Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2017 gemeente Zeist

 

BEGRIPPENLIJST

 

Hieronder worden een aantal begrippen nader uitgelegd om verwarring te voorkomen.

 

Hulpvraag

 

Ondersteuningsvraag of hulpvraag

Vraag van een inwoner om hulp bij een probleem of situatie. Ondersteuningsvragen van volwassen inwoners worden door het Sociaal Team opgepakt. Ondersteuningsvragen van of rondom jeugdigen komen bij het CJG terecht.

Behandelplan

Behandelplan van de arts of verzorgende van de inwoner.

Persoonlijk plan

Een plan dat de inwoner zelf kan opstellen. In het persoonlijk plan beschrijft de inwoner welke ondersteuning hij of zij nodig denkt te hebben om deel te nemen aan de samenleving en/of om zo zelfstandig mogelijk te wonen. Ook kan in het plan benoemd worden wie of wat hiervoor ingeschakeld kan worden. Het persoonlijk plan biedt een leidraad en een stevig houvast voor het keukentafelgesprek.

Plan van Aanpak (PvA)

Plan op basis van het gesprek met de inwoner. In het plan beschrijft de medewerker van het Sociaal Team welke afspraken er met de inwoner gemaakt zijn.

Maatwerkvoorziening

 

Aanvraag

Aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Maatwerkvoorziening

Een voorziening die de gemeente voor de inwoner inzet en betaalt.

Beschikking

Brief van de gemeente waarin staat of een inwoner een maatwerkvoorziening krijgt en zo ja, waar deze voorziening uit bestaat.

Zorgplan

Plan van een aanbeider van een maatwerkvoorziening over hoe de zorg wordt geleverd.

 

INLEIDING: ONZE UITGANGSPUNTEN

 

Een deel van onze inwoners heeft wel eens een helpende hand nodig. Bijvoorbeeld om thuis de boel draaiende te houden. Of om actief aan het dagelijks leven deel te kunnen blijven nemen. De gemeente Zeist biedt die helpende hand, zodat Zeistenaren zo lang mogelijk en zo zelfstandig mogelijk kunnen blijven meedoen in de samenleving. Het streven is dat mensen zélf de regie over hun leven houden. De gemeente biedt hulp op maat, passend bij de mogelijkheden van een persoon en zijn omgeving.

 

Deze gemeentelijke taak is vastgelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

 

De basis voor hoe we deze belangrijke taak willen uitvoeren, ligt vast in de Brede Sociale Visie en de transformatiedoelen.

 

De Brede Sociale Visie kent zes uitgangspunten:

  • 1.

    In Zeist geloven we in de eigen kracht van mensen en hun omgeving.

  • 2.

    In Zeist laten we de regie bij mensen zelf.

  • 3.

    In Zeist verwachten we dat mensen deelnemen aan het maatschappelijk leven.

  • 4.

    In Zeist zorgen we voor mensen in kwetsbare situaties.

  • 5.

    In Zeist hechten we waarde aan maatwerk.

  • 6.

    In Zeist zorgen we met elkaar.

     

De transformatie in het sociaal domein hebben we gericht op deze vier doelstellingen:

  • 1.

    Inwoners van Zeist voelen zich verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun eigen leven en zij maken daarin zelf keuzes.

  • 2.

    Inwoners voelen zich voldoende in contact met mensen om hen heen en doen mee aan het dagelijks leven.

  • 3.

    Inwoners met een ondersteuningsvraag vinden zelf hun oplossingen, met hulp van de mensen om hen heen of met een vrijwilliger die tijdelijk meehelpt.

  • 4.

    Professionele hulp op maat is beschikbaar op het moment dat dit nodig is.

     

Beleidsregels geven richting

Voor de uitvoering van onze taken op het gebied van de Wmo heeft de gemeenteraad verordeningen vastgesteld: de “Verordening maatschappelijke ondersteuning Zeist 2015” en het “Besluit maatschappelijke ondersteuning Zeist 2015”. Deze verordeningen zijn vertaald naar praktische regels voor de uitvoering van de Wmo: dat zijn de zogeheten ‘beleidsregels’ die in dit beleidsstuk worden gepresenteerd. Beleidsregels zijn regels die aangeven hoe het college van B&W omgaat met haar bevoegdheden rond de uitvoering van de Wmo. Het college handelt in principe volgens deze beleidsregels, behalve in bijzondere omstandigheden. Ook hier geldt dus maatwerk.

Beleidsregels zijn geen regels die in alle gevallen moeten worden toegepast, maar geven aan wat in de meeste gevallen gebruikelijk is.

Regels doorontwikkelen in de praktijk

De gemeentelijke Wmo-taak is een relatief nieuwe taak, en de uitvoering is nog in ontwikkeling. Het kan daarom nodig zijn dat we de beleidsregels moeten aanpassen op basis van de ervaringen die we in de praktijk opdoen.

 

Bij die doorontwikkeling van beleidsregels kijken we speciaal naar:

  • Hoe kunnen een we een goede basis van wonen en leven bieden aan alle Zeistenaren?

  • Hoe krijgen we mensen met een hulpvraag tijdig in beeld, voordat de problemen verergeren (preventie)?

  • Hebben we voldoende oog voor kwetsbare inwoners?

Uitgangspunten bij het nemen van Wmo-beslissingen

Als we beslissingen nemen in het kader van de Wmo, zijn de uitgangspunten van de Brede Sociale Visie en de transformatiedoelstellingen leidend (zie hierboven). Om tot oplossingen op maat te kunnen komen, laten we ons niet onnodig weerhouden door beleid, regels en systemen: we maken een afweging met gezond verstand. We toetsen een oplossing daarbij aan drie vragen:

  • Mag het? We kijken kritisch naar onze regels en richtlijnen.

  • Wat is het rendement van deze oplossing voor de samenleving in zijn geheel (en niet alleen voor de gemeentelijke budgetten)?

  • Is de inwoner zelf voldoende betrokken bij (en onderdeel van) de oplossing? Belangrijk is ook dat inwoners met goede ideeën, ruimte krijgen.

Een vraaggerichte aanpak

We stellen de behoeften, wensen en individuele situatie van de inwoner centraal. Dit komt ook terug in de methode van Sociale NetwerkVersterking (SNV): de methodiek volgens welke het Sociaal Team (en het CJG) werken. Binnen SNV bepaalt de inwoner (en zijn of haar omgeving) zelf hoe een probleem wordt opgelost. Ook is die inwoner zelf verantwoordelijk is voor het slagen van de uit te voeren acties. Oplossingen sluiten daardoor beter aan bij werkelijke vraag. Bovendien wordt de afhankelijkheid van professionals verminderd.

 

Het Sociaal Team bespreekt met degene die een beroep doet op ondersteuning of zorg, wat hij/zij samen met zijn/haar sociale netwerk (zoals familie, vrienden, buren of vrijwilligers) kan doen of regelen. De medewerker van het Sociaal Team en de inwoner onderzoeken samen wat die inwoner kan doen om zijn zelfredzaamheid en deelname in de samenleving kan handhaven of verbeteren. Ook wordt er gekeken naar de mogelijkheden om hierbij vrijwilligers in te zetten. Daarnaast bespreekt het Sociaal Team welke (betaalde) professionele hulp aanvullend nodig is, hetzij via een algemene voorziening, hetzij via een maatwerkvoorziening. Of mogelijk is er een nieuwe oplossing die buiten de gebaande paden ligt.

 

Voor inwoners levert hulp via het eigen netwerk een meer duurzame oplossing op dan kiezen voor hulp door professionals. Betrokkenheid en zorg voor elkaar vanuit de samenleving is dan uiteraard een belangrijke succesfactor. Mensen lossen zelf op, mensen helpen elkaar, en versterken hun netwerk. Om dit mogelijk te kunnen maken moeten gemeenten naast de inwoners gaan staan 1 .

Leeswijzer

In deze beleidsregels staat beschreven hoe inwoners toegang hebben tot Wmo-maatwerkvoorzieningen. Ook beschrijft dit document hoe de gemeente in zijn algemeenheid omgaat met aanvragen voor Wmo-maatwerkvoorzieningen, dus welke toekennings- en afwijzingsgronden er zijn.

 

In hoofdstuk 1 staat beschreven hoe het proces om (al dan niet) tot een maatwerkvoorziening te komen, verloopt. Dit hoofdstuk besteedt onder andere aandacht aan de mogelijkheden van de inwoner om betrokken te zijn binnen het proces en het eigen verhaal te vertellen. Ook benoemt het hoofdstuk zaken zoals cliëntondersteuning, kwaliteit en doorlooptijden.

 

In hoofdstuk 2 staan een aantal algemene criteria genoemd, waar inwoners aan moeten voldoen als ze in aanmerking willen komen voor een maatwerkvoorziening.

 

In de hoofstukken 3 tot en met 10 worden de verschillende soorten maatwerkvoorzieningen besproken. Ieder hoofdstuk begint met een beschrijving van de problematiek waarvoor de betreffende voorzieningen bedoeld zijn. Vervolgens komt het afwegingskader aan de orde en daarna de verschillende maatwerkvoorzieningen.

 

In hoofdstuk 11 gaat over de wijze van verstrekken en hoofdstuk 12 over de eigen bijdrage die de inwoner voor de meeste maatwerkvoorzieningen betaalt. Als laatste zijn er nog 2 bijlagen opgenomen.

1 EEN ZORGVULDIG PROCES

 

Inwoners die zich met een hulpvraag melden bij de gemeente Zeist, komen terecht bij het Sociaal Team. De inwoner die zich met een hulpvraag meldt, heeft recht op een zorgvuldig proces om tot passend maatwerk te komen. De specifieke situatie en de eigen kracht van de inwoner staan hierbij centraal. In dit hoofdstuk staan de beleidsregels die van toepassing zijn op het proces van de behandeling van een hulpvraag.

1.1 Het Sociaal Team

 

1.1.1 De kracht van het Sociaal Team

Om een zorgvuldig proces mogelijk te maken, heeft het Sociaal Team diverse expertises, kenmerken en middelen ter beschikking. Als een inwoner een afspraak maakt met het Sociaal Team, dan krijgt hij of zij een ontvangstbevestigingsbrief met de belangrijkste informatie over het Sociaal Team, het gesprek en cliëntondersteuning.

 

Kennis van zaken en contacten

  • Binnen het Sociaal Team werken consulenten met specialistische kennis van bijvoorbeeld de Wmo, GGZ, maatschappelijk werk, welzijn, ouderen, verslaving etc.

  • De consulenten hebben kennis van de sociale kaart op wijkniveau.

  • De consulenten hebben kennis van relevante wetgeving en beschikbare zorg.

  • De consulenten hebben ontacten met diverse spelers binnen het sociaal domein, zoals huisartsen, hulpverleners, politie, woningbouwverenigingen, vrijwilligersorganisaties, sociale dienst etc.

  • De consulenten hebben de mogelijkheid om advies van een expert te vragen, bijvoorbeeld van een arts of gedragsdeskundige.

     

Werkwijze en verslaglegging

  • Er is een duidelijk werkprotocol, waarin maximale doorlooptijden zijn vastgelegd.

  • De consulenten van het Sociaal Team kijken breed naar de situatie, de vraag en het netwerk van de cliënt.

  • Er zijn duidelijke afspraken over informatieregistratie. Alleen relevante informatie wordt vastgelegd.

  • Er gelden rivacyprotocollen ter bescherming van de inwoner.

  • Inwoners krijgen het gespreksverslag toegestuurd en kunnen dit aanvullen met hun zienswijze en zo nodig ondertekenen.

     

Contact met en invloed van de inwoner

  • Er is altijd een vaste casushouder, die aanspreekpunt blijft voor de inwoner en controleert of uitgezette acties door derden worden uitgevoerd.

  • Er is onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar. Inwoners kunnen zelf een vertrouwd persoon zoeken die bij de gesprekken aanwezig is. Ook kan het Sociaal Team een cliëntondersteuner voor de inwoner regelen.

  • Inwoners hebben de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen. Dit plan wordt meegenomen in de zoektocht naar passende oplossingen.

  • Inwoners kunnen nadat ze het plan van aanpak hebben ontvangen, een maatwerkvoorziening aanvragen door het plan van aanpak aan de gemeente terug te sturen. Dat kan ook als in het plan een andere oplossing genoemd staat. De inwoner kan dan zelf zijn aanvraag op het plan aanvullen.

     

Outreachend werken

  • Het Sociaal Team heeft de mogelijkheid om naar aanleiding van een signaal uit de samenleving of een mondelinge melding, zelf acties in gang te zetten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om zorg-en-overlastmedlingen die gedaan worden door de politie, woningbouw, Veilig Thuis, et cetera.

1.1.2 Het gesprek

Als een inwoner zich bij de gemeente meldt met een hulpvraag, dan wordt er een afspraak gemaakt voor een gesprek met een medewerker van het Sociaal Team. Het gesprek vindt meestal bij de inwoner thuis plaats, maar het kan ook op het wijkservicepunt of op een andere locatie. Net wat in het betreffende geval het meest praktisch is. Uitgangspunt tijdens het gesprek tussen de medewerker van het Sociaal Team en de inwoner is gelijkwaardigheid, veiligheid en onbevoordeeldheid.

1.1.3 Samen zoeken naar een oplossing

Het Sociaal Team werkt met de werkwijze Sociale Netwerk Versterking (SNV). SNV richt zich op het samenwerken met het sociale netwerk van de inwoner en/of diens gezin. Het doel van SNV is dat de inwoner samen met zijn of haar familie en sociaal netwerk een plan voor de toekomst maakt. De consulent van het Sociaal Team ondersteunt bij het maken van zo’n plan.

 

Het netwerk van de inwoner bestaat uit familieleden, vrienden, buren, collega’s of bijvoorbeeld de trainer van de sportclub. Professionele hulpverleners zijn altijd passanten in het leven van een inwoner. Familie en vrienden zijn (vaak) langer betrokken en staan dichterbij.

 

Een mogelijkheid binnen het SNV is het houden van een meedenkbijeenkomst. De mensen die belangrijk zijn voor de inwoner komen bij elkaar in een meedenkbijeenkomst. Zij krijgen aan het begin van de bijeenkomst alle informatie die nodig is om inzicht te krijgen in de problemen en hulpvragen die er zijn. Samen wordt er een plan met oplossingen voor de toekomst gemaakt. Samen met het netwerk voert de inwoner het plan uit, eventueel samen met professionals die een bijdrage kunnen leveren.

 

Oplossingen die de inwoner en zijn of haar netwerk zelf kunnen bewerkstelligen of regelen, worden “voorliggende oplossingen” genoemd. Bij voorliggende oplossingen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan hulp van huisgenoten of anderen uit het netwerk, hulp van vrijwilligers, deelname aan activiteiten van verenigingen of het welzijnswerk, commerciele diensten of medische behandeling.

 

Als het probleem met voorliggende oplossingen ng niet (voldoende) is opgelost, kan gemeente bijspringen met hulp of hulpmiddelen. Dit heet “maatwerk”.

1.2 Aanvraag van een maatwerkvoorziening

Met een Plan van Aanpak (PvA) dat de medewerker van het Sociaal Team opstelt naar aanleiding van een gesprek, kan de inwoner een aanvraag doen voor een (meestal in het PvA genoemde) maatwerkvoorziening. Ook als in het PvA beschreven wordt dat de maatwerkvoorziening niet nodig is, kan de inwoner er voor kiezen tóch een aanvraag in te dienen. De inwoner kan dan zelf een aanvulling op het PvA doen met een argumentatie waarom de aanvraag toch gedaan wordt.

 

Naar aanleiding van de officiële aanvraag neemt een medewerker namens het college een beslissing over de maatwerkvoorziening. In deze beleidsregels staat beschreven om welke redenen diverse voorzieningen toegekend of afgewezen kunnen worden. Ook staat beschreven wat de regels zijn voor het persoonsgebonden budget (pgb) en zorg of hulpmiddelen in natura. Bij het persoongebonden budget krijgt de inwoner een geldbedrag om zelf de maatwerkvoorziening van in te kopen. Bij zorg of hulpmiddelen in natura regelt de gemeente de inkoop.

 

Aanvragen die betrekking hebben op beschermd wonen, stuurt de gemeente door aan het college van burgemeester en wethouders van centrumgemeente Utrecht, die deze regeling uitvoert. Dit gebeurt nadat een gesprek tussen de inwoner en professional van het Sociaal Team (in Zeist) heeft plaatsgevonden.

1.2.1 Mogelijke beslissingen op een aanvraag

Naar aanleiding van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening zijn er drie uitkomsten mogelijk, namelijk een toekenning, een gedeeltelijke toekenning of een afwijzing. In alle gevallen moet de medewerker van de gemeente de inwoner goed en volledig informeren over hoe de beslissing tot stand is gekomen en wat de beslissing voor hem of haar betekent.

1.2.2 Kostenbewuste en creatieve oplossingen

De gemeente houdt bij het toekennen van een maatwerkvoorziening rekening met de kosten. Hierbij wordt ook naar de langere termijn gekeken en is er de mogelijkheid om te kiezen voor een creatieve oplossing als de standaardoplossingen niet voldoen.

1.2.3. Terugdraaien besluit en beëindiging

De gemeente kan een beslissing terugdraaien en het de verstrekte maatwerkvoorziening terughalen als blijkt dat er beslist is op basis van (door de inwoner aangeleverde) onjuiste gegevens.

 

De gemeente beëindigt de maatwerkvoorziening als: de inwoner overlijdt, de inwoner verhuist naar buiten de gemeente of naar een Wlz-instelling of als de inwoner geen gebruik meer maakt van de voorziening. Bij overlijden wordt rekening gehouden met achterblijvende huisgenoten. Zij krijgen de gelegenheid om zo nodig een maatwerkvoorziening voor zichzelf aan te vragen. Dit speelt soms bij huishoudelijke ondersteuning. Bij een verhuizing werkt de gemeente er aan mee dat de inwoner zijn/of haar hulpmiddelen kan behouden. Dit door een overnamevoorstel aan de nieuwe gemeente of aan het Zorgkantoor te doen als daarom gevraagd wordt.

1.2.4 Terugvordering

Artikel 15 lid 4, 5 en 6 van de verordening in combinatie met paragraaf 11.2.5. van deze beleidsregels regelen samen het terugvorderen van een geldbedrag dat aan een inwoner is uitbetaald, maar waar hij of zij geen recht meer op heeft. Zo nodig spreekt de gemeente een betalingsregeling met de inwoner af.

1.3 Een goed proces geborgd

Om ervoor te zorgen dat inwoners een goed proces doorlopen en kwalitatief goede maatwerkvoorzieningen krijgen, zijn de volgende zaken geregeld.

1.3.1 Termijnen

Voor het afhandelen van meldingen en aanvragen gelden de volgende termijnen:

  • Melding: Na de melding volgt zo snel mogelijk een gesprek tussen de inwoner en het ST. Voor het gesprek is geen officiële termijn gesteld, maar het ST streeft ernaar om het binnen 10 werkdagen te voeren. Als na zes weken geen onderzoek is gedaan vanuit het Sociaal Team op een melding, dan mag de melder direct een aanvraag voor een Wmo-maatwerkvoorziening indienen. De Wmo-specialist van de gemeente heeft dan nog twee weken de tijd om de aanvraag te behandelen en te beschikken.

  • Verslag: Volgt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vijf werkdagen na afronding van het onderzoek.

  • Beschikking: Binnen twee weken na de aanvraag.

Zie artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 over de termijnen.

1.3.2 Positie van de inwoner

De positie van de inwoner wordt tijdens het gehele proces beschermd doordat hij of zij gebruik kan maken van de volgende mogelijkheden:

  • Het inschakelen van cliëntondersteuning;

  • Het indienen van een klacht bij de gemeente over de procedure of de bejegening;

  • Het indienen van een klacht bij de gemeente over de maatwerkvoorziening die is toegekend;

  • Het indienen van een klacht bij de zorgaanbieder of de aanbieder van het hulpmiddel;

  • Het indienen van een (schriftelijk) verzoek aan de ombudsman om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de gemeente zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen;

  • Het indienen van bezwaar tegen een beslissing van de gemeente over het al dan niet inzetten van een maatwerkvoorziening;

  • Medezeggenschap bij de organisatie waarvan de inwoner hulp krijgt. De gemeente heeft aanbieders van diensten, zoals huishoudelijke hulp en begeleiding, verplicht om een regeling vast te stellen voor de medezeggenschap van hun inwoners over voorgenomen besluiten.

1.3.3 Kwaliteit

De kwaliteit van de dienstverlening van het Sociaal Team en van de eventueel ingezette maatwerkvoorzieningen wordt geborgd door:

  • Opleidingseisen en aanvullende eisen voor medewerkers van het Sociaal Team en de gemeente die Wmo-werkzaamheden doen. Denk hierbij aan een verklaring omtrent het gedrag en een integriteitsverklaring.

  • Kwaliteitscontrole op de verslaglegging, brieven en beschikkingen;

  • Jaarlijks cliëntervaringsonderzoek;

  • Kwaliteitsafspraken met aanbieders van diensten en hulpmiddelen;

  • Periodiek overleg met de grote aanbieders van diensten en hulpmiddelen;

  • Toezicht op aanbieders van diensten en producten door een externe partij (GGD Midden Nederland);

  • Regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder;

  • Privacyprotocol en meldingsplicht bij datalekken.

2 ALGEMENE CRITERIA

 

Vanaf hier richten deze beleidsregels zich op de aanvragen voor maatwerkvoorzieningen. We gaan ervan uit dat de inwoner samen met de medewerker van het Sociaal Team voorliggende oplossingen heeft besproken en onderzocht.

 

Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening, moet een inwoner (of de betreffende voorziening) aan een aantal basisvereisten voldoen.

2.1 Hoofdverblijf in de gemeente Zeist

De gemeente Zeist neemt alleen aanvragen in behandeling van inwoners van de gemeente Zeist. Dat betekent dat de aanvrager zijn hoofdverblijf in de gemeente Zeist moet hebben. Het hoofdverblijf is een verblijfplaats die voor permanente bewoning geschikt is en die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats bevat in ieder geval een keuken, een toilet, een wasgelegenheid en een slaapgelegenheid.

2.2 Meewerken aan het onderzoek

Om de gemeente de gelegenheid te geven om tot een goede afweging te komen, moet de inwoner de gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan de gemeente verschaffen.

Artikel 9 van de Verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent, de gemeente de aanvraag mag afwijzen op grond van de onmogelijkheid om voldoende onderzoek te doen.

 

Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden door een medisch adviseur (arts) met toestemming van de aanvrager.

2.3 Voor de aanvraag aangeschaft

Als iemand een voorziening aanschaft voordat hij een aanvraag doet bij de gemeente, dan stelt hij de gemeente voor een voldongen feit. De gemeente kan dan meestal de situatie voorafgaand aan de aanpassing niet goed meer beoordelen en heeft geen invloed meer op de aanschaf van de voorziening. Dit kan een reden zijn om de aanvraag af te wijzen.

2.4 Langdurig noodzakelijk

De gemeente zal, als een maatwerkvoorziening niet langdurig noodzakelijk is, goed kijken naar voorliggende mogelijkheden. Hierbij kan gedacht worden aan het huren van hulpmiddelen. Is er echt geen andere oplossing, dan kan de gemeente alsnog beslissen om een maatwerkvoorziening in te zetten.

2.5 Op het individu gericht

Binnen de Wmo gaat het in principe om individuele hulpvragen. Individuele oplossingen en eventueel individuele maatwerkvoorzieningen zijn het uitgangspunt. Het is echter wel mogelijk om, als dat praktisch gezien de meest passende oplossing is, om een voorziening te treffen waar meerdere mensen gebruik van kunnen maken. Dit heet een algemene voorziening.

2.6 Gangbare afschrijvingstermijn

Als een inwoner een aanvraag doet voor vervanging van een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel, dan zal de gemeente altijd eerst laten onderzoeken of het oude hulpmiddel niet afgeschreven is. Gangbare afschrijvingstermijnen zijn:

  • Sportrolstoelen en –hulpmiddelen 3 jaar

  • Vervoersmiddelen 7 jaar

  • Roerende woonvoorzieningen 7 jaar

  • Onroerende woonvoorzieningen 10 jaar

  • Autoaanpassingen 10 jaar

Zie voor afschrijving en afschrijvingstermijnen ook paragraaf 7.2.8.

 

Als de gemeente een pgb verstrekt, dan wordt het pgb berekend op basis van de gangbare afschrijvingstermijn. De gemeente verwacht van de inwoner dat hij met het pgb een hulpmiddel koopt dat de hele afschrijvingstermijn meegaat of meerdere hulpmiddelen die samen de hele afschrijvingstermijn meegaan.

 

De gemeente kan besluiten om de reparatie van een hulpmiddel in rekening bij de inwoner te brengen als er sprake is van onzorgvuldig gebruik of misbruik. In een dergelijk geval wordt de inwoner van dit voornemen in kennis gesteld en krijgt hij de gelegenheid om het eigen verhaal te doen.

 

De gemeente heeft alleen zorgplicht voor voorzieningen binnen Nederland. Voor het meenemen van voorzieningen naar het buitenland is de gebruiker zelf verantwoordelijk.

3 HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN

3.1 Wat verstaan we hieronder?

Onder het voeren van een huishouden verstaan we:

  • Het schoonmaken van het huis, zodat het schoon en leefbaar is;

    • Zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, dweilen, toilet en badkamer reinigen, keuken reinigen, ramen wassen binnenzijde, bed verschonen en (zwaar) afval opruimen.

    • Licht huishoudelijk werk: opruimen, stof afnemen, afwas, planten water geven en bed opmaken;

  • Het doen van de boodschappen: het inkopen van voedsel en schoonmaakmiddelen en het bijhouden van voorraden;

  • Het klaarmaken van het eten: warme maaltijden en broodmaaltijden;

  • Het doen van de was: wassen, drogen, strijken en opvouwen en opbergen van kleding en linnengoed;

  • De organisatie van het huishouden;

  • Anderen in huis helpen met de zelfverzorging.

     

Het gaat om alle activiteiten in en om het huis, exclusief de tuin en het lappen van de ramen aan de buitenkant, maar inclusief balkon en berging. Uitgegaan wordt van een woning op het niveau van sociale woningbouw. Alleen de dagelijks in gebruik zijnde ruimtes worden schoon gehouden.

3.2 Afwegingskader

In hoofdstuk 1 van deze beleidsregels is benoemd dat er in eerste instantie gezocht; naar eigen oplossingen van de inwoner en diens omgeving. Als het probleem van de inwoner ligt op het gebied van het huishouden, kan hierbij gedacht worden aan: een glazenwasser, een boodschappenservice, een vrijwilliger voor de boodschappen, maaltijdvoorziening, kant-en-klare maaltijden, een was- en strijkservice, aanschaf van een droogtrommel, een tuinman of een hondenuitlaatservice.

 

Bij het beoordelen of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn situatie, ook in financieel opzicht. Particulieren kunnen door de Regeling dienstverlening aan huis (Belastingdienst) gemakkelijk iemand inhuren voor klussen in en om het huis. Zij hoeven voor deze huishoudelijke hulp geen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen af te dragen.

 

Gebruikelijke zorg, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, ziet de gemeente als voorliggend. Het principe “gebruikelijke zorg” is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek. Bij gebruikelijke zorg houdt de gemeente rekening met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen wordt een andere bijdrage verwacht dan van volwassenen.

 

Uitgangspunt bij gebruikelijke zorg is dat volwassen personen naast een baan een huishouden kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke structurele afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten, kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij de indicatie houdt de gemeente geen rekening met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijke werk niet willen doen, of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp worden geboden bij het aanleren van huishoudelijke taken.

 

In de overweging wordt ook meegenomen of er sprake is van mantelzorg. Mantelzorg is niet afdwingbaar, maar als er taken zijn die door een mantelzorger worden overgenomen, dan hoeven die natuurlijk niet door een hulp worden overgenomen. Als er sprake is van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

3.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal de gemeente een Wmo-maatwerkvoorziening inzetten. Dit kan bestaan uit:

  • Huishoudelijke Ondersteuning (HO) in natura

  • Huishoudelijke Hulp (HH) in pgb-vorm

De inwoner kiest in principe zelf in welke vorm hij of zij de ondersteuning of hulp ontvangt.

3.3.1 Huishoudelijke Ondersteuning (HO)

Huishoudelijke Ondersteuning is een resultaatgerichte maatwerkvoorziening. Dat betekent dat de gemeente niet een vast aantal uren hulp toekent, maar dat de inwoner recht heeft op een resultaat: een schoon en leefbaar huis.

 

De maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning is gekoppeld aan het resultaat “schoon en leefbaar huis”. Dit houdt in dat de woning functioneel en schoon moet zijn volgens algemeen gebruikelijk hygiënische maatstaven. Zo moet een inwoner gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, slaapvertrek, keuken, douche/toilet en gang. Het zware en lichte huishoudelijk werk zijn noodzakelijke activiteiten om tot het resultaat “schoon en leefbaar huis” te komen. Deze activiteiten kunnen via de Wmo gecompenseerd worden.

 

Ook boodschappen doen, maaltijden verzorgen, was en strijkverzorging en ramen wassen (buitenzijde) vallen in principe binnen dit resultaat. Echter voor deze activiteiten zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar. Daarom zet de gemeente voor deze activiteiten alleen in uitzonderlijke situaties hulp in.

 

De zorgaanbieder maakt met de inwoner concrete afspraken over het te bereiken resultaat en weegt het volgende mee:

  • Wat de inwoner belangrijk vindt in het huishouden en welke concrete acties/taken daarbij horen in relatie tot wat algemeen gebuikelijk wordt gevonden;

  • Wat de inwoner zelf kan en wat kunnen familie, vrienden of buren doen;

  • Wat de hulp van de inwoner overneemt omdat de inwoner of zijn netwerk dat aantoonbaar niet of onvoldoende kan/kunnen.

Zo ontstaat er een persoonlijk zorgplan, waarbij de eigen mogelijkheden van de inwoner en die van zijn omgeving optimaal ingezet worden. Het zorgplan wordt aan de gemeente toegestuurd voor akkoord.

 

Is er alleen hulp nodig bij het schoonmaken, dan wordt het product HO (Huishoudelijke Ondersteuning) ingezet. Is er ook sprake van een regieprobleem, dan wordt er HO+ ingezet. Hiervoor krijgt de aanbieder een hoger tarief. De gemeente verstrekt HO en HO+ maximaal voor een periode van vijf jaar.

 

Het product HO kent een bandbreedte van 0 tot 3,5 uur. HO+ heeft een bandbreedte van 0 tot 4,5 uur. Heeft een inwoner voor de HO-taken of HO+-taken meer nodig dan respectievelijk 3,5 en 4,5 uur hulp, dan kan de gemeente ervoor kiezen om een indicatie in uren af te geven. Bijvoorbeeld in het geval van een groot huishouden en veel extra taken binnen het zware huishoudelijke werk, kan hiervan sprake zijn.

3.3.2 Hulp bij het Huishouden (pgb)

Voor de inwoners die hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) willen, is er Hulp bij het Huishouden. Dit wordt in uren berekend. De tarieven voor pgb zijn lager dan die voor zorg in natura, omdat er bij pgb’s meestal minder overheadkosten zijn.

 

Bij het verstrekken van Hulp bij het Huishouden wordt een norm aangehouden (bijlage 1). Deze systematiek bestaat uit normtijden (in minuten) voor de verschillende over te nemen taken voor verschillende soorten huishoudens. Binnen huishoudelijke hulp in PGB-vorm bestaan ook 2 niveaus: HH1 voor alleen schoonmaakwerk en HH2 voor als er ook regieproblemen zijn. Voor HH2 geldt een hoger pgb. Huishoudelijke Hulp in pgb-vorm wordt maximaal voor een periode van drie jaar verstrekt.

3.3.3 Bijzondere situaties

In situaties waarin er sprake is van een ontregeld huishouden, er psychosociale begeleiding bij het huishouden nodig is, er geobserveerd moet worden en/of advies, instructie en voorlichting gegeven moet worden, kan er in overleg met de zorgaanbieder een maatwerkarrangement worden toegekend. Dit kan bestaan uit een combinatie van huishoudelijke hulp en begeleiding.

4 BEGELEIDING

4.1 Wat verstaan we hieronder?

Begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de inwoner. Begeleiding is bedoeld voor mensen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zich zouden verwaarlozen. Begeleiding kan individueel of in groepsverband worden gegeven.

 

Begeleiding kan nodig zijn voor inwoners met matige tot zware beperkingen op één of meer van de volgende vijf terreinen:

  • Sociale redzaamheid: zich begrijpelijk maken, een gesprek voeren, lezen, schrijven en rekenen, een communicatiehulpmiddel gebruiken, dagelijkse bezigheden en routine regelen, problemen oplossen, besluiten nemen, taken initiëren en uitvoeren, geld beheren en de administratie doen;

  • Bewegen en verplaatsen: lichaamspositie handhaven en veranderen, Grove en fijne hand- en armbewegingen maken, voorwerpen optillen, Gecoördineerde bewegingen maken met benen en voeten, voortbewegen binnenshuis en korte afstanden lopen, de trap gebruiken en het zich buitenshuis verplaatsen met het OV of een eigen vervoermiddel;

  • Probleemgedrag: destructief gedrag, dwangmatig gedrag, agressief gedrag, manipulatief gedrag, zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag en grensoverschrijdend seksueel gedrag;

  • Psychisch en/of cognitief functioneren: concentratie, geheugen, denken en de perceptie van de omgeving.

  • Geheugen- en oriëntatiestoornissen: Oriëntatie in persoon, in ruimte, in tijd en naar plaats.

     

Begeleiding kan zich richten op 6 prestatiegebieden: opbouwen van het sociaal netwerk, thuisadministratie, arbeidsparticipatie/dagbesteding, zelfzorg, persoonlijk functioneren en mantelzorg

4.2 Afwegingskader

Onderzocht wordt of de problematiek met een voorliggende oplossing of voorziening opgelost of verminderd kan worden. Naast hulp vanuit het eigen netwerk of vrijwilligers kan er ook gedacht worden aan:

  • de Jeugdwet voor kinderen en jongeren onder de 18;

  • reclassering voor sommige inwoners die met justitie in aanmerking zijn geweest;

  • behandeling en training, bijvoorbeeld door een psychiater, ergotherapeut, va therapeut, gedragswetenschapper;

  • ondersteuning bij werk en school via de Wajong en de Wia;

  • hulp via de aanvullende zorgverzekeraar, zoals Handen-in-huis;

  • huishoudelijke hulp, als zijnde een goedkopere oplossing voor bepaalde problematiek;

  • alarmering.

     

Bemoeizorg is een intensieve vorm van sociaal-psychiatrische hulpverlening voor mensen die maatschappelijk in de problemen komen. Het gaat om de ongevraagde bemoeienis van mensen met ernstige, vaak geestelijke, problematiek die hulp niet willen accepteren of daar niet om vragen. Doel is om (overlastgevende) zorgmijders te begeleiden naar de reguliere hulpverlening. Bemoeizorg is een onderdeel van de (O)GGZ in het kader van de Wmo/GGZ. Het bestaat onder meer uit het bereiken van zorgmijders, het contact leggen met deze doelgroep, zorgcoördinatie en praktische ondersteuning. Taak van de gemeente is onder meer zorgen voor een goede afstemming tussen de verschillende instanties.

4.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

 

4.3.1 Keuze individuele begeleiding of groepsbegeleiding

Met betrekking tot de begeleiding maakt de gemeente onderscheid tussen begeleiding individueel en begeleiding groep. Of de inwoner is aangewezen op individuele begeleiding of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd.

 

Groepsbegeleiding

Groepsbegeleiding kan de volgende doelen hebben:

  • Het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk) of school te vervangen;

  • Het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van da structurering dan arbeid of school (denk aan 65-plussers) en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren.

     

Bij groepsbegeleiding kan zo nodig ook vervoer geïndiceerd worden naar de locatie waar de begeleiding plaatsvindt.

 

Individuele begeleiding

Individuele begeleiding heeft als doel het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de inwoner in kwestie, zodat hij of zij zelfstandig kan blijven wonen. Individuele begeleiding is maatwerk en kan bestaan uit het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het helpen structureren van de dag.

4.3.2 Onderscheid reguliere en gespecialiseerde begeleiding

Groepsbegeleiding en individuele begeleiding richten zich op:

  • Het aanbrengen of behouden van regie en structuur (coachen en stimuleren);

  • Het aanleren of behouden van vaardigheden in het dagelijks leven (meehelpen);

  • Het ondersteunen van de mantelzorger (overnemen);

  • Het stabiliseren van een ernstig ontregelde thuissituatie (regisseren en samen aan de slag).

Voor bepaalde groepen inwoners is er echter een bepaald specialisme nodig. Bijvoorbeeld omdat er sprake is van een zeer specifiek of zwaar ziektebeeld.

 

Gespecialiseerde begeleiding groep is bedoeld voor:

  • Inwoners voor wie, vanwege hun beperking, de bouwsteen dagbesteding regulier niet toereikend is. Er is sprake van meervoudige en/of complexe ondersteuningsvraag. Er is sprake van een instabiele situatie waarbij ondersteuning gericht is op het waar mogelijk ontwikkelen van vaardigheden, en of verkrijgen van stabiliteit. Waar mogelijk worden de inwoners in de gelegenheid gesteld een maatschappelijke bijdrage te leveren. Behandeling en Wlz worden meegewogen als voorliggend.

  • Inwoners die niet zelfredzaam zijn en voor wie de dagbesteding gericht is op activering. Hierbij is veelal sprake van meervoudige en/of complexe problematiek zoals:

    • tekortschietende zelfregie en/of inzicht in de problematiek;

    • gedragsproblemen;

    • ernstige problemen t.a.v. het psychisch en/of cognitief functioneren;

    • oriëntatiestoornissen;

    • gedragsproblematiek, waardoor er risico bestaat voor de veiligheid van de inwoner en/of anderen.

  • Inwoners die niet in staat zijn om (beschut) te werken of een andere dagbesteding gericht op participatie te ondernemen;

  • Inwoners met bijkomende problematiek, zoals:

    • crimineel gedrag, reclassering;

    • verslavingsproblematiek.

Bovengenoemde factoren vragen om de directe aanwezigheid van een professional die een intensieve (meer 1 op 1) en specialistische vorm van begeleiding biedt veelal in een beschutte omgeving.

 

Gespecialiseerde begeleiding individueel is bedoeld voor:

  • Inwoners die niet zelfredzaam zijn en waarbij sprake is van ernstig tekortschietende zelfregie, sociaal-emotionele problematiek, integratie en participatie. Er is sprake is van complexe en/of meervoudige problematiek wat vraagt om intensieve begeleiding.

  • De gespecialiseerde begeleiding richt zich op:

    • tekortschietende zelfregie en/of inzicht in de problematiek;

    • ernstige problemen t.a.v. het psychisch en/of cognitief functioneren;

    • oriëntatiestoornissen;

    • gedragsproblematiek, ook gedragsproblemen waardoor er risico bestaat voor de veiligheid van de inwoner en/of anderen;

    • of plotselinge veranderingen waardoor bovenstaand beeld optreedt.

       

  • Bijkomende problematiek die veelal zorgt voor een ernstige ontregeling of risico in disfunctioneren zoals:

    • crimineel gedrag, reclassering;

    • verslavingsproblematiek;

    • crisissituaties;

    • ernstige verwaarlozing.

       

Bij gespecialiseerde individuele begeleiding kan er ook aandacht zijn voor activerende elementen zoals het regelen van dagelijkse bezigheden, het nemen van besluiten, het plannen en uitvoeren van taken en/of met extra aandacht voor ontwikkeltrajecten op het vlak van wonen, werk, sociaal netwerk. Afschalen van deze vorm van begeleiding naar regulier behoort tot de mogelijkheden.

4.3.3 Afspraken met landelijke aanbieders voor specifieke groepen

Voor sommige vormen van gespecialiseerde dagbesteding en begeleiding geldt dat deze landelijk worden ingekocht. Het betreft dagbesteding en begeleiding voor mensen met een zintuigelijke beperking (visueel of auditief). De toegang tot deze begeleiding gaat hetzelfde als die tot alle andere vormen van begeleiding.

4.3.4 Indicatie van begeleiding

Het aantal uren individuele begeleiding wordt toegekend op basis van:

  • De doelen die bereikt moeten worden op basis van de (medische) situatie van de inwoner;

  • De concrete taken die de begeleider met de inwoner gaat oppakken;

  • De aard van de begeleiding: regulier of gespecialiseerd;

  • Het aantal keer per week dat de begeleider moet komen;

  • Kans op terugval van de inwoner.

     

Het aantal dagdelen groepsbegeleiding wordt toegekend op basis van:

  • De doelen die bereikt moeten worden op basis van de (medische) situatie van de inwoner;

  • De behoefte van de inwoner;

  • De aard van de begeleiding: regulier of gespecialiseerd;

  • De behoefte van de eventuele mantelzorger;

     

Afhankelijk van de prognose geeft de gemeente de begeleiding af voor korte of langere tijd, waarbij het maximum voor zorg in natura vijf jaar is of drie jaar (pgb). De lengte van de indicatie is afhankelijk van de mate waarin de situatie kan veranderen in positieve of negatieve zin.

5 KORTDUREND VERBLIJF

5.1 Wat verstaan we hieronder?

Kortdurend Verblijf omvat het logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, waarbij de inwoner persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding krijgt of kan krijgen. Dit alleen wanneer de client is aangewezen op permanent toezicht.

 

Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren met als doel het overnemen van het permanente toezicht op de inwoner ter ontlasting van de gebruikelijke zorgen of mantelzorger. Het kortdurend verblijf voorkomt dat de betreffende inwoner permanent in een Wlz-instelling opgenomen moet worden.

 

Crisisopname maakt geen onderdeel uit van kortdurend verblijf. Crisisopname is namelijk plotseling nodig, terwijl kortdurend verblijf vooraf ingepland kan worden. Crisisopname maakt sinds 2017 deel uit van de ziektekostenverzekeringswet (Zvw).

5.2 Afwegingskader

Om in aanmerking te komen voor de functie Kortdurend Verblijf moet worden voldaan aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

  • De inwoner heeft een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;

  • De inwoner is gezien de zorgbehoefte aangewezen op zorg met permanent toezicht (toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten op basis van actieve observatie);

  • De inwoner is gedurende maximaal drie etmalen hierop aangewezen;

  • Ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert, is noodzakelijk.

     

Op de functie Kortdurend Verblijf zijn geen wettelijk voorliggende voorzieningen van toepassing. Wel is een aantal niet-wettelijke voorliggende voorzieningen denkbaar:

  • mogelijkheden vanuit de aanvullende ziektekostenverzekering;

  • alarmering;

  • vrijwilligers;

  • handen in huis;

  • logeren bij familie/vrienden (om de mantelzorger te ontlasten);

  • mantelzorgondersteuning.

     

Bij mantelzorg is cliëntsoevereiniteit van toepassing. Het staat de inwoner vrij mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een inwoner niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan de inwoner dat weigeren. Er is dan aanspraak op professionele zorg.

5.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

De gemeente Zeist kent één functie Kortdurend Verblijf. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt in verschillende soorten Kortdurend Verblijf voor verschillende groepen inwoners. Uiteraard kunnen inwoners zelf een keuze maken uit een aantal aanbieders in natura en het pgb, zodat ze een passend logeeradres hebben.

 

Kortdurend Verblijf is geen integraal pakket. De Persoonlijke Verzorging, Verpleging en/of Begeleiding die noodzakelijk is tijdens het Kortdurend Verblijf moet apart geïndiceerd worden. Dit met uitzondering van het toezicht. Tijdens het Kortdurend Verblijf kan geen sprake zijn van Behandeling. Wel kan tijdens Kortdurend Verblijf een aanspraak zijn op Begeleiding groep wanneer de inwoner niet zelfredzaam is bij het invullen van zijn dagstructuur.

 

Kortdurend verblijf wordt afgegeven voor maximaal drie etmalen per week. Het is mogelijk om de etmalen op te sparen, zodat de mantelzorger bijvoorbeeld enkele weken op vakantie kan.

6 HET THUIS ZORGEN VOOR DE KINDEREN

 

Voor kinderen en jongeren tot 23 jaar en de gezinnen waarin zij leven, is het CJG de toegang voor zorg en ondersteuning. Ook als het uiteindelijk om Wmo-voorzieningen voor kinderen of jong volwassenen tot 23 jaar gaat. Het CJG voert dus het gesprek met het kind in kwestie en/of zijn of haar ouders. Desgewenst vraagt de CJG-consulent een consulent van het Sociaal Team om bij het gesprek aan te sluiten. Mocht het uiteindelijk tot een Wmo-aanvraag komen, dan kan het plan van aanpak c.q. gespreksverslag van het CJG daarvoor dienen. De medewerkers van het CJG zullen de aanvraag aan de Wmo overdragen en zo nodig blijven monitoren.

6.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk is geheel gewijd aan het resultaat “het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren”. Hier kunnen problemen bij ontstaan door beperkingen van (één van de) ouders of juist van het kind. Dit kunnen problemen zijn op het gebied van:

  • Opvang;

  • Verzorging;

  • Verplaatsen.

Problemen van kinderen met betrekking tot het wonen worden niet in dit hoofdstuk behandeld, maar in hoofdstuk over woonvoorzieningen.

6.2 Afwegingskader

 

6.2.1 Verantwoordelijkheid van de ouders

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Ook zijn ouders in principe zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van de juiste middelen om hun kind te verzorgen. Hiervoor mogen de nodige investeringen van de ouder(s) worden verwacht.

6.2.2 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen

Wat betreft opvang, beoordeelt de gemeente of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan voorschoolse, tussen schoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders of iemand anders uit het sociaal netwerk, thuiswerken van de gezonde partner et cetera. Ook beoordeelt de gemeente de mogelijkheden van ouderschapsverlof of zorgverlof.

 

Wat betreft hulpmiddelen wordt bekeken of gebruikelijke zaken gemakkelijk omgebouwd kunnen worden tot geschikt voor de betreffende ouder. Een bestaande commode en bedje kunnen bijvoorbeeld eenvoudig opgehoogd worden, zodat de ouder met rugklachten zijn of haar baby beter kan verzorgen. Ook wordt bekeken of door een andere taakverdeling tussen de ouders tot een oplossing gekomen kan worden.

 

Met kleine en grote vragen over de ontwikkeling en opvoeding van hun kind, kunnen ouders terecht bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Het CJG biedt ook toegang tot diverse soorten jeugdhulp: hulp bij de opvoeding, dagbehandeling, jeugdbescherming, jeugdreclassering, geestelijke gezondheidszorg, gesloten jeugdzorg. Over de jeugdhulp zijn een aparte verordening, besluit en apart beleidsregels opgesteld.

6.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, dan kan de gemeente een maatwerkvoorziening inzetten.

6.3.1 Opvang

De gemeente heeft via de Wmo vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een (al dan niet tijdelijke) eigen oplossing te zoeken. De acute problemen worden dus opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

6.3.2 Verzorging

Wat betreft hulpmiddelen voor de verzorging van kinderen, kan onderscheid gemaakt worden tussen hulpmiddelen ten behoeve van de gehandicapte ouder en hulpmiddelen ten behoeve van het gehandicapte kind. Denk bijvoorbeeld aan aangepaste aankleedtafel of een aangepaste box omdat de ouder en/of het kind een beperking heeft waardoor dat nodig is.

6.3.3 Verplaatsen (hulpmiddelen)

Licht gehandicapte kinderen worden vaak vervoerd in een aangepaste buggy. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan de buggy’s voor niet-gehandicapte kinderen. Ze bieden meer ondersteuning voor kinderen met bijvoorbeeld een minder goede zitfunctie. Voor zwaarder gehandicapte kinderen zijn er diverse soorten duwwandelwagens die in meer of mindere mate ondersteuning bieden. Als accessoire bij duwwandelwagens en buggy’s kan een zonnescherm worden geleverd. De kosten van een dergelijk scherm worden alleen vergoed, als daarvoor een medische noodzaak is.

 

Voor jonge gehandicapte kinderen zijn voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen (therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Het gaat daarbij concreet om speelmobielen, kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Per situatie zal bekeken worden in hoeverre deze voorzieningen noodzakelijk zijn en of ze bijvoorbeeld via de zorgverzekering beschikbaar zijn.

 

Kinderrolstoelen en driewielfietsen voor wat grotere kinderen wijken in essentie niet af van rolstoelen voor volwassenen. Alleen de maatvoering is anders. Voor rolstoelen verwijzen we daarom naar hoofdstuk 8.

 

Voor gehandicapte kinderen die niet in een gewone kinderrolstoel kunnen zitten, zijn er diverse soorten aangepaste zitvoorzieningen. De individueel geprofileerde zitvoorzieningen (vaak kuipvormig) zijn bedoeld voor kinderen die veel ondersteuning en correctie nodig hebben om te kunnen zitten. Voor zitvoorzieningen die op school worden gebruikt worden gezien als een onderwijsvoorziening. Hiervoor kan de inwoner terecht bij het UWV.

6.3.4 Verplaatsen (vervoer)

Bij de compensatie van vervoer van kinderen moet worden uitgegaan van de zelfstandige vervoersbehoefte van het kind in kwestie. Richtlijnen hierbij zijn:

  • Tot vijf jaar: geen zelfstandige vervoersbehoefte;

  • Van vijf tot en met elf jaar: een beperkte zelfstandige vervoersbehoefte, bijvoorbeeld om ergens te gaan spelen of om naar een vereniging te gaan. Van de ouders mogen echter met betrekking tot het brengen en het halen ook inspanningen verwacht worden;

  • Vanaf twaalf jaar: een (bijna) volledige zelfstandige vervoersbehoefte.

De Wmo voorziet niet in het vervoer naar en van school. Hier is een voorliggende voorziening voor, het leerlingenvervoer.

 

De eerder in deze paragraaf genoemde aangepaste zitvoorziening voor kinderen kan niet als fiets- of autozitje gebruikt worden. Voor vervoer is dus een apart auto- of fietszitje nodig. Deze zitjes zijn in diverse varianten auto- en fietszitjes voor kinderen die extra zitondersteuning nodig hebben.

 

Aan wat oudere kinderen kunnen ook aangepaste fietsen, scootmobielen en andere vervoersmiddelen toegekend worden als een gewone (elektrische) fiets of bromfiets niet geschikt is.

7 WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS

7.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk is geheel gewijd aan het wonen in een geschikt huis. Met betrekking tot het wonen is er een grote diversiteit aan oplossingen. Van goedkoop tot duur, van eenvoudig tot complex, materieel en immaterieel.

 

Voor een maatwerkvoorziening van de gemeente is een belangrijke voorwaarde: er moet een woning zijn. In beginsel is het de eigen verantwoordelijkheid van iedere volwassene om zelf voor geschikte woonruimte te zorgen.

7.2 Afwegingskader

 

7.2.1 De woning

Bij het beoordelen of de gemeente aan een inwoner een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening verstrekt, wordt ook de woning van de inwoner in ogenschouw genomen.

 

Uitgangspunt is dat de gemeente alleen voorzieningen verstrekt ten behoeve van de woning die het hoofdverblijf van de inwoner is. In uitzonderlijke gevallen kan er sprake zijn van twee hoofdverblijven. Denk hierbij aan een kind van gescheiden ouders dat op twee adressen woont.

 

Belangrijk is verder dat de woning voor langere tijd bewoond kan blijven wonen. Een pension, gehuurde kamer of anti-kraakwoning zal niet zo snel in aanmerking komen voor grote aanpassingen.

 

Bij specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen verwacht de gemeente het één en ander aan aanpassingen van de woningeigenaar. Vooral wat betreft de algemene ruimtes. Van de eigenaar van het gebouw mag immers verwacht worden dat als hij een gebouw aanduidt als geschikt voor gehandicapten of ouderen, hij daar ook de voorzieningen voor heeft getroffen.

 

Voor een zorgwoning waarbij de functie “verblijf” van toepassing is, of een andere niet-zelfstandige woning, zal de gemeente in principe geen woningaanpassingen verstrekken. Immers, goede aanpassingen behoren al in de woning aanwezig te zijn.

7.2.2 Oorzaak van het probleem

Van inwoners mag goed woninggebruik worden verwacht. En van een verhuurder mag verwacht worden dat er gebruik gemaakt wordt van deugdelijke materialen. Als een woonprobleem is ontstaan door het woongedrag van de inwoner of van de gebruikte materialen in de woning, dan zal de oplossing in eerste instantie in aanpassing van het gedrag of gebruik van andere materialen worden gezocht.

 

Er zijn situaties waarbij de inwoner verhuist van een aangepaste en/of geschikte woning naar een woning die minder of helemaal niet is aangepast. Dit is een verhuizing van een geschikte naar een niet geschikte woning. De gemeente heeft alleen een compensatieplicht als voor deze verhuizing een belangrijke reden bestaat.

 

Een belangrijke reden kan bijvoorbeeld zijn dat de inwoner een baan heeft gekregen op grote afstand van zijn woning, waardoor verhuizen noodzakelijk is. Maar ook een echtscheiding kan een reden zijn dat de inwoner moet verhuizen. In al dit soort gevallen verwacht de gemeente wel dat de inwoner van tevoren contact opneemt, zodat de gemeente kan meedenken over de goedkoopst compenserende oplossing.

 

Ook als iemand met (dreigende) beperkingen verhuist vanuit een voor hem of haar ongeschikt huis, dan verwacht de gemeente dat hij of zij deze gelegenheid aangrijpt om naar een geschikte woning te verhuizen. Hierbij verwacht de gemeente van de inwoner dat hij of zij hierbij ook rekening houdt met de toekomst.

 

Natuurlijk staat het iedereen vrij om zijn eigen nieuwe woning uit te kiezen. De gemeente zal bij de aanvraag van woonvoorzieningen via de Wmo echter altijd overwegen in hoeverre de aanvrager met de ontstane problemen rekening had kunnen houden op het moment dat hij naar de huidige woning is verhuisd. Dus in welke mate waren de nu ontstane problemen toen voorzienbaar. Had de aanvrager op dat moment bijvoorbeeld al kunnen weten dat de trap over enkele jaren een onneembaar obstakel zou zijn? Dan is er geen compensatieplicht vanuit de Wmo. De aanvrager heeft zelf immers het risico genomen dat zijn woning (in de toekomst) niet geschikt zou zijn.

7.2.3 Eigen oplossingen

Onderzocht wordt in hoeverre eigen oplossingen kunnen leiden tot een oplossing voor het probleem. Hierbij wordt ook overwogen of volstaan kan worden met voorzieningen die relatief goedkoop en/of algemeen gebruikelijk zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:

 

Algemeen gebruikelijk:

  • Het aanbrengen van beugels en handgrepen;

  • Het laten aanleggen van een verhoogd toilet.

  • Het aanschaffen van een toiletverhoger;

Klussendiensten kunnen eventueel hulp bieden bij het aanleggen van voorzieningen.

 

Een andere oplossing is de blijverslening. Dat is een voordelige lening van de gemeente voor mensen die ondanks beperkingen thuis willen blijven wonen. Met het geld van de lening kunnen woningaanpassingen worden betaald. Het kan de inwoner niet verplicht worden gesteld om gebruik te maken van de blijverslening, maar het kan uiteraard wel met de cliënt besproken worden.

7.2.4 Verhuizen

Ook wordt afgewogen in hoeverre verhuizen een oplossing biedt. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen:

  • Financiële consequenties van de verhuizing;

  • De termijn waarop een geschikte woning kan worden gevonden (in verband met de medische verantwoorde termijn);

  • De argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene;

  • Argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg.

Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

7.2.5 Voorzienbaarheid

Als de inwoner weet dat zijn beperkingen of de beperkingen waar hij in de toekomst mee te maken krijgt woningaanpassingen vereisen, dan moet hij daar vooraf rekening mee houden. De gemeente verwacht van de inwoner dat hij of zij zelf alvast maatregelen treft om toekomstige woonproblemen op te lossen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het sparen van geld voor een toekomstige verhuizing of voor het zelf aanschaffen van voorzieningen.

 

Voorbeelden van situaties waarbij sprake is van voorzienbaarheid, zijn:

  • De inwoner heeft een progressieve aandoening waarbij redelijkerwijs te verwachten is dat hij of zij op termijn niet meer in zijn of haar woning kan blijven wonen;

  • De inwoners zijn al op leeftijd en het bewegen gaat wat moeilijker. Ze besluiten om de badkamer te verbouwen omdat de oude badkamer niet meer mooi is. De gemeente verwacht van de inwoners dat ze bij de indeling van de nieuwe badkamer rekening houden met hun fysieke beperkingen, nu en in de toekomst. De inwoners kunnen bijvoorbeeld kiezen voor een douche op afschot en een verhoogd toilet.

     

Bij het toetsen van het begrip “voorzienbaarheid” gaat de gemeente uit van de vraag of de inwoner circa vijf jaar voordat de woonproblemen ontstaan, logischerwijs had kunnen weten of vermoeden dat de woonproblemen zouden kunnen gaan ontstaan en daar dus rekening mee had kunnen houden.

 

Van een traplift kan niet gezegd worden dat deze algemeen gebruikelijk is, omdat een traplift gezien wordt als een specifiek op gehandicapten gericht hulpmiddel. De traplift kan dus op basis van voorzienbaarheid (ouder worden) daarom niet zomaar afgewezen worden. Het verhuizen naar een gelijkvloerse woning ziet de gemeente wel als een algemeen gebruikelijke verhuizing. Veel ouderen gaan gelijkvloers en kleiner wonen omdat dat gemakkelijker en comfortabeler is. Van een inwoner kan echter alleen verwacht worden dat hij of zij verhuist naar een gelijkvloerse woning als er ook daadwerkelijk passende woningen zijn die ook financieel bereikbaar zijn voor inwoner.

7.2.6 Rekening houden met afschrijving

De gemeente houdt rekening met de algemeen gebruikelijke levensduur van een voorziening. Hierbij wordt rekening houden met de aard van de voorziening en de situatie van de inwoner.

 

Voor de algemene gebruikelijke afschrijvingstermijnen van badkamers en keukens zoeken wij aansluiting bij de afschrijvingstermijnen die door de Huurcommissie zijn vastgesteld. De Huurcommissie is een landelijke, onafhankelijke, onpartijdige commissie voor huurders en verhuurders. Voor de te hanteren afschrijvings-termijnen van bijvoorbeeld douches en keukens volgen wij het “beleid huurverhoging na woningverbetering” van de Huurcommissie (de laatste versie is van oktober 2016). Zie: www.huurcommissie.nl. In dit beleid staat dat de afschrijvingstermijn van een douche 25 jaar is en die van een keuken 15 jaar. We hanteren een liniaire afschrijvingsmethode. Bijvoorbeeld voor een keuken van 10 jaar oud dan is de afschrijving 10/15 deel.

7.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

 

7.3.1 Roerende woonvoorzieningen

Roerende woonvoorzieningen zijn bijvoorbeeld: douchestoelen, toiletstoelen, douchebrancards, verrijdbare tilliften en losse of eenvoudig verwijderbare drempelhulpen.

 

De meest gebruikte roerende woonvoorzieningen zijn over het algemeen tegen redelijke prijzen verkrijgbaar bij thuiszorgwinkels, bouwmarkten en via internet. Om die reden is het voor de inwoner niet altijd gunstiger om deze voorzieningen via de Wmo geleverd te krijgen in verband met de eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen.

7.3.2 Eenvoudige woningaanpassingen

Eenvoudige woningaanpassingen zijn bijvoorbeeld:

  • Het plaatsen van een onderrijdbare wastafel;

  • Het plaatsen van een opklapbaar douchezitje;

  • Het plaatsen van een opklapbare beugel;

  • Het aanleggen van een stroomvoorziening voor een scootmobiel of traplift.

     

Voor eenvoudige woningaanpassingen gelden vaste prijzen. Deze zijn in samenspraak met de drie Zeister woningbouwcorporaties tot stand gekomen. Als de gemeente een voorziening met een vaste prijs toekent, dan wordt het bijbehorende bedrag aan de woningeigenaar toegekend voor het aanleggen van deze voorziening. De prijzen zijn in het Besluit opgenomen.

7.3.3 Complexere onroerende woonvoorzieningen

Een bouwkundige aanpassing of woontechnische ingreep aan een woonruimte kent de gemeente toe aan de inwoner. Als het een huurwoning betreft, zorgt de eigenaar van de woning echter voor de betreffende aanpassingen. De gemeente kan er in dat geval voor kiezen om de kosten voor de voorziening direct aan de eigenaar uit te betalen. De gemeente stuurt de beschikking toe aan de aanvrager/belanghebbende, met een afschrift aan de eigenaar.

 

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt de gemeente met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden. Als een omgevingsvergunning noodzakelijk is, dan moet vooraf een onderzoek worden ingesteld.

 

Bij de toekenning van voorzieningen, is het niveau van sociale woningbouw het uitgangspunt. Dit is vastgelegd in het meest actuele “Bouwbesluit”.

 

De gemeente gaat ervan uit dat de eigenaar van de woning bij het vergroten van de woning zelf zorgt voor de aanpassing van de opstalverzekering.

 

Bij het verstrekken van dure woningaanpassingen is er soms sprake van een waardestijging van de woning. In een dergelijk geval kan de gemeente een anti-speculatiebeding van toepassing verklaren. In de Verordening en het Besluit wordt de terugbetalingsverplichting die bij het anti-speculatiebeding van toepassing is, beschreven.

 

Een woningaanpassing, niet zijnde het aanbrengen van een traplift, moet uiterlijk binnen drie maanden na het verlenen van de voorziening gereed zijn. Als dat niet lukt, kan de gemeente besluiten om de eerder verleende voorziening in te trekken. Als de voorziening gereed is, moet door de inwoner aan de gemeente een schriftelijke gereedmelding worden overlegd.

 

Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal de gemeente ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen (zoals trapliften) op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt de gemeente naar zaken als slijtage door weer en wind.

7.3.4 Vervangen vloerbedekking in verband met longklachten

Inwoners met allergie of astma kunnen in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het vervangen van de vloerbedekking als dat medisch gezien noodzakelijk is. De gemeente kan hierover advies inwinnen, bijvoorbeeld door het inschakelen van een gespecialiseerde astma/COPD-verpleegkundige. De inwoner moet zich bij de aanschaf van nieuwe materialen voortaan wel aan het programma van eisen voor de wooninrichting houden. De gemeente verwacht van de inwoner dat hij zelf ook maatregelen neemt om klachten te voorkomen.

 

In de regel krijgt de inwoner een vergoeding als:

  • Hij of zij bij de aanschaf van de oude materialen niet had kunnen weten dat hij longklachten zou krijgen of dat deze erger zouden worden;

  • De vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

     

De inwoner komt alleen in aanmerking voor een vergoeding voor het vervangen van de vloerbedekking als de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Als het artikel ouder dan acht jaar is, dan krijgt de inwoner geen vergoeding. Binnen de acht jaar worden de volgende afschrijvingen gehanteerd:

  • 0% als het te vervangen artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • 25% als het te vervangen artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • 50% als het te vervangen artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • 75% als het te vervangen artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

De financiële tegemoetkoming voor zeil of linoleum is € 50,- per meter, uitgaande van een gemiddelde breedte van 4 meter en inclusief legkosten en egalisatie.

 

Bij verhuizing komt de inwoner niet in aanmerking voor een vergoeding. Bij een verhuizing is het immers gebruikelijk dat iemand zijn woning opnieuw inricht en stoffeert. Hierbij kan de inwoner alvast rekening houden met zijn klachten.

7.3.5 Verhuiskostenvergoeding

Iemand die vanwege zijn beperkingen niet meer in zijn eigen woning kan wonen en daarom moet verhuizen, kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming: de verhuiskostenvergoeding. Deze bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2017).

 

Te denken valt vooral aan de volgende drie situaties:

  • De inwoner gaat naar een nieuwe geschikte woning, omdat hij in zijn oude woning niet meer op een normale manier kan functioneren;

  • De inwoner vraagt om een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt dat een verhuizing een geschikte en de goedkoopste oplossing is voor zijn probleem. Het kan ook zijn dat de huidige woning van de inwoner zich niet leent voor een aanpassing. Ook dan is verhuizing de meest voor de hand liggende oplossing;

  • Iemand zonder beperkingen die in een aangepaste woning woont, maakt deze op verzoek van de gemeente vrij.

     

Een verhuiskostenvergoeding dient als alternatief voor een woningaanpassing als dit een geschikte en de goedkoopste oplossing is voor het woonprobleem van de inwoner.

 

Er zijn drie mogelijke afwijzingsgronden:

  • Algemeen gebruikelijk, bijvoorbeeld jongeren die op zichzelf gaan wonen, gezinnen die groter gaan wonen of ouderen die kleiner gaan wonen;

  • Geen onverwacht optredende noodzaak, iemand had kunnen sparen voor de verhuizing;

  • Verhuizing naar een zorginstelling, de kamers worden meestal gestoffeerd opgeleverd;

7.3.6 Bezoekbaar maken woning

Als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of bij scheiding bij één ouder verblijft en de tweede ouder regelmatig bezoekt, kan voor de tweede woonruimte een voorziening worden getroffen om deze ruimte bezoekbaar te maken. Daarbij gaat het alleen om de volgende zaken:

  • Het kunnen bereiken van de woning;

  • Het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer;

  • Het kunnen bereiken en gebruiken van het toilet.

Hierbij gaat het dus in eerste instantie alleen om op bezoek gaan en niet over logeren, De hoogte van de financiële vergoeding om een woning bezoekbaar te maken bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2017).

7.3.7 Verwijderen van voorzieningen

Woonvoorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt, blijven eigendom van de gemeente. De kosten voor het verwijderen dan wel innemen, komen dan ook voor rekening van de gemeente. De verwijderingskosten van voorzieningen, die in eigendom zijn verstrekt aan de inwoner, komen voor rekening van de eigenaar, dus de inwoner.

7.3.8 Huurderving

De gemeente heeft afspraken met de woningbouwcorporaties Seyster Veste, De Kombinatie en RK Woningbouwvereniging over het tijdelijk beschikbaar houden van aangepaste woningen. Woningen die voor meer dan € 7.000,- zijn aangepast en waarvan de bewoner de woning verlaat, worden door de woningbouwcorporatie tot 6 maanden vrijgehouden voor een andere bewoner met beperkingen. De periode van zes maanden kan éénmalig met een periode van maximaal drie maanden verlengd worden als bekend is dat binnen deze drie maanden een persoon met beperkingen de woning zal betrekken.

 

De gemeente vergoedt de eerste maand van leegstand niet aan de woningbouwvereniging, omdat het bij reguliere verhuur ook regelmatig voorkomt dat een woning een dergelijke periode leeg staat. Voor de overige maanden waarin de woning op verzoek van de gemeente leegstaat, wordt de kale huur aan de woningbouwvereniging vergoed.

 

Het kan voorkomen dat een inwoner een woning via Woningnet kan accepteren, maar de gemeente nog Wmo-onderzoek moet doen naar de geschiktheid van de woning voor de inwoner. In dat geval kan de gemeente de kale huur vergoeden over het aantal dagen tussen het moment dat de kandidaat in op zijn laatst had kunnen reageren op de woning en het moment dat de kandidaat de woning daadwerkelijk heeft geaccepteerd of geweigerd. Dit voor maximaal een maand.

8 ROLSTOELEN

8.1 Wat verstaan we hieronder?

Er zijn diverse verplaatsingshulpmiddelen voor mensen met een loopbeperking. Denk aan de rollator, krukken, trippelstoel en de rolstoel. Van al deze voorzieningen wordt alleen de rolstoel als Wmo-maatwerkvoorziening gezien. De andere genoemde voorzieningen zijn algemeen gebruikelijk (zoals rollator) of horen bij andere wettelijke regelingen.

8.2 Afwegingskader

 

8.2.1 Niet anti-revaliderend

De gemeente verstrekt uiteraard geen rolstoel als het gebruik van een rolstoel in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie (oftewel: de voorziening mag niet anti-revaliderend werken).

8.2.2 Rolstoel voor Wlz-cliënten

Inwoners met een blijvende zorgbehoefte (Wlz indicatie) krijgen een integraal pakket aan zorg. Integraal betekent dat alles wat iemand nodig heeft in het pakket zit. Dit pakket bestaat uit: verblijf, persoonlijke verzorging, verpleging, behandeling, het individueel gebruik van hulpmiddelen voor mobiliteit (zoals een rolstoel of een scootmobiel) en vervoer. Als iemand echter thuis zijn Wlz-indicatie verzilvert, dan vallen de hulpmiddelen voor vervoer en de woonvoorzieningen onder de Wmo.

8.2.3 Tijdelijke rolstoel via de uitleen

Via de uitleen van de thuiszorgwinkel zijn (gratis) eenvoudige rolstoelen te leen voor maximaal een half jaar. Ook is het mogelijk om af en toe een rolstoel te lenen, bijvoorbeeld voor het maken van een uitstapje.

8.2.4 Financiële afweging

Als er meerdere soorten rolstoelen geschikt zijn voor de inwoner, dan wordt gekozen voor de goedkoopste variant. Hierbij moet echter ook rekening gehouden met de lange termijn. Een eenvoudige rolstoel kan nu misschien geschikt zijn. Maar in sommige gevallen het is misschien wel voordeliger om, met het oog op de toekomst, direct een rolstoel met wat meer mogelijkheden in te zetten.

8.3 Wmo-voorzieningen

 

8.3.1 Programma van eisen

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en/of ergotherapeutisch advies door de gemeente een programma van eisen worden opgesteld. In het programma van eisen kan informatie worden opgenomen over:

  • Lichaamsmaten;

  • Benodigd zitkussen;

  • Elektrisch of handbewogen;

  • Wijze van bediening;

  • Opvouwbaar of niet.

8.3.2 Soorten rolstoelen

Rolstoelen worden onderscheiden in rolstoelen voor incidenteel, semipermanent en permanent gebruik. Ook is er verschil in actief en passief gebruik. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen rolstoelen die uitsluitend voor binnen geschikt zijn en rolstoelen die zowel voor binnen als buiten kunnen worden gebruikt.

 

Bij handbewogen rolstoelen wordt onderscheid gemaakt tussen zelfbewegers (zelf voortbewegen) en duwwandelwagens (geduwd worden).

 

Mensen voor wie een handbewogen rolstoel niet geschikt is en er geen transfermogelijkheden meer zijn, kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel. Hiervan bestaan typen voor binnen, buiten of beiden. Een elektrische rolstoel voor binnen is bedoeld voor in en om de woning. De draaicirkel is kleiner, maar de accu’s ook, zodat er niet hele grote afstanden mee overbrugd kunnen worden. Een elektrische rolstoel voor buiten heeft grotere accu’s en fungeert ook als een vervoersmiddel voor kleine afstanden. Een tussenoplossing voor binnen (kleinere draaicirkel) en buiten (grotere accu’s) is ook mogelijk.

 

Elektrische rolstoelen hebben standaard een joystick besturing. Naast deze vorm van besturing is vrijwel iedere denkbare vorm van besturing mogelijk. Het is mogelijk dat de gebruiker niet overweg kan met de elektrisch aangedreven rolstoel. In dat geval kan rolstoeltraining worden toegekend.

8.3.3 Aanpassingen en accessoires

Er zijn diverse aanpassingen en accessoires voor op of aan rolstoelen. De belangrijkste zijn:

 

  • Zitorthesen: op maat gemaakte zitschalen voor in rolstoelen en duwwandelwagens voor mensen van wie de zitfunctie niet optimaal is;

  • Nuage: soort zitzak met daarin kleine piepschuimen balletjes, bijvoorbeeld voor mensen met ernstige pijnklachten voor wie het belangrijk is dat er goede ondersteuning is;

  • Anti-decubituskussen: speciaal kussen om doorzitwonden te voorkomen.

  • Duwondersteuning: elektromotortje waardoor het duwen lichter wordt;

  • E-motionwielen: elektromotortje waardoor het zelf voortbewegen van de rolstoel (hoepelen) lichter wordt.

     

Er zijn echter nog veel meer accessoires mogelijk. Alleen medisch noodzakelijke accessoires komen voor vergoeding in aanmerking. In alle andere gevallen is het aan de inwoner zelf om deze accessoires aan te schaffen

8.3.4 Onderhoud en reparatie

De kosten van onderhoud en reparatie zijn bij de verstrekking van een rolstoel voor permanent en semipermanent gebruik inbegrepen. De gemeente sluit hiervoor een onderhoudscontract af bij de leverancier of verhoogt het pgb met een bedrag hiervoor. Voor rolstoelen voor incidenteel gebruik sluit de gemeente geen onderhoudscontract af, omdat deze rolstoelen relatief weinig gebruikt worden en eenvoudig van constructie zijn.

8.3.5 Verzekering van de rolstoel

De gemeente verzekert gemotoriseerde rolstoelen en andere gemotoriseerde vervoermiddelen die in het kader van de Wmo worden verstrekt via een verzekeringscontract bij de leverancier. Het betreft een verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. Niet gemotoriseerde rolstoelen en andere niet gemotoriseerde vervoermiddelen vallen onder de particuliere wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van de bruiklener. Bij rolstoelen die in de vorm van een pgb worden verstrekt, wordt het afsluiten van een verzekering aan de rolstoelgebruiker overgelaten. In het totale pgb is een bedrag opgenomen voor de kosten van een verzekering.

8.3.6 Rolstoeltraining

Het goed kunnen omgaan met een (elektrische) rolstoel vereist een zekere vaardigheid die door middel van rolstoeltraining kan worden verkregen. De rolstoeltraining is in twee fasen te onderscheiden, namelijk basale en specifieke rolstoeltraining. Inwoners die dit nodig hebben, kunnen een training krijgen als maatwerkvoorziening.

9 VERVOER EN VERVOERMIDDELEN

9.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk gaat over vervoer, dus het zich verplaatsen per vervoermiddel. Het doel van dit vervoer is het kunnen onderhouden van contacten met medemensen en het kunnen deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Ook is vervoer nodig om bijvoorbeeld artsen en het ziekenhuis te bezoeken. Vervoer om naar school en werk te reizen is uiteraard ook van belang, maar dat loopt via het UWV.

9.2 Afwegingskader

 

9.2.1 Mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizen

Wat het vervoer betreft, moet in eerste instantie afgewogen worden of de persoon in kwestie nog met het openbaar vervoer kan reizen. Redenen waarom iemand dat niet zou kunnen, kunnen zijn: de halte kan niet bereikt worden, het wachten is een probleem, het in- en uitstappen is een probleem, het reizen met anderen is een probleem, de langere duur van de reis is een probleem, het overstappen is een probleem.

 

Hierbij wordt ook gekeken of het probleem opgeheven kan worden. Bijvoorbeeld door het gebruik van een OV-begeleiderskaart, waarmee een begeleider gratis meekan. Of door middel van het oefenen van veelgebruikte routes. Ook kan behandeling, bijvoorbeeld bij fobische klachten, een optie zijn.

9.2.2 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen

Voor het oplossen van vervoersproblemen zijn er diverse voorliggende en gebruikelijke oplossingen:

  • het blijven gebruiken van de eigen auto, als dat gezien de beperkingen en de financiën nog haalbaar is;

  • de belbus of Vervoer door Vrijwilligers;

  • taxivervoer of vervoer via familie en vrienden;

  • fiets met lage instap en/of hulpmotor;

  • tandem;

  • gebruik van loophulpmiddelen, om bijvoorbeeld bij de bushalte te komen;

  • leerlingenvervoer en vervoer via het UWV (school en werk);

  • vervoer via de ziektekostenverzekering bij bepaalde behandelingen.

     

In de afweging houdt de gemeente rekening met beschikbaarheid, ook in financiële zin. Via het Nibud kan berekend worden wat normale vervoerskosten zijn voor de situatie van de inwoner. Dit kan in de beoordeling worden meegenomen.

 

Primair is de persoon in kwestie (of zijn vertegenwoordiger) zelf verantwoordelijk voor het vinden van oplossingen voor het begeleidingsvraagstuk bij vervoer. Bijvoorbeeld via het eigen netwerk of via vrijwilligers.

9.2.3 Niet anti-revaliderend en verkeersveilig

De gemeente verstrekt geen vervoersvoorziening als het gebruik daarvan in strijd met een behandelplan van de aanvrager en/of nadelig voor de revalidatie is.

 

Verder moet de inwoner het vervoermiddel veilig kunnen besturen. Dit kan o.a. worden beoordeeld aan de hand van het verkeersverleden van de inwoner en de huidige beperkingen. Als het niet duidelijk is of de inwoner verkeersveilig is, dan kan de gemeente een aantal observatielessen laten plaatsvinden, onder leiding van een ergotherapeut.

9.2.4 Gericht op vervoer binnen de regio

Het vervoer en de vervoersvoorzieningen zijn gericht op het vervoer binnen de regio. Voor buiten de regio zijn er immers voorzieningen zoals Valys en Vervoer door Vrijwilligers. In uitzonderlijke gevallen kan er wel vervoer voor bestemmingen buiten de regio worden verstrekt. Bijvoorbeeld voor het bezoeken van ‘thuis’ door kinderen en jongeren die in een instelling wonen.

9.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

Vervoer kan op meerdere manieren mogelijk gemaakt worden:

  • Via collectief taxivervoer;

  • Via individueel taxivervoer;

  • Via een aangepast vervoermiddel (bijvoorbeeld aangepast fiets of scootmobiel)

9.3.1 Collectief vervoer per regiotaxi

Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem voor deur-tot-deurvervoer. Regiotaxi wordt gesubsidieerd door de overheid. Reizen met een regiotaxi lijkt op reizen met een gewone taxi of rolstoeltaxi, met een paar verschillen:

  • ritten van Regiotaxi kunnen gecombineerd worden, dus het kan zijn dat de inwoner met andere reizigers een taxi deelt en de taxi daarom misschien een stukje omrijdt;

  • de regiotaxi's rijden van 6.00 uur tot 24.00 uur en op vrijdag en zaterdag tot 1.30 uur;

  • de inwoner moet een rit met een regiotaxi minimaal een uur van te voren reserveren;

  • De regiotaxi mag in de periode van een kwartier voor tot een kwartier na de ingeplande vertrektijd vertrekken.

     

Voor inwoners met een Wmo-indicatie kost de regiotaxi € 0,70 per zone, plus per rit een opstapzone van

€ 0,70 (prijspeil 2017). Dit tarief is ongeveer even hoog als dat voor het reguliere openbaar vervoer. Inwoners van de gemeente Zeist met een Wmo-maatwerkvoorziening voor regiotaxi, krijgen per jaar 600 van deze kortingszones toegekend. Hulpmiddelen, zoals rolstoelen, rollators en scootmobielen kunnen mee met de regiotaxi. Ook rolstoelvervoer is mogelijk.

 

Regiotaxi Utrecht biedt de mogelijkheid voor “individueel vervoer”. Dit houdt in dat inwoners op medische gronden of andere zwaarwegende redenen alleen vervoerd kunnen worden. De ritten van deze Wmo-pashouders met een indicatie “individueel vervoer” mogen niet gecombineerd worden met andere ritten.

9.3.2 Individueel taxivervoer (vervoerskostenvergoeding)

Men komt uitsluitend in aanmerking voor een financiële vervoerskostenvergoeding, als dit (voor de gemeente) goedkoper is dan regiotaxivervoer of als regiotaxivervoer niet passend is. De wijze van de berekening van de vervoerskostenvergoeding staat genoemd in het Besluit.

 

De compensatie in de vorm van begeleiding bij het vervoer van Wlz-bewoners, valt onder de Wlz. Voor niet-Wlz-bewoners moet er, voordat professionals worden ingezet voor de begeleiding, eerst ook worden afgewogen in hoeverre vrijwilligers de begeleiding kunnen verzorgen. Is dat niet het geval, dan kan een Wmo-voorziening worden ingezet.

9.3.3 Vervoermiddelen

 

9.3.3.1 Scootmobiel

Een scootmobiel kan een goede oplossing zijn voor iemand die vanwege loopbeperkingen of een beperkt uithoudingsvermogen problemen heeft met zich buiten verplaatsen. Een scootmobiel is alleen geschikt als de gebruiken zelfstandig op en van de scootmobiel stappen en veilig aan het verkeer kan deelnemen.

 

De mogelijkheid bestaat om lessen voor de scootmobiel toe te kennen. Er zijn twee soorten lessen:

  • observatielessen om te bekijken of een scootmobiel geschikt is voor de gebruiker. Deze lessen vinden plaats voordat de scootmobiel is toegekend;

  • gewenningslessen om te leren omgaan en oefenen met de scootmobiel. Deze lessen vinden plaats nadat de scootmobiel is toegekend en voornamelijk in de eigen omgeving.

Essentieel verschil met de observatielessen is dat bij de gewenningslessen al een scootmobiel is toegekend en de inwoner met die scootmobiel gaat oefenen. Bij observatielessen is er twijfel over toekenning en worden de lessen gebruikt om daar een advies over te geven.

 

Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen worden overwogen. Als de stalling niet te realiseren is, kan aan de aanvrager eventueel een verhuisadvies worden gegeven.

10.3.3.2 Fietsen

Het meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel is de fiets. De standaardfiets kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Dit geldt ook voor de bromfiets, de fiets met hulpmotor en de tandem. De redenering gaat niet op voor bijzondere fietsen zoals: de driewielfiets, de loopfiets, de side-by-sidefiets (tandem waarbij men naast elkaar zit).

9.3.3.3 Handbike

Een handbike is een soort aankoppelfiets aan de rolstoel, waarmee iemand met behulp van armkracht de rolstoel kan voortbewegen. Een handbike kan gebruikt worden voor afstanden die normaal met de fiets afgelegd zouden worden.

10.3.3.4 Autoaanpassingen, bruikleenauto en Canta

Iemand komt voor een autoaanpassing in aanmerking als blijkt dat hij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer kan maken en de verstrekking van de autoaanpassing de goedkoopste of enige oplossing is om het vervoersprobleem op te lossen. Algemeen gebruikelijke aanpassingen, zoals airco, een automaat en stuurbekrachtiging komen in principe niet voor vergoeding via de Wmo in aanmerking.

 

Het verstrekken van een bruikleenauto of een Canta in bruikleen is een dure oplossing. De gemeente verstrekt een dergelijke voorziening alleen als andere oplossingen niet passend zijn.

9.3.4 Het bezoeken van “thuis” voor mensen uit een Wlz-instelling

De gemeente kan vervoer buiten de regio inzetten als de inwoner dreigt te vereenzamen en het vervoer binnen de regio en via Valys onvoldoende oplossingen biedt. Het gaat hierbij over het algemeen om mensen die in een Wlz-instelling wonen en van wie bijvoorbeeld de ouders verder weg wonen.

 

Het uitgangspunt bij het bezoeken van ‘thuis’ is het vergoeden van vervoer voor maximaal bezoeken per jaar. Bij de kostenberekening wordt rekening gehouden met de goedkoopste wijze van vervoer. Dit kan bijvoorbeeld Valys zijn in combinatie met openbaar vervoer, waarbij een medewerker van de Nederlandse Spoorwegen assistentie verleent.

10 OVERIGE WMO-VOORZIENINGEN

 

In dit hoofdstuk staat een aantal mogelijke maatwerkvoorzieningen beschreven die niet in de voorgaande hoofdstukken pasten.

10.1 Sportvoorzieningen

Ook personen met een beperking moeten de gelegenheid hebben om aan sport deel te nemen. Als iemand een rolstoel nodig heeft om te sporten, dan kan hij aanspraak maken op een sportrolstoel. Ook kunnen ander handicapgebonden sporthulpmiddelen verstrekt worden via de Wmo.

 

Vanzelfsprekend is de inwoner vrij in zijn sportkeuze, ongeacht of hij daar een rolstoel of andere hulpmiddel bij nodig heeft. Wel is het zo dat veel sportverenigingen sportrolstoelen en/of andere hulpmiddelen uitlenen voor personen met een beperking die de sport wil beoefenen of wil uitproberen. Die mogelijkheid is voorliggend en voorkomt dat iemand een sporthulpmiddel aanvraagt en toegekend krijgt om dit vervolgens nauwelijks te gebruiken.

 

Sportrolstoelen en aangepaste sportvoorzieningen worden niet in natura verstrekt. De gemeente biedt in voorkomende gevallen een pgb aan voor de aanschaf. De inwoner krijgt dit pgb alleen wanneer hij kan aantonen dat hij of zij:

  • de sport beoefent waarvoor de voorziening is aangevraagd;

  • actief lid is van een sportvereniging;

  • zonder de sportrolstoel of de aangepaste sportvoorziening niet kan sporten door zijn of haar beperkingen.

     

Bij de afweging of iemand ook andere sporten zou kunnen beoefenen, worden de specifieke persoonskenmerken van de aanvrager meegewogen:

  • Is er een bestaand sociaal netwerk binnen de sport die de aanvrager wil beoefenen?;

  • Maakt het uitoefenen van de sport een belangrijk deel uit van het leven van de aanvrager?

     

Het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel of -voorziening bedraagt maximaal € 2.750,- (prijspeil 2017). Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf, het onderhoud, de benodigde aanpassingen en andere kosten die samenhangen met het gebruik van de sportrolstoel of -voorziening. Voor een sportrolstoel of -voorziening houdt de gemeente een afschrijvingstermijn van drie jaar aan. Bij uitzondering kan de inwoner een beroep doen op de hardheidsclausule om een hoger bedrag voor de voorziening te krijgen. Hier kan behoefte aan bestaan als de inwoner voor zijn sport niet zonder elektrische rolstoel kan.

10.2 Beschermd wonen

Een beschermde woonvorm biedt mensen met langdurige psychiatrische of verslavingsproblemen een combinatie van begeleiding en wonen. Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning komen in aanmerking voor beschermd wonen. De bewoners krijgen ondersteuning om de draad van het gewone leven weer op te maken. De centrumgemeente Utrecht regelt het beschermd wonen voor Zeist, inclusief de besteding van het budget.

 

De toegang tot beschermd wonen start onder andere bij de gemeente via het Sociaal Team. Als tijdens het gesprek met het Sociaal Team wordt geconcludeerd dat de inwoner beschermd wonen nodig heeft, dan moet de aanvraag voor het beschermd wonen niet bij de gemeente Zeist, maar bij de centrumgemeente Utrecht gedaan worden.

 

Andere mogelijke toegangspoorten tot beschermd wonen zijn: de forensische zorg, de behandelaars uit de GGZ, de crisisopvang en het CJG (voor jeugd en jongeren)

 

Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat burgers zich in principe tot iedere gemeente kunnen wenden voor opvang en beschermd wonen.

 

Het is ook mogelijk om het beschermd wonen thuis in te vullen. Dat gaat via een pgb of via een Volledig Pakket Thuis (VPT). De zorg thuis word anders dan de zorg n natura geïndiceerd door de Wmo-specialisten van de gemeente Zeist.

10.3 Doventolk in de leefsituatie

De regeling Doventolk in de leefsituatie (dus niet voor werk of school) is landelijk ingekocht door de VNG ten behoeve van alle gemeenten. De doventolk in de leefsituatie is een voorziening waarbij doven en zeer slechthorenden een aantal uren per jaar hulp van een doventolk kunnen krijgen, bijvoorbeeld voor gesprekken met instanties en huisartsbezoek. De opdracht voor de voorziening doventolk leefdomein is gegund aan Menzis. Tolknet is de partij die de bemiddeling uitvoert tussen tolk en tolkbehoevende.

 

De aanvraag voor een doventolk kan worden ingediend bij Menzis. Zij beoordelen de aanvraag en melden de inwoner aan bij Tolknet. Overigens is het zo dat een indicatie voor hulp bij Tolknet levenslang geldig is. Herindicatie is dus niet nodig.

11 WIJZE VAN VERSTREKKEN

 

Er zijn vier vormen waarin de gemeente een individuele maatwerkvoorziening kan verstrekken:

  • in natura: de gemeente levert hulp of een hulpmiddel in bruikleen;

  • als persoonsgebonden budget (pgb): de gemeente verstrekt een geldbedrag, zodat de inwoner zelf hulp of een hulpmiddel kan inkopen.

  • als financiële tegemoetkoming: de gemeente geeft een geldbedrag als bijdrage in de kosten. Het bedrag is niet kostendekkend.

  • als collectieve voorziening: de inwoner krijgt het recht om van een collectieve voorziening gebruik te maken.

     

Bij de meeste voorzieningen kan er gekozen worden tussen natura of pgb. Dat geld voor: huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf, rolstoelen, vervoersmiddelen en beschermd wonen.

 

Bouwkundige aanpassingen, verhuiskosten en taxivervoer worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt. Sporthulpmiddelen worden alleen in pgb-vorm verstrekt. Regiotaxivervoer en de doventolk vallen onder een collectieve regeling.

 

Als er een keuzemogelijkheid is, wordt de inwoner geïnformeerd over de voor- en nadelen van de keuze. Tot aan het moment van beschikken heeft de inwoner de mogelijkheid om zijn keuze bij te stellen. In gevallen waarin de medewerker van de gemeente gemotiveerd twijfelt over de vaardigheid van de inwoner om het pgb te beheren, de keuzemogelijkheid voor pgb komen te vervallen.

 

De gemeente heeft de mogelijkheid om een algemene voorziening (te gebruiken door een groep personen) te verstrekken met als doel om de procedure te versnellen en te vereenvoudigen. Een voorbeeld van een algemene voorziening is een elektrische deuropener op de portiekdeur van een flat. Voor een algemene voorziening hoeft door de gebruiker geen eigen bijdrage betaald te worden via het CAK.

11.1 Nadere richtlijnen rondom zorg in natura

Bij zorg in natura (ZIN) voor diensten kan de inwoner kiezen uit een lijst met door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Tussentijds wisselen van aanbieder is mogelijk.

 

Hulpmiddelen in natura worden verstrekt door de vaste leverancier van de gemeente Zeist. De hulpmiddelen worden in bruikleen verstrekt. Ook tweedehands hulpmiddelen kunnen verstrekt worden, mits ze in redelijke staat zijn en goed functioneren.

11.2 Nadere richtlijnen rondom het pgb

Het bedrag dat aan pgb dat de gemeente aan een inwoner beschikbaar stelt, is afgeleid van de prijs van dezelfde voorziening in natura. Bij het bepalen van wat de dienst of voorziening in natura gekost zou hebben, wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening zoals de gemeente die had kunnen inkopen. Het bedrag voor de aanschaf van een hulpmiddel kan zo nodig worden verhoogd met een bedrag voor onderhoud, verzekering, keuring en reparatie van de voorziening.

 

Bij diensten is het pgb een bepaald percentage van de naturaprijs. Dit omdat de gemeente ervan uitgaat dat pgb-gebruiker de dienst goedkoper, met minder overheadkosten, kan inkopen dan de gemeente. In de percentages wordt wel onderscheid gemaakt of de inwoner hulp van een organisatie, een ZZP-er of iemand uit het eigen netwerk inkoopt. In de Verordening staat vermeld wat de verschillende pgb-percentages.

 

De gemeente kan het pgb weigeren als verwacht wordt dat de inwoner in kwestie, eventueel met hulp van zijn netwerk, het pgb niet goed kan beheren:

  • de inwoner kan duidelijk uitleggen, waarom u een Pgb wil (in plaats van zorg in natura).

  • de inwoner is in staat om zelf zorg in te kopen.

  • de inwoner is in staat om zorgverleners aan te sturen. Zodat ze de juiste dingen op de goede manier doen.

  • de inwoner kan beoordelen of de zorg voldoende en goed is. De zorg moet bijdragen aan de zelfstandigheid en de ‘kwaliteit van leven’ van de inwoner. De zorg moet passend en veilig zijn.

11.2.1 Trekkingsrecht

Als de gemeente een pgb voor een dienst verstrekt, dan betekent dat dat de gemeente een geldbedrag aan de inwoner ter beschikking stelt, waarmee de inwoner de rekeningen van de zorgverlener kan laten uitbetalen. De inwoner krijgt het budget daarmee niet daadwerkelijk in handen. Dit systeem heet trekkingsrecht en wordt namens de gemeente Zeist uitgevoerd door de Sociale Verzekerings Bank (SVB). Om van het trekkingsrecht gebruik te kunnen maken moet de inwoner een zorgovereenkomst met een zorgverlener aangaan. De SVB geeft loon- en inkomstengegeven van de zorgaanbieders door aan de belastingdienst.

 

Binnen het pgb voor een dienst is het toegestaan om per jaar tot maximaal € 250,- aan bemiddelingskosten te declareren. De rest van het pgb moet aan de zorg zelf besteed worden. Wat er over is aan pgb aan het einde van het jaar, gaat terug naar de gemeente.

11.2.2 Pgb voor hulpmiddelen

Pgb’s voor hulpmiddelen, zoals trapliften en scootmobielen worden door de gemeente direct aan de inwoner overgemaakt. Als beperking hierbij geldt dat de inwoner binnen drie maanden na ontvangst van het pgb een bewijs van aankoop van het hulpmiddel moet overleggen. Zo niet, dan kan het pgb teruggevorderd worden.

11.2.3 Voorkomen van het kapitaliseren van mantelzorg

Het vragen van geld voor zorg die anders in het kader van mantelzorg gratis geleverd zou worden, wordt “het kapitaliseren van mantelzorg” genoemd. Dit te gelde maken van mantelzorg willen we beperken. Familieleden die geschikt zijn om de hulp te leveren, mogen echter niet geweigerd worden als pgb-hulp. Wel kan het gesprek met ze gevoerd worden over waarom ze betaald willen worden. Misschien maakt het betreffende familielid reiskosten of is hij of zij minder gaan werken om de mantelzorg te leveren.

11.2.4 Duur pgb

De gemeente verstrekt het pgb voor huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen voor een periode van maximaal drie jaar. Voor andere voorzieningen hangt de duur van het pgb af van de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening.

11.2.5 Beëindiging pgb voor in bruikleen toegekende voorzieningen

Als een inwoner een pgb heeft gekregen voor een hulpmiddel en het recht op het hulpmiddel komt te vervallen voordat het hulpmiddel is afgeschreven, zal een deel van het pgb teruggevraagd worden. De inwoner kan het hulpmiddel bijvoorbeeld particulier verkopen en de opbrengst gebruiken om de gemeente te betalen.

 

De gemeente hanteert de volgende afschrijvingstabellen om het terug te betalen pgb mee te berekenen:

 

Tabel 1

Voorzieningen:

Sportrolstoelen

 

Vanaf:

0,5 jaar

1 jaar

1,5 jaar

2 jaar

2,5 jaar

3 jaar

 

Percentages:

20%

40%

60%

75%

90%

100%

 

 

Tabel 2

Voorzieningen:

Vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen

Bijvoorbeeld scootmobielen, rolstoelen, tilliften, douchestoelen en kindervoorzieningen.

Vanaf:

0,5 jaar

1 jaar

2 jaar

3 jaar

4 jaar

5 jaar

6 jaar

7 jaar

Percentages:

10%

20%

35%

50%

65%

80%

90%

100%

 

Tabel 3

Voorzieningen:

Niet-roerende woningaanpassingen en autoaanpassingen

Bijvoorbeeld trapliften, onderrijdbare keukens en autoaanpassingen

Vanaf:

0,5 jaar

1 jaar

2 jaar

3 jaar

4 jaar

5 jaar

6 jaar

7 jaar

Percentages:

10%

15%

27,5%

40%

52,5%

65%

75%

85%

 

Vanaf:

8 jaar

9 jaar

10 jaar

Percentages:

92,5%

97,5%

100%

 

De vaststelling van de afschrijvingstermijn gebeurt op basis van de periode tussen de datum van de toekenning van het pgb en de datum van de intrekking van de indicatie voor het betreffende hulpmiddel. Er wordt hierbij afgerond in het voordeel van de inwoner, dus naar boven.

 

Als het oorspronkelijke pgb lager is dan € 500,- of het terug te betalen bedrag lager is dan € 50,-, dan wordt er niet teruggevorderd. Ook wordt het deel van het pgb dat verstrekt is voor niet-standaard aanpassingen niet meegenomen in de terugvordering. Denk hierbij aan een op maat gemaakte zitorthese.

 

Als de inwoner verhuist voordat de afschrijvingstermijn van het hulpmiddel is verstreken, dan zal ook een deel van het pgb worden teruggevraagd. De inwoner kan hiervoor bij zijn of haar nieuwe gemeente een nieuw pgb aanvragen. Op die manier betaalt de nieuwe gemeente voor de restwaarde van de voorziening. Immers, de nieuwe gemeente heeft dan zorgplicht voor de (ex-)inwoner.

 

Als de inwoner is overleden, dan eindigt de indicatie voor het hulpmiddel automatisch. Ook dan moet een deel van het pgb worden terugbetaald door de nabestaanden.

11.3 Nadere richtlijnen rondom de financiële tegemoetkoming

Ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat. Een forfaitair bedrag voor bijvoorbeeld een verhuizing, kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

11.4 Nadere richtlijnen voor de collectieve voorziening

Voor een collectieve voorziening is er geen eigen bijdrage via het CAK verschuldigd. Wel kan een bijdrage aan de inwoner gevraagd worden op het moment dat hij of zij van de voorziening gebruik maakt. Bijvoorbeeld een (niet kostendekkende) bijdrage voor de regiotaxi.

12 EIGEN BIJDRAGE

12.1 Waarvoor geldt de eigen bijdrage?

Bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen wordt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage opgelegd. Het gaat hierbij om hulp bij het huishouden, begeleiding, kortdurend verblijf, woonvoorzieningen, vervoersmiddelen, autoaanpassingen, sportvoorzieningen, beschermd wonen en de doventolk.

 

De eigen bijdrage is niet van toepassing op rolstoelvoorzieningen (met uitzondering van sportrolstoelen) en hulpmiddelen voor jeugdigen jonger dan 18 jaar. Voor woningaanpassingen ten behoeve van jeugdigen onder de 18 jaar kan er wel een eigen bijdrage geheven worden, op basis van het inkomen van de ouders en te betalen door de ouders.

12.2 Berekening eigen bijdrage

Het CAK berekent en int de eigen bijdrage. De gemeente Zeist kiest ervoor om gebruik te maken van de standaard parameters die het CAK heeft voorgesteld voor de berekening van de eigen bijdrage.

 

De eigen bijdrage wordt berekend op basis van het inkomen en het vermogen van de inwoner en diens eventuele partner. Het inkomen en vermogen van inwonende huisgenoten zoals kinderen en ouders, telt niet mee voor de berekening van de eigen bijdrage. De eigen bijdrage is nooit hoger dan de kosten van de maatwerkvoorzieningen waar de eigen bijdrage voor gevraagd wordt.

 

Op de website van het CAK (www.hetcak.nl) kunnen inwoners zien hoe de eigen bijdrage berekend wordt en met een rekenprogramma de hoogte van hun eigen bijdrage berekenen.

12.3 Duur en hoogte eigen bijdrage

Voor diensten, zoals hulp bij het huishouden, begeleiding, kortdurend verblijf, beschermd wonen, specialistisch begeleiding zintuigelijk gehandicapten en de doventolk wordt een eigen bijdrage gevraagd zolang er hulp wordt geleverd.

 

Voor overige voorzieningen wordt ook een vierwekelijkse eigen bijdrage gevraagd zolang de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening (zie paragraaf 2.6) loopt. Als de afschrijvingstermijn afloopt, dan stopt de eigen bijdrage. De eigen bijdrage start weer op het moment dat er een vervangende voorziening wordt ingezet.

BIJLAGE 1 - RICHTLIJNEN INDICEREN HUISHOUDELIJKE ACTIVITEITEN

Bij een maatwerkindicatie huishoudelijke ondersteuning buiten de bandbreedte en een urenindicatie hulp bij het huishouden bij levering in een persoonsgebonden budget.

 

Bij een maatwerkindicatie Huishoudelijke Ondersteuning (zorg in natura) geldt een resultaatgerichte maatwerkvoorziening. Dat betekent dat de gemeente geen vast aantal uren en minuten hulp toekent, maar dat de inwoner recht heeft op een resultaat, namelijk een schoon en leefbaar huishouden, waarbij er een bandbreedte geldt tot 3,5 uur per week bij HO en 4,5 uur per week bij HO+. In bijzondere situaties, wanneer er meer hulp nodig is dan binnen de gestelde bandbreedte, kan er een maatwerkindicatie Huishoudelijke Ondersteuning in uren worden afgegeven. Ook bij een indicatie voor Hulp bij het Huishouden met levering in een persoonsgebonden budget geeft de gemeente een indicatie af in uren en minuten, aan de hand van normtijden voor huishoudelijke activiteiten. Hierbij worden onderstaande richtlijnen gebruikt om het aantal uren/minuten per activiteit per week te kunnen bepalen. Houdt er rekening mee dat dit richtlijnen zijn en dat bij maatwerk hiervan gemotiveerd kan worden afgeweken.

 

Lichte huishoudelijke taken

Taken/resultaten

Opruimen, planten water geven, stof afnemen (volledig, hoog/laag) en bed opmaken (beddengoed goed leggen).

Voor al deze taken samen: 15-40 minuten per keer (afhankelijk van grootte woning en gezinssamenstelling)

Afwassen (als geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd)

  • Handmatig

  • Machine in- en uitruimen

 

15-30 minuten per keer

10 minuten per keer

Normering

Eenpersoonshuishouden (ongeacht leefsituatie)

60 minuten per week

Meerpersoonshuishouden (ongeacht leefsituatie)

90 minuten per week

Factoren meer/minder hulp

 

Gemotiveerde aftrek (bijv bij kleine woning)

- 30 minuten per week

Kind(eren) <12 jaar

+ 20 tot 30 minuten per week

Allergie of aandoening luchtwegen (alleen bij een gesaneerde woning)

+ 20 tot 30 minuten per week

Ernstige beperkingen die leiden tot extra rommel

+ 20 tot 30 minuten per week

Bijzonderheden

  • Extra toegekende tijd geldt alleen voor de kamers die dagelijks in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. De extra toegekende tijd is in principe maximaal 3 factoren additionele hulp à 20 tot 30 minuten per week. Totaal betekent dit 60-90 minuten per week additioneel.

 

Zware huishoudelijke taken

Taken/resultaten

Stofzuigen, schrobben, dweilen, toilet en badkamer reinigen keuken reinigen, ramen wassen binnenzijde, bedden verschonen (afhalen en opmaken met nieuw beddengoed) en (zwaar) afval opruimen.

Normering

Eenpersoonshuishouden

 

Appartement (standaard met 1 slaapkamer)

90 min per week

Appartement met méér dan 1 slaapkamer dagelijks in gebruik

120 min per week

Eengezinswoning (standaard met 1 slaapkamer)

120 min per week

Eengezinswoning met méér dan 1 slaapkamer dagelijks in gebruik

150 min. per week

Meerpersoonshuishouden

 

Appartement (standaard met 1 slaapkamer)

120 min per week

Appartement met méér dan 1 slaapkamer dagelijks in gebruik

150 min per week

Eengezinswoning (standaard met 1 slaapkamer)

150 min per week

Eengezinswoning met méér dan 1 slaapkamer dagelijks in gebruik

180 min per week

Factoren meer/minder hulp

Gemotiveerde aftrek (bijv bij kleine woning of andere reden)

- 30 minuten per week

Grote woning met hoge bezettingsgraad

+ 20-30 minuten per week

Bij hoge vervuilingsgraad (t.g.v. beperkingen, niet door bestaande leefwijze zoals verwaarlozing)

+ 20-30 minuten per week

Bij COPD- problematiek (alleen bij een gesaneerde woning)

+ 20-30 minuten per week

Kind(eren) <12 jaar

+ 30 minuten per week

Bijzonderheden

  • Voor verzorging van huisdieren wordt geen tijd geïndiceerd.

 

Verzorging kleding/linnengoed

Taken/ resultaten

Sorteren en wassen van kleding mbv wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen.

Normering

Eenpersoonshuishouden

60 min per week

Tweepersoonshuishouden

90 min per week

Factoren meer/minder hulp

Kinderen <16 jaar

+ 30 min per kind

Bedlegerige cliënten

+ 30 min per week

Extra bewassing ivm overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc

+ 30 min per week

Bijzonderheden

  • In de regel is de was- en strijkservices voorliggend ten opzichte van een huishoudelijke hulp die dit werk doet. Alleen als een inwoner daar aantoonbaar geen gebruik van kan maken, kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt voor de was en/of het strijkwerk.

Bij huishoudens met kinderen onder de 16 jaar kan 30 minuten per kind per week tot maximaal 1,5 uur extra voor wassen worden toegekend.

 

Boodschappen

Taken

Samenstellen van boodschappenlijst, inkopen van boodschappen, opbergen van boodschappen.

Normering

Bij huishouden t/m 4 pers.

60 min (1x per week boodschappen doen)

Factoren meer/minder hulp

Bij huishouden met meer dan 4 personen

+ 60 min (zodat er 2 keer per week boodschappen gedaan kan worden)

Kinderen <12 jaar

+ 60 min (zodat er 2 keer per week boodschappen gedaan kan worden)

Bijzonderheden

  • In veel gevallen is de boodschappenbezorgservice van de plaatselijke supermarkt voorliggend voor het doen van de boodschappen. Alleen als om medische redenen de boodschappenservice aantoonbaar niet geschikt is, kan het doen van boodschappen worden meegenomen in de maatwerkvoorziening.

 

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd

Taken

  • Broodmaaltijd: broodmaaltijd bereiden, broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten.

  • Warme maaltijd: Warme maaltijd bereiden (voorbereiden en koken of opwarmen), warme maaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten.

Normering

Broodmaaltijd

15 min per keer (ontbijt en lunch kunnen in 1 keer)

Warme maaltijd opwarmen

15 min per keer

Warme maaltijd koken

30 min per keer

Factoren meer/minder hulp

Kinderen <12 jaar

+ 20 min per keer (per maaltijd)

Bijzonderheden

  • Maaltijdservice, kant-en-klaar maaltijden, etc gelden als voorliggende voorzieningen.

 

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Taken

Administratieve werkzaamheden betreft huishoudelijke activiteiten (bestellen boodschappen, opstellen lijsten), organisatie van huishoudelijke activiteiten, plannen en beheren van middelen mbt het huishouden.

Normering

Organisatie van het huishouden

30 min per week

Factoren meer/minder hulp

Communicatieproblemen agv beperkingen (geen taalbarriere)

+ 10-30 min per week

Kinderen (gezond functionerend) <16 jaar

+ 10-30 min per week

Huisgenoten met psychosociale of andere problematiek

+ 10-30 min per week

Bijzonderheden

  • Bij problemen met de organisatie van het huishouden kan hiervoor begeleiding toegekend wordenin de vorm van HO+ of HH2.

  • Overige administratie bij beperkt regelvermogen valt onder de functie begeleiding of kan via voorliggende voorzieningen worden geregeld.

 

Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden (HH3)

Taken

Instructie voor het omgaan met hulpmiddelen, bij huishoudelijke taken: licht en zwaar huishoudelijk werk, wasverzorging, boodschappen of maaltijden, organisatie bij het huishouden.

Normering

Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden

30 min per week (max 3x per week / max 6 weken lang)

Factoren meer/minder hulp

Bij communicatieproblemen kan meer tijd worden geïndiceerd

+ 10-30 min per week

Bijzonderheden

  • Kortdurend in te zetten.

 

Anderen helpen bij zelfverzorging

Taken

  • Opvang en/of verzorging van kinderen en/of volwassen huisgenoten, voor zover niet op te vangen met persoonlijke verzorging of voorliggende voorzieningen.

  • Anderen helpen bij het bereiden van maaltijden.

Normering

Maatwerk

Max. 40 uur per week

Factoren meer/minder hulp

Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek en/of samenvallende activiteiten.

Bijzonderheden

  • De omvang van deze indicatie gaat tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden en opvoedingsactiviteiten.

  • Een indicatie hiervoor kan uitsluitend kortdurend worden toegekend met een maximum van 3 maanden. In deze periode dient mantelzorg of voorliggende voorzieningen te worden geregeld, zoals ouderschapsverlof, creche, naschoolse opvang, gastouders of logeren bij vrienden of familie.

 

Inzet van kinderen (gezond functionerend) binnen het huishouden

Taken

Zwaar huishoudelijk werk (max. 2 uur), licht huishoudelijk werk en wasverzorging.

Factoren meer/minder hulp

18- tot 23 jaar

5 uur per week van geïndiceerde taken (waarvan zwaar max 2 uur mag zijn)

13 tot 17 jaar

  • 13 jaar

  • 14 jaar

  • 15 jaar

  • 16 jaar

  • 17 jaar

werken geleidelijk toe naar bijdrage van 5 uur per week.

  • 1.

    30 min per week

  • 2.

    60 min per week

  • 3.

    120 min per week

  • 4.

    180 min per week

  • 5.

    240 min per week

Bijzonderheden

  • Van kinderen van 0 tot en met 12 jaar wordt geen structurele overname van huishoudelijk activiteiten verwacht, alleen kleine bijdragen, geleidelijk opgebouwd naar vermogen. Van inwonende volwassen kinderen van 23 jaar en ouder wordt verwacht dat zij een meerpersoonshuishouden kunnen voeren.

  • Het gaat hierbij om gezond functionerende kinderen met een normale ontwikkelingsleeftijd. Er wordt hierbij rekening gehouden met de persoonlijke factoren/ situatie van kinderen. Eventuele beperkingen van de kinderen worden meegewogen.

 

NB. Daar waar bovenstaande richtlijn niet in voorziet of in situaties waarbij toch onduidelijkheden of vragen blijven t.a.v. de te indiceren tijd, verwijzen we naar de meest recente “Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden” van de MO Zaak. Op dit moment is dat de richtlijn van januari 2011.

BIJLAGE 2 - OP GEHANDICAPTEN EN/OF OUDEREN GERICHTE WONINGEN

Met de drie woningbouwcorporaties zijn afspraken gemaakt over wat verwacht mag worden van hen als verhuurder van seniorencomplexen en andere complexen. Deze afspraken vormen ook ons uitgangspunt ten opzichte van andere verhuurders.

 

Officiële seniorencomplexen in Zeist

Deze worden op woningnet als seniorenwoning (55+-woning) aangeboden

 

Afspraak met de woningbouwcorporaties

Aanpassingen voor gemeenteschappelijke ruimtes worden door woningbouwcorporaties gerealiseerd en bekostigd. Nieuwe seniorenwoningen zijn goed toe- en doorgankelijk, dus: drempelvrij of met lage drempels, met een goed toegankelijke badkamer, met een stallingsmogelijkheid en stroomaansluiting voor een scootmobiel en met brede deuren. Maar oudere seniorenwoning voldoen daar niet altijd aan, omdat er in de tijd van de bouw van het complex andere normen golden.

 

Als de benodigde voorzieningen niet gemakkelijk kunnen worden geplaatst en de woning/het complex voor hoge kosten moet worden aangepast, dan wordt met de woningbouwcorporatie overlegd over verhuismogelijkheden. Vanuit de gemeente kan hierin worden meegedacht.

 

Woningcomplexen waarin woningen als seniorenwoning worden aangeboden zijn:

  • Dahliastraat 1-43 (oneven)

  • P. van Seijstplaats 2-24 (even)

  • Oranjerie 5-28 (even en oneven)

  • Oranjehof 1-38 (even en oneven

  • Thorbeckelaan 11-89 (oneven)

  • Dr. Ramaerlaan 10-24 (even)

  • Nijenheim 4101-4119, 4201-4219, 4301-4319, 4401-4419, 4501-4519, 4601-4619, 4701-4709 en 4801-4809 (oneven)

  • Achterheuvel 4-74 (even)

  • Antonlaan 203-219 en 225-297 (oneven)

  • W. Arntszlaan 1-7c (oneven)

  • Brinkhove 2-17 en 36-48

  • Griffensteijnselaan 84-155 (even en oneven)

  • De Heuvel 201-219 en 225-299 (oneven)

  • Mr. de Klerckstraat 21-39 en 43-107 (oneven)

  • Joh. van Oldebarneveltlaan 105-117, 121-135, 139-279 en 285- 341 (oneven)

  • W. van Essenlaan 1-81 (oneven)

     

Daarnaast worden ook de volgende complexen, die geen eigendom zijn van een woningbouwcorporatie als seniorencomplex aangemerkt.

  • Spathodea, Oranje Nassaulaan

  • Simarowa, Arnhemse Bovenweg

  • Bladerkroon, Molenweg

  • De Looborch, Woudenbergseweg

     

Deze lijst is niet limitatief. Wooncomplexen die niet op deze lijst voorkomen maar feitelijk worden aangeboden als geschikt voor gehandicapten en/of ouderen, worden door de gemeente als dusdanig aangemerkt.

 

Andere complexen in Zeist

Afspraak met de woningbouwcorporaties

Aanpassingen voor gemeenteschappelijke ruimtes gebeuren in overleg tussen de woningbouwcorporaties en de gemeente. Dan wordt ook een afspraak gemaakt voor de verdeling van de kosten.

 

Als de benodigde voorzieningen niet gemakkelijk kunnen worden geplaatst en de woning/het complex voor hoge kosten moet worden aangepast, dan wordt met de woningbouwcorporatie overlegd over verhuismogelijkheden. Vanuit de gemeente kan hierin worden meegedacht.

Naar boven