Wijziging algemene plaatselijke verordening gemeente Alkmaar

De raad van de gemeente Alkmaar;

 

gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders, bijlage nr. (Agendakamer) ;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

overwegende dat het wenselijk is om het handhavingsinstrumentarium van de burgemeester in het kader van de openbare orde aan te vullen met een verbod tot openlijk drugsgebruik, de bevoegdheid tot sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen en erven, de uitwerking van de Wet aanpak woonoverlast en dat het daarnaast wenselijk is enige technisch-juridische en taalkundige onvolkomenheden te herstellen in de Algemene plaatselijke verordening;

 

gelet op het advies van de commissie bestuur en middelen;

 

b e s l u i t

Vast te stellen de navolgende Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening

 

Artikel I Wijziging verordening

De Algemene plaatselijke verordening wordt als volgt gewijzigd:

 

A

In artikel 1:2, vierde lid wordt «artikel 2:6, tweede lid, aanhef en onder a» vervangen door: artikel 2:6, derde lid, aanhef en onder a.

 

B

Het vierde lid van artikel 1:3 vervalt.

 

C

Aan artikel 1:8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

D

In artikel 2:1, derde lid wordt «welke» vervangen door: die.

 

E

In artikel 2:2, derde lid wordt «verblijfsontzetting» vervangen door: verblijfsontzegging.

 

F

In artikel 2:16, eerste lid, aanhef en onder a wordt «het eerste elftal» vervangen door: een elftal.

 

G

In artikel 2:20, laatste volzin wordt «welke» vervangen door: die.

 

H

Artikel 2:23, eerste lid wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    De eerste volzin van onderdeel c komt te luiden:

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies worden verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid voor gebruik ter plaatse.

  • 2.

    Onderdeel d komt te luiden:

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel waar sta- of zit gelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden verstrekt of bereid voor gebruik ter plaatse.

 

I

Artikel 2:24, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat het woon- of leefklimaat of de openbare orde in de omgeving van de openbare inrichting of het terras op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

 

J

In artikel 2:34 wordt «artikel 2:24, vierde lid en onder e» vervangen door: artikel 2:24, vierde lid, onder d en e.

 

K

Artikel 2:36, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

L

In artikel 2:37, tweede lid, onderdeel c wordt «minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel» vervangen door: raad van bestuur van de Kansspelautoriteit.

 

M

Onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid van artikel 2:38, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3.

    Het is verboden een krachtens artikel 2:63 van deze verordening gesloten gebouw of erf te betreden.

 

N

Aan artikel 2:39, tweede lid en onder b, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Dit verbod geldt niet voor zover er sprake is van recreatief gebruik van krijt op een openbare plaats en de openbare orde niet wordt verstoord of dreigt te worden verstoord.

 

O

Artikel 2:59 wordt als volgt gewijzigd: 

  • 1.

    Het opschrift van artikel 2:59 komt te luiden: Drugshandel en openlijk drugsgebruik.

  • 2.

    Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

  • 3.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 2.

      Het is verboden op een door de burgemeester aangewezen openbare plaats, het openbaar water of in een voertuig middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daar op gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten.

 

P

Het opschrift van afdeling 8 komt te luiden: Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht, sluiting van een voor publiek openstaand gebouw of erf en aanpak woonoverlast.

 

Q

Na artikel 2:62 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2:63 Sluiting van een voor publiek openstaand gebouw of erf 

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder voor het publiek openstaand gebouw of daarbij behorend erf: een gebouw of erf als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet, met uitzondering van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:23, eerste lid en onder c, of een seksinrichting als bedoeld in artikel 3:1 en onder k.

  • 2.

    De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek openstaand gebouw of daarbij behorend erf als daar:

    • a.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

    • c.

      discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

    • d.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend, of

    • e.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid.

 

Artikel 2:64 Aanpak woonoverlast 

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van de in het eerste lid opgenomen zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

R

In artikel 3:5, vierde lid wordt «het tweede lid» vervangen door: het derde lid.

 

S

Artikel 3:15 wordt als volgt gewijzigd: 

  • 1.

    Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot derde, vierde en vijfde lid.

  • 2.

    In het derde lid (nieuw) en het vierde lid (nieuw) wordt «artikel 3:5» vervangen door: artikel 3:6.

 

T

Artikel 4:3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onder vernummering van het tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid tot het derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste en negende lid wordt een lid ingevoegde, luidende:

    • 2.

      Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden bij een gelegenheid voor sportbeoefening in de buitenlucht waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    In het zesde lid (nieuw) en het zevende lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

 

U

In artikel 4:5, eerste lid wordt «geluidsapparaten» vervangen door: (geluids)apparaten.

 

V

Artikel 5:18, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien het gaat om vreugdevuren, paasvuren, kampvuren, oudejaarsvuren en het verbranden van riet.

 

W

Het opschrift van artikel 5:19 komt te luiden: Artikel 5:19 Verbod gebruik wensballonnen.

 

X

In artikel 6:2, eerste lid, onderdeel a, wordt na «handhaving I» ingevoegd: , medewerker(s) toezicht I.

Artikel II Overgangsrecht

Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing is ingediend dan wordt daarop beslist met toepassing van de verordening zoals die van kracht was ten tijde van het indienen van de aanvraag.

 

Artikel III Inwerkingtreding

Deze verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking daarvan.

 

Alkmaar, 16-11-2017

De raad voornoemd,

P.M. Bruinooge, voorzitter

F.A.J.M. van Beek, griffier

Toelichting Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening (eerste wijziging)

Algemeen

De Algemene plaatselijke verordening (hierna: Apv) is een verordening waarin de huishouding van de gemeente wordt geregeld. In de Apv staat dan ook beschreven welke regels binnen de gemeente gelden. Deze regels gaan naast vergunningen en ontheffingen ook over gedrags- en fatsoensnormen.

 

De Apv moet een adequaat juridisch instrument blijven om ongewenst gedrag tegen te gaan of te reguleren. Periodieke aanpassing van de Apv is nodig om te voorkomen dat de verordening gaat achterlopen bij rechtspraak, nieuwe wetgeving en andere maatschappelijke ontwikkelingen. De nu voorliggende verordening heeft dan ook tot doel om de Apv actueel te houden.

 

Met de in deze verordening opgenomen wijzigingen wordt het handhavingsinstrumentarium voor de burgemeester verder verfijnd en kan (meer) maatwerk worden geleverd. Dit is nodig omdat een indringendere toetsing van bestuursbevoegdheden door de bestuursrechter daar om vraagt. Bevoegdheden moeten duidelijk en specifiek zijn. Door het opnemen van een algemene sluitingsbevoegdheid kunnen voor het publiek openstaande gebouwen of erven worden gesloten. Op dit moment is dit nog niet mogelijk en kan niet worden volstaan met toepassing van andere, reeds bestaande sluitingsbevoegdheden.

 

Deze wijziging van de Apv betreft een actualisering naar aanleiding van nieuwe wetgeving: de inwerkingtreding van artikel 151d van de Gemeentewet (Wet aanpak woonoverlast). Ook is een bepaling met betrekking tot het tegengaan van openlijk drugsgebruik opgenomen. Tenslotte worden nog technisch-juridische en taalkundige onvolkomenheden hersteld.

 

 

Artikelsgewijs

 

A (artikel 1:2)

De huidige onjuiste verwijzing naar «artikel 2:6, tweede lid, aanhef en onder a» wordt gecorrigeerd. Het gaat hier dus om een technische aanpassing; artikel 1:2 is inhoudelijk niet gewijzigd.

 

B (artikel 1:3)

 

Vierde lid

Het vierde lid van artikel 1:3 bepaalde dat een te laat ingediende aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. Deze bepaling is in strijd met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb stelt dat aanvragen die onvolledig zijn buiten behandeling kunnen worden gelaten nadat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een bepaalde termijn de aanvraag aan te vullen.

 

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:5 van de Awb blijkt dat dit artikel slechts betrekking heeft op de situatie dat de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of aan een verzoek om aanvulling van de gegevens. Het gaat dus om een procedureel verzuim dat in het algemeen is te herstellen (zie Kamerstukken II 1988/89 21 221, nr. 3, p. 93). Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van 28 mei 2003 in zaak nr. 200204326/1 en in de uitspraak van 7 juni 2010 in zaak nr. 201001498/1/V2, verzet het wettelijk stelsel zich tegen het niet behandelen van een aanvraag in andere dan in de artikel 4:5, eerste lid, van de Awb genoemde gevallen.

 

Gelet op het voorgaande kunnen bij verordening dus geen aanvullende gronden worden gesteld waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. Daarom komt artikel 1:3, vierde lid, van de Apv te vervallen. Een aanvraag die dusdanig laat wordt ingediend dat een volledige, goede en tijdige beoordeling niet mogelijk is zal moeten worden afgewezen in plaats van buiten behandeling worden gelaten. Zie in dit verband de toelichting bij de wijziging van artikel 1:8.

 

C (Artikel 1:8)

 

Tweede lid

Zoals in de toelichting hierboven uiteen is gezet kunnen bij verordening geen aanvullende gronden worden gesteld waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten, zoals voorheen was gedaan in artikel 1:3, vierde lid, van de Apv. Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een – volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Awb. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente. Het tweede lid biedt nu een weigeringsgrondslag voor dergelijke gevallen, voor zover de betreffende aanvraag is ingediend minder dan acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

D (artikel 2:1)

Met deze wijziging wordt het derde lid taalkundig verbeterd.

 

E (artikel 2:2)

Met deze wijziging wordt het derde lid taalkundig verbeterd.

 

F (artikel 2:16)

Omdat de risicowedstrijden van Jong AZ in het AFAS Stadion te Alkmaar worden gespeeld is het wenselijk dat ook deze wedstrijden onder de vergunningplicht vallen. Deze wijziging voorziet daar in.

 

G (artikel 2:20)

Met deze wijziging wordt dit artikel taalkundig verbeterd.

 

H (artikel 2:23)

Door het toevoegen van de woorden «voor gebruik ter plaatse» is de begripsbepaling van de begrippen «openbare inrichting» en «terras» verduidelijkt. In de oude tekst was niet altijd duidelijk dat er sprake was van een openbare inrichting als daar snacks en hapjes ter plaatse konden worden gegeten, en niet als het alleen ging om afhaal.

 

I (artikel 2:24)

Met deze wijziging wordt het derde lid taalkundig verbeterd.

 

J (artikel 2:34)

De huidige onjuiste verwijzing naar «artikel 2:24, vierde lid en onder e» wordt gecorrigeerd. Het gaat hier dus om een technische aanpassing; artikel 2:34 is inhoudelijk niet gewijzigd.

 

K (artikel 2:36)

In het oude derde lid van dit artikel werden meer gegevens uitgevraagd dan op basis van artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht is aangewezen. Omdat de Wet bescherming persoonsgegevens als uitgangspunt heeft dat er niet meer wordt uitgevraagd dan nodig is, worden nu alleen nog de gegevens uitgevraagd die artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht noemt. Geschrapt zijn «adres», «nationaliteit», «geboortedatum», «geboorteplaats», «beroep of betrekking». Daarnaast is het nieuwe derde lid taalkundig beter geredigeerd.

 

L (artikel 2:37)

De huidige onjuiste verwijzing in het tweede lid naar «de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel» als bevoegd bestuursorgaan voor het verlenen van vergunningen voor loterijen en exploitatievergunningen voor kansspelautomaten wordt gecorrigeerd. Deze bevoegdheid komt sinds de instelling van de Kansspelautoriteit – en de daarmee samenhangende wijzing van de Wet op de kansspelen – toe aan de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit.

 

M (artikel 2:38)

Op grond van het nieuwe artikel 2:63 kan de burgemeester een voor publiek openstaand gebouw of erf sluiten. Het doel van een dergelijke sluiting is om de rust in de omgeving te herstellen. Hierbij is het niet wenselijk dat het gebouw of erf alsnog wordt betreden. Het derde lid voorziet in de rechtsgevolgen van de sluiting.

 

N (artikel 2:39)

In de loop van 2017 is in de landelijk pers een aantal keren ophef ontstaan over het zogenoemde stoepkrijtverbod. Het beeld werd geschetst dat gemeenten handhavend optraden tegen krijtende kleuters en straatkunstenaars. In Alkmaar was en is dit niet het geval: de gemeentelijke handhavers hebben het gezonde verstand om te zien dat het niet de bedoeling is geweest om onschuldige vormen van stoepkrijten te verbieden. Voor alle duidelijk is daarom bepaald dat krijtende kleuters en straatkunstenaars hun gang kunnen gaan. Dit omdat naar de letter van de regel stoepkrijten inderdaad onder het verbod viel, en omdat krijt meestal al na een paar dagen of één regenbui niet meer zichtbaar is en niet of nauwelijks schadelijk is voor het milieu.

 

O (artikel 2:59)

De juridisch-technische wijzigingen in dit artikel hangen samen met het toevoegen van een nieuw tweede lid.

 

Tweede lid

Het in het tweede lid opgenomen verbod is gerelateerd aan openlijk gebruiken van drugs en richt zich dus tot de drugsgebruikers. Vele drugsgebruikers gebruiken hun (hard)drugs – of treffen daartoe voorbereidingen – in het openbaar. Dit veroorzaakt hinder, overlast en gevoelens van onveiligheid bij het publiek.

 

Het in het tweede lid opgenomen verbod heeft dan ook tot doel om de overlast en hinder die burgers ondervinden van het openlijk gebruik van drugs te bestrijden. Met deze bepaling is dus het belang van de handhaving van de openbare orde gediend. De Hoge Raad is in de uitspraak van 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3031 en in de uitspraak van 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3328 van oordeel dat de Opiumwet het enkele gebruiken van een middel als bedoeld in artikel 2 en 3 van deze wet niet als zodanig strafbaar stelt. Een dergelijke op grond van de Apv ingesteld verbod dupliceert de voorschriften van de Opiumwet dan ook niet: het doel van de Opiumwet is de bescherming van de volksgezondheid en niet de openbare orde. Een verbod tot het openlijk gebruiken van drugs is dan ook niet onverbindend. De aard van het verbod als het doel zijn bedoeld een aanvulling geven op de Opiumwet en zijn hiermee dus niet in strijd.

 

P (opschrift van afdeling 8)

De wijziging van het opschrift is een uitvloeisel van het uitbreiden van deze afdeling met twee nieuwe artikelen, te weten artikel 2:63 (sluiting van een voor publiek openstaand gebouw of erf) en artikel 2:64 (aanpak woonoverlast). Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.

 

Q (artikel 2:63 en artikel 2:64)

Artikel 2:63 Sluiting van een voor publiek openstaand gebouw of erf

 

Artikel 174 van de Gemeentewet geeft de burgemeester de bevoegdheid over te gaan tot sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen of daarbij behorende erven. Dit kan echter alleen met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid, indien sprake is van een concreet voorzienbare en actuele dreiging, waartegen onmiddellijk moet worden opgetreden. De sluiting kan bovendien slechts van korte duur zijn. Soms is bijvoorbeeld een langere sluiting nodig en ontbeert de burgemeester de bevoegdheid daartoe op grond van artikel 174 van de Gemeentewet. Het voorgestelde artikel voorziet hier alsnog in. Artikel 2:63 wordt ingevoerd om de burgemeester een sluitingsbevoegdheid te geven voor overige voor het publiek openstaande gebouwen en erven (denk aan winkels, pandjeshuizen en growshops; die thans wettelijk verboden zijn). Overige, omdat er al speciale Apv-bepalingen zijn voor horecabedrijven (artikel 2:33 en artikel 2:34) en seksinrichtingen (artikel 3:10).

 

Op grond van het tweede lid kan de burgemeester voor het publieke openstaande gebouwen en erven sluiten als daar wordt gehandeld in strijd met de Wet op de kansspelen, (vuur)wapens aanwezig zijn, gestolen goederen worden verhandeld, of andere feiten plaatsvinden die tot het oordeel leiden dat het open blijven van de gelegenheid ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. In de opsomming van feiten die tot een sluiting kunnen leiden ontbreken de handel en de aanwezigheid van drugs. Om daartegen te kunnen optreden is in artikel 13b van de Opiumwet een afzonderlijke grondslag voor de burgemeester opgenomen voor het toepassen van bestuursdwang.

 

Voor de toepassing van artikel 2:63 is het niet relevant of de eigenaar of gebruiker van de voor het publiek openstaande gebouw betrokken is bij de tot sluiting redengevende feiten, of dat hem daarvan anderszins een verwijt kan worden gemaakt. De sluiting beoogt geen straf op te leggen, maar is gericht op het herstel van de openbare orde die in gevaar wordt gebracht door feiten en omstandigheden die in het gebouw plaatsvinden. De schuldvraag is daarbij in principe niet van belang.

 

Artikel 2:64 Aanpak woonoverlast

Artikel 2:64 strekt tot uitvoering van artikel 151d van de Gemeentewet (Wet aanpak woonoverlast) dat het mogelijk maakt om bij verordening te bepalen dat een gebruiker van een erf of woning zorgt dat er geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. Dit artikel is niet bedoeld als bevoegdheid ter handhaving van de openbare orde, maar uitsluitend ter bestrijding van ernstige woonoverlast voor omwonenden veroorzaakt door andere bewoners in de nabije omgeving.

 

In het eerste lid van dit artikel is – kort gezegd – opgenomen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, verplicht is er zorg voor te dragen dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. Bij niet nakoming van deze verplichting heeft de burgemeester op grond van het tweede lid van dit artikel de bevoegdheid om een bestuurlijke herstelsanctie in de vorm van een gedragsaanwijzing op te leggen die ook de vorm kan krijgen van een tijdelijk huisverbod (zie artikel 151d, derde lid). Zodra er voldoende praktijkervaring is met de toepassing van dit artikel zal de burgemeester beleidsregels vaststellen.

 

In het derde lid van dit artikel is een opsomming opgenomen van concrete overlastsituaties waarin de burgemeester een bestuurlijke herstelsanctie kan opleggen.

 

Degene die de woning gebruikt

De herstelsanctie kan worden opgelegd aan «degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt». Dit gebruik hoeft niet noodzakelijk uit een huurrechtelijke of eigendomsrechtelijke relatie tot de woning te volgen. Ook hoeft geen sprake te zijn van rechtmatige bewoning. Een regelmatige gast, illegale onderhuurder of kraker van een woning kan eveneens worden aangeschreven. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 151d , eerste lid, van de Gemeentewet volgt dat tevens degene kan worden aangeschreven die de woning «tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven». Hiermee is het mogelijk gemaakt om ook te kunnen ingrijpen als ernstige en herhaaldelijke hinder wordt veroorzaakt door verhuur van een woning via online verhuurplatforms als Airbnb (zie Kamerstukken II, 2016/17, 34 007, nrs. 13, 15 en 17).

 

Handhaving

De handhaving vindt op grond van het tweede lid van dit artikel plaats door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. De last wordt geformuleerd als een “specifieke gedragsaanwijzing”, waarin staat dat de overlastgevende bewoner bepaalde handelingen moet doen of nalaten zodat de overlast ophoudt (voorbeelden zijn een gebod om slechts een beperkt aantal bezoekers per dag te ontvangen en na een bepaald tijdstip helemaal geen bezoekers meer; de hond te muilkorven of anderszins te voorkomen dat de hond overlast veroorzaakt; het portiek leefbaar houden; of een verbod om ’s avonds piano te spelen. Ook kan de gedragsaanwijzing een gebod zijn om psychische of sociale hulp te zoeken of een agressiereductietraining te volgen, zie Kamerstukken II 2015/15, 34 007 nr. 9, p. 3). De precieze vorm van handhaving die wordt opgelegd bij niet nakoming van de last is afhankelijk van de last die is opgelegd. Bij de daadwerkelijke uitoefening van bestuursdwang kan worden gedacht aan het verwijderen van bezoekers uit de woning, het aanbrengen van geluidwerende vloerbedekking, het verwijderen van geluidsapparatuur, het in beslag nemen van huisdieren, het verwijderen van vuilnis enzovoorts. De betrokkene moet wel in staat zijn om de last uit te voeren. Een gedragsaanwijzing dat een baby niet mag huilen, kan dan ook niet worden opgelegd (vgl. Kamerstukken II 2015/15, 34 007 nr. 9, p. 4). De last kan ook een tijdelijk huisverbod inhouden. Dit tijdelijk huisverbod is bedoeld als ultimum remedium.

 

De burgemeester gaat slechts over tot de inzet van zijn bevoegdheid indien de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze – dat wil zeggen minder ingrijpende middelen overeenkomstig het zogenoemde subsidiariteitsbeginsel – kan worden tegengegaan. Dus bijvoorbeeld eerst een goed gesprek, door buurtbemiddeling of door mediation; mocht dit niet werken, dan is het mogelijk dat de burgemeester een waarschuwing geeft. Als dit ook geen effect sorteert, dan pas is de last onder bestuursdwang met gedragsaanwijzing het optimum remedium. In het uiterste geval (ultimum remedium) kan de gedragsaanwijzing een tijdelijk verbod inhouden om in de woning te komen, het tijdelijk huisverbod.

 

R (artikel 3:5)

De huidige onjuiste verwijzing naar «het tweede lid» wordt gecorrigeerd. Het gaat hier dus om een technische aanpassing; artikel 3:5 is inhoudelijk niet gewijzigd.

 

S (artikel 3:15)

Het derde lid heeft geen toegevoegde waarde nu de daarin genoemde artikelen niet zijn te relateren aan het verbod in het tweede lid. Het derde lid komt daarom te vervallen.

 

De huidige onjuiste verwijzing naar «artikel 3:5» wordt gecorrigeerd. Dit is een technische aanpassing.

 

T (artikel 4:3)

Op grond van artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet de verlichting bij een gelegenheid voor sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud plaatsvindt. Op basis van het tweede lid en onder b van artikel 3.148 kan hiervan worden afgeweken.

 

Naast de ontheffingsmogelijkheid met betrekking tot sportverlichtingsinstallaties blijft de algemene zorgplicht met betrekking tot lichthinder en duisterte voor de sportinrichtingen gelden. Enige mate van hinder is bij incidentele activiteiten aanvaardbaar. Het bevoegd gedag zal bij de beoordeling of er sprake is van onaanvaardbare lichthinder in geval van de viering van een festiviteit, steeds een belangenafweging moeten maken, aan de hand van onder andere het tijdstip en de duur van de activiteit, de frequentie van voorkomen, het karakter van de lichtverschijnselen en de redelijkerwijs te treffen maatregelen.

 

U (artikel 4:5)

Dit betreft een technisch-juridische aanpassing.

 

V (artikel 5:18)

Het voorgestelde nieuwe lid biedt de mogelijkheid tot het verbranden van riet. Vanwege agrarisch natuurbeheer in het buitengebied van de gemeente Alkmaar is het noodzakelijk dat ontheffing kan worden verleend voor het verbranden van riet.

 

W (artikel 5:19)

Met deze wijziging wordt het opschrift van artikel 5:19 taalkundig verbeterd.

 

X (artikel 6:2)

Als gevolg van de nieuwe HR21-functie van medewerker toezicht I bij de unit Vergunning- en subsidieverlening moeten de in deze functie werkzame ambtenaren worden aangewezen als toezichthoudende ambtenaren. Dit komt een effectieve en efficiënte handhaving ten goede.

 

Naar boven