wel onvolledig aan het college heeft overgelegd van invloed kon zijn op het vaststellen van het recht op een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget en is vastgesteld dat die informatie niet, niet tijdig dan wel onvolledig aan het college is overgelegd. In dat verband zal bij de toekenningbeschikking nadrukkelijk moeten worden gewezen onder welke omstandigheden van de cliënt en/of zijn netwerk wordt verlangd welke informatie wanneer aan het college moet worden overgelegd. Het voorgaande moet niet limitatief worden opgevat. Ook in andere situaties kan sprake zijn van opzet. Het is aan het college om dit te onderbouwen en de beslissing tot terugvordering te motiveren.

 

3.14.3 Verhaal

Verhaal van kosten naar aanleiding van een beslissing op grond van artikel 2.3.10, eerste lid onder b tot en met e Wmo 2015.

 

Het college kan het besluit op grond waarvan het pgb is verstrekt, herzien of intrekken in de onder artikel 2.3.10, eerste lid onder a tot en met e Wmo 2015 genoemde gevallen. Door de herziening of intrekking van het besluit komt de rechtsgrond van de verstrekking geheel (bij intrekking) of gedeeltelijk (bij herziening) te vervallen. Dit kan - indien van toepassing – met terugwerkende kracht. De terugvordering krachtens artikel 2.4.1 Wmo 2015 is beperkt tot de in artikel 2.3.10, eerste lid onder a Wmo 2015, genoemde gevallen waarin sprake is van (aantoonbare) opzet. Het college kan het in die gevallen terug te betalen bedrag bij dwangbevel invorderen. In de overige gevallen is titel 4.4 (Bestuursrechtelijke geldschulden) uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Artikel 4:85, eerste lid, onder b, Awb bepaalt dat titel 4.4 van toepassing is op geldschulden die voortvloeien uit een besluit dat vatbaar is voor bezwaar of beroep. De verplichting tot betaling van een geldsom (het ten onrechte verkregen persoonsgebonden budget of de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening) wordt bij beschikking vastgesteld (artikel 4:86, eerste lid Awb).

 

4. Natura en persoonsgebonden budget

Op basis van de wet zijn er twee verstrekkingsvormen voor maatwerkvoorzieningen. De eerste vorm is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt.

 

De tweede mogelijkheid is de in de wet verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Voor het pgb geldt het trekkingsrecht. Dat wil zeggen dat de betaling verloopt via de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB). Een uitzondering geldt voor eenmalige pgb’s, die kan de gemeente zelf uitbetalen.

 

4.1 De voorziening in natura

Een voorziening in natura wordt door het college bij beschikking verstrekt. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.

De verdere uitwerking van natura voorzieningen wordt in andere hoofdstukken van deze beleidsregels beschreven.

 

4.2 Regels voor een persoonsgebonden budget bij een maatwerkvoorziening

Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.

 

4.3 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

 

4.3.1 Pgb plan

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vraagt. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot goede en effectieve ondersteuning. Ook dient de ondersteuning aantoonbaar doelmatig te zijn. Indien noodzakelijk vraagt de cliënt offertes op voor het realiseren van de maatwerkvoorziening. Deze worden bij het plan gevoegd. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn ondersteuningsvraag, deze uit te werken en te concretiseren en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de ondersteuning te evalueren.

 

4.3.2 Bekwaamheid van de aanvrager

Er vindt een beoordeling plaats van de pgb-houder of deze in staat is goed om te gaan met een pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het pgb niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:

  • de cliënt is verminderd handelingsbekwaam;

  • de cliënt heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

  • er is sprake van schulden en/of verslavingsproblematiek;

  • er is eerder misbruik gemaakt van het pgb;

  • er is eerder sprake geweest van fraude;

  • er is sprake van een instabiele situatie ten aanzien van de beperkingen.

 

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

 

4.3.3 Kwaliteit van dienstverlening

Ook bij een pgb geldt dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn. De kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt door een pgb moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. Een pgb wordt verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. In het gemotiveerd plan dient aangetoond te worden op welke wijze deze kwaliteit gewaarborgd is.

Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

 

4.4 Voorlichting

Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat cliënten vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal cliënt door de Wmo professional worden geïnformeerd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

 

4.5 Eigen verantwoordelijkheden van de cliënt als budgethouder

De cliënt als budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • het inkopen van de maatwerkvoorziening;

  • het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel (hiervoor kunnen jaarlijks kosten tot een vastgesteld maximum bedrag worden gedeclareerd).

Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

 

4.6 Beschikking natura en pgb voorzieningen

 

4.6.1 Beschikking natura

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd: zie artikel 10 van de verordening aangevuld met:

  • verplichting doorgeven van wijzigingen;

  • op basis van welk artikel van de Verordening dit besluit is genomen;

  • bezwaarmogelijkheid.

 

4.6.2 Beschikking pgb

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd, zie artikel 10 van de verordening aangevuld met:

  • de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn.

  • verplichting doorgeven van wijzigingen;

  • op basis van welk artikel van de Verordening dit besluit is genomen;

  • bezwaarmogelijkheid.

 

4.6.3 Eigen bijdrage

Als sprake is van een door de cliënt te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover zowel tijdens het gesprek als in de beschikking geïnformeerd. Als een cliënt vragen heeft over zijn/haar eigen bijdrage is op www.hetcak.nl een rekenprogramma te vinden, evenals een antwoord op veel gestelde vragen.

 

4.7 Beëindiging toekenning

De toekenning eindigt wanneer:

  • de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  • de budgethouder overlijdt;

  • als de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • als de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en de gemeente vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • de budgethouder geen verantwoording aflegt;

  • de budgethouder zijn pgb laat omzetten in zorg in natura;

  • de budgethouder de (overige) voorwaarden, die gesteld zijn aan de toekenning van het pgb, niet nakomt.

 

4.8 Terugvorderen pgb

Het beëindigen van de toekenning kan er toe leiden dat (een deel van) het pgb wordt teruggevorderd. Hiertoe wordt verwezen naar de paragrafen 3.14.2 en 3.14.3.

 

4.9 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

 

4.10 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

In het gemotiveerde plan van de cliënt kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering stelt de gemeente zich terughoudend op ten aanzien van het verstrekken van een pgb aan mantelzorgers en is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen komt minder voor. In geval hiervoor een pgb wordt aangevraagd wordt dat slechts verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en kwalitatief goed worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

 

4.11 Hoogte pgb

Een pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura, omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. Daarbij wordt uitgegaan van het bedrag van de goedkoopst adequate voorziening in natura. De gemeente kan onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (bijvoorbeeld werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s).

De maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Hierbij dient de cliënt wel in staat te zijn met zijn pgb een adequate maatwerkvoorziening in te kopen.

Tussenpersonen, belangbehartigers en de eigen bijdrage mogen niet uit het pgb betaald worden.

 

4.12 Pgb voor huishoudelijke ondersteuning

Omdat het bij huishoudelijke ondersteuning (HO) gaat om de inhuur van menskracht (de cliënt wordt in feite werkgever), is het bij deze voorziening extra belangrijk dat de cliënt goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het indicatietraject wordt nagegaan of de cliënt of iemand uit zijn sociaal netwerk ook daadwerkelijk in staat is de eigen regie te voeren. Het toegekende pgb dient te worden aangewend voor de inkoop van huishoudelijke ondersteuning.

 

4.12.1 Uitgangspunt besteding pgb voor huishoudelijke ondersteuning

De uitgangspunten voor de huishoudelijke ondersteuning pgb zijn:

  • Er wordt bij het HO pgb gekozen voor een resultaatgerichte werkwijze.

  • Er wordt onderscheid gemaakt in de pgb-tarieven. Hierbij wordt uitgegaan van verschillende marktconforme tarieven die gebaseerd zijn op diegene die de ondersteuning levert:

  • niet gecontracteerde zorgaanbieder / zpp’er

  • alfahulp (is alleen van toepassing op Etten-Leur en Zundert)

  • sociaal netwerk/ overig

  • Er wordt op basis van het CIZ protocol onderscheid gemaakt in de leefsituatie van de cliënt:

  • Eenpersoonshuishouden - appartement

  • Eenpersoonshuishouden - eengezinswoning

  • Meerpersoonshuishouden - woonsituatie niet van belang

  • De combinatie van de persoon die de ondersteuning levert en de leefsituatie van de cliënt leidt tot een specifieke pgb-categorie met een daarbij horend pgb-tarief.

  • Het maximaal pgb-tarief is gelijk aan tarief HO zin.

  • Om te bepalen of indexatie van de tarieven HO pgb nodig is, wordt aangesloten bij het moment van indexatie van de tarieven van de HO zin.

4.12.2 Hoogte pgb

De Wmo stelt dat de cliënt met zijn pgb een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen als bij de inzet van zorg in natura.

Het toegekende pgb dient te worden aangewend voor de inkoop van huishoudelijke ondersteuning.

 

De combinatie van de persoon die de ondersteuning levert en de leefsituatie van de cliënt leidt tot een specifieke pgb-categorie met een daarbij horend pgb-tarief. Dit alles leidt tot de volgende maximale pgb-tarieven:

 

Eenpersoonshuishouden/ appartement

Sociaal netwerk

 

Alfahulp

 

Professional

 

HO

€ 125,-

€ 157,90

€ 228,26

HO & was

€ 175,-

€ 221,06

€ 329,71

HO+

€ 150,-

€ 189,48

€ 299,26

HO+ & was

€ 200,-

€ 252,64

€ 418,96

 

Eenpersoonshuishouden/ eengezinswoning

Sociaal netwerk

Alfahulp

Professional

HO

€ 200,-

€ 209,12

€ 228.26

HO & was

€ 250,-

€ 302,06

€ 329,71

HO+

€ 225,-

€ 279,82

€ 299,26

HO+ & was

€ 275,-

€ 347,38

€ 418,96

 

Meerpersoonshuishouden 1

Sociaal netwerk

 

Alfahulp

 

Professional

HO

€ 200,-

€ 209,12

€ 228,26

HO & was

€ 275,-

€ 302,06

€ 329,71

HO+

€ 225,-

€ 279,82

€ 299,26

HO+ & was

€ 300,-

€ 378,96

€ 418,96

 

Lager periodetarief

Het pgb plan wat wordt ingediend door de cliënt is leidend. Ligt het periodetarief wat is opgenomen in het pgb plan lager dan de tarieven zoals die zijn opgenomen in bovenstaande tabellen, wordt dit tarief gehanteerd. Het uurtarief wordt wel gecheckt vanwege de wetgeving rondom het minimumloon en de inleg bij de SVB.

 

Hoger periodetarief

Is meer inzet van huishoudelijke ondersteuning nodig en dus een hoger periodetarief, dan wordt voor bepaling hiervan de urennormering van het CIZ aangehouden en het pgb-tarief wat passend is bij de persoon die de ondersteuning levert.

 

Eigen bijdrage

De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan de SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. De eigen bijdrage wordt bij cliënt geïnd door het CAK en mag niet worden betaald uit het pgb.

 

4.12.3 Salaris zorgverlener

Het salaris van de zorgverlener is het uurloon dat de zorgverlener kan declareren. In het uurloon zijn de reiskosten en het vakantiegeld inbegrepen. Onder het salaris voor een zorgverlener wordt niet verstaan:

  • a.

    Eenmalige uitkering: dit is een uitkering die (als er nog voldoende budget is) uitgekeerd mag worden aan de zorgverlener als er sprake is van een plotselinge beëindiging van de werkzaamheden als gevolg van bijv. een overlijden van de cliënt. De zorgverlener zit in dat geval plotseling zonder werk;

  • b.

    Feestdagenuitkering: Uit het pgb mag geen feestdagenuitkering aan de zorgverlener(s) worden betaald;

  • c.

    Reiskosten;

  • d.

    Kosten voor het voeren van een pgb-administratie: De Sociale Verzekeringsbank (SVB) beheert het budget;

  • e.

    Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het pgb: in verband met fraudegevoeligheid is het niet toegestaan dat een (professionele) zorgverlener de administratie richting SVB verzorgt;

  • f.

    Alle zorg en ondersteuning (door aanbieders) in het buitenland: controle op kwaliteit en financiën is dan nauwelijks mogelijk. Een pgb mag alleen na toestemming van het college besteed worden in het buitenland.

 

4.12.4 Uurlonen

Het is niet toegestaan vaste maandlonen af te spreken met zorgverlener(s). Alleen uurlonen worden toegestaan.

 

4.12.5 Beëindiging toekenning

Voor huishoudelijke ondersteuning geldt aanvullend dat de toekenning eindigt;

  •  op de laatste dag van de indicatieperiode;

  •  als de budgethouder wordt opgenomen in een Wlz-instelling en deze opname een permanent karakter heeft;

  •  als de budgethouder langer dan 2 maanden aaneengesloten is opgenomen in een instelling;

  •  als de budgethouder recht heeft op huishoudelijke ondersteuning volgens een andere regeling;

  •  als de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  •  als de budgethouder aangeeft geen pgb meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op huishoudelijke ondersteuning (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt cliënt een nieuwe beschikking. Een cliënt kan één keer per jaar wisselen tussen het pgb en verstrekking in natura.

 

4.13 Pgb bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen

Programma van eisen

Wanneer cliënt kiest voor een pgb, stelt de cliënt een pgb plan op. Vervolgens wordt na indicatie in de beschikking opgenomen waar de voorziening aan moet voldoen. De cliënt kan op basis van deze voorwaarden zelf de voorziening aanschaffen.

 

Als cliënt een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de cliënt aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel daarvan.

Een niet stabiele gezondheidssituatie kan er toe leiden dat het college zal besluiten dat toekenning van een pgb niet mogelijk is, omdat hiermee niet snel en adequaat op een veranderende situatie ingesprongen kan worden.

 

Duur van de toekenning

De voorziening in de vorm van pgb wordt tenminste toegekend voor de normale afschrijvingstermijn (tenzij anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.

De situatie van de cliënt kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de cliënt (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient cliënt mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing.

De normale afschrijvingstermijnen zijn als bijlage opgenomen (bijlage 2).

 

Normale afschrijvingstermijn

Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening, die nog in goede staat is en passend voor de cliënt, in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken.

 

Pgb bedrag

Het pgb bedrag voor voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, zonder daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte(s) van de hulpmiddelenleverancier(s) vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd. In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties. Deze kosten worden vergoed op declaratiebasis tot een - in de beschikking vastgesteld - maximum bedrag per jaar. De hoogte van het pgb en de voorwaarden voor de verantwoording zijn opgenomen in de beschikking. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb.

 

Aanschaf

Na ontvangst van de beschikking heeft de cliënt zes maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. De Wmo professional neemt na circa vier maanden contact op met cliënt om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt cliënt dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.

 

Eigen bijdrages

Voor het bepalen van de eigen bijdrage van losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen wordt gerekend met het opleggen van de eigen bijdrage zolang de voorziening benodigd is en tot de kostprijs is bereikt.

Voor rolstoelen wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

 

Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een voorziening. De cliënt moet dan tenminste vijf jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag.

 

Omzetting voorziening in natura in pgb

Een eenmaal verstrekte voorziening in natura kan gedurende de duur van de verstrekking - indien de voorziening nog goedkoopst adequaat is en niet technisch en/of economisch is afgeschreven - niet omgezet worden in een pgb.

 

Intrekking

Een pgb kan ingetrokken worden als de cliënt de voorziening niet binnen zes maanden aanschaft of inkoopt.

 

4.14 Pgb bij nagelvaste woningaanpassingen

Bij bouwkundige of woontechnische voorzieningen aan de woning worden twee of meer offertes opgevraagd door de cliënt of woningcorporatie. De hoogte van het pgb is het bedrag van de goedkoopste adequate offerte. Hierbij wordt ook een bedrag opgenomen voor onderhoud, keuring en reparatie. Het pgb wordt aan de cliënt uitbetaald tenzij deze een machtiging verstrekt om het pgb direct aan de opdrachtnemer uit te betalen.

 

4.15 Pgb bij begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf

 

4.15.1 Uitgangspunten pgb begeleiding

Bij het pgb voor begeleiding gaat het om de inhuur van menskracht. Hierdoor is het onder andere belangrijk dat de cliënt goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. Hij levert een pgb plan aan dat inzicht geeft in de ondersteuningsvraag van de cliënt en de te bereiken doelen en resultaten, frequentie van ondersteuning en waarin de uit te voeren activiteiten zijn benoemd. Waar de term pgb houder wordt gebruikt wordt bedoeld de pgb houder of zijn vertegenwoordiger.

De uitgangspunten voor het pgb voor begeleiding zijn:

  • Er wordt bij het pgb voor begeleiding gekozen voor een resultaatgerichte werkwijze.

  • We maken voor het pgb begeleiding onderscheid in de situatie van de cliënt:

  • Stimuleren, er wordt voor relatief korte termijn een pgb verstrekt

  • Behouden / stabilisatie, er wordt voor middellange/ lange termijn een pgb verstrekt

  • Ondersteunen bij verslechtering, er worden langdurige afspraken gemaakt over de ondersteuning die met het pgb wordt gerealiseerd

  • De cliënt staat centraal in de uitvoering van de ondersteuning, ongeacht of deze wordt geboden door het sociaal netwerk of een zorgaanbieder.

  • Een combinatie van het pgb voor het sociaal netwerk en een pgb voor een zorgaanbieder is mogelijk tegen maximaal het resultaatstarief voor begeleiding zorg in natura. Er kan geen sprake zijn van dubbele financiering.

 

Pbg plan

Bij het pgb voor begeleiding werken we met een pgb plan waarin doelen en resultaten, activiteiten en frequentie worden benoemd. De Wmo professional geeft de doelen/resultaten aan. De pgb houder vult samen met de zorgverlener de activiteiten en frequentie in. Het pgb plan is gelijk voor het pgb bij een zorgaanbieder en het pgb sociaal netwerk. Van de cliënt of zijn vertegenwoordiger wordt verwacht dat deze een kwalitatief goed doordacht pgb plan opstelt. Hij levert een pgb plan voor begeleiding aan dat inzicht geeft in de ondersteuningsvraag van de cliënt en benoemt te bereiken doelen en resultaten, frequentie van ondersteuning en de uit te voeren activiteiten. De pgb houder dient te beseffen dat het pgb plan een belangrijk document is.

 

Toets op resultaat

Indien een cliënt kiest voor een pgb, dient vooraf de afweging gemaakt te worden of het resultaat kan worden behaald met het pgb. Het is belangrijk dat het pgb zo wordt ingezet dat het in het pgb plan geformuleerde resultaat wordt behaald. De resultaten worden door de Wmo professional in het pgb plan gezet. De pgb houder vult het pgb plan aan met de activiteiten en frequentie en is verantwoordelijk voor het behalen van het resultaat. De gemeente informeert de pgb houder vooraf dat periodiek getoetst kan worden of het resultaat met het pgb behaald wordt en welke consequenties verbonden zijn aan het niet behalen van het resultaat. Wanneer (tussentijds) door de Wmo professional wordt vastgesteld dat de resultaten die in het pgb plan zijn genoemd niet of onvoldoende worden behaald, zijn mogelijke consequenties:

  • De Pgb houder c.q. zijn ondersteuner moet kunnen beredeneren waarom het resultaat niet behaald is en waarom dit niet eerder met de Wmo consulent besproken is.

  • Resultaten worden aangepast naar de actuele situatie;

  • Pgb wordt omgezet naar zorg in natura of andere pgb-begeleider;

  • Pgb wordt stopgezet en moet terugbetaald worden.

 

Kwaliteitseisen

Kwaliteitseisen pgb begeleiding

Net als bij zorg in natura is het ook bij het pgb belangrijk dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. De pgb houder is verantwoordelijk voor het aantonen van de kwaliteit. De pgb houder ondertekent een eigen verklaring waarin hij aangeeft dat de pgb zorgverlener voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. Deze zijn opgenomen in bijlage 8.

 

Algemene kwaliteitseisen

Alle maatschappelijke ondersteuning die wordt geboden, dus ook de ondersteuning op basis van het pgb voor begeleiding, dient te voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor kwaliteit. Deze voorwaarden gelden zowel voor zorgaanbieders/ zzp als sociaal netwerk/ overig die met de inzet van een pgb ondersteuning verlenen. In de Wmo 2015 is opgenomen dat een voorziening in elk geval:

  • a.

    veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verstrekt,

  • b.

    wordt afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt,

  • c.

    wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

  • d.

    wordt verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

 

Kwaliteitseisen zorgaanbieders / ZZP’ers

Verder gelden voor pgb zorgaanbieders/ zzp de kwaliteitseisen die worden gesteld aan zorgaanbieders met een resultaatsovereenkomst voor zorg in natura.

 

Kwaliteitseisen sociaal netwerk/ overig

Naast de hiervoor genoemde algemene kwaliteitseisen worden aan het sociaal netwerk/ overig die worden gecontracteerd door de pgb houder de volgende kwaliteitseisen gesteld:

  • Met het pgb worden gestelde resultaten bereikt en dit wordt inzichtelijk gemaakt;

  • Het overleggen van een VOG-verklaring met uitzondering van personen uit het gezin van de pgb houder en eerste en tweedegraads familieleden;

  • In geval van afwezigheid door vakantie, ziekte of andere oorzaken sluit de zorg naadloos aan. De pgb houder is verantwoordelijk voor een planning die hierin voorziet;

  • De zorgverlener mag niet overbelast zijn;

  • De zorgverlener heeft een stabiele persoonlijke situatie (een indicatie kan bijvoorbeeld zijn dat deze zelf in ieder geval geen begeleiding heeft).

 

Uitsluitingen Pgb voor begeleiding

Gebruikelijke hulp bij begeleiding

Het pgb voor begeleiding mag niet ingezet worden voor gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de huisgenoten, tot wie gerekend worden, de partner, ouders, inwonende kinderen en anderen met wie cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd voor gebruikelijke hulp bij begeleiding:

  • Gebruikelijke hulp wordt verwacht in een kortdurende zorgsituatie, die een periode van maximaal drie maanden beslaat en waarin uitzicht is op herstel.

  • In een zorgsituatie die langer dan drie maanden duurt en waarin uitzicht is op herstel en in een zorgsituatie waarin geen uitzicht is op herstel wordt gebruikelijke hulp verwacht bij:

  • Begeleiding op het terrein van maatschappelijke deelname. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van een huisarts, het bezoeken van dagbesteding;

  • Begeleiding bij het normale maatschappelijke verkeer binnen de levenssfeer. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie;

  • Het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het doen van administratie.

 

Pgb sociaal netwerk / overig

Bij zorg in natura kennen we begeleiding plus, deze is bedoeld voor cliënten, die beperkingen hebben die (langdurig) gepaard gaan met matig of zwaar regieverlies of met een invaliderende aandoening of beperking (fysieke, cognitieve, sociaal-emotionele beperkingen). Deze beperkingen hebben een tekortschietend zelfregelend vermogen tot gevolg. De integratie in de samenleving door de beperking of aandoening kan zeer moeilijk zijn. Gezien de benodigde deskundigheid voor begeleiding plus, is het bieden van deze vorm van begeleiding door het sociaal netwerk in principe niet aan de orde. Uitzondering kan gemaakt worden als aangetoond kan worden dat de begeleider uit het sociaal netwerk beschikt over de benodigde diploma’s en ervaring om deze vorm van begeleiding te bieden.

Het pgb sociaal netwerk kan niet worden ingezet voor begeleiding Groep.

 

Verbeterbare problematiek

Wanneer de toegang Wmo vindt dat er sprake is van verbeterbare problematiek (stimuleren), is het uitgangspunt dat door de pgb ondersteuner gewerkt aan verbetering en/of herstel. Dit geldt zowel voor het sociaal netwerk/ overig als voor zorgaanbieders / ZZP’ers.

Wanneer de cliënt, het sociaal netwerk of de zorgaanbieder echter in tegenstelling tot de toegang Wmo van mening is dat de problematiek onverbeterlijk is, is de ondersteuning niet cliëntgericht en wordt geen pgb verstrekt en wordt een andere passende oplossing gezocht. Dit kan zijn een zorg in natura maatwerkvoorziening of een pgb bij een andere zorgaanbieder. Als hierover tussen gemeente en cliënt verschil van mening ontstaat dan kan een onafhankelijk advies worden opgevraagd.

 

Hoogte Pgb voor begeleiding

Voor de hoogte van het Pgb voor begeleiding wordt onderscheid gemaakt in:

  • ondersteuners die in dienst zijn van een professionele organisatie of die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer: 100 % van het tarief waarvoor het college de geïndiceerde diensten heeft ingekocht;

  • voor personen die behoren tot het sociaal netwerk en personen die niet als ondersteuners als bedoeld hierboven worden aangemerkt bedraagt de hoogte van het pgb niet meer dan het op grond van de Wet langdurige zorg geldende tarief voor zorg van niet-professionele zorgverleners (peiljaar 2019 € 20,-) .

 

Er wordt geen pgb verstrekt als deze wordt ingezet bij een gecontracteerde zorgaanbieder (begeleiding zin) tenzij dit in een combinatie met het sociaal netwerk is.

 

Tari even 2019 voor Pgb begeleiding

 

Categorie

Zorgaanbieder / zzp

Per 4 weken

Sociaal netwerk

Per 4 weken

Waakvlamfunctie

€ 43,22

€ 20,00

Begeleiding thuis Regulier

€ 485,20

€ 280,00

Begeleiding thuis Plus2

€ 893,81

€ 485,20

Begeleiding groep regulier3

€ 781,28

n.v.t.

Begeleiding groep plus

€ 1.107,20

n.v.t.

Logeeropvang

€ 213,94 ( per etmaal)

€ 71,31

 

Lager periodetarief

Het pgb plan wat wordt ingediend door de cliënt is leidend. Ligt het periodetarief wat is opgenomen in het pgb plan lager dan de tarieven zoals die zijn opgenomen in bovenstaande tabel, wordt het door de pgb houder opgegeven tarief gehanteerd. De gemeente checkt wel het uurtarief vanwege de wetgeving rondom het minimumloon en de inleg bij de SVB.

 

Het pgb mag niet hoger zijn dan het tarief dat beschikbaar is voor de begeleiding zorg in natura (ZIN).

In individuele situaties blijft maatwerk mogelijk en kan op basis van een onderbouwde motivatie het pgb tarief worden verhoogd met de benodigde extra inzet.

 

De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan de SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. De eigen bijdrage wordt bij cliënt geïnd door het CAK en mag niet worden betaald uit het pgb.

 

4.15.3 Salaris zorgverlener

Onder het salaris voor een zorgverlener wordt niet verstaan:

  • a.

    Eenmalige uitkering: dit is een uitkering die (als er nog voldoende budget is) uitgekeerd mag worden aan de zorgverlener als er sprake is van een plotselinge beëindiging van de werkzaamheden als gevolg van bijv. een overlijden van de cliënt. De zorgverlener zit in dat geval plotseling zonder werk;

  • b.

    Feestdagenuitkering: Uit het pgb mag geen feestdagenuitkering aan de zorgverlener(s) worden betaald;

  • c.

    Reiskosten;

  • d.

    Kosten voor het voeren van een pgb administratie: De Sociale Verzekeringsbank (SVB) beheert het budget;

  • e.

    Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het pgb: in verband met fraudegevoeligheid is het niet toegestaan dat een (professionele) zorgverlener de administratie richting SVB verzorgt;

  • f.

    Alle zorg en ondersteuning (door aanbieders) in het buitenland: controle op kwaliteit en financiën is dan nauwelijks mogelijk. Een pgb mag alleen na toestemming van het college besteed worden in het buitenland.

 

4.15.4 Uurlonen

Het is niet toegestaan vaste maandlonen af te spreken met zorgverlener(s). Alleen uurlonen worden toegestaan.

 

 

5. Regels voor eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

 

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. Echter, wanneer een voorziening wordt gehuurd door de gemeente is de huurprijs de kostprijs en moet in dat geval een eigen bijdrage betaald worden zolang de voorziening in bruikleen is bij de cliënt.

5.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats. Het CAK stelt de eigen bijdrage vast op basis van inkomens- en vermogensgegevens die zij opvraagt bij en ontvangt van de Belastingdienst.

 

Bij alle maatwerkvoorzieningen is een bijdrage in de kosten verschuldigd, met uitzondering van:

  •  rolstoelen;

  •  voorzieningen voor personen jonger dan achttien jaar

Voor nagelvaste woningaanpassingen is wel een bijdrage verschuldigd, deze wordt van de ouder(s) en/of verzorgers gevraagd;

  •  begeleiding (in 2017, 2018 en 2019, hierna vindt een evaluatie plaats)

 

Vaste bijdrage Wmo vanaf 2019 (abonnementstarief)

Vanaf 2019 is de eigen bijdrage € 17,50 per 4 weken voor de Wmo-ondersteuning voor maatwerkvoorzieningen. Dit wordt het abonnementstarief genoemd. Dit tarief geldt voor iedereen, ongeacht inkomen, vermogen of gebruik. Alleen als u de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt en deel bent van een meerpersoonshuishouden, betaalt u geen bijdrage. De eigen bijdrage voor beschermd wonen is vaak hoger.

 

Geen lagere bijdrage in de gemeente

Het abonnementstarief is een maximumtarief. Gemeente Halderberge kiest er niet voor om een lagere eigen bijdrage vast te stellen.

 

De duur van de eigen bijdrage

Voor alle maatwerkvoorzieningen geldt de termijn conform de normale afschrijvingsperiode. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening (kostprijs). Voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen wordt gerekend met het opleggen van de eigen bijdrage zolang de voorziening benodigd is en tot de kostprijs is bereikt. Echter, wanneer een voorziening wordt gehuurd door de gemeente, zijn de werkelijke kosten die de gemeente heeft de huurkosten (kostprijs) en moet in dat geval een eigen bijdrage betaald worden zolang de voorziening in bruikleen is bij de cliënt.

 

5.2 Eigen bijdrage algemene voorziening

Voor algemene voorzieningen kan een hogere eigen bijdrage dan het abonnementstarief vastgelegd worden die kostendekkend mag zijn. De hoogte van de kosten van een algemene voorziening mag niet leiden tot niet-gebruik door cliënten. Indien dit wel het geval zou zijn kan de gemeente een bijstelling van de desbetreffende eigen bijdrage overwegen.

 

 

6. Maatwerkvoorzieningen

De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk door te kijken naar de beperkingen die iemand ondervindt door de handicap die hij heeft, het te behalen resultaat en de oplossingen die daarbij passen. Twee personen met dezelfde beperking kunnen voor andere voorzieningen in aanmerking komen, omdat zij op andere terreinen beperkingen ondervinden of over verschillende oplossingen beschikken. Het is in deze beleidsregels dan ook niet de bedoeling om een lijst op te stellen waar iemand voor in aanmerking komt met een bepaalde beperking. Per persoon wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden om zelf of in het netwerk oplossingen te vinden voor zijn beperking. Wel is getracht om, mede op basis van jurisprudentie - richtlijnen te geven waarin een maatwerkvoorziening kan voorzien.

 

Wmo-maatwerkvoorzieningen worden resultaatgericht afgegeven en zijn gericht op het bereiken van het resultaat. De Wmo professional bekijkt samen met de cliënt welke resultaten behaald moeten worden (“het WAT”) en welke aandachtsgebieden nodig zijn. Op welke manier (“het HOE”) de resultaten en daarmee samenhangend de aandachtsgebieden het beste gerealiseerd kunnen worden, wordt overgelaten aan de aanbieder in overleg met de cliënt.

 

In de Wmo 2015 zijn in ieder geval de volgende resultaatgebieden te vinden:

  •  huishoudelijke ondersteuning: het voeren van een gestructureerd huishouden

  •  verplaatsen in en om de woning

  •  normaal gebruik van de woning: het wonen in een geschikte woning

  •  vervoer: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  •  begeleiding: individueel, groepsbegeleiding en logeeropvang. Het hebben van (dag)structuur in het persoonlijke leven en voeren van regie daarover en het mogelijk maken van mantelzorg

  •  ontmoeten van medemensen en het aangaan (en onderhouden) van sociale verbanden

  •  uitvoeren noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen

 

 

6.1 Huishoudelijke ondersteuning: Het voeren van een gestructureerd huishouden

 

Huishoudelijke ondersteuning is een middel om te kunnen participeren en zelfredzaam te zijn, het is geen doel op zich. In eerste instantie wordt gekeken of algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen een oplossing bieden alvorens een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Daarnaast dient te worden gekeken naar de keuzes die cliënt maakt (of dient te maken) welke van invloed zijn op de ondersteuning en dienen tips gegeven te worden bij bevordering van de zelfstandigheid. Dit is maatwerk op basis van een persoonlijk onderzoek en daar waar nodig met flexibiliteit (maatwerk).

 

Het doel van deze beleidsregels is helder te krijgen waar de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning voor dient en wat gemeente, cliënt en aanbieder kunnen verwachten. Wat kan de cliënt verwachten bij de indicatie voor de voorziening vanuit de gemeente en de levering van de benodigde zorg vanuit de aanbieder.

De gemeente stelt op basis van het onderzoek vast welke resultaten en welke aandachtsgebieden voor de cliënt moeten worden geïndiceerd. De gemeente geeft aanbieder door welk resultaat behaald moet worden en welke aandachtsgebieden verder uitgewerkt moeten worden. De aanbieder stelt vervolgens samen met de cliënt in het leveringsplan de verfijning op van de daadwerkelijke taken en werkzaamheden met samenhangend de frequentie daarvan. In de opgenomen frequentietabel zijn voor de verschillende resultaatgebieden de benodigde werkzaamheden met bijbehorende gemiddelde frequenties omschreven. Naar aanleiding van het maatwerk per cliënt kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. Belangrijk moet zijn dat de inzet wordt bepaald in dialoog tussen aanbieder en cliënt. De gemeente toetst dit leveringsplan aan de hand van het verslag en gemeentelijke beleidsregels, zodat de uiteindelijke indicatie vast kan worden gesteld.

 

6.1.1 Afwegingskader

Alleen maatwerkvoorziening als er geen andere oplossingen zijn

Hulp bij het voeren van een huishouden wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door cliënt wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.
Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de cliënt mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en de planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning.

 

Schoonmaakhulp voor eigen rekening

Was men al gewend om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren, dan is het enkele feit dat er zich beperkingen voordoen geen reden om een beroep te doen op gemeentelijke ondersteuning. Wel moet worden meegewogen of door het ontstaan van beperkingen financiële mogelijkheden wegvallen of dat de ondersteuning door de ‘gebruikelijk aanwezige’ schoonmaak niet meer toereikend is.

 

Gebruikelijke hulp

Als de cliënt huisgenoten heeft die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt dat gedeelte niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.

 

Volwassene, jongeren en kinderen

Iedere volwassene wordt geacht ook naast een (drukke) baan en/of gezin een huishouden te voeren. Jonge volwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren.

 

Van kinderen in de leeftijd tussen twaalf en achttien jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de licht huishoudelijke taken (zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen halen).

 

Leefeenheid en/of huisgenoot

Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de cliënt wordt gedaan, is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke hulp. Uit jurisprudentie van de Wmo en AWBZ is bekend dat als een huisgenoot in aaneengesloten perioden van zeven etmalen vanwege werk afwezig is er geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Wel zal eerst onderzocht worden welke andere eigen en/of voorliggende oplossingen beschikbaar zijn (binnen het gezin/sociale netwerk).

Wanneer een huisgenoot minder dan zeven etmalen afwezig is, wordt onderzocht in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen. Als dat niet (volledig) kan, kan een (gedeeltelijke) maatwerkvoorziening worden toegekend.

Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen, omdat ze niet weten hoe dit moet en dit nog nooit hebben gedaan, kan korte tijd huishoudelijke hulp worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren.

 

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn of dreigt te worden door de zorg voor cliënt, kan tevens tijdelijk huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. De overbelasting kan, indien nodig, worden vastgesteld door een medisch adviseur. Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat - na een tijdelijke indicatie - ondanks pogingen van cliënt om tot oplossingen te komen het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langduriger huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Tevens geldt dat eerst onderzocht wordt welke andere eigen en/of voorliggende oplossingen dan wel voorzieningen beschikbaar zijn (binnen het gezin/sociale netwerk).

 

Mantelzorg

Veel personen zijn bereid mantelzorg te verlenen. Deze vorm van vrijwillige ondersteuning door derden, niet behorend tot de leefeenheid, gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Tegelijk is deze vorm van vrijwillige hulp niet afdwingbaar en daarmee in de praktijk vaak incidenteel en aanvullend op andere vormen van zorg. Indien noodzakelijk kan de gemeentelijke ondersteuning bestaan uit tijdelijke vervanging van de mantelzorger of vrijwilliger.

 

Algemene voorziening – algemeen gebruikelijke voorziening

Algemene voorziening

Als eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg of vrijwilligershulp geen of onvoldoende oplossing bieden, wordt bekeken of een algemene voorziening of een (gedeeltelijke) oplossing kan bieden. Om van een algemene voorziening gebruik te kunnen maken is geen uitgebreid onderzoek naar persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager noodzakelijk. De gemeente kan de aanvrager naar een algemene voorziening verwijzen, maar zal wel moeten bekijken of deze voorziening ook compenserend is voor de aanvrager. Voorwaarde is dat een dergelijke voorziening feitelijk toegankelijk is. Hiermee wordt bedoeld dat de voorziening redelijkerwijs door de cliënt kan worden bekostigd en er daadwerkelijk geschikte hulp geleverd kan worden onder redelijke voorwaarden. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een waspunt, boodschappendienst, glazenwasser of maaltijdservice.

 

Algemeen gebruikelijk

Een algemeen gebruikelijke voorziening is geen Wmo-voorziening. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als een cliënt, ook zonder handicap of beperking, hierover kan beschikken. Hierbij valt te denken aan voorzieningen die moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn, en

  • die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn, en

  • die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Bij algemeen gebruikelijke voorzieningen kan onder andere worden gedacht aan algemene technische hulpmiddelen: afwasmachine, aangepast bestek, stofzuiger, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger.

 

Invloed van de woonvorm

Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte(n) delen, wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond.

Huishoudelijke ondersteuning wordt bij meerdere bewoners alleen geleverd aan de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.

 

Voor de aanwezige beschermde woonvormen wordt specifiek op de situatie afgestemde ondersteuning geïndiceerd. Hierbij wordt naast de eigen mogelijkheden van de bewoners ook rekening gehouden met het doel en de intensiviteit van het gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes.

 

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer inzet van ondersteuning. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw.

 

In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur c.q. huisvesting niet bedoeld voor permanente bewoning wordt geen huishoudelijke ondersteuning verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht. Ook wanneer men langer verblijft in de hierboven genoemde woonvormen, wordt geen huishoudelijke ondersteuning verstrekt.

 

Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot

Wanneer binnen een leefeenheid de partner overlijdt wordt onderzocht in welke mate huishoudelijke ondersteuning nodig is voor de overgebleven partner. De overgebleven krijgt vervolgens een nieuwe indicatie. De zorgaanbieder mag in deze situaties de zorg in ieder geval twee weken doorzetten, zodat het proces van melding opgestart kan worden.

 

6.1.2 Resultaat gericht werken: een gestructureerd huishouden

Zelfredzaamheid is in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Bij het kunnen participeren en zelfredzaam zijn mag de huishouding geen obstakel vormen. Het hoeft niet overal ‘spic en span’ te zijn, maar het huishouden moet ‘op orde’ zijn. Er kan goed en veilig geleefd worden, het vormt een basis, waar de cliënt mensen kan ontvangen en van waaruit de cliënt kan participeren in de samenleving.

 

Procesbeschrijvingen voor zowel zorg in natura en pgb zijn terug te vinden in de bijlage 3.

 

Leveringsplan

Huishoudelijke ondersteuning (zorg in natura en pgb ) wordt geïndiceerd op basis van resultaat. Bij zorg in natura maakt de aanbieder in opdracht van de gemeente in overleg met de cliënt een leveringsplan, waarin vastgelegd is welke activiteiten plaatsvinden en wat de frequentie van activiteiten is. In het leveringsplan is opgenomen dat de uitvoering van het plan flexibel moet zijn. De gemeente toetst het leveringsplan met de bevindingen uit het verslag en met de beleidsregels voor huishoudelijke ondersteuning. Als het leveringsplan daarmee niet in overeenstemming is, wordt de aanbieder opdracht gegeven een aangepast leveringsplan te maken dat wel voldoet. Het leveringsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

 

Op basis van persoonsonderzoek en in overleg met de cliënt zijn in het leveringsplan gemotiveerd aanpassingen in activiteiten en frequentie mogelijk. Om maatwerk te kunnen leveren is tevens een flexibele uitvoering van het leveringsplan mogelijk. Dat betekent dat er met instemming van de cliënt in de ene week meer/minder/andere activiteiten uitgevoerd kunnen worden dan in de andere week. Leidend is dat het resultaat passend moet zijn voor de cliënt.

 

Als een cliënt kiest voor een pgb, dan wordt de cliënt gevraagd om een plan op te stellen. Hiervoor moet het format van de gemeente gebruikt worden. De gemeente toetst of het plan in overeenstemming is met de bevindingen uit het verslag en met de beleidsregels voor huishoudelijke ondersteuning. Het plan maakt onderdeel uit van de beschikking.

 

Beschikking

In de beschikking moet duidelijk zijn wat de cliënt kan verwachten aan ondersteuning. In aanvulling op 4.6.1/4.6.2 wordt in de beschikking het volgende opgenomen:

  •  dat de cliënt aanspraak maakt op de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning en ten behoeve van welk resultaat en welke aandachtsgebieden de cliënt ondersteuning ontvangt;

  •  wat de cliënt zelf, met eigen netwerk dan wel voorliggende / algemene voorzieningen kan;

  •  welke activiteiten en frequentie bij de aandachtsgebieden horen om de ondersteuning passend te maken voor de cliënt en zodoende maatwerk te leveren. Dit wordt vastgelegd in het leveringsplan dat onderdeel is van de beschikking;

  •  een verwijzing naar de beschrijving in beleidsregels van wat de gemeente verstaat onder ondersteuning in het huishouden;

  •  toets van het leveringsplan aanbieder zodat deze voldoet aan het verslag van de gemeente en daarmee toetsing van de gemeenten is voltooid en de cliënt akkoord heeft gegeven;

  •  dat de cliënt hiervoor een eigen bijdrage moet betalen; deze wordt door het CAK berekend op basis van vermogen en inkomen en daarom kan de hoogte van de eigen bijdrage niet in de beschikking worden opgenomen wel de kostprijs van de voorziening.

 

Activiteiten en frequentie

In de tabel activiteiten en frequentie, zoals in bijlage 4, staan alle werkzaamheden die binnen het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ vallen. Alle activiteiten die in het CIZ-protocol (2006 en 2011) worden genoemd komen terug in deze tabel. Voor de frequentie van die activiteiten is uitgegaan van de expertnormen in de onderzoeken van gemeente Utrecht en de Twentse gemeenten: Het onderzoek dat KPMG Plexus en bureau HHM in opdracht van gemeente Utrecht (normering van de basisvoorziening ‘schoon huis’ d.d. 12 augustus 2016) heeft uitgevoerd en samenhangend het onderzoek dat HHM in opdracht van de Twentse gemeenten (norm huishoudelijke ondersteuning in Twente d.d. 10 februari 2017) heeft uitgevoerd. De expertnormen in deze onderzoeken bieden een objectieve maatstaf voor de frequentie van activiteiten.

 

6.1.3 Resultaten en aandachtsgebieden

6.1.3.1 Gestructureerd huishouden in stabiele situatie (HO)

Onder dit resultaat vallen onderstaande aandachtsgebieden:

 

Aandachtsgebieden

Een schoon en leefbaar huis:

Een schoon huis betekent dat het huis stof- en vlekvrij is, zodanig dat het niet vervuild is. Daarom dient er periodiek binnenshuis te worden schoongemaakt. Schoon volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Dit kan heel praktisch betekenen dat de uitvoering van de schoonmaakwerkzaamheden niet helemaal voldoen aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van iedere cliënt afzonderlijk. Dat betekent dat er niet wordt schoongemaakt uit gewoonte, maar om te voorkomen dat het vervuilt. De inzet moet echter wel in alle redelijkheid en in voldoende mate aansluiten bij de persoonlijke situatie (mogelijkheden en beperkingen) en de leefwijze (gezinssamenstelling en gezondheid) van een cliënt. De cliënt moet eerst zelf al het mogelijke gedaan hebben om vervuiling te beperken.

 

Leefbaar betekent dat het huis opgeruimd is en dat de cliënt gebruik kan maken van alle primaire leefruimten.

 

Onder huis wordt verstaan alle primaire leefruimten die door een leefeenheid daadwerkelijk voor het daarvoor bestemde doel frequent gebruikt worden in de woning: woonkamer, slaapkamer, keuken, badkamer, toilet , trap, overloop en hal. In de jurisprudentie zijn hier verschillende uitspraken over terug te vinden, onder andere: ECLI:NL:CRVB:2017:885 (tuin), ECLI:NL:CRVB:2014:1627 (voortuin, hal, gang en trap), ECLI:NL:CRVB:2014:2330 (praktijkruimte aan huis), ECLI:NL:CRVB:2013:2032 (essentiële leefruimten van de cliënt)

 

Beschikken over schone en draagbare kleding:

Het doel van dit aandachtsgebied is dat de cliënt beschikt over schone kleding. Het omvat het wassen, het drogen, strijken en/of vouwen van kleding en het terugleggen van kleding in de garderobekast. Verwacht wordt dat de cliënt beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het aanschaffen van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de cliënt, aangezien een wasmachine als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Daarnaast wordt van de cliënt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden. De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat worden gereinigd. Het gaat dan om het wassen, drogen, strijken en opvouwen. Uitgegaan wordt van 1 maal per week. Op grond van de persoonlijke situatie van een cliënt kan er in overleg tussen aanbieder en cliënt een afwijkende frequentie worden vastgelegd in het leveringsplan. Begeleiden bij het kopen van kleding hoort niet binnen dit aandachtsgebied.

 

via het WasPunt (met ingang van 1 januari 2018)

Cliënten die vanwege hun beperking in aanmerking komen voor het aandachtsgebied “beschikken over schone en draagbare kleding” kunnen gratis gebruik maken van het WasPunt. Deze voorziening is voorliggend. Een cliënt komt voor het WasPunt in aanmerking als hij niet zelf en/of met behulp van zijn omgeving de wasverzorging uit kan voeren. Het WasPunt is voor het wassen, drogen, strijken en vouwen van het wasgoed. Het wasgoed wordt één keer per week op een vaste ochtend thuis opgehaald en vervolgens weer binnen twee dagen bij de cliënt thuisgebracht. ln principe wordt de was gedroogd in de droger. De kleding die niet in de droger kan, wordt opgehangen. De schone was gaat gevouwen in een wasmand. Het WasPunt wast o.a. geen vitrage, overgordijnen, dekbedden, spreien en jassen.

Als om medische of andere zwaarwegende redenen de was van de kleding niet via het WasPunt gedaan kan worden, wordt de was door de medewerk(st)er van de zorgaanbieder gedaan en kan het aandachtsgebied “beschikken over schone en draagbare kleding” als individuele maatwerkvoorziening worden geïndiceerd.

 

6.1.3.2 Gestructureerd huishouden in een kwetsbare situatie (HO+)

De aandachtsgebieden zijn dezelfde als bij huishoudelijke ondersteuning in een stabiele situatie, maar dan aangevuld met:

 

Organisatie van het huishouden

Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer de cliënt niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen heeft de hulp aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij de cliënt. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt (bijv. een terminale situatie) of als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

Daarnaast kan het voorkomen dat de hulp de zelfredzaamheid van de cliënt met betrekking tot het organiseren van het voeren van de huishouding aanleert of verbetert. De bedoeling is dan dat de cliënt (weer) leert hoe en wanneer je huishoudelijke activiteiten uitvoert en leert plannen en beheren van middelen in relatie tot huishoudelijke activiteiten. Hierbij hoort ook het stimuleren tot het doen van huishoudelijke taken evenals de observatie en controle van de uitvoering van huishoudelijke taken door de cliënt zelf.

6.1.3.3 Aandachtsgebieden op offerte basis

Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse levensbehoeften (voedsel, toilet- en schoonmaakartikelen) en activiteiten nodig. Het is heel normaal dat mensen geclusterd boodschappen doen door eenmaal in de week grote voorraad in huis te halen. In het algemeen geldt dat het verzorgen van de boodschappen niet geïndiceerd wordt als maatwerkvoorziening. Hiertoe wordt in de meeste gevallen gebruik gemaakt van een algemene voorziening (zoals de plaatselijke boodschappendienst) of zetten mensen uit het sociale netwerk zich hiervoor in. Uitsluitend wanneer het eigen netwerk en een boodschappenservice geen optie is, kan een indicatie worden afgegeven van maximaal één keer per week boodschappen halen en opbergen. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

 

Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat met betrekking tot maaltijden is dat de broodmaaltijden worden bereid en klaargezet en een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet. In de meeste situaties kan van een algemene voorziening, zoals maaltijdservice voor de warme maaltijd, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant-en-klaar maaltijden te koop die een oplossing kunnen bieden. Tevens biedt het eigen sociale netwerk mogelijk opties. Uitsluitend wanneer het eigen netwerk of een maaltijdservice geen optie is (bv geen leveringsgebied), kan een indicatie worden afgegeven voor het opwarmen van de maaltijd en/of voor het klaar maken van de broodmaaltijd.

 

Zorg voor inwonende kinderen

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er voor zorg dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid.

Dat is niet anders in de situatie dat één of beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Kan/kunnen de ouder(s) deze rol tijdelijk niet vervullen waarbij het gaat om een onvoorziene, acute, situatie dan kan aanvullend op de eigen mogelijkheden extra huishoudelijke ondersteuning voor de duur van maximaal 3 maanden worden geïndiceerd. Het gaat nooit om een volledige overname. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

6.2 Verplaatsen in en om de woning

6.2.1 Rolstoelvoorziening

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te compenseren. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel, kan een rolstoel toegekend krijgen. De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen.

Voor een individuele maatwerkrolstoel geldt nog als eis dat “dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is. Het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om cliënten die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit met een maatwerkvoorziening te bereiken doel.

De algemene rolstoelvoorziening biedt mogelijkheden voor die cliënten die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleen- of verhuurservice.

6.2.2 Aanpassingen aan de rolstoel

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt.

Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans wenselijk, maar niet noodzakelijk en worden daarom niet vergoed.

6.2.3 Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn - dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport - kan een sportvoorziening worden verstrekt.

Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt.

6.3 Het wonen in een geschikte woning

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

 

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  •  losse woonvoorzieningen: voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel);

  •  bouwkundige woonvoorziening: nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een aangepaste keuken);

  •  verhuiskostenvergoeding.

 

Voor kortdurend gebruik (maximaal zes maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleendepots van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordelen dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing. Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

 

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

6.3.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop, worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Voorbeelden hier van zijn:

  •  verhoogde toiletpot;

  •  eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

  •  hendelmengkranen en thermostatische kranen;

  •  antislipbehandeling badkamervloer;

  •  inloopdouche.

 

Douchestoelen en losse toiletverhogers worden tegen redelijke prijzen in bouwmarkten en warenhuizen verkocht. Deze worden dan ook als algemeen gebruikelijk beschouwd.

6.3.2 Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden in principe geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals bijvoorbeeld een dialyseruimte en therapeutische baden.

6.3.3 Bezoekbaar

Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont, kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar worden gemaakt. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang heeft tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

6.3.4 Woningsanering

Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor (onder voorwaarden) een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. In principe wordt alleen de slaapkamer gesaneerd. Bij kinderen onder de vier jaar kan ook de woonkamer worden gesaneerd (vloerbedekking en/of gordijnen). De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van de te saneren artikelen:

  • 100% als het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • 75% als het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • 50 % als het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • 25% als het artikel tussen de zes en acht jaar oud is;

  • 0% als het artikel acht jaar of ouder is.

Bedragen op basis van Nibud prijzen (vloerbedekking, vinyl en jaloezieën).

 

6.3.7 Grote woningaanpassingen versus verhuizen

In de oude Wmo kende men het verhuisprimaat, dat wilde zeggen dat de woning alleen werd aangepast wanneer verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd wanneer woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uit kwamen. Dit om te voorkomen dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan. In de nieuwe Wmo wordt de nadruk voor alle soorten aanvragen gelegd bij het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk een maatwerkvoorziening nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt wel - onveranderd- de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Bij vooral grote woningaanpassingen zal dus nog steeds de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is.

6.3.8 Voorzienbaarheid

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 8 van de verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de noodzaak voor de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten, men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

6.3.9 Verhuiskosten

Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Hiervoor wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd, dan kan bij de gemeente een aanmelding worden gedaan om met de Wmo professional in kaart te brengen welke mogelijkheden van bijstand en/of een maatwerkvoorziening er zijn. De cliënt dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte. Een cliëntondersteuner of een Wmo professional kan hierbij, indien nodig, tot op zekere hoogte ondersteuning bieden.

6.3.10 Gemeenschappelijke ruimten

Het college zet geen maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing in, bijvoorbeeld automatische deuropeners, hellingbanen en/of het verbreden van een toegangsdeur, voor het aanpassen van een gemeenschappelijke ruimte. De (maatschappelijke) ondersteuning vanuit de Wmo is gericht op de aanvrager en strekt niet tot algemeen nut. Evengoed zal het college onderzoek doen naar de situatie van de cliënt om de situatie te beoordelen.

6.3.11 Kosten van onderhoud en reparatie

  • a.

    Alle voorzieningen in natura, waarvan de kosten € 500, - of minder bedragen, zijn na verstrekking eigendom van de aanvrager. De aanvrager is zelf verantwoordelijk voor het onderhoud en reparatie van deze voorzieningen. Voor alle voorzieningen in natura die meer kosten dan € 500, - is de gemeente verantwoordelijk voor onderhoud, reparatie en de verzekering, mits er geen sprake is van nalatigheid van de cliënt;

  • b.

    Het bedrag voor onderhoud en reparatie en voor verzekering van middels pgb verstrekte voorzieningen, wordt vastgesteld naar aanleiding van een pro-forma offerte van een hulpmiddelenleverancier, specifiek gericht op de desbetreffende voorziening. Het bedrag wordt vastgesteld voor vijf jaar en wordt uitgekeerd op declaratiebasis via de gemeente;

  • c.

    Bouwkundige woonvoorzieningen in natura (met uitzondering van traplift en drempelhulpen) worden eigendom van de woningeigenaar. De woningeigenaar is verantwoordelijk voor onderhoud en reparatie van de voorzieningen;

  • d.

    Trapliften en drempelhulpen worden altijd in bruikleen verstrekt. Deze zijn her inzetbaar, waardoor kapitaalvernietiging kan worden voorkomen.

 

7. Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvouw naar de kaartclub of kan een familielid uit Groningen naar cliënt toekomen in plaats van dat cliënt daar naartoe reist), gebruik kan maken van een algemene voorziening (buurtbus) of dat uiteindelijk een individuele voorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:

 

  •  De korte afstanden: loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken).

  •  De middellange afstanden: dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een ziekenhuis, sportfaciliteiten of uitgaanscentra).

  •  De lange afstanden: naar bestemmingen buiten de regio.

 

Bij de korte en middellange afstanden wordt in de regel een straal van 10 tot 15 kilometer aangehouden.

 

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal 1.500 km te kunnen reizen. Omdat ieders reisgedrag verschillend is, kan eventueel een gemotiveerd verzoek tot een verhoogd budget worden gedaan. Er zal dan worden onderzocht of in maatwerk een uitbreiding van het kilometerbudget mogelijk is. De Provincie Noord-Brabant heeft een bindend openbaar vervoer advies ingevoerd. Dit houdt in dat wanneer bij het boeken van een rit blijkt dat er een goed OV alternatief is, alleen tegen het hoge doorreistarief gebruik gemaakt kan worden van de Deeltaxi. Het OV advies geldt niet voor Wmo pashouders. Echter, wanneer het kilometerbudget van een Wmo pashouder is verbruikt, geldt deze reiziger als OV reiziger en kan deze een bindend OV advies krijgen. Daarom is ervoor gekozen een Wmo-bovenbudget contract af te sluiten met het KCV. Een Wmo-reiziger blijft met dit contract een Wmo-reiziger en wordt geen OV-reiziger. De Wmo-reiziger betaalt vervolgens wel het OV-tarief (niet zijnde het vrij-reizigerstarief).

 

Alle buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet cliënt kunnen aantonen dat hij een indicatie heeft voor lokaal collectief vervoer of de beschikking hebben over een OV-Begeleiderspas of een brief vanuit de gemeente waaruit blijkt dat Valys noodzakelijk is.

 

Waar voor het resultaat begeleiding (zie hiervoor hoofdstuk 8) vervoer aan de orde is voor de oplossing van de hulpvraag maakt dat vervoer onderdeel uit van de maatwerkvoorziening begeleiding en valt dit niet onder het resultaat ‘zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel’.

 

Op de website ikwilvervoer.nl staan de lokale mogelijkheden van vervoer opgenomen. Op deze site kan ook een openbaar vervoeradvies gezocht worden. Tevens wordt hier op termijn verwezen naar de mobiliteitsconsulenten die binnen de gemeente werkzaam zijn.

7.1 Deeltaxi

De Deeltaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat middels de vrije reizigerspas vervoer van deur tot deur biedt voor iedere inwoner van Halderberge. Het tarief ligt boven dat van het openbaar vervoer maar onder dat van een reguliere taxi. Mensen met een beperking die geen andere (eigen) oplossing voor hun vervoer hebben, kunnen bij een bepaalde vervoersbehoefte en -frequentie mogelijk in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van de Wmo-Deeltaxipas. De cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen een hoger tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Voor het reizen met een medisch begeleider moet een indicatie worden gesteld. Als men een dergelijke indicatie heeft, mag de cliënt niet meer zonder begeleider reizen.

Om in aanmerking te komen voor de Wmo-Deeltaxipas is een indicatie nodig. Hiervoor kan - indien cliënt nog niet bekend is bij de Wmo of het bestaande dossier geen uitsluitsel geeft over de beperkingen op het gebied van vervoer- medisch advies worden aangevraagd.

 

Het collectief vervoerssysteem Deeltaxi bestaat uit het volgens de hierna volgende opzet:

  • aan de aanvrager die in aanmerking komt voor het deeltaxisysteem wordt een deeltaxipas verstrekt op vertoon waarvan rechthebbende gebruik kan maken van de deeltaxi;

  • het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in intern en extern vervoer. Als intern vervoer wordt 25 kilometer aangemerkt vanuit de eigen woning gerekend. Extern vervoer begint vanaf de 26e kilometer gerekend vanuit de eigen woning. Het extern vervoer wordt begrensd tot aan het collectief vervoersgebied van de 18 deelnemende gemeenten;

  • Voor elke rit is de bijdrage gebaseerd op een instaptarief vermeerderd met een kilometertarief per kilometer;

  • Vanaf de 26e kilometer is een hogere bijdrage verschuldigd per kilometer;

  • de betaling van de aanvrager wordt door de vervoerder in ontvangst genomen, in naam en voor rekening van de gemeente die het vervoer aanbiedt;

  • een aanvrager kan zich door één begeleider laten vergezellen. Voor de begeleider is het instaptarief verschuldigd vermeerderd met twee keer het kilometertarief per kilometer, tenzij de begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is. In dat geval is het vervoer van de begeleider gratis;

Bij de toekenning van een Wmo-Deeltaxipas wordt de vervoersbehoefte van de cliënt in beeld gebracht. Vervolgens wordt bepaald welke categorie van toepassing is. De vervoersbehoefte is opgedeeld in de volgende categorieën:

Km budget Jaarbudget Maandbudget

Cat. 1 120 km 10 km

Cat. 2 480 km 40 km

Cat. 3 960 km 80 km

Cat. 4 1.500 km 125 km

Cat. 5 maatwerk maatwerk

 

7.2 Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen, wordt allereerst beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening Deeltaxi een geschikte oplossing biedt alvorens individuele voorzieningen worden overwogen. De Deeltaxi is hiermee voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals gebruik taxi of gebruik eigen auto en/of aanpassing daarvan. Een individuele voorziening wordt vaak beschouwd als meest wenselijke oplossing, het is over het algemeen echter niet de goedkoopst adequate oplossing.

7.3 Vervoersdoeleinden

Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar kan in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan zes kilometer vanaf de woning) leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer. Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren, moet men hiervoor een beroep doen op de werkgever.

 

Voor vervoer naar dagbesteding wordt een indicatie voor vervoer doorgegeven aan de instelling, die de begeleiding verleent. Het vervoer is in het kader van het samenstellen van het arrangement door de aanbieder een verantwoordelijkheid van de aanbieder.

 

Voor recreatieve en therapeutische doeleinden (onder andere gericht op ontwikkeling) wordt een voorziening op grond van de Wmo niet verstrekt.

7.4 Aangepaste fietsen

Er zijn fietsen, zoals de driewielfiets en een duofiets, die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht.

Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht (al dan niet tweedehands). Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd.

7.5 Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden. Het (kortdurend) huren van een scootmobiel is een optie die nu al beschikbaar is.

7.6 Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de aanvrager vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als op basis van medisch advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet wordt een gesloten buitenwagen overwogen.

7.7 Autoaanpassingen

Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle).

In de Wmo wordt uitgegaan van een levensduur van minimaal zeven jaar van de aanpassingen; dit is in praktijk een redelijke termijn. Bij verstrekking van een vergoeding voor een autoaanpassing is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat wordt aangetoond door middel van een keuringsrapport dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog zo’n zeven jaar mee kan).

Vervanging van een bestaande autoaanpassing of overzetten naar of aanbrengen in een nieuwe auto is niet vanzelfsprekend. Wanneer een dergelijk verzoek wordt gedaan, zal eerst in kaart gebracht worden wat de goedkoopst adequate voorziening is.

 

8. Begeleiding: individueel, groepsbegeleiding en logeeropvang

Met ingang van de Wmo 2015 is de gemeente ook verantwoordelijk voor ondersteuning in de vorm van begeleiding. Door begeleiding wordt ondersteuning geboden gericht op de cliënt, zodat deze zelfredzaam blijft of wordt, zelfstandig kan blijven wonen, zijn week op orde heeft en kan deelnemen aan de maatschappij. Dit zijn activiteiten die gericht zijn op het structureren van de dag, het oefenen met vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen, toezicht op of aansturing bij activiteiten op het gebied van praktische vaardigheden, ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven en het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Anderzijds kan ondersteuning er ook op gericht zijn om het netwerk rondom de cliënt in staat te stellen om hun mantelzorgtaken (langer) vol te houden. Een combinatie van beide vormen van ondersteuning is mogelijk.

8.1 Afwegingskader

Het gaat om activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en het voorkomen van opname of verwaarlozing van de cliënt. Gedacht kan worden aan het kunnen doen van de administratie, het plannen van de week, regelzaken- en geldzaken, het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen, het hebben van een zinvolle invulling van de dag en ondersteuning bij het oplossen van problemen. Ook het ontlasten van de mantelzorger en/of gezinsleden maakt hier onderdeel van uit. Het gaat om activiteiten gericht op het bevorderen van de inzet van mantelzorg en / of het continueren van de inzet van de mantelzorg (voorkomen van overbelasting bij de mantelzorger). Gedacht kan worden aan logeervoorzieningen, het tijdelijk overnemen van toezicht, vormen van dagbesteding etc.

 

Met ingang van 1 januari 2015 kunnen cliënten aanspraak maken op persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 wanneer de behoefte aan persoonlijke verzorging samenhangt met de behoefte aan begeleiding. Deze verzorging houdt dan geen verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 kan dan bestaan uit hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), waaronder in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact.

 

De mate / zwaarte van de beperkingen is van invloed op wat een inwoner zelf kan, wat binnen zijn sociale netwerk kan of wat met voorliggende / algemene voorzieningen opgelost kan worden:

  •  Lichte beperkingen (stimuleren bij het zelf uitvoeren van taken)

  •  Matige beperkingen (helpen bij taken)

  •  Zware beperkingen (taken en/of regie moeten worden overgenomen)

 

De begeleiding kan zich richten op alle gebieden van de Zelfredzaamheidmatrix (zie bijlage 2).

 

Allereerst beoordeelt het college of er eigen mogelijkheden zijn. Hierbij is niet de diagnose leidend (van welk ziektebeeld / welke grondslag is sprake) maar zijn de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt en zijn sociale netwerk leidend. Het is wel zaak om daarbij in kaart te brengen van welke aandoening of beperking sprake is en wat de effecten daarvan zijn op de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt. Bij het in kaart brengen van de eigen mogelijkheden kan gedacht worden aan handige hulpmiddelen waardoor de hulpvrager een (deel van de) activiteiten weer zelf kan doen zoals een boodschappen-app voor mensen met een verstandelijke beperking, een pictogrammen bord of speciale multomap waarmee de administratie overzichtelijk opgeborgen kan worden. Ter ondersteuning van de mantelzorger kan hierbij gedacht worden aan beeld-spraakverbindingen (skype), een alarmeringssysteem of scholing van mantelzorgers waardoor de draagkracht wordt vergroot.

 

Het college beziet of er sprake is van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten. Deze hulp wordt normaal geacht in de relatie tussen de huisgenoten en/of vraagt niet structureel meer inzet dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben (zoals bezoek familie/ vrienden, bezoek (huis)arts, het doen van de administratie). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen kortdurende en langdurige situaties.

Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en /of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat deze dan niet meer is aangewezen op Wmo-ondersteuning. Hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

 

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de cliënt huisgenoten heeft die wel in staat zijn hulp te bieden bij bijvoorbeeld het voeren van een gestructureerd huishouden of het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd.

 

Langdurig: als het gaat om een chronische situatie dan is de begeleiding van een cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven voor partner, ouder, inwonend kind en /of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden, te denken valt aan het bezoeken van familie/ vrienden, (huis)arts of zaken die bij een gezamenlijk huishouden horen zoals het doen van de administratie.

Alleen wanneer sprake is van een langdurige situatie waarbij de tijdsinvestering in activiteiten in relatie tot een situatie waarin geen sprake is van een beperking substantieel wordt overschreden, is er sprake van bovengebruikelijke hulp.

 

De draaglast- draagkracht van de betrokken mantelzorger(s) zal, waar van toepassing, in het onderzoek in beeld worden gebracht.

 

Het college beziet of personen uit het sociale netwerk een oplossing kunnen zijn voor de hulpvraag. Kunnen zij bijvoorbeeld samen de administratie doen, regelmatig een oogje in het zeil te houden, structuur in de week aanbrengen, kunnen zij door het samen activiteiten ondernemen zorgen voor een zinvolle invulling van (een deel van) de dag?

 

Vervolgens beoordeelt het college of in het gesprek alle voorliggende voorzieningen zijn meegenomen. Behandeling is een voorliggende voorziening. Alvorens een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo te verstrekken is het van belang om na te gaan wat de mogelijkheden van behandeling zijn. Hierbij geldt dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Soms kunnen een maatwerkvoorziening Wmo (begeleiding) en behandeling gelijktijdig worden ingezet. De maatwerkvoorziening Wmo neemt de taak dan tijdelijk over totdat de taak in de behandeling is aangeleerd. Ook de mogelijkheden van wettelijk voorliggende voorzieningen worden in kaart gebracht zoals opvoedingsondersteuning voor de ouders vanuit de Jeugdwet, persoonlijke verzorging of mantelzorgondersteuning vanuit de Zorgverzekeringswet, arbeidsvoorzieningen op grond van de ziektewet, WIA, Wajong, Participatiewet. Als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dan kan een maatwerkvoorziening Wmo worden overwogen.

 

De hulpvraag van een cliënt kan, door de zwaarte van de beperking, zo omvangrijk zijn dat een indicatie voor de Wet Langdurige Zorg aan de orde is. Het gaat hier om cliënten die 24-uur intensieve zorg en toezicht dichtbij nodig hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om ouderen met ernstige dementie, om mensen met een ernstige verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking en om mensen met een ernstige psychische stoornis. In de memorie van toelichting op de wet is opgenomen dat indien cliënten een beroep kunnen doen op de Wlz, geen beroep kunnen doen op ondersteuning op grond van de Wmo.

 

Het college beoordeelt of algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn meegenomen en beoordeelt of deze passend zijn in de individuele situatie van de cliënt. Deze voorzieningen moeten voor de cliënt daadwerkelijk beschikbaar zijn, door cliënt financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Bieden welzijnsactiviteiten een oplossing? Bijvoorbeeld een huiskamerproject of Inloopvoorziening (waar ontmoeting en activiteiten plaatsvinden), een administratie-maatjes project, vrijwillige thuiszorg, mantelzorgondersteuning door de welzijnsinstelling, een cursus waardoor de cliënt zijn sociale netwerk uitbreidt, de inzet van vrijwilligers of een soos voor mensen met een verstandelijke beperking.

 

Als de hiervoor beschreven afweging niet geleid heeft tot een (volledige) oplossing van de hulpvraag zal het college een maatwerkvoorziening verstrekken in de vorm van:

  •  Waakvlam begeleiding

  •  Begeleiding thuis regulier

  •  Begeleiding thuis plus

  •  Begeleiding groep regulier

  •  Begeleiding groep plus

  •  Logeeropvang.

Een combinatie van individuele begeleiding, begeleiding in een groep en logeeropvang kan voorkomen. In bijlage 5 worden deze categorieën toegelicht.

Indien een cliënt niet zelf kan voorzien in het vervoer naar de begeleiding groep, kan hiervoor een indicatie worden afgegeven per etmaal per week.

De ondersteuning kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een pgb . In de verordening zijn de uitgangspunten voor het pgb vastgelegd.

 

Bij het vormgeven van de maatwerkvoorziening wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk bij de inwoner (thuis, school, kern of wijk) georganiseerd is.

 

Voor het proces van melding tot en met besluit is in bijlage 6 een stroomschema opgenomen.

 

8.2 Voorliggende voorzieningen

8.2.1 Behandeling

Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo professional om dit te bepalen. Hiervoor wordt de medische adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psychiater, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/ stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

 

Anders dan in de AWBZ is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe begeleiding de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

8.2.2 (wettelijk) Voorliggende voorzieningen

Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening begeleiding wordt overwogen:

  •  Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding worden geïndiceerd.

  •  Kinderopvang: kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid(kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leidsters leren omgaan met een kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties, als extra begeleiding nodig is die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan begeleiding worden geïndiceerd.

  •  Jeugdwet: Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking, zoals medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis of tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen ondersteunend op opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.

  •  Arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat - als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is - begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen.

8.2.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp

Wanneer mensen een beperking hebben, wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan begeleiding waar voorliggende voorzieningen mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:

  •  activiteiten zoals computercursus of taalles

  •  alarmering

  •  ouderen inlooppunten

  •  pictogrammenbord of domotica in huis

  •  gezelschap of ondersteuning door vrijwilliger

  •  kinderopvang

 

Net als bij huishoudelijke ondersteuning wordt bij begeleiding het begrip:” gebruikelijke hulp” (afgeleid van de AWBZ-term “gebruikelijke zorg”) gehanteerd. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.

 

Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:

  • In kortdurende situaties (maximaal drie maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.

  • In langdurige situaties:

  •  Bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);

  •  Hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;

  •  Het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt;

  •  Ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de begeleiding, in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke hulp en kan begeleiding worden ingezet.

8.3 Kortdurend verblijf (logeeropvang)

 

Logeeropvang is bedoeld voor cliënten, waarvan de mantelzorger(s) of gezinsleden ontlast moeten worden dan wel waarvan de mantelzorger(s) of gezinsleden tijdelijk afwezig zijn.

 

Logeeropvang is bedoeld voor cliënten wiens ondersteuningsbehoefte gepaard gaat met toezicht. Het toezicht is gericht op één of meerdere van de volgende situaties:

  • Bieden van fysieke zorg, zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, risico op verwaarlozing of complicaties bij een ziekte; en/of

  • Het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de cliënt zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen: en/of

  • Het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).

 

Het aantal etmalen logeeropvang is maximaal 15.

 

Logeeropvang kan plaatsvinden in bijvoorbeeld een gehandicapteninstelling of verpleeghuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dit toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren.

Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen, bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

 

Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten, bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan dit als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben. Soms is dat niet voldoende om de mantelzorg langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en het voorkomen of verminderen van overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

De omvang van kortdurend verblijf is maximaal 15 etmalen per jaar, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Logeeropvang kan ook een aantal etmalen aansluitend worden ingezet, bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar, geen optie zijn.

 

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is, moet hiervoor apart een indicatie op grond van de zorgverzekeringswet worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

 

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk.

8.4 Beschermd wonen

 

De maatwerkvoorziening Beschermd Wonen bestaat uit een combinatie van diensten die integraal worden aangeboden en wordt vanuit een model van bouwstenen benaderd. Een combinatie van verschillende bouwstenen bepaalt de uiteindelijke dienstverleningsopdracht. In onderstaand figuur zijn de verschillende bouwstenen weergegeven:

 

In bijlage 7 worden deze bouwstenen nader toegelicht.

 

Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten, wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Zoals in bovenstaande figuur is te zien zijn er drie woonvormen:

  • Geclusterd wonen/volledig verzorgd

  • Geclusterd wonen met gemeenschappelijke ruimte / zelfstandig huren

  • Beschermd zelfstandig wonen in de wijk

De doelgroep bestaat uit mensen met psychiatrische problematiek, psychosociale problematiek en licht verstandelijke beperking (ouder – kindproject valt hier bijvoorbeeld ook onder). Er moet sprake zijn van behoefte aan 24-uurszorg en/of toezicht.

 

Cliënten krijgen begeleiding bij het brengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en het vinden van een passende daginvulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstap naar zelfstandig wonen.

Centrumgemeente Bergen op Zoom is verantwoordelijk voor het indiceren en uitvoeren van beschermd wonen. Wanneer een cliënt in Halderberge een melding doet voor beschermd wonen vindt er een overleg plaats met Wmo professional en een Wmo-consulent van beschermd wonen. Vaak zijn beide consulenten betrokken bij het keukentafelgesprek. Indien blijkt dat een indicatie voor beschermd wonen nodig is, en op dat moment is er geen plaats, biedt de gemeente Halderberge overbruggingszorg aan in de vorm van ambulante begeleiding.

8.5 Maatschappelijke opvang

 

Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Bergen op Zoom is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang en heeft dit ondergebracht bij haar integrale toegang.

 

Ook de ondersteuning van zwerfjongeren maakt onderdeel uit van het maatschappelijke opvangbeleid.

 

Aanvragen en vragen voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang moeten worden doorverwezen naar de gemeente Bergen op Zoom.

 

 

9. Slotbepalingen

9.1. Citeertitels

Wmo 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Verordening is de Verordening maatschappelijke ondersteuning Halderberge 2018.

Beleidsregels zijn de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2019 gemeente Halderberge.

 

9.2 Inwerkingtreding

De ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2019 gemeente Halderberge’ treden in werking op 1 mei 2019. Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van deze verordening en treden in werking na besluitvorming door het college.

 

Aldus besloten in de vergadering d.d. 23 april 2019

Burgemeester en wethouders van Halderberge,

 

Bijlagen:

 

 

 

 

Naar boven