Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Weert 2017

De raad van de gemeente Weert;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert;

 

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

 

gezien het advies van raadscommissie Bedrijfsvoering-Inwoners;

 

besluit vast te stellen de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Weert 2017.

 

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      arbeidsverplichting: de verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid, aanhef sub a en b PW, dan wel een verplichting die strekt tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 55 PW, dan wel verplichtingen die de uitkeringsgerechtigde op grond van de uitkering die hij ontvangt heeft, voor zover die verplichtingen strekken tot arbeidsinschakeling en/of re-integratie;

    • b.

      inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de PW, en de algemene bijstand;

    • c.

      peiljaar: jaar waarover een belanghebbende individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

    • d.

      PW: Participatiewet;

    • e.

      referteperiode: periode van 3 kalenderjaren voorafgaand aan het peiljaar;

    • f.

      studerend: het uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen;

    • g.

      Svb: Sociale verzekeringsbank;

    • h.

      uitkeringsgerechtigde: belanghebbende bedoeld in artikel 1 onder l van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • i.

      UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 2. Indienen verzoek

  • 1.

    Onder verzoek als bedoeld in artikel 36 eerste lid PW, wordt verstaan:

    • a.

      een door belanghebbende ingediende aanvraag middels een door het college beschikbaar gesteld formulier;

    • b.

      een door toepassing van de negatieve optie verkregen wilsuiting.

  • 2.

    Het verzoek voor een individuele inkomenstoeslag moet zijn ingediend uiterlijk binnen 3 maanden na afloop van het peiljaar. Verzoeken die niet binnen deze termijn zijn ingediend worden overeenkomstig artikel 44 PW niet toegekend.

Artikel 3. Recht op een individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een belanghebbende kan op verzoek in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag als hij:

    • a.

      op de datum van het verzoek 21 jaar of ouder is, maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt;

    • b.

      langdurig een laag inkomen heeft;

    • c.

      op de datum van het verzoek geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de PW;

    • d.

      naar het oordeel van het college, gelet op de individuele omstandigheden, geen uitzicht heeft op inkomensverbetering; en

    • e.

      op de datum van de ontvangst van het verzoek Weert als woonplaats heeft.

  • 2.

    Tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid onder d, worden in ieder geval gerekend:

    • a.

      de krachten en bekwaamheden van de persoon, waarbij de navolgende, individuele aspecten betrokken kunnen worden:

      • -

        de medische, psychische en sociale omstandigheden;

      • -

        opleidingsniveau;

      • -

        werkervaring;

      • -

        gevolgde of nog te volgen trajecten, gericht op participatie en arbeidsinschakeling;

    • b.

      de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen, waarbij betrokken wordt

      • -

        of er gedurende de referteperiode sprake is geweest van een maatregel in verband het niet nakomen van de arbeidsverplichting, opgelegd door het UWV, Svb of het college dan wel

      • -

        of belanghebbende gedurende de referteperiode verwijtbaar heeft nagelaten om factoren die het uitzicht op inkomensverbetering belemmeren op te lossen.

Artikel 4. Langdurig laag inkomen

Een belanghebbende heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 3 lid 1 onder b van deze verordening als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, waarbij artikel 22a PW hierbij buiten toepassing blijft.

Artikel 5. Uitsluitingsgrond

Niet voor de individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die op de datum van het verzoek als bedoeld in artikel 36 eerste lid van de PW studerend is of tijdens de referteperiode studerend was.

Artikel 6. Gehuwden

  • 1.

    Indien het een verzoek van gehuwden betreft, dienen beide gehuwden te voldoen aan de vereisten zoals gesteld in artikel 3 van deze verordening.

  • 2.

    Geen recht op individuele inkomenstoeslag bestaat indien één van de gehuwden niet voldoet aan één of meerdere vereisten van artikel 3 van deze verordening om in aanmerking te komen voor de individuele inkomenstoeslag of voor één van de gehuwden een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 5 van deze verordening van toepassing is.

  • 3.

    Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de datum van het verzoek bepalend.

Artikel 7. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar

    • a.

      € 393,00 voor een alleenstaande;

    • b.

      € 568,00 voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 568,00 voor gehuwden.

  • 2.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op bijstand ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de PW, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de datum van het verzoek bepalend.

  • 4.

    De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek, met als basisjaar het jaar 2017. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 8. Nadere regels en beleidsregels

Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen ter uitvoering van deze verordening.

Artikel 9. Harheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10. Intrekken oude verordening en overgangsbepaling

  • 1.

    De verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Weert 2015 wordt ingetrokken per 1 juli 2017.

  • 2.

    Verzoeken voor een individuele inkomenstoeslag die zijn ingediend voor 1 juli 2017 en waarop op deze datum nog niet is beslist, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Weert 2017.

     

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 12 juli 2017

 

De raad voornoemd.

De griffier,

De voorzitter,

ALGEMENE TOELICHTING

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Per 1 januari 2015, met de overgang van de WWB naar de Participatiewet (hierna: PW), vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag.

 

De individuele inkomenstoeslag is dus bedoeld voor personen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen zonder dat zij zicht hebben op verbetering van dat inkomen. Dat laatste onderdeel betekent dat er individueel getoetst moet worden of iemand in aanmerking kan komen voor een individuele inkomenstoeslag.

 

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die belanghebbende, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering1.

 

Bij verordening moet de gemeenteraad op grond van artikel 8 PW regels stellen over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag2. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm, waarbij toepassing van de kostendelersnorm buiten toepassing blijft

 

Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden en kan worden bepaald wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening.

 

De verordening beperkt zich grotendeels tot de invulling die wettelijk voorgeschreven is. Een ver(der)gaande toetsing of er naar het oordeel van het college uitzicht is op inkomensverbetering leent zich niet voor vastlegging in de verordening. Hierbij zullen de criteria die in de wet staan genoemd betrokken worden:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon om tot inkomensverbetering te komen en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft gedaan om tot inkomensverbetering te komen. In de verordening worden

 

In de verordening is hierbij aangegeven welke criteria daarbij relevantie hebben of kunnen hebben.

De belanghebbende die op de datum van het verzoek studerend is of tijdens de referteperiode studerend was, wordt geacht uitzicht te hebben op inkomensverbetering.

 

In de Uitgangspuntennotitie Participatiewet is ervoor gekozen om als invulling van ‘geen zicht op inkomensverbetering’ en de daarmee samenhangende omstandigheden te bepalen dat alleen mensen met een (gehele of gedeeltelijke) ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling of mensen die werken in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag.

 

Met de Verordening Individuele Inkomenstoeslag Weert 2015 heeft de gemeente Weert deze invulling geformaliseerd.

 

De Rechtbank Limburg heeft op 29 augustus 2016 in een zaak die aanhangig was tegen een Limburgse gemeente een uitspraak gedaan over – compact weergegeven - het bij verordening aanwijzen van een categoriale doelgroep, waardoor iedereen die niet tot de aangewezen doelgroep behoort, wordt uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag. De uitspraak (ecli=NL:RBLIM:2016:7454) komt in essentie erop neer dat uit de bepalingen van de betreffende verordening voortvloeit uitsluitend die personen, die geen arbeidsverplichting hadden, in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag. Het bij verordening aanwijzen van een categoriale doelgroep, waardoor iedereen die niet tot de aangewezen doelgroep behoort, wordt uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag, acht de rechtbank in strijd met het in artikel 36, eerste lid van de PW (zijnde een hogere, algemeen verbindende, regeling) door de wetgever geformuleerde uitgangspunt van individueel maatwerk, dat ervoor zorgt dat de toeslag terechtkomt bij mensen die deze toeslag echt nodig hebben. De rechtbank was daarom van oordeel dat aan de in de betreffende verordening opgenomen en van toepassing zijnde artikelen verbindende kracht dient te worden ontzegd.

 

In het licht van deze uitspraak is artikel 3 geherformuleerd en het maatwerkprincipe tot uitdrukking gebracht.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

 

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn door de bepaling in het eerste lid van toepassing op deze verordening.

 

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de PW. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. In dit artikel is algemene bijstand namelijk uitgesloten van het inkomensbegrip. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien de individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenste effect kan hebben dat een belanghebbende geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

 

Peiljaar

Het peiljaar is het jaar waarover een belanghebbende verzoekt om een individuele inkomenstoeslag (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de periode waarin de belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft en, gelet op de omstandigheden van die belanghebbende, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. In beginsel dient de toeslag te worden aangevraagd in het jaar waarover de toeslag wordt aangevraagd. Hier mag echter niet te rigide mee om worden gegaan, zie artikel 2 tweede lid.

 

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 3 kalenderjaren voorafgaand aan het peiljaar.

 

Studerend

Met de bepaling ’s Rijks kas bekostigd onderwijs wordt aangesloten bij de sinds enige jaren gehanteerde wettelijke bepaalde doelgroep van studerenden. Deze omvat alle personen die wij in de volksmond ‘studerenden’ noemen. Wanneer de groep slechts beperkt zou worden tot studerenden met studiefinanciering of WTOS-toelage zouden ook studerenden die hun studiefinancieringsjaren verbruikt hebben recht kunnen krijgen op een individuele inkomenstoeslag. Dat is ongewenst. Studerenden hebben zicht op inkomensverbetering en daarmee geen recht op de individuele inkomenstoeslag. Zie verder de toelichting bij artikel 5.

 

Artikel 2. Indienen verzoek

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid PW dusdanig gewijzigd dat een belanghebbende een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend.

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening wat onder verzoek moet worden verstaan. In beginsel wordt een verzoek gedaan middels een door het college beschikbaar gesteld formulier.

Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag die wordt ondertekend door de aanvrager en tenminste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd. De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

 

Uitvoeringskosten

Omwille van de uitvoeringskosten is naast de ‘normale’ aanvraag ook de mogelijkheid geboden om een wilsuiting te verkrijgen door middel van het toepassen van de zogenaamde ‘negatieve optie’.

Met de negatieve optie krijgen de potentieel rechthebbenden een brief waarin is aangegeven dat de gemeente het voornemen heeft een individuele inkomenstoeslag te verstrekken.

 

In deze brief wordt aangegeven dat wanneer de belanghebbende de individuele inkomenstoeslag niet wenst te ontvangen hij in verzet moet komen. Komt de belanghebbende niet in verzet is er sprake van een wilsuiting. Die wilsuiting wordt gezien als een ‘verzoek’.

 

Datum verzoek

De aanvraag kan in beginsel geen betrekking hebben op het jaar voor het kalenderjaar waarin een belanghebbende zich heeft gemeld met het verzoek om een individuele inkomenstoeslag, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit de Participatiewet en de constante jurisprudentie. Hier kan echter niet te rigide mee worden omgegaan, vandaar dat gekozen wordt voor een redelijke indieningstermijn van 3 maanden. Dit houdt bijvoorbeeld in dat een verzoek over het peiljaar 2017 gedurende het gehele jaar 2017 en de eerste drie maanden van 2018 kan worden ingediend.

 

Artikel 3. Recht op een individuele inkomenstoeslag

De criteria die in het eerste lid, in de onderdelen a tot en met d staan genoemd, zijn de criteria die ook in artikel 36 PW zijn benoemd.

Uit onderdeel d vloeit voort dat er naast de vaste criteria ook een individuele toets plaatsvindt. Het college moet beoordelen of er, gelet op de individuele omstandigheden van de persoon, uitzicht is op inkomensverbetering. Daarbij moet het college op grond van de wet in ieder geval betrekken:

  • -

    a. de krachten en bekwaamheden van de persoon; en

  • -

    b. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

 

Als een van de criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een toeslag, is in artikel 2, eerste lid onder andere opgenomen dat de indiener van het verzoek op de datum van ontvangst van het verzoek Weert als woonplaats heeft.

 

Aangezien het hier een toetsing van de individuele omstandigheden betreft, worden geen vaste doelgroepen benoemd in de verordening die wel of niet in aanmerking kunnen komen voor de toeslag. In het tweede lid is - niet limitatief - aangegeven wat het college kan of zou kunnen betrekken bij de afweging of, gelet op de individuele omstandigheden, er geen uitzicht is op inkomensverbetering.

 

In het tweede lid, onder b, is aangegeven dat een opgelegde maatregel kan worden betrokken bij de beoordeling van de inspanningen die een persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Het betreft een maatregel in verband het niet nakomen van de arbeidsverplichting, opgelegd door het UWV, Svb of het college. Wat onder arbeidsverplichting wordt verstaan is opgenomen in 1 lid 2 onder a van deze verordening.

 

Het college is bevoegd ook in andere situaties waarbij mensen in onvoldoende mate getracht hebben om tot inkomensverbetering te komen, dan wel verwijtbaar hebben nagelaten om belemmeringen die aan de weg staan tot inkomensverbetering weg te nemen of aan te pakken, de individuele inkomenstoeslag niet toe te kennen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het door eigen toedoen vroegtijdig beëindigen van een schuldhulpverleningstraject.

 

Artikel 4. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

 

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan het peiljaar, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening en betreft de 3 kalenderjaren voorafgaand aan het peiljaar.

 

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor de bepaling van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt de kostendelersnorm, zoals opgenomen in artikel 22a PW, buiten toepassing gelaten.

 

Artikel 5. Uitsluitingsgrond

Voor studenten of personen die gedurende de referteperiode studerend waren geldt dat zij per definitie zicht op inkomensverbetering hebben. Uit de parlementaire stukken blijkt de wetgever deze groep te willen uitzonderen. Omwille van de duidelijkheid is deze groep dan ook uitgesloten van het recht op de individuele inkomenstoeslag.

 

Artikel 6. gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de datum van het verzoek als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet.

 

Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

 

Voor de toepassing van deze beoordeling wordt gekeken naar de gezinssituatie op de datum van het verzoek. Dit om te voorkomen dat verzoekers geconfronteerd worden met een afwijzing van een individuele inkomenstoeslag als gevolg van gedrag van een (al dan niet overleden) ex-partner tijdens de referteperiode.

 

Artikel 7. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

 

Gehuwden

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand.

Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Daarbij moet rekening gehouden worden met de toepassing van artikel 32, derde en vierde lid van de Participatiewet.

 

Indexering

In het vierde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Ten tijde van het schrijven van deze verordening is uitgegaan van de tot 2017 (op basis van de vorige verordening) geïndexeerde bedragen. Vandaar dat in het eerste lid de bedragen van 2017 zijn opgenomen en in het vierde lid wordt aangegeven dat indexering moet plaatsvinden ten opzichte van de bedragen van 2017. Dit zorgt ervoor dat per 1 januari 2018 de geïndexeerde bedragen gebruikt kunnen worden zonder dat de verordening opnieuw moet worden aangepast.

 

Artikel 8. Nadere regels en beleidsregels

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 9. Hardheidsclausule

De individuele inkomenstoeslag is onderworpen aan het individualiseringsbeginsel van de PW. Omwille van de duidelijkheid wordt met dit artikel aangegeven dat het college de opdracht heeft om te beoordelen of er redenen zijn om af te wijken van de algemene regel. Indien daar redenen toe zijn kan uitsluitend ten gunste van de verzoeker worden afgeweken. Dit is een bevoegdheid van het college.

 

Artikel 10. Intrekken oude verordening en overgangsbepaling

Met dit artikel wordt voorzien in een overgangsbepaling voor de situatie waarin een persoon een verzoek voor een individuele inkomenstoeslag heeft ingediend waarop op de datum van inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist. In die situatie wordt beslist met inachtneming van deze verordening. Deze overgangsbepaling is gerechtvaardigd, omdat het bij verordening aanwijzen van een categoriale doelgroep, waardoor iedereen die niet tot de aangewezen doelgroep behoort, wordt uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag, strijdig is met het in artikel 36, eerste lid van de PW door de wetgever geformuleerde uitgangspunt van individueel maatwerk. In dat opzicht kan de huidige verordening als ‘begunstigend’ aangemerkt worden. Er is verder geen ander kader is om op deze aanvragen te beslissen, dan de verordening.

 

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Naar boven