Financiële verordening 2017

 

Raadsbesluit 2017 registratienummer: 2017-04415

 

DE RAAD DER GEMEENTE EPE

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr. 2017-04413 d.d. 22 maart 2017;

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

 

gehoord het advies van de Commissie Planning en Control van 19 januari 2017;

 

gelet op het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

 

BESLUIT

 

Vast te stellen de Financiële verordening 2017.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • b.

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • c.

    BBV: Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Hoofdstuk 2 Begroting en verantwoording

Artikel 2 Programma-indeling

De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast:

  • a.

    een programma-indeling voor die raadsperiode;

  • b.

    per programma de indicatoren bij de strategische doelen;

  • c.

    over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3 Inrichting jaarstukken

In de jaarrekening worden afgesloten investeringen waarvan het budget met meer dan 5% is overschreden in een bijlage verantwoord.

Artikel 4 Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt voor 15 mei aan de raad een nota aan met een richting voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor 1 juli vast. De nota kan achterwege blijven in jaren waarin er gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden.

  • 2.

    In de begroting wordt een post onvoorzien van minimaal 0,1% van de totale lasten opgenomen.

Artikel 5 Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling stelt de raad vast van welke nieuwe investeringen hij voorafgaand aan de realisatie een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. Voor de realisatie van de overige nieuwe investeringen autoriseert de raad met het vaststellen van de begroting het college voor de uitvoering hiervan.

  • 3.

    Het college informeert de raad als ze verwacht dat de lasten van een programma de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 4.

    Bij de behandeling van de voortgangsrapportage in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 5.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 6 Voortgangsrapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van één voortgangsrapportage over de realisatie van de begroting van de gemeente en de daarin opgenomen activiteiten over de eerste maximaal 6 maanden van het lopende boekjaar.

  • 2.

    De voortgangsrapportage bevat een uiteenzetting over afwijkingen en het bijstellen van het beleid en een overzicht met de bijstelling van de raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma;

    • b.

      de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      de overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a, b, c en d.

  • 3.

    In de voortgangsrapportage worden afwijkingen die bestuurlijk relevant zijn toegelicht en worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten in de begroting groter dan € 25.000 toegelicht.

Artikel 7 Informatieplicht

Het college besluit niet over het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties anders dan in de begroting geregeld dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 8 EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3 Financieel beleid

Artikel 9 Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de door de raad vastgestelde nota activerings- en afschrijvingsbeleid.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

Artikel 10 Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een systematische beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2.

    Voor openstaande vorderingen betreffende de gemeentelijke belastingen en de bijstandsvertrekking wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

Artikel 11 Reserves en voorzieningen

  • 1.

    In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats. Wel wordt ten laste van het taakveld treasury een rentevergoeding over de reserves en voorzieningen gebracht.

  • 2.

    Op voorstel van het college stelt de raad een nota reserves en voorzieningen vast. Deze nota behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 3.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      indien van toepassing de maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      indien van toepassing de maximale looptijd.

  • 4.

    Als het bij de instelling bepaalde doel niet meer actueel is, wordt bij de eerstvolgende begroting of jaarrekening besloten in hoeverre de reserve vrijvalt.

Artikel 12 Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht wordt uitgegaan van een opslag over de geraamde toerekenbare personeelslasten ter zake ter grootte van de verhouding totale overheadskosten gedeeld door de totaal directe personeelslasten.

  • 4.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en het rentepercentage van de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen zoals bepaald overeenkomstig het vijfde lid. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

  • 5.

    Het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen in de omslagrente voor de kostprijsberekening als bedoeld in het vorige lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. De hoogte van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt bepaald aan de hand van de meest recente verwachting van De Nederlandse Bank voor lange rente voor het begrotingsjaar. Dit percentage wordt vermeerderd met een voorzichtigheidsopslag.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 13 Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

Op voorstel van het college stelt de raad jaarlijks de hoogte van de tarieven voor de gemeentelijke belastingen, rechten en heffingen vast.

Artikel 14 Financieringsfunctie

  • 1.

    Op voorstel van het college stelt de raad een treasurystatuut vast, waarin de kaders ten aanzien van de financieringsfunctie zijn beschreven.

  • 2.

    In de begroting en jaarrekening wordt de stand van zaken beschreven met betrekking tot de uitvoering van het treasurystatuut.

Hoofdstuk 4 Paragrafen

Artikel 15 Weerstandsvermogen en risicobeheersing

  • 1.

    In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het BBV in ieder geval op:

    • a.

      de ratio algemene reserve in relatie tot de risico’s ;

    • b.

      de ratio beschikbare weerstandscapaciteit in relatie tot de risico’s.

  • 2.

    Op voorstel van het college stelt de raad een nota risicobeheersing vast, waarin de kaders tenaanzien van het risicomanagement zijn beschreven.

Artikel 16 Onderhoud kapitaalgoederen

In de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het BBV in ieder geval op de kapitaalgoederen waarvoor een onderhoudsvoorziening is ingesteld.

Artikel 17 Verbonden partijen

  • 1.

    In de paragraaf verbonden partijen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het BBV in ieder geval op de hoofdlijn van de (gerealiseerde) beleidsvoornemens per verbonden partij.

  • 2.

    Op voorstel van het college stelt de raad een nota verbonden partijen vast. De nota geeft de visie aan op verbonden partijen, het beleidskader voor het deelnemen aan verbonden partijen en de beheersing van daaraan verbonden risico’s.

Artikel 18 Grondbeleid

Op voorstel van het college stelt de raad een nota grondbeleid vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

  • a.

    de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

  • b.

    te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

  • c.

    het verloop van de grondvoorraad;

  • d.

    de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden.

Hoofdstuk 5 Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 19 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, banksaldi, reserves en voorzieningen;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante weten regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 20 Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken, processen en projecten aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 21 Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Het college stelt hiertoe jaarlijks een plan op. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de vijf jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 22 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Beheersverordening gemeente Epe wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2.

    Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de Beheersverordening gemeente Epe van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 3.

    Regelingen en besluiten die gebaseerd zijn op de Beheersverordening gemeente Epe worden met ingang van de in artikel 23, eerste lid genoemde datum van inwerkingtreding geacht te berusten op deze verordening.

Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening 2017.

 

 

Epe, 20 april 2017

De raad voornoemd,

de voorzitter, de griffier,

Ir. H. van der Hoeve MPA V. Smit

Toelichting algemeen

Bij het opstellen van deze verordening is het VNG-model de basis geweest. Vervolgens is deze toegesneden op de Eper situatie. Tevens zijn zaken die al in hogere regelgeving zijn geregeld niet nogmaals opgenomen, is zo min mogelijk aanvullend beleid geformuleerd ten opzichte van het BBV en is ervoor gekozen om de verplichte periodieke vaststelling van diverse beleidsnota’s op grond van deze verordeningen niet over te nemen. De noodzaak tot herijking doet zich niet overal met een vaste regelmaat voor en het niet opnemen van voorschriften daartoe voorkomt dat de gemeente onnodig extra inzet moet plegen. De raad wordt in de begroting en jaarrekening geïnformeerd over welke beleidsnota’s er zijn, wanneer die zijn vastgesteld en zo mogelijk met welke geldigheidsduur of gepland jaar van vervanging.

Waar mogelijk is gekozen voor aansluiting bij reeds bestaande door de raad vastgestelde beleidsnota’s. Daarmee wordt op vergelijkbare wijze invulling gegeven aan de eis dat de regels in (een bijlage bij) deze verordening zelf zijn opgenomen. Het voordeel van het verwijzen naar de beleidsnota’s is dat daarin meer achtergronden en detaillering opgenomen kunnen worden dan in een verordening en dat die zaken niet nogmaals vastgelegd hoeven te worden.

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepaling

Het begrip administratie is gedefinieerd ten behoeve van artikel 19. Het begrip afdeling is gedefinieerd ten behoeve van de artikelen 19 en 20. Vanwege de leesbaarheid is de afkorting BBV gedefinieerd.

 

Artikel 2 Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Onderdeel b. bepaalt, dat de raad indicatoren bij de strategische doelen per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende. Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Onderdeel c. bepaalt, dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst.

 

Artikel 3 Inrichting jaarstukken

Hier is geregeld dat bij afgesloten kredieten overschrijdingen van meer dan 5% in een afzonderlijke bijlage worden gerapporteerd in de jaarrekening. Dit bewerkstelligt dat de verantwoording zich op de hoofdlijnen richt.

In overeenstemming met bestaande afspraken met de raad vindt de analyse van de kapitaallasten en de personeelslasten niet per programma, maar op het totaal van de begroting plaats. Per programma worden uiteraard wel de verschillen van beide soorten lasten verantwoord.

 

Artikel 4 Kaders begroting

Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staat een aantal , dat het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

Het eerste lid van het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een (perspectief)nota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. In de jaren waarin er gemeenteraadsverkiezingen zijn, vervult het coalitieakkoord of het collegeprogramma meestal de functie van de perspectiefnota en is een zelfstandige nota niet nodig.

Artikel 8 van het BBV bepaalt, dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven en een minimale relatieve omvang van het bedrag voor onvoorzien vastgelegd.

 

Artikel 5 Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 5 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van de programma’s.

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Daarbij wordt aangegeven wie (raad, college, directie, manager) geautoriseerd wordt. Desgewenst kan de raad dit wijzigen om de autorisatie van politiek belangrijke investeringen te combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan. Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld.

De daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid worden behandeld bij de voortgangsrapportage (vierde lid). Bij investeringen met een meerjarig karakter waaronder ook grondexploitaties, bepaalt het vierde lid ook, dat bij elke begroting een actualisatie van de ramingen plaatsvindt en het college aan de raad voorstellen doet voor het wijzigen van de investeringskredieten. Gedurende het begrotingsjaar kunnen nieuwe investeringsvoornemens op tafel komen, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het vijfde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting.

 

Artikel 6 Voortgangsrapportage

De voortgangsrapportage is onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van voortgangsrapportage wordt de raad geïnformeerd over de verwachte afwijkingen in de budgetten en investeringskredieten en afwijkingen in de voortgang van de uitvoering van het beleid. Al jaren is het gebruikelijk om één rapportage op te stellen. Dat wordt hier vastgelegd.

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage, waarbij informatie over de grondexploitatie valt onder de investeringskredieten.

Het derde lid bepaalt, welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de voortgangsrapportage moet toelichten. Bestuurlijk relevante afwijkingen zijn afwijkingen die het college als zodanig relevant oordeelt.

 

Artikel 7 Informatieplicht

In dit artikel is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 van de Gemeentewet.

 

Artikel 8 EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt door vertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken. In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Artikel 9 Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 9 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de nota activerings- en afschrijvingsbeleid. In die nota zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen.

Een mogelijkheid is om voor bepaalde vaste activa een maximale afschrijvingstermijn op te nemen in plaats van een vaste afschrijvingstermijn. Van een maximale afschrijvingstermijn kan met de afschrijvingstermijn naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is, dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een kortere afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen.

Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte gebruiksduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.

 

Artikel 10 Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen vorderingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen.

Vorderingen van de gemeente worden systematisch beoordeeld op oninbaarheid. Een individuele beoordeling komt ons niet doelmatig voor. Bij systematisch kan gedacht worden aan onderscheid in het soort vorderingen (dwangsommen, publiekrechtelijk, privaatrechtelijk), ouderdom en hoogte van de vordering.

Voor de in het tweede lid genoemde gemeentelijke aanslagen, heffingen en bijstandsverstrekkingen wordt een voorziening getroffen op basis van het historisch percentage van oninbaarheid.

 

Artikel 11 Reserves en voorzieningen

Omdat met de wijziging van het BBV met ingang van 2017 de overheadkosten apart moeten worden verantwoord, vervalt ook de noodzaak de rentevergoeding over reserves en voorzieningen in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden toe te rekenen. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.

Het tweede lid bepaalt, dat het college een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

 

Artikel 12 Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

Met de herziening van het BBV moeten de overheadkosten met ingang van 2017 apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

Het eerste lid van artikel 12 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.

Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

De overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan specifieke uitkeringen en subsidies, of betrokken kunnen worden in de aangifte vennootschapsbelasting worden extracomptabel bijgehouden.

De commissie BBV heeft een stellige uitspraak gedaan dat de wijze van toerekening van overhead bij de tarieven vastgelegd moet worden in de financiële verordening. De toerekening van de overheadkosten vindt plaats op de gebruikelijke wijze door middel van een vaste opslag op de toerekenbare personeelslasten.

Het vierde tot en met zesde lid gaan over de toerekening van rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van activa aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en aan de kostprijs van goederen, werken en diensten die aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Deze regels wijken af van de omslagrente voor de toerekening van rentekosten en renteopbrengsten aan de taakvelden van de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening uit het eerste lid van artikel 11 van deze verordening. Het eerste lid van artikel 12 gaat niet over de onderbouwing van de kostprijzen, maar over de toerekening van de werkelijke rente aan de taakvelden in de verslaglegging.

Het vierde lid van artikel 12 geeft de berekeningswijze van de omslagrente voor het toerekenen van de rente aan de kostprijs voor de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van activa. Het percentage van de omslagrente wordt afgeleid van de bij de begroting geraamde rentekosten over het vreemd vermogen als percentage van het aangetrokken vreemd vermogen voor de financiering en het in het vijfde lid bepaalde rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen.

Het vijfde lid geeft de berekeningswijze van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen voor het berekenen van de omslagrente van het vierde lid. Daarbij wordt vanuit voorzichtigheidsoogpunt een marge ingebouwd.

Het zesde lid van artikel 12 bepaalt tenslotte, dat in de kostprijs van vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties geen rente over de inzet van reserves en voorzieningen wordt meegenomen. Die rente wordt door de rijksbelastingdienst niet als kosten geaccepteerd.

Grondexploitaties vallen bij de meeste gemeenten ook onder de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten, maar dit hoeft altijd het geval te zijn. Voor de methodiek van het bepalen van de omslagrente wordt in dit lid aangesloten bij de Notitie Grondexploitaties van de Commissie BBV.

 

Artikel 13 Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan, behoudens een aantal uitzonderingen, niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid van artikel 14 bepaalt, dat de raad de tarieven voor de gemeentelijke belastingen en heffingen jaarlijks vaststelt. Onder gemeentelijke belastingen en heffingen worden de belastingen, rechten en heffingen op grond van de Gemeentewet of andere wetten verstaan.

Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijk besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, onder e, van artikel 160 van de Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad. De situaties in de praktijk verschillen sterk van elkaar en zijn niet met elkaar vergelijkbaar. Er wordt daarom geen algemeen kader vastgesteld. Voor de grondprijzen stelt het college jaarlijks een actuele grondprijzennota vast. Voor de het verhuren van gymzalen zijn algemene voorwaarden opgesteld en worden de huurtarieven jaarlijks aangepast.

 

Artikel 14 Financieringsfunctie

Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 14 geeft invulling aan deze plicht. In Epe zijn de kaders geconcretiseerd in het door de raad vastgestelde treasury-statuut.

 

Hoofdstuk 4 Paragrafen

Het BBV geeft in de artikelen 16 tot en met 21 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. In de financiële verordening kan de raad bepalen, dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd. Hoofdstuk 4 van de financiële verordening geeft hier invulling aan.

Lokale heffingen

Het gemeentelijk belastingbeleid komt tot uitdrukking in de jaarlijkse paragraaf lokale heffingen in de begroting en jaarrekening en in het collegeprogramma. Aanvullende kaders worden niet noodzakelijk geacht.

Financiën

In de paragraaf financiering in de begroting en jaarrekening staat een uiteenzetting van het financieel beleid en beheer. Aanvullende kaders worden niet noodzakelijk geacht.

Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering in de begroting en jaarrekening wordt de bedrijfsvoering beschreven. Aanvullende kaders worden niet noodzakelijk geacht.

 

Artikel 15 Weerstandsvermogen en risicobeheersing

In het BBV staat in artikel 11, welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf geformuleerd. Aanvullend is opgenomen, dat de raad voor het vormen van een oordeel over het weerstandsvermogen in deze paragraaf wordt geïnformeerd over een tweetal ratio’s. Dit is vastlegging van de bestaande praktijk. De raad legt in een afzonderlijke nota het kader vast voor risicomanagement.

 

Artikel 16 Onderhoud kapitaalgoederen

In het BBV staat in artikel 12, welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. In het eerste lid wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf geformuleerd. In de paragraaf is aangegeven welke specifieke beleidskaders gelden. Bij gemeentelijke gebouwen is geen sprake van een beleidskader, maar wordt gewerkt met meerjarenonderhoudsplannen die elke twee jaar worden geactualiseerd.

 

Artikel 17 Verbonden partijen

In het BBV staat in artikel 15, welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. In dit artikel is bepaald dat de raad een beleidsnota vaststelt ten aanzien van de verbonden partijen. Aanvullend op artikel 15 van het BBV worden per verbonden partij de (gerealiseerde) beleidsvoornemens openomen in de paragraaf.

 

Artikel 18 Grondbeleid

In het BBV staat in artikel 16, welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. Dit artikel lid bepaalt, dat het college aan de raad een nota grondbeleid aanbiedt. Met de nota stelt de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vast.

 

Artikel 19 Administratie

Onder artikel 19 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

 

Artikel 20 Financiële organisatie

Artikel 20 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie.

Artikel 20 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand, dat het college een organisatiebesluit vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt. Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden. Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.

In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.

 

Artikel 21 Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Het eerste lid van artikel 21 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen. Jaarlijks stelt het college een plan op voor de verbijzonderde interne controle, waarin ook wordt aangegeven hoe (vaak) er daarover wordt gerapporteerd.

Het tweede lid bepaalt, dat het college maatregelen treft, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiele bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd. Eens in vijf jaar moet worden gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.

 

Artikel 22 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. Deze verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2017 en later. De Beheersverordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken 2016. Hiervoor is in dit artikel een overgangsbepaling opgenomen.

 

Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

Met ingang van 1 januari 2017 gelden vanwege de wijzigingen van het BBV andere bepalingen voor het activeren en afschrijven van nieuwe investeringen met maatschappelijk nut. In het tweede lid van artikel 22 is een overgangsbepaling opgenomen. Voor investeringen met maatschappelijk nut voor 2017 zijn de bepalingen uit de oude financiële verordening nog van kracht.

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 van de Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet (artikel 215 van de Gemeentewet).

Naar boven