Treasurystatuut gemeente Tiel 2017

 

Inleiding

Op 1 januari 2001 is de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) in werking getreden. In deze wet worden de kaders gesteld voor een verantwoorde, prudente en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden.

De gemeente Tiel onderkent het belang van een verantwoord en adequaat beheer van haar financiële middelen. Mede als gevolg van de Wet fido wenst zij haar activiteiten op het gebied van treasury op een zo transparant en beheersbaar mogelijke manier in te richten.

Om de taak op het gebied van treasury zo goed mogelijk te vervullen, staat de gemeente Tiel een aantal instrumenten ter beschikking, te weten het Treasurystatuut, het Treasuryhandboek, het Treasurywerkboek en de Treasuryparagraaf.

Het Treasurystatuut (in het vervolg Statuut) kan beschouwd worden als een verdere uitwerking van de geldende wet- en interne regelgeving. Het bevat de beleidsmatige infrastructuur voor een adequate uitvoering van de treasuryfunctie, vastgelegd in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het Statuut vormt het door de raad aangegeven kader waarbinnen het college van Burgemeester en Wethouders verder vorm geeft aan de treasuryfunctie. Hiermee is de raad in staat haar kaderstellende en controlerende taak uit te oefenen.

In het Treasuryhandboek (in het vervolg Handboek) komt naar voren wat de taken en bevoegdheden van het college van Burgemeester & Wethouders zijn en welke taken aan de ambtelijke organisatie toebehoren.

Door het Statuut en het Handboek wordt een objectieve en transparante verantwoording voor- en achteraf mogelijk.

In het Treasurywerkboek staan de procesbeschrijvingen van treasuryhandelingen in meest ruime zin. Naast procesbeschrijvingen op het gebied van het betalingsverkeer en opstellen van liquiditeitsprognoses worden ook de processen op het gebied van debiteuren en crediteuren beschreven.

De uitwerking van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten vindt jaarlijks plaats in de Treasuryparagraaf van de begroting en jaarrekening (kasgeldlimiet, de renterisiconorm, de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar, de rentevisie en de rentekosten en renteopbrengsten verbonden aan de financieringsfunctie). Daarnaast kunnen de voorjaars- en najaarsrapportage ook treasuryinformatie, bijvoorbeeld over de rentevisie bevatten.

De treasuryfunctie van de gemeente Tiel wordt gemandateerd aan de door Bedrijfsvoeringsorganisatie West-Betuwe (B.W.B.) aangewezen senior financieel expert treasury (in het vervolg Treasurer).

 

Wat is nieuw in dit Statuut?  

Dit Statuut wijkt op een aantal belangrijke punten af van het statuut dat vast is gesteld op 14 maart 2009.

Onderstaand worden deze punten besproken.

 

  • 1.

    Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

De werkzaamheden met betrekking tot de treasury zijn per 1 april 2016 door de gemeente Tiel overgedragen aan de Bedrijfsvoeringsorganisatie West-Betuwe. In de bij dit Statuut opgenomen Handboek zijn de bevoegdheden en verantwoordelijkheden aangepast aan de nieuwe situatie.

 

  • 2.

    Schatkistbankieren.

Sinds eind 2013 is de gemeente verplicht overtollige liquide middelen te stallen bij het Ministerie van Financiën. De Wet fido (artikel 2, lid 1 en 2) en de Regeling Schatkistbankieren decentrale overheden verplicht gemeenten, maar ook de andere decentrale overheden, om hun overtollige liquide middelen onder te brengen bij het Rijk, via een afzonderlijke rekening-courantverhouding. Zo lopen alle publieke geldstromen via het Rijk. Via die vorm van bankieren kunnen gemeenten hun middelen zo risicoloos mogelijk aanhouden. Tegelijkertijd hoeft het Rijk minder geld te lenen op de financiële markten, waardoor de staatsschuld daalt.  In de artikelen 12 en 13 wordt dit geregeld.

 

  • 3.

    Regels met betrekking tot het uitzetten en aantrekken van middelen.

De artikelen 8 tot en met 10 van dit statuut geven duidelijke uitgangspunten weer betreffende de bevoegdheden tot het aangaan en uitzetten van middelen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in duur (korter of langer dan één jaar) en omvang van de financiering.

 

  • 4.

    Informatievoorziening

Het te voeren en gevoerde beleid wordt in de programmabegroting en in de jaarrekening toegelicht.

Daarnaast worden de portefeuillehouder, de concerncontroller en de strategisch manager Financiën van de B.W.B. (samen Treasurycommissie) periodiek ingelicht over de stand van zaken.

 

  • 5.

    Risicobeheersing

In dit Statuut wordt uitdrukkelijker gesteld dat de gemeente Tiel uitgaat van een beleid dat gericht is op het beheersen van risico’s, door het niet toestaan van een aantal activiteiten zoals gesteld in artikel 2.

1. Treasury en wet- en regelgeving  

 

1.1. Algemeen  

Treasury is “de beheersing, door sturing en bewaking, van financiële posities en de aan deze posities en stromen verbonden kosten en risico’s”.

Concreet betekent dit dat treasury betrekking heeft op het tijdig beschikbaar hebben van financieringsmiddelen tegen zo gunstig mogelijke prijzen, rekening houdend met randvoorwaarden (kasgeldlimiet en renterisiconorm) en de aard van de financieringsbehoefte (kort versus lang). Verder heeft treasury betrekking op het adviseren over en het scheppen van randvoorwaarden voor een zo goedkoop mogelijk betalingsverkeer.

Treasury is een vakgebied, waarbij keuzes gemaakt moeten worden op het snijvlak van risico en rendement. Het behalen van meer rentevoordeel (rendement) gaat vrijwel altijd gepaard met een hoger risico. Mede als gevolg van de Wet fido dienen de activiteiten op het gebied van treasury zo transparant en beheersbaar mogelijk uitgewerkt te zijn.

De treasuryfunctie bestaat uit drie treasurydeelfuncties met de activiteiten:

 

  • A.

    Risicobeheer

    • Renterisicobeheer

    • Koersrisicobeheer

    • Kredietrisicobeheer (of debiteurenrisicobeheer)

    • Interne liquiditeitsrisicobeheer

    • Valutarisicobeheer

 

  • B.

    Financiering

    • Aantrekken lang vermogen (minimaal één jaar)

    • Aantrekken kort vermogen (maximaal één jaar)

    • Uitzetten vermogen

    • Relatiebeheer

    • Schatkistbankieren

 

  • C.

    Kasbeheer

    • Geldstroombeheer

    • Saldo- en liquiditeitsbeheer

1.2. Wet- en regelgeving  

In deze paragraaf wordt summier het wettelijke kader geschetst op grond waarvan gemeenten hun treasuryfunctie uitoefenen.

De wettelijke grondslag is vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en de hiermee samenhangende wetgeving: Besluit leningsvoorwaarden decentrale overheden, Uitvoeringsregeling decentrale overheden, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof), de regeling ontheffing gemeentelijke kredietbanken en nazorgfondsen en de Wet Integraal schatkistbankieren decentrale overheden.

 

Wet fido

Een belangrijk uitgangspunt van de wet is dat men bedachtzaam om dient te gaan met publieke middelen. Dit betekent dat risicobeheersing van groot belang is. Dat uit zich bij het uitzetten van middelen in een tweetal eisen voor het treasurybeleid:

  • De eerste eis is dat het verstrekken van leningen evenals het verlenen van garanties alleen zijn toegestaan voor de uitoefening van de publieke taak (Wet fido, art. 2, 1e lid).

  • De tweede eis houdt in dat uitzettingen van middelen die tijdelijk niet nodig zijn voor de publieke taak een prudent karakter moeten hebben en niet gericht zijn op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico (Wet fido, art. 2a, 2e lid).

 

Naast de uitoefening van de publieke taak en het prudente karakter bevat de Wet fido normen voor het beheersen van risico’s op kort- en langlopende leningen:

 

  • Kasgeldlimiet

Het doel van de kasgeldlimiet is een grens te stellen aan korte financiering (kleiner of gelijk één jaar). Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten.

De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. Hierbij geldt een minimumbedrag van € 300.000,=.

In de Wet fido wordt het gemiddelde korte financiering (netto vlottende schuld) per drie maanden getoetst aan de kasgeldlimiet. Hiertoe wordt het gemiddelde genomen van de korte financiering op de eerste dag van de drie kalendermaanden in een kwartaal.

    

  • Renterisiconorm

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (groter dan één jaar). Dit kan door het aanbrengen van spreiding in de looptijden van de leningenportefeuille. De renterisiconorm wordt berekend door een vast percentage te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal.

Het renterisico heeft betrekking op de vaste schuld en op het bedrag waarover renterisico wordt gelopen. Naast renteherzieningen zijn hiervoor ook de herfinanciering van de aflossingen van belang, want het renterisico wordt verkleind door aflossingen in de tijd te spreiden. Het renterisico wordt getoetst aan het bedrag van de renterisiconorm.

 

1.3. Leeswijzer  

In het Statuut wordt in de eerste paragraaf de algemene doelstellingen van de treasuryfunctie geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, financiering en kasbeheer.

In de Memorie van Toelichting worden waar nodig de in het Statuut opgenomen artikelen toegelicht.

 

2. Treasurystatuut  

 

2.1 Begrippenkader  

 

  • Autorisatie

Een zelfstandige, inhoudelijke afweging waarbij de overwegingen hiervan schriftelijke zijn vastgelegd.

 

  • Begrotingstotaal

De totale lasten op de begroting.

 

  • Daggeldlening

Lening tussen twee partijen tegen een vast rentepercentage voor de looptijd van één dag.

 

  • Derivaten

Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren.

 

  • Financiering

Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel het benutten van eigen vermogen als het aantrekken van vreemd vermogen.

 

  • Garantie

Een borgstelling waarbij de gemeente zich tegenover een geldverstrekker verbindt één of meerdere vorderingen van een geldverstrekker op een debiteur te voldoen indien de debiteur niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.

 

  • Geldstroombeheer

Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten over te boeken zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer).

 

  • Huisbankier

Onder huisbankier wordt de financiële onderneming verstaan via wie de bulk van de geldstromen loopt en waar een kortgeld faciliteit aangehouden wordt.

  

  • Intern liquiditeitsrisico

De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitsplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen.

 

  • Kasgeldlening

Opname of uitzetting van geldmiddelen voor korte termijn (van 1 week tot 12 maanden).

 

  • Kasgeldlimiet

Het maximum van de kortlopende financieringspositie op basis van de Wet fido (wordt berekend aan de hand van een wettelijk vastgesteld percentage van het begrotingstotaal aan het begin van het jaar).

 

  • Koersrisico

Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen.

 

  • Kredietrisico

De risico’s op een waardedaling van een vordering als gevolg van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij.

 

  • Limiet

Een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft.

 

  • Liquiditeitenbeheer

Het aantrekken en uitzetten van middelen tot een periode van één jaar.

 

  • Liquiditeitenplanning

Een prognose van in- en uitgaande geldstromen, voortvloeiende uit de gemeentelijke begroting, geplande investeringen, verstrekking van leningen aan derden en de financiering daarvan en de belegging van overtollige middelen.

 

  • Medewerker financiën

Is de persoon in dienst van de BWB die verantwoordelijk is voor de aan hem/haar gemandateerde taken in het kader van de treasuryfunctie.

 

  • Prudent karakter

Het is slechts toegestaan om leningen/uitzettingen aan te gaan indien er sprake is van een publieke taak of uitoefening van de treasuryfunctie. Hierbij mag geen (bovenmatig) risico gelopen worden.

 

  • Publieke taak

Gemeenten kunnen uitsluitend leningen aangaan, middelen uitzetten en garanties verlenen voor de uitoefening van de publieke taak. De Wet Fido geeft aan het begrip publieke taak een beperkte invulling. Bankachtige activiteiten (het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen) worden hiertoe niet gerekend en zijn verboden. Overigens is het de raad van de gemeente die het kader van de publieke taak, binnen de normen van de Wet fido bepaalt.

 

  • Rating

Een oordeel over de kredietwaardigheid van een bedrijf, bank of een ander soort financiële instelling, financiële producten of een land.

 

  • Rekening-courant

Lopende rekening. De rekening die voor de afhandeling van het girale betalingsverkeer wordt gebruikt;

 

  • Relatiebeheer

Het omvat het onderhouden van relaties met instellingen waarmee in het kader de uitvoering van het treasurybeleid contacten worden onderhouden.

 

  • Rentecompensatiecircuit

Circuit waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

 

  • Renterisico

Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeente door rentewijzigingen van leningen of uitzettingen van gelden met een looptijd van één jaar of langer.

 

  • Renterisiconorm

Een – bij de aanvang van het jaar op basis van de Wet Fido – gefixeerd percentage van het begrotingstotaal van de gemeente dat bij realisatie niet mag worden overschreden.

 

  • Rente typische looptijd

Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding.

 

  • Rentevisie

Toekomstverwachting over de renteontwikkeling.

 

  • Richtlijn

Een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden.

 

  • Ruddo

Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden.

 

  • Schatkistbankieren

Het verplicht aanhouden van overtollige liquide middelen en beleggingen bij het ministerie van Financiën door gemeenten, provincies, waterschappen en door hen opgerichte gemeenschappelijke regelingen. Waarbij het niet langer mogelijk is om financiële geldmiddelen en vermogen bij private partijen buiten de schatkist aan te houden. De middelen die een decentrale overheid in de schatkist aanhoudt, blijven beschikbaar voor de uitoefening van hun publieke taak.

 

  • Treasurer

De persoon in dienst van de BWB die in opdracht van de gemeente verantwoordelijk is voor de uitvoering van de treasuryfunctie van de gemeente Tiel.

 

  • Treasurybeleid

Vastlegging van de uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten, de organisatorische en administratieve kaders, de informatievoorziening en de administratieve organisatie.

 

  • Treasurycommissie

Een adviescommissie voor beleidsvoorstellen en rapportages over treasury aan het college van burgemeester en wethouders. De commissie bestaat uit de wethouder Financiën, de concerncontroller, de strategisch manager B.W.B. en de treasurer, desgewenst aangevuld met een lid uit de gemeenteraad.

 

  • Treasuryfunctie

De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit de deelfuncties risicobeheer, gemeentefinanciering en kasbeheer (inclusief debiteuren- en crediteurenbeheer).

 

  • Treasuryparagraaf

Het begrotingsonderdeel c.q. rekeningonderdeel waarin het beleid voor de komende jaren wordt vastgelegd resp. waarin verantwoording wordt afgelegd van de realisatie van het voorgenomen beleid.

 

  • Treasurystatuut

Het document waarin de beleidsmatige infrastructuur voor de uitvoering van de treasuryfunctie is vastgelegd.

 

  • Uitzetting

Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.

 

  • Wet fido

Wet financiering decentrale overheden.

2.2. Algemene doelstellingen van de treasuryfunctie  

De treasuryfunctie heeft concreet als doel het tijdig beschikbaar hebben van financieringsmiddelen tegen zo gunstig mogelijke prijzen, rekening houdend met randvoorwaarden waaronder het beheersen en verminderen van risico’s.

Artikel 1.

De treasuryfunctie van de gemeente dient tot:

 

  • 1.

    Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities.

  • 2.

    Het beschermen van gemeentelijke vermogens- en renteresultaten tegen ongewenste financiële risico’s.

  • 3.

    Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 4.

    Het renterisico beperken en een zo gunstig mogelijk renteresultaat behalen binnen de wettelijke kaders en de limieten en richtlijnen van dit Statuut. Het bereiken van een zo gunstig mogelijk renteresultaat dient afgewogen te worden met eventuele risico’s, die zich kunnen voordoen.

  • 5.

    Het genereren van informatie ter ondersteuning van het te voeren treasurybeleid en de af te leggen verantwoording over het gevoerde beheer.

  • 6.

    Bij het aantrekken en uitzetten van financiële producten worden – voor zover dat mogelijk is – partijen benaderd die streven naar duurzaamheid.

  • 7.

    Het voorkomen van over- en onderfinanciering.

  • 8.

    Waarborgen dat de taken en verantwoordelijkheden op het gebied van treasury transparant zijn.

  • 9.

    Het zorgdragen voor een gezonde balansstructuur en het toezien op een efficiënt betalingsverkeer.

2.3. Risicobeheer  

Uitgangspunten risicobeheer

Het beheersen, beperken en spreiden van risico’s neemt in dit Statuut een belangrijke plaats in. Het risicomanagement is in dit verband gericht op het inzichtelijk maken van huidige en toekomstige risico’s binnen treasuryprocessen en deze te beheersen, te verminderen en te spreiden. Daarbij wordt ten minste voldaan aan de risiconormeringen zoals die in het Statuut zijn opgenomen. Onder deze risico’s wordt verstaan: renterisico’s (vaste en vlottende schuld), koersrisico’s, kredietrisico’s of debiteurenrisico’s, intern liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s.

Artikel 2.  

Om de risico’s te beheersen worden hieronder de volgende algemene uitgangspunten weergegeven:

 

  • 1.

    De gemeente mag leningen, rekening-courantverstrekkingen of garanties uitsluitend uit hoofde van de publieke taak verstrekken aan derde partijen tegen acceptabele voorwaarden. Vooraf wordt bij de Treasurer advies ingewonnen over de financiële positie en de kredietwaardigheid van de betreffende tegenpartij.

  • 2.

    De gemeenteraad bepaalt binnen het kader van de wet- en regelgeving gemotiveerd en transparant wat onder een publieke taak dient te worden verstaan.

  • 3.

    In de treasuryparagraaf van de begroting wordt aangegeven bij welke instellingen uit hoofd van de publieke taak de gemeente het voornemen heeft middelen uit te zetten en wordt de keuze voorzien van een onderbouwing. In de treasuryparagraaf bij de jaarrekening wordt aangegeven of zich in het verslagjaar belangrijke ontwikkelingen in de kredietwaardigheid van de betreffende instellingen hebben voorgedaan.

  • 4.

    De derde partijen aan wie leningen, rekening-courantverstrekkingen of garanties zijn verstrekt, dienen jaarlijks een jaarverslag bij de gemeente in te dienen. Ook moeten de saldobevestigingen van de gewaarborgde geldleningen aan de gemeente verstrekt worden.

  • 5.

    De gemeente kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit Statuut en de Wet fido.

  • 6.

    Overtollige middelen worden conform de Wet Schatkistbankieren uitsluitend uitgezet bij de Nederlandse Staat, lagere Nederlandse overheden en overheidsinstanties, zoals gemeenschappelijke regelingen en gemeentelijke diensten, rekening houdend met het gestelde in artikel 2 lid 5.

  • 7.

    Het gebruik van derivaten is niet toegestaan.

  • 8.

    Belegging in onroerend goed is uit het oogpunt van het te lopen risico niet toegestaan.

  • 9.

    Beleggingen in aandelen, opties en vreemde valuta zijn niet toegestaan, met uitzondering van de aankoop van aandelen in het kader van de publieke taak.

  • 10.

    De gemeente verstrekt geen leningen aan (voormalig) gemeentepersoneel of (voormalig) politieke ambtsdragers. Bestaande overeenkomsten worden gerespecteerd.

 

Van deze uitgangspunten kan in noodsituaties, na overleg met de treasurycommissie, worden afgeweken waarbij de overwegingen om te komen tot een afwijking schriftelijk worden vastgelegd en door het college van Burgemeester en Wethouders worden bekrachtigd.

 

Renterisicobeheer

 

Renterisico is het gevaar van ongewenste effecten op de financiële resultaten van de gemeente die voortvloeien uit renteontwikkelingen. Het beleid van het renterisicobeheer is er op gericht een spreiding van toekomstige renterisico’s op korte en lange termijn te bevorderen.

De Wet fido geeft voor het beheersen van de renterisico’s concrete richtlijnen, namelijk de kasgeldlimiet en de renterisiconorm.

 

Artikel 3.  

De gemeente voert het renterisicobeheer als volgt uit:

 

  • 1.

    Rente-instrumenten worden uitsluitend toegepast voor het verminderen of ten behoeve van een spreiding van het renterisico.

  • 2.

    Het te voeren en gevoerde beleid met betrekking tot het renterisicobeheer wordt toegelicht in de treasuryparagraaf van de begroting, de jaarrekening en in tussentijdse rapportages.

  • 3.

    De gemeenteraad stelt jaarlijks in de treasuryparagraaf van de begroting een rentevisie vast, die gebaseerd is op de rentevisie van tenminste één vooraanstaande financiële instelling, waaronder die van de huisbankier.

  • 4.

    Het renterisico op de korte schuld bedraagt maximaal de kasgeldlimiet volgens de Wet fido, tenzij de toezichthouder ontheffing heeft verleend.

  • 5.

    Het renterisico op de lange schuld bedraagt maximaal de renterisiconorm volgens de Wet fido.

  • 6.

    Nieuwe leningen, uitzettingen of vervroegde aflossingen van bestaande leningen worden afgestemd op de bestaande financiële positie van de gemeente, op de opgestelde liquiditeitsplanning en op de actuele rentestand.

  • 7.

    De gemeente streeft naar spreiding in de rentetypische looptijd van de aangetrokken middelen en uitzettingen. De spreiding wordt afgestemd op de actuele rentestand en de rentevisie.

  

Koersrisico

 

Koersrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat de financiële vast activa (aandelen, verstrekte geldleningen en bijdragen in investeringen van derden) van de gemeente in waarde verminderen door negatieve (koers)ontwikkelingen.

Artikel 4.  

 

  • 1.

    Om de koersrisico’s bij uitzettingen uit hoofde van treasury te vermijden, wordt uitsluitend gebruik gemaakt van producten zoals genoemd in artikel 10.

  • 2.

    De koersrisico’s worden verder beperkt door de looptijd van de uitzettingen op de liquiditeitsplanning af te stemmen.

 

Kredietrisicobeheer (of debiteurenrisicobeheer)

 

Kredietrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid op een waardedaling van de vorderingspositie ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van bijvoorbeeld een faillissement.

Artikel 5  

  • 1.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties worden zoveel mogelijk zekerheden of garanties geëist.

  • 2.

    Voor elk voornemen tot het verstrekken van een lening of garantie geeft de Treasurer een (financieel) advies waarbij de financiële positie en de kredietwaardigheid van de “vragende” partij wordt beoordeeld.

  • 3.

    De B.W.B. is verantwoordelijk voor het tijdig uitvoeren van de incassoactiviteiten volgens de gemeentelijke belastingverordeningen, de gemeentelijke regels en de Invorderingswet 1990.

  • 4.

    De regels met betrekking tot de invorderingsactiviteiten zijn neergelegd in de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen 2017 van de gemeente Tiel.

  • 5.

    Voor onder andere de inning van Onroerend Zaak Belasting, Hondenbelasting Rioolrechten en Reclamebelasting is de Belasting Samenwerking Rivierenland (B.S.R.) verantwoordelijk.

  • 6.

    De B.W.B voert analyses uit op de debiteurenportefeuille en rapporteert minimaal tweemaal per jaar naar aanleiding hiervan aan het management team.

Intern liquiditeitsbeheer  

 

Artikel 6  

  • 1.

    De gemeente beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een liquiditeitsplanning in relatie tot de bestaande leningenportefeuille, grondexploitaties en het meerjarige investeringsprogramma.

  • 2.

    Bij het aantrekken en uitzetten van middelen wordt de liquiditeitsplanning herzien, waarbij ook rekening wordt gehouden met de middellange termijn (4 – 15 jaar).

  • 3.

    Afhankelijk van het in artikel 6 lid 2 gestelde, wordt er minimaal een keer per kwartaal een liquiditeitsplanning opgesteld, die een periode tot aan het eind van de begrotingscyclus bestrijkt.

  • 4.

    Daarnaast wordt een liquiditeitsplanning met een looptijd van minimaal vier jaar gehanteerd. Deze wordt geactualiseerd bij het opstellen van de begroting.

  • 5.

    In de jaarrekening wordt over de ontwikkeling van de liquiditeitspositie van betreffend jaar gerapporteerd.

Valutarisicobeheer  

Dit risico kan ontstaan door de waardedaling van een koers van valuta.

 

2.4. Financiering

Financiering is een deelfunctie van treasury en omvat de activiteiten die gericht zijn op het beheren van de liquiditeitsposities en het voorzien in de benodigde liquiditeiten voor de realisatie van voorgenomen investeringen en uitvoering van activiteiten. In dit Statuut valt onder financiering het onderhouden van de relatie met financiële instellingen, waarbij het zowel gaat om financiering korter dan één jaar (geldmarkt) en financiering langer dan één jaar (kapitaalmarkt).

 

 

 

Aantrekken van lang vermogen  

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten.

Artikel 8  

 

  • 1.

    Financieringen worden uitsluitend aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.

  • 2.

    Autorisatie voor het aantrekken van nieuwe leningen gebeurt conform het gestelde in het Handboek, met dien verstande dat de portefeuillehouder financiën wordt geïnformeerd over de geplande financieringen.

  • 3.

    Financieringen met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door in eerste instantie gebruik te maken van de beschikbare interne financieringsmiddelen, zoals het inzetten van financieringsoverschotten van de overige B.W.B. gemeenten. Dit om de renterisico’s te beperken en het renteresultaat te optimaliseren.

  • 4.

    Toegestaan instrument bij het aantrekken van financieringen is de onderhandse lening.

  • 5.

    De Treasurer vraagt schriftelijk offertes op bij minimaal twee financiële instellingen voordat een financiering wordt aangetrokken.

  • 6.

    Voordat de Treasurer besluit tot het aantrekken van middelen autoriseert de controller van de gemeente het voorgenomen besluit.

  • 7.

    Bij het opereren op de financiële markten wordt zodanig gehandeld dat de toegang tot de markten niet in gevaar komt.

  • 8.

    Het aantrekken van lang vermogen dient voor ieder bedrag achteraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het college van Burgemeester en Wethouders.

  • 9.

    Afwijkingen van bovenstaande punten dienen door de treasurycommissie te worden goedgekeurd.

Aantrekken van kort vermogen  

Bij het aantrekken van financieringen korter dan één jaar gelden dezelfde uitgangspunten zoals die in artikel 8 zijn benoemd. Daarnaast gelden de volgende uitgangspunten:

 

Artikel 9  

 

  • 1.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen met een looptijd korter dan één jaar zijn de kredietfaciliteit in de rekening-courant bij de huisbankier, call- of daggeld en kasgeld.

  • 2.

    Het aantrekken van financieringen tot en met een bedrag van € 10.000.000,= voor een periode kleiner of gelijk aan één jaar kan zonder goedkeuring van het college van Burgemeester en Wethouders door de treasurer worden uitgevoerd.

  • 3.

    Het aantrekken van financiering boven een bedrag van € 10.000.000,= voor een periode kleiner of gelijk aan één jaar dient achteraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het college van Burgemeester en Wethouders.

Uitzettingen  

Voor uitzettingen van overtollige financieringsmiddelen gelden de volgende uitgangspunten.

 

Artikel 10  

 

  • 1.

    Toegestane financieringsinstrumenten bij het uitzetten van gelden zijn rekening – courant, deposito schatkist, spaarrekening, onderhandse leningen aan ander decentrale overheden.

  • 2.

    Bij een financieringsoverschot wordt in eerste instantie naar interne aanwending gekeken, om zo eventuele financieringstekorten bij de andere B.W.B. gemeenten op te lossen.

  • 3.

    Bij het uitzetten van middelen uit hoofde van de treasuryfunctie voor een periode één jaar en langer geldt, naast de voorwaarden van artikel 2,3,4 en 5, dat de gemeente bij tenminste 2 ondernemingen een schriftelijke offerte vraagt. Daarbij moet er op worden gelet dat er geen conflict ontstaat met het schatkistbankieren (artikel 12 en 13).

  • 4.

    Middelen die aangehouden worden bij de schatkist, kunnen binnen de schatkist geplaatst worden op een depositorekening. De looptijd hiervan is minimaal 2 dagen en maximaal 10 jaar met de mogelijkheid tot vervroegd vrijvallen tegen de actuele marktwaarde, zoals berekend in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer van het Rijk.

  • 5.

    De maximale looptijd van uitzettingen bedraagt 10 jaar.

  • 6.

    In het specifieke geval van leningen aan woningcorporaties geldt de aanvullende eis vanuit de wet Fido. De gemeente is in dit geval verplicht minimaal dezelfde eisen te stellen als het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.

  • 7.

    Voordat de Treasurer besluit tot het uitzetten van middelen autoriseert de controller van de gemeente het voorgenomen besluit.

  • 8.

    Het uitzetten van financieringen tot en met een bedrag van € 5.000.000,= voor een periode kleiner of gelijk aan één jaar kan zonder goedkeuring van het college van Burgemeester en Wethouders door de treasurer worden uitgevoerd.

  • 9.

    Het uitzetten van financiering boven een bedrag van € 5.000.000,= voor een periode kleiner of gelijk aan één jaar dient achteraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het college van Burgemeester en Wethouders.

  • 10.

    Voor het uitzetten financieringsmiddelen met een looptijd van meer dan één jaar dient in alle gevallen achteraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het college van Burgemeester en Wethouders.

Relatiebeheer  

De gemeente beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

 

Artikel 11  

  • 1.

    De Treasurer beoordeelt één keer in de vier jaar de bankrelaties aan de hand van de algemene voorwaarden en de bancaire condities.

  • 2.

    Bankrelaties dienen wat hun kredietwaardigheid betreft minimaal een AA-rating hebben.

  • 3.

    Financiële instellingen (banken, kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effectinstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen statutair in Nederland gevestigd te zijn. Bovendien dienen zij onder Nederlands toezicht te  te vallen, bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank of de Verzekeringskamer.

  • 4.

    Tussenpersonen moeten geregistreerd staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

  • 5.

    Het beheer van relaties met financiële instellingen, waaronder bankrelaties, valt onder de verantwoordelijkheid van de Treasurer.

    Hier onder wordt verstaan:

    • a.

      Het beheer van rekeningen bij verschillende bancaire instellingen, waarbij wordt gestreefd naar een zo klein mogelijk aantal rekeningen om de transparantie te vergroten.

    • b.

      Het zorgdragen voor voldoende kredietfaciliteit bij verschillende bancaire instellingen.

    • c.

      Het zorgdragen voor informatie bij financiële instellingen over verdeling van bevoegdheden binnen de gemeente ten behoeve van een efficiënte afhandeling en het minimaliseren van risico’s van transacties.

    • d.

      Het onderhouden van contacten met banken, instellingen en (geld)makelaars ten behoeve van de toegang tot en van kennis over de ontwikkelingen in de financiële markten

2.5. Schatkistbankieren   

 

Artikel 12  

  • 1.

    Overtollige liquide middelen van de gemeente (boven het drempelbedrag) mogen alleen in rekening-courant of via deposito’s bij de Nederlandse Staat worden aangehouden of onderling worden uitgeleend aan lagere Nederlandse overheden of overheidsinstanties.

  • 2.

    Deze overtollige middelen blijven te allen tijde beschikbaar voor de publieke taak.

  • 3.

    Overtollige middelen mogen niet uitgezet worden bij overheidsinstanties, die onder financieel toezicht staan van de gemeente.

Artikel 13  

  • 1

    Uitgezonderd van het verplicht aanhouden in de schatkist zijn de volgende middelen:

    • a.

      Middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag niet te boven gaan.

    • b.

      Middelen op een zogenaamde G-rekening als bedoeld in artikel 1 lid k van de Uitvoeringsregeling Inleners-, keten- en opdrachtsgeversaansprakelijkheid 2004.

  • 2.

    Het drempelbedrag wordt bepaald op basis van een percentage van het begrotingstotaal van de gemeente.

  • 3.

    Het drempelbedrag wordt jaarlijks in de treasuryparagraaf van de begroting opgenomen.

  • 4.

    Over de benutting van het drempelbedrag per kwartaal wordt bij de jaarrekening gerapporteerd.

  • 5.

    Middelen van derden vallen buiten het schatkistbankieren.

  • 6.

    Voor de uitgezonderde middelen gelden de reguliere regels rondom uitzettingen zoals ze in dit Statuut zijn opgenomen.

2.6. Kasbeheer  

 

Geldstroombeheer  

Ten einde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt:

 

Artikel 14.  

  • 1.

    Het liquiditeitsgebruik beperkt, door de geldstromen op gemeenteniveau waar mogelijk op elkaar en de liquiditeitsplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen.

  • 2.

    Voor het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch gebruik gemaakt van het hoofd- en nevenrekeningstelsel van één huisbankier. Bestaande rekeningen bij andere banken worden zo min mogelijk gebruikt en de rekening courant saldi worden zo laag mogelijk gehouden.

  • 3.

    De contante geldstromen en spoedbetalingen zoveel mogelijk beperkt.

  • 4.

    Het geldstroombeheer wordt centraal uitgevoerd door de B.W.B.

Saldo- en liquiditeitenbeheer  

Voor het saldo- en liquiditeitenbeheer gelden de volgende bepalingen:

 

Artikel 15.  

 

  • 1.

    De gemeente heeft een rekening courant overeenkomst afgesloten met de huisbankier.

  • 2.

    De gemeente streeft naar concentratie van liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij haar huisbankier.

  • 3.

    Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat, kan de gemeente kortlopende middelen aantrekken, maar overschrijdt zij het kasgeldlimiet conform de gestelde normen niet.

  • 4.

    Het is niet toegestaan om middelen aan te trekken enkel met het doel deze middelen uit ten zetten om hiermee een hoger rendement te verkrijgen.

  • 5.

    De gemeente streeft naar een uiterste betalingstermijn van 30 dagen. Hierbij wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de betalingsvoorwaarden van de leverancier.

2.7. Uitzettingen en garanties publieke taak

Voor te verstrekken leningen en garanties gelden de volgende uitgangspunten.

Artikel 16  

 

  • 1.

    De gemeente verstrekt geen leningen en garanties anders dan genoemd in artikel 2 en 5 van dit Statuut.

  • 2.

    Bij het afgeven van garanties wordt gebruik gemaakt van waarborgfondsen, zoals het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, het Waarborgfonds Sport en het Waarborgfonds Zorg. Indien de garantie niet door een Waarborgfonds kan worden afgegeven, worden door de gemeente zoveel mogelijk zekerheden gevestigd.

  • 3.

    Het rendement op het uit te zetten vermogen moet in overeenstemming zijn met de geldende geld- en kapitaalmarkttarieven bij verschillende financiële instanties, waaronder de huisbankier.

  • 4.

    De gemeente kan een garantie verstrekken aan een stichting of vereniging. Jaarlijks vindt toetsing plaats van de financiële situatie van de stichting of vereniging aan de hand van de door de stichting of vereniging verplicht te overleggen jaarstukken.

  • 5.

    De aanvrager van de garantstelling brengt de lening onder bij een financiële instelling met minimaal een A-rating of een rating met gelijke strekking.

  • 6.

    In de Nota Garantstellingen wordt nader ingegaan op de spelregels van het verstrekken van garanties uit hoofd van de publieke taak.

2.8. AO/IC/Treasurycommissie

De taken verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende organen, afdelingen en functies binnen de gemeentelijke organisatie worden geregeld, rekening houdend met de  bevoegdhedenbesluit van de gemeente , in het Handboek, dat door het college wordt vastgesteld.

 

2.9. Hardheidsclausule
  • 1.

    De raad kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit Statuut.

  • 2.

    In gevallen waarin dit Statuut niet voorziet, beslist de raad.

2.10. Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit Statuut treedt in werking op 1 september 2017.

  • 2.

    Dit Statuut wordt aangehaald als “Treasurystatuut gemeente Tiel 2017”.

 

Het treasurystatuut dat door de raad op 14 maart 2009 is vastgesteld, komt hiermee te vervallen.

 

3. Toelichting op het Statuut  

 

3.1. De gekozen aanpak

Naar aanleiding van het overdragen van de treasuryactiviteiten van de gemeente Tiel naar de B.W.B. en de daarmee samenhangende kwaliteitsverbeteringen van de treasuryfunctie is gekozen voor onderstaande nieuwe beleidsstructuur:

 

  • Vastlegging van de algemene uitgangspunten voor de treasuryfunctie door de gemeenteraad in de Financiële verordening ex artikel 212 gemeentewet;

  • Vastlegging van de beleidsmatige infrastructuur voor de uitoefening van de treasuryfunctie in een nieuw Statuut;

  • Vastlegging van een hierop aansluitende bevoegdheden- en verantwoordelijkhedenregister in een nieuw Handboek;

  • Jaarlijks opnemen van een treasuryparagraaf in begroting en jaarrekening;

  • Jaarlijks opnemen van een treasuryrapportage in de voorjaars- en najaarsnota;

  • Vastlegging van processen omtrent de treasury inclusief het beschrijven van het debiteuren- en crediteurenproces in een treasurywerkboek.

 

In hoofdzaak is sprake van een “drietrapsraket”: verordening – statuut – handboek

 

Voordelen van deze opzet zijn:

 

  • Deze past in een duale aanpak, waarbij de raad de hoofdkaders vaststelt en het college van Burgemeester en Wethouders de nadere uitwerking;

  • In het nieuwe treasurystatuut zijn de bepalingen per activiteit neergezet (financiering, uitzetten), waardoor er voor de medewerkers duidelijke checklists ontstaan;

  • De bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn uit het statuut gehaald en zijn opgenomen in het Handboek.

 

Het Statuut dient te worden geïmplementeerd in de organisatie. Een succesvolle implementatie vereist een breed draagvlak binnen de gemeente voor de geformuleerde beleidskeuzes. Een goede communicatie behoort hierbij tot de belangrijkste succesfactoren. Duidelijk moet zijn welke bijdrage en informatievoorziening van de afdelingen wordt verwacht.

3.2. Inhoud van het nieuwe Statuut

In dit Statuut wordt het treasurybeleid van de gemeente op hoofdlijnen vastgelegd. Dat gebeurt door beleidsmatige infrastructuur van de treasuryfunctie vast te leggen in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het Statuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk.

De gemeente Tiel onderkent het belang van een verantwoord en adequaat beheer van haar financiële middelen en wenst zij haar activiteiten op het gebied van treasury op een zo transparant en beheersbaar mogelijke wijze in te richten.

De beoogde transparantie en beheersbaarheid worden in eerste plaats bereikt door het aangeven van de doelstellingen van de treasuryfunctie. Vervolgens wordt in het Statuut aangegeven binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido. Door middel van limieten en richtlijnen wordt het risicoprofiel van de gemeente bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.

In de opzet voor de beleidsformulering van de treasuryfunctie is er sprake van een zekere mate van overlap tussen de Financiële verordening, het Statuut en het Handboek. Deze overlap is bewust opgenomen om de leesbaarheid en de samenhang van de teksten te ver-groten. Zij komen met elkaar overeen en geven geen aanleiding tot onduidelijkheid.

 

3.3. Toelichting per artikel

Artikel 1  Algemene doelstellingen van de treasuryfunctie

Artikel 1 lid 1

In de eerste plaats dient ervoor gezorgd te worden, dat de gemeente Tiel zich verzekert van “duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities”. Treasury dient te waarborgen dat de gemeente duurzaam (in de zin van langdurend) in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen uit te zetten op de financiële markten (bijvoorbeeld bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.

Artikel 1 lid 2

De gemeente loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, krediet- of debiteurenrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In het Statuut wordt in artikel 2 tot en met 7 aangegeven op welke manier dit wordt gewaarborgd.

Artikel 1 lid 3

De derde algemene doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan onder andere uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

Artikel 1 lid 4

De gemeente streeft ernaar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de gemeente geen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijk renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten). Dit streven mag niet leiden tot het lopen van overmatige risico’s.

De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s. De gemeente is immers géén onderneming met een winstoogmerk. Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet fido en dit treasurystatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.

Artikel 1 lid 6

Onder duurzaam bankieren wordt een vorm van bankieren ontstaan, waarbij expliciet aandacht wordt besteed aan milieu en sociale gevolgen van investeringen en leningen. Winstmogelijkheid is bij duurzaam bankieren niet het enige criterium om financiële overeenkomsten aan te gaan en bepaalde investeringen worden benadrukt dan wel uitgesloten.

Artikel 2 Uitgangspunten risicobeheer

De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de publieke taak waarvoor garanties en het verstrekken van leningen dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hier dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak en het uitzetten van middelen uit hoofde van treasury.

Artikel 2 lid 1

De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet fido het volgende aangegeven: “Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. In dit licht is het dus niet het werkterrein van Financiën die het politieke besluit voor dergelijke garanties en leningen voorbereidt. Wel wordt aanbevolen dat het gemeentebestuur advies van de Treasurer (in het licht van de expertise) inwint alvorens een beslissing te nemen ten aanzien van het verstrekken van leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak.

Artikel 2 lid 5

Conform de Wet fido dienen uitzettingen een prudent karakter te hebben.

In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst ter verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan. Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit Statuut vallen binnen de kaders van de Wet fido.

Artikel 2 lid 7

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s.

Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten wordt voorlopig afgezien van het gebruik van derivaten.

Artikel 2 lid 10

De gemeente verstrekt geen hypothecaire leningen aan het personeel en politieke ambtsdragers. Dit geldt voor nieuwe hypotheken. Bestaande hypotheken kunnen blijven aflopen zoals overeengekomen, ook bij een tussentijdse renteherziening. Deze bepaling strekt zich ook uit over garanties door de gemeente van hypothecaire leningen aan het hiervoor genoemde personeel door een andere instelling.

Artikel 3 Renterisicobeheer

Artikel 3 lid 3

Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbenden bank, waaronder die van de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd op het moment dat men een rentestijging verwacht.

Artikel 3 lid 4

Een belangrijke uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Om een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed kan hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,5%) van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

Artikel 3 lid 5

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vast schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage te vermenigvuldigen met de totale begroting per 1 januari van enig jaar ( zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden.

Artikel 3 lid 6

Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.

Artikel 3 lid 7

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd van aangetrokken leningen wordt de invloed van een rentestijging op de renteresultaten, gespreid over meerdere jaren.

Artikel 4 Koersrisico

Artikel 4 lid 1

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel opgesomde producten wordt aan het eind van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.

Bij het uitzetten van gelden op rekening-courant bij de huisbankier, spaarrekening of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening).

Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak van de gemeente worden in dit Statuut geen richtlijnen met betrekking tot producten opgenomen. Van belang is dat de gemeenteraad bepaalt dat de betreffende uitzetting tot de publieke taak van de gemeente behoort. In dit kader is het mogelijk dat uitzettingen in de vorm van aandelen tot de publieke taak behoren.

Artikel 4 lid 2

Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de gemeente in een vastrentend product heeft beleg, maar – wegens een wijziging in de liquiditeitsplanning – voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de actuele waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken, stemt de gemeente de looptijd van de uitzetting af op de liquiditeitenplanning.

Artikel 5 Kredietrisicobeheer (of debiteurenbeheer)

Artikel 5 lid 1

Bij het verstrekken van leningen of garanties worden door de gemeente zekerheden gesteld. Te denken valt hier bij aan roerende en/of roerende zaken.

Ter beperking van kredietrisico’s zijn in dit artikel richtlijnen opgenomen voor de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de gemeente middelen uitzet/belegt.

Een (credit-) rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een instelling, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt verschaft door rating agencies, zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch IBCA.

Overzicht ratingkwalificaties zoals opgenomen in de Handreiking Treasury 2015 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties.

Lange termijn

 

Moody’s

Standard & Poor’s en Fitch IBCA

 

Aaa

AAA

Extreem kredietwaardigheid

Aa

AA

Zeer kredietwaardig, veiligheidsmarge niet zo hoog als bij de AAA categorie

A

A

Zeer kredietwaardig. Er zijn echter factoren aanwezig waardoor afbetaling in de toekomst enig gevaar loopt.

   

Korte termijn

 

Moody’s

Standard & Poor’s en Fitch IBCA

 

P1

A-1+/A-1

Capaciteit voor rente en aflossing is extreem respectievelijk zeer groot.

P2

A-2

Voldoende capaciteit voor tijdige betaling aanwezig, echter niet zo groot als in de bovenstaande categorie.

P3

A-3

Adequate capaciteit voor tijdige betaling aanwezig, echter kwetsbaar indien de omstandigheden tegenzitten.

 

Een solvabiliteitsratio van 0% (ofwel een “solvabiliteitsvrije status”) is een status die door een bancaire toezichthouder ( bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden. Het is de gemeente toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten, of om te beleggen in papier waaraan een overheidsgarantie is verbonden (zoals door het WSW geborgde leningen van de woningcorporaties).

 

Artikel 5 lid 2

 

De Wet fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de vragende partij bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak. Ten einde de kredietrisico’s te verkleinen kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de vragende partij.

 

Artikel 5 lid 4

 

De spelregels met betrekking tot de invordering worden neergelegd in de Leidraad invordering gemeentelijke invorderingen 2017 van de gemeente Tiel. Met deze Leidraad 2017 wordt duidelijkheid verschaft met betrekking tot de procesgang van de invorderingsactiviteiten en over de belangrijkste termijnen en beleidsregels die hierbij in acht moeten worden genomen. Hierdoor ontstaat er voor de burger en voor de ambtenaren een duidelijk beeld op welke consequente wijze de gemeente haar invorderingsbeleid uitvoert.

Daar waar mogelijk is aansluiting gezocht bij de Leidraad van de Belasting Samenwerking Rivierenland (B.S.R.), die voor de gemeente Tiel de inning van een aantal belastingsoorten verzorgt.

 

Artikel 6 Interne liquiditeitsbeheer

 

Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente de overtollige middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente vervroegd middelen van een deposito moet opnemen tegen de actuele marktwaarde en dat het vervroegd opnemen van een deposito kan leiden tot negatieve gevolgen voor de financiële resultaten.

 

Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitsplanning, waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Bij het aantrekken en uitzetten van middelen wordt een liquiditeitsplanning opgesteld. Afhankelijk van de mate van onzekerheid van de ontvangen gegevens uit de organisatie wordt een prognose gemaakt met een looptijd die kan variëren van één maand tot 15 jaar.  

 

In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitsplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de Treasurer juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de vakafdeling over de financiële vertaling van hun activiteiten.

 

Artikel 8 Aantrekken van lang vermogen

 

Artikel 8 lid 1

 

Het aantrekken van gelden met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk niet toegestaan.

 

Artikel 8 lid 3

 

Indien er intern liquiditeiten beschikbaar zijn, zal externe financiering zoveel mogelijk worden beperkt. In dit artikel wordt met intern ook de financieringsoverschotten van de overige B.W.B. gemeente bedoeld. Liquiditeitsoverschotten van een van de gemeenten wordt voor een periode van maximaal drie maanden om niet verstrekt om het kasgeldtekort van de andere aan te zuiveren.

 

Artikel 8 lid 4

 

Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geld gevende partij kunnen worden vastgesteld.

 

Artikel 8 lid 5

 

Dit artikel waarborgt de marktconformiteit van de financiering voor bijvoorbeeld te betalen rentepercentages, provisies, (boete) clausules bij vervroegde aflossingen etc. Via het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijk tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan maakt de Treasurer een afgewogen keuze.

 

Artikel 8 lid 6

 

Voordat de Treasurer overgaat tot het aanvragen van offertes laat hij de controller het besluit tot het aantrekken van middelen te autoriseren. De Treasurer geeft hierbij aan op welke gronden hij tot het besluit is gekomen, de hoogte en de duur van het aan te trekken bedrag. Autorisatie kan door middel van een e-mail bericht.

 

Artikel 8 lid 7

 

Treasury dient te waarborgen dat de gemeente duurzaam (in de zin van langdurend) in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen uit te zetten op de financiële markten (bijvoorbeeld bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.

 

Artikel 8 lid 8

 

Rentepercentages fluctueren; zelfs binnen een dag. Hierdoor worden bij het aantrekken van middelen snelle beslissingen verlangt. Daarom wordt gekozen om het aantrekken van lang vermogen achteraf door het college van Burgemeester en Wethouders te bekrachtigen. In het voortraject om te komen tot het aantrekken worden zowel de betreffende wethouder als de controller geïnformeerd over het voornemen om middelen aan te trekken.

   

Artikel 9 Aantrekken van kort vermogen

 

Artikel 9 lid 1

 

In dit artikel worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette gelden voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal één jaar) en een vaste rentepercentage. Kredietfaciliteit in de rekening-courant betreft de mogelijkheid debet (“rood”) te staan op de rekening-courant. Met de huisbankier worden hier afspraken over gemaakt.

 

Artikel 10 Uitzettingen

 

Artikel 10 lid 1

 

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel opgesomde producten wordt aan het eind van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.

Bij het uitzetten van gelden op rekening courant bij de huisbankier, spaarrekening of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening).

 

Artikel 10 lid 2

 

Indien er intern een liquiditeitsoverschot is, wordt in eerste instantie naar interne aanwendingsmogelijkheden gekeken. In dit artikel wordt met intern ook de financieringstekorten van de overige B.W.B. gemeente bedoeld. Liquiditeitsoverschotten van een van de gemeenten wordt voor een periode van maximaal drie maanden om niet verstrekt om het kasgeldtekort van de andere aan te zuiveren.

 

Artikel 10 lid 4

 

Als de gemeente dat wenst kan een deel van de middelen op de rekening-courant voor langere tijd worden vastgezet en één of meer deposito’s. De gemeente kan een deposito vervroegd laten vrijvallen. Dit kan echter alleen als de gemeente (een deel van) de middelen nodig heeft voor het uitoefenen van zijn publieke taak. In de praktijk is een directe koppeling tussen het vrijvallen van een deposito en een uitgave aan de publieke taak waarschijnlijk niet altijd te maken. Dat is ook niet nodig. Deze randvoorwaarde is alleen bedoeld om te voorkomen dat via het vervroegd opvragen van deposito’s gespeculeerd wordt op verwachte ontwikkelingen in de renetstand met als doel koerswinst te realiseren of koersverlies te minimaliseren. Het uitgangspunt is daarom dat een deposito alleen vervroegd kan worden opgevraagd wanneer de middelen benodigd zijn voor het daadwerkelijk verrichten van de uitgaven. Een deposito kan alleen in zijn geheel vervroegd vrijvallen. Uiteraard kan een deel van de vrijgevallen middelen wel worden gebruikt om een of meerdere nieuwe deposito’s af te sluiten.

Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd. Voor de berekening van de actuele marktwaarde wordt gebruik gemaakt van de methode voor bestaande deelnemers aan schatkistbankieren. Deze berekening is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden van het Rijk.

 

Artikel 10 lid 7

 

Voordat de Treasurer overgaat tot het aanvragen van offertes laat hij de wethouder en de controller het besluit tot het uitzetten van middelen autoriseren. De Treasurer geeft hierbij aan op welke gronden hij tot het besluit is gekomen, de hoogte en de duur van het uit te zetten bedrag. Autorisatie kan door middel van een e-mail bericht.

 

Artikel 10 lid 9 en 10

 

Rentepercentages fluctueren, zelfs binnen een dag. Hierdoor worden bij het uitzetten van middelen snelle beslissingen verlangt. Daarom wordt gekozen om het uitzetten van lang vermogen en kort vermogen boven een bedrag van € 5.000.000,= achteraf door het college van burgemeester en wethouders te bekrachtigen.

 

Artikel 11 Relatiebeheer

 

Artikel 11 lid 1

 

Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasurer het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door de gemeente af te nemen diensten. Om structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal en keer per vier jaar plaats moet vinden.

    

Artikel 11 lid 4

 

Tussenpersonen hebben een intermediairsfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen daarom niet onder de noemer tegenpartijen. De vereisten van artikel 11 lid 3 zijn voor de tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Om dit te ondervangen stelt de gemeente voor tussenpersonen als eis dat zij onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) staan en van de AFM en vergunning als makelaar hebben ontvangen.

 

Artikel 12 en 13 Schatkistbankieren

 

De Wet fido (artikel 2, lid 1 en 2) en de Regeling Schatkistbankieren decentrale overheden verplicht gemeenten, maar ook de andere decentrale overheden, om hun overtollige liquide middelen onder te brengen bij het Rijk via een afzonderlijke rekening-courantverhouding. Zo lopen alle publieke geldstromen via het Rijk. Via die vorm van bankieren kunnen gemeenten hun middelen zo risicoloos mogelijk aanhouden. Tegelijkertijd hoeft het Rijk minder geld te lenen op de financiële markten, waardoor de staatsschuld daalt.

 

Artikel 12 lid 1

 

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2, lid 1 en 2 van de Wet fido. Het doel hiervan is om vast te leggen dat alle overtollige liquide middelen van de gemeente bij de schatkist moeten worden aangehouden. De middelen blijven echter wel te allen tijden beschikbaar voor de publieke taak.

 

Artikel 12 lid 3

 

Dit artikel bepaalt dat, conform artikel 2 lid 3 van de Wet fido, er leningen kunnen worden vertrekt aan andere openbare lichamen. Voorwaarde is dat het lening verstrekkende openbare lichaam niet belast is met het financiële toezicht op het openbare lichaam waaraan de lening verstrekt wordt.

In de Nota naar aanleiding van verslag schatkistbankieren wordt het volgende gesteld:

“Het verstrekken van kapitaal uit hoofde van de publieke taak op basis van artikel 2, eerste lid, is en blijft gewoon mogelijk. Het is bijvoorbeeld mogelijk om aan gemeenschappelijke regelingen een lening te verstrekken uit hoofde van de publieke taak. Wat een publieke taak is, bepaalt een decentrale overheid zelf. Hier treedt het Rijk niet in. Hetzelfde geldt voor het verstrekken van kapitaal uit hoofde van de publieke taak aan de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) en de Nederlandse Waterschapsbank (NWB), zoals de leden van de CDA-fractie vragen. Het onderling lenen zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, heeft alleen betrekking op uitzettingen van overtollige middelen tussen decentrale overheden onderling, niet uit hoofde van de publieke taak”.

Artikel 13 lid 2

 

Dankzij het drempelbedrag kan een gemeente tijdelijke fluctuaties in haar liquide middelen beter opvangen, zonder direct incidentele uitschieters in de schatkist te hoeven storten of uit de schatkist te hoeven opnemen. Ook kan de drempel er voor zorgen dat kleinere gemeenten met nauwelijks overtollige middelen in hun werkwijze niet dagelijks met schatkistbankieren te maken hebben. Ook kan het drempelbedrag gebruikt worden om een saldo aan te houden op betaalrekeningen die weinig gebruikt worden.

De hoogte van het drempelbedrag hangt af van de omvang van de begroting van de gemeente. Voor de definitie van “begrotingstotaal” wordt aansluiting gezocht bij de bestaande definitie in de Wet fido (die onder andere wordt gebruikt voor het vaststellen van de kasgeldlimiet). Het drempelbedrag wordt vastgesteld op 0,75% van het begrotingstotaal van het lopende jaar van de gemeente voor zover het begrotingstotaal niet groter is dan € 500 miljoen. Als het berekende bedrag lager is dan € 250.000 dan wordt het drempelbedrag op € 250.000 gesteld.

 

Artikel 13 lid 4

 

Over de hoogte en benutting van het drempelbedrag in ieder kwartaal rapporteert de gemeente in de jaarrekening. Het gaat daarbij om zowel de voor dat jaar berekende hoogte van het drempelbedrag als de benutting van dat drempelbedrag in elk kwartaal.

 

Artikel 13 lid 5

Derdengelden zijn niet opgenomen als uitzondering. Deze middelen zijn immers niet het juridisch eigendom van de gemeente en deze middelen vallen daarom ook niet onder de verplichting uit de Wet fido om deze in de schatkist aan te houden. Ook verplichtingen om bijvoorbeeld onderpand te storten of een borgstelling aan te houden bij een derde partij zijn niet opgenomen. Dit zijn immers uitzettingen die gedaan worden uit hoofde van de publieke taak waardoor de betreffende middelen niet als overtollig kunnen worden beschouwd.

 

Artikel 14 Geldstroombeheer

 

Artikel 14 lid 1

 

Geldstromenbeheer is er op gericht het betalingsverkeer zo doelmatig mogelijk laten verlopen en in voldoende mate te beveiligen. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.

Artikel 14 lid 2

 

Het uit laten voeren van het elektronisch betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.

 

Artikel 14 lid 3

 

Het contante geldverkeer binnen de gemeente dient tot een minimum te worden beperkt. Omdat geldstromen binnen de gemeentelijke organisatie van aard en grootte verschillen is er geen eenduidige regel te maken wat een gemeentebreed minimum is. In het treasurywerkboek wordt daarom per geldstroom regels opgesteld met betrekking tot de omvang van de geldstroom en de administratieve processen. Jaarlijks worden deze regels geëvalueerd en waar nodig aangepast.

 

Het gebruik van spoedopdrachten wordt zoveel mogelijk beperkt. In de regel staan betaalopdrachten die voor 12.00 uur bij Team Beheer Administratie van de B.W.B. binnenkomen nog dezelfde dag op de rekening van de begunstigde. De noodzaak van een spoedopdracht is hierdoor verminderd. Uitzondering hierop zijn de terugbetalingen van (kasgeld) leningen. De geldverstrekker eist in veel gevallen een spoedopdracht bij het aflossen van de lening.

 

Artikel 15 lid 2

 

Het saldo- en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de gemeente. Om de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van de gemeente worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

 

Artikel 15 Saldo- en liquiditeitenbeheer

 

Artikel 15 lid 3

 

Het doel van de kasgeldlimiet is een grens te stellen aan financiering tot één jaar. Juist voor deze korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten.

De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,5%) van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het begrotingsjaar. Hierbij geldt een minimumbedrag van € 300.000. In de Wet fido wordt de gemiddelde korte financiering (de netto vlottende schuld) per drie maanden getoetst aan de kasgeldlimiet. Hiertoe wordt het gemiddelde genomen van de korte financiering op de eerste dan van de drie kalendermaanden in een kwartaal.

Indien de gemeente voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet overschrijdt, dient de gemeente de provincie Gelderland hiervan op de hoogte te stellen en een plan voor te leggen om binnen de kasgeldlimiet te blijven.

 

Artikel 15 lid 4

 

Het is de gemeente verboden om te lenen met het enkele doel de middelen tegen een hoger rendement uit te zetten (near-banking). Dit verbod, impliciet geregeld in artikel 2, tweede lid van de Wet fido, is expliciet opgenomen in artikel 2a, eerste lid van de Ruddo.

 

Artikel 15 lid 5

 

De gemeente hanteert een wettelijke betalingstermijn van uiterlijk 30 dagen. In sommige gevallen, te denken valt aan een dispuut over het geleverde, het nog niet leveren van de goederen et cetera kan niet binnen de gestelde betalingstermijn worden betaald.

Om binnen de gestelde termijn te blijven stuurt het Team Concern Administratie maandelijks een overzicht met openstaande posten naar de budgethouders met het verzoek deze af te handelen. De vakafdeling blijft verantwoordelijk voor een snelle afhandeling van de factuur.

 

Artikel 16 Uitzettingen en garanties publieke taak

 

Artikel 16 lid 2

 

Om het risico dat de gemeente loopt op haar garantiestellingen te minimaliseren maakt de gemeente zoveel mogelijk gebruik van de bestaande waarborgfondsen, zoals het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, Waarborgfonds Sport en Waarborgfonds Zorg. Dit zijn waarborgfondsen, die onder bepaalde voorwaarden garant kunnen staan voor financiering aan instellingen, die in de statuten van deze fondsen zijn opgenomen. Waarborgfonds Sport is er kort gezegd voor sportvereniging en Waarborgfonds Zorg voor zorginstellingen, ziekenhuizen en verpleeginstellingen.

 

Artikel 16 lid 4

 

Met deze informatie kan de gemeente haar risicopositie ten opzichte van de verstrekte lening of garantstelling bepalen om hier vervolgens risicobeheersingsmaatregelen op te nemen.

Naar boven