Nota waardering en afschrijven 2017 Eijsden-Margraten

 

1. Inleiding

Op grond van de financiële verordening gemeente Eijsden-Margraten ex. artikel 212 van de Gemeentewet moet de raad bij verordening de uitgangspunten van het financieel beleid, het financieel beheer en de inrichting van de financiële organisatie vaststellen. De Raad stelt hiertoe de financiële verordening vast. De nieuwe financiële verordening gemeente Eijsden-Margraten 2017 zal in de raadsvergadering van 13 december worden vastgesteld.

In artikel 13 van deze verordening staat: “Het college stelt een nota op met nadere regels ten aanzien van activeren, waarderen en afschrijven in overeenstemming met het BBV” en “De raad stelt deze nota vast”.

De nota waarderen en afschrijvingen is primair bedoeld als instrument voor de kaderstellende rol van de Raad. De nota vormt daarmee het formele kader voor de investeringen, afschrijvingen en kapitaallasten.

De huidige nota waarderen en afschrijvingen dateert uit 2012 en is aan herziening toe. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) is op onderdelen aangepast. Tevens heeft de commissie BBV notities uitgebracht die dwingende richtlijnen bevatten.

1.2 Doelstelling

De doelstelling van deze nota is het formuleren van kaders, beleid en vastlegging van uniforme regels

voor:

  • waardering van activa

  • investeringen

  • kapitaallasten (afschrijvingen + rente)

De uitgangspunten van deze nota worden onder andere zichtbaar in de jaarrekening en de begroting.

1.3 Wettelijk kader

De nota Waarderen en Afschrijvingen is primair bedoeld als instrument ten behoeve van de kaderstellende rol van de raad. Deze nota sluit aan bij de Gemeentewet (artikel 212), bij het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de door de commissie BBV opgestelde notities.

Per hoofdstuk noemen we de relevante wetsartikelen en lichten we deze toe. Daar waar het BBV ruimte biedt aan eigen beleid door de gemeente, geven we in deze nota aan hoe we dit invullen.

 

1.4 Leeswijzer

In deze nota worden uitgangspunten weergegeven in omkaderde tekstvakken. In de voorafgaande teksten wordt een onderbouwing gegeven van het betreffende uitgangspunt. Een overzicht van de uitgangspunten hebben we opgenomen in hoofdstuk 5.

 

2.1 Algemeen

De Commissie BBV beveelt aan om in de financiële verordening, of in een nadere uitwerking daarvan, op te nemen dat voor het activeren van investeringen aan ten minste één van de hierna opgenomen criteria moet worden voldaan:

  • een minimumbedrag;

  • een minimale gebruiksduur

    Om praktische redenen (veel werk i.r.t. bedrag/gebruiksduur) achten we in de volgende gevallen activeren niet wenselijk:

  • ingeval van investeringen met een gebruiksduur van drie jaar of minder; en/of

  • bij investeringen met een verkrijgings-of vervaardigingsprijs van ≤ € 10.000

Deze kosten brengen we in de periode van aankoop ten laste van de exploitatie.

 

Uitgangspunt 1:

Investeringen met een gebruiksduur van drie jaar of minder en/of en verkrijgings- of vervaardigingsprijs van € 10.000 of minder, activeren we niet maar brengen we ten laste van de exploitatie.

 

Of we een actief als vast of vlottend moeten aanmerken, wordt bepaald door de bestuurlijke intentie die bestaat ten aanzien van het desbetreffende actief. Als de intentie is om het actief duurzaam te exploiteren c.q. te gebruiken, dan is het een vast actief. Dit uitgangspunt ligt vast in artikel 31 BBV. Grondexploitaties maken deel uit van de voorraden en behoren niet tot de vaste activa.

 

Investeringen verantwoorden we op de balans onder de post vaste activa. Onder deze post onderscheiden we conform het BBV (artikel 33) de volgende vaste activa:

  • immateriële vaste activa;

  • materiële vaste activa;

  • financiële vaste activa.

We lichten dit toe in de paragrafen 2.2 t/m 2.4.

 

2.2 Immateriële vaste activa

Immateriële vaste activa zijn net als de materiële vaste activa niet financieel van aard.

ln tegenstelling tot materiële vaste activa zijn ze echter niet stoffelijk (niet tastbaar). Het BBV staat slechts in zeer beperkte mate de activering van immateriële investeringen toe. Bovendien is de activering van immateriële investeringen niet verplicht.

 

Artikel 34 van het BBV geeft aan dat we uitsluitend als immateriële vaste activa mogen opnemen:

  • a.

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • b.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief.

 

In artikel 63 lid 1 BBV staat dat we alle activa, dus ook de immateriële vaste activa, moeten waarderen op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Eventuele van derden verkregen specifieke investeringsbijdragen mogen we in mindering brengen op het geactiveerde bedrag (artikel 62 lid 2 BBV). Hierbij moeten we de verkregen bijdrage als baat verantwoorden.

 

  • a)

    Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio

    (Dis)agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het lagere of hogere bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd.

     

    In artikel 63, lid 7 van de BBV is bepaald dat we passiva - waaronder dus schulden- moeten waarderen tegen de nominale waarde. Dat betekent dat we aangegane geldleningen voor het totaalbedrag van de aangegane schuld moeten opnemen op de balans. Het verschil tussen het schuldbedrag en het uitgekeerde bedrag, het (dis)agio, kunnen we al dan niet activeren.

    Voor de kosten van het afsluiten van geldleningen geldt dat we deze mogen afschrijven gedurende de looptijd van de betrokken lening (artikel 64 lid 5 BBV). Afschrijven over een langere periode mag niet, korter wel.

    Op basis van het huidige beleid activeren we de kosten van geldleningen en een eventueel optredend (dis)agio. In de toelichting van het BBV wordt overigens aanbevolen de kosten van het sluiten van leningen en het saldo van agio en disagio, zeker indien deze relatief van geringe omvang zijn, niet te activeren en af te schrijven. Voorgesteld wordt om kosten van geldleningen en kosten van (dis)agio > € 10.000 te activeren.

     

    Uitgangspunt 2:

    De kosten die zijn verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio activeren worden geactiveerd wanneer de kosten > € 10.000.

     

  • b)

    De kosten van onderzoek en ontwikkeling

    Ingevolge artikel 60 van de BBV kunnen we de kosten van onderzoek en ontwikkeling van een bepaald actief activeren indien:

    • a.

      het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

    • b.

      de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

    • c.

      het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren; en

    • d.

      de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

 

De kosten van onderzoek en ontwikkeling mogen we activeren indien aan alle voorwaarden is voldaan. Voorbereidingskosten van investeringen immateriële vaste activa kennen een maximale afschrijvingsduur van vijf jaar (artikel 64lid 6 BBV).

 

Uitgangspunt 3:

De kosten van onderzoek en ontwikkeling van immateriële vaste activa activeren en schrijven we in maximaal 5 jaar af.

 

2.3 Materiële vaste activa

Materiële vaste activa zijn altijd stoffelijk van aard. Een uitzondering op deze regel is software, die op basis van de notitie Software van de commissie BBV ook als materiële vaste activa wordt gerubriceerd. Met betrekking tot hardware en software kiezen we er voor om deze zo veel mogelijk in leaseconstructies op te nemen in plaats van zelf deze aan te schaffen en te activeren.

 

Het BBV onderscheidt in artikel 35 lid 1 drie categorieën materiële vaste activa:

  • 1.

    investeringen met een economisch nut;

  • 2.

    investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

  • 3.

    investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

 

De commissie BBV heeft in de notitie “verkrijging/vervaardiging van kapitaaluitspraken” stellige uitspraken gedaan over onderhoudsuitgaves vs investeringsuitgaves. In paragraaf 2.3.4 gaan we hier nader op in.

 

2.3.1 Investeringen met een economisch nut

In artikel 59 lid 1 t/m 2 van het BBV is opgenomen:

  • 1.

    Alle investeringen met een economisch nut worden geactiveerd.

  • 2.

    Investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of indien ze kunnen bijdragen aan het genereren van middelen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid worden kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde niet geactiveerd.

     

Artikel 62 lid 1 BBV bepaalt dat we investeringen met een economisch nut moeten activeren volgens de zogenaamde brutomethode. Dit betekent dat we deze investeringen activeren voor het bedrag van de investering. (Bestemmings)reserves mogen we niet op de investeringswaarde in mindering brengen. lndien we voor de dekking van kapitaallasten van een investering met een economisch nut een reserve hebben opgebouwd, kunnen we deze reserve gebruiken om de jaarlijkse kapitaallasten af te dekken. Dit soort reserves noemen we bruteringsreserves.

De Commissie BBV geeft in haar notitie “verkrijging/vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen” de aanbeveling om deze bruteringsreserves in overeenstemming met de afschrijvingsparameters van de bijbehorende investering via de resultaatbestemming periodiek vrij te laten vallen als dekking van de kapitaallasten. Op investeringen met een economisch nut mag niet 'extra' worden afgeschreven. Deze moeten we afschrijven in de verwachte toekomstige gebruiksduur.

 

Uitgangspunt 4:

Bruteringsreserves vallen vrij in overeenstemming met de afschrijvingstermijn van de desbetreffende investering.

 

Ingevolge het 2e lid van artikel 62 BBV mogen bijdragen van derden met een directe relatie met een

actief op de waardering daarvan in mindering worden gebracht. Het betreft hier bijvoorbeeld rijks-en

provinciale bijdragen, bijdragen van personen etc.

 

Uitgangspunt 5:

Bij investeringen brengen we de bijdragen van derden in mindering op de investering.

 

2.3.2 Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

Deze categorie investeringen is in 2013 aan artikel 35 lid 1 toegevoegd en heeft met name betrekking op investeringen die worden bekostigd uit de afvalstoffenheffing en rioolheffing. Deze investeringen worden nu als een afzonderlijke categorie binnen de investeringen met een economisch nut vermeld.

Indien in de heffingen bijdragen zijn begrepen voor toekomstige vervangingsinvesteringen komen deze gelden, in een vervangingsvoorziening. Op de balans moeten we deze voorzieningen in de toekomst onder een aparte categorie opnemen.

De uitgangspunten zoals vermeld in 2.3.1 zijn ook op deze categorie investeringen van toepassing.

Aanvullend hierop is artikel 62 lid 3 BBV. Hierin staat dat indien er sprake is van een vervangingsinvestering we de vervangingsbijdragen uit de voorziening altijd in mindering moeten brengen op deze vervangingsinvestering.

 

2.3.3 Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut

Met ingang van 2017 is in het artikel 59 van het BBV bepaald dat ook investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut geactiveerd dienen te worden. Voor 2017 was er een keuze om wel of niet te activeren. Binnen de gemeente Eijsden-Margraten werden investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut reeds geactiveerd.

In artikel 62 lid 3 van het BBV staat dat bij investeringen reserves in mindering gebracht kunnen worden. Een vermindering van een investering met een reserve kan niet rechtstreeks plaatsvinden. De vermindering dient in dat geval plaats te vinden door middel van extra afschrijving en een bijdrage uit de reserve.

 

Uitgangspunt 6:

We activeren investeringen met maatschappelijk nut altijd.

 

2.3.4 Onderhoudsuitgave vs investeringsuitgave

De Commissie BBV heeft in de notitie verkrijging/vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen een stellige uitspraak opgenomen over dit onderwerp. Een stellige uitspraak is een uitspraak van de commissie BBV die we moeten volgen.

Uitspraak: “De kosten van (klein en groot) onderhoud zijn niet levensduurverlengend en mogen dus niet worden geactiveerd”.

Bij de beantwoording van de vraag of we bepaalde kosten wel of moeten activeren, is het van belang om duidelijkheid te scheppen over wat onder onderhoud wordt verstaan. Hiervoor is de volgende indeling gemaakt;

  • Klein onderhoud; hierbij is sprake van periodieke kosten, die nodig zijn om het object in goede staat te houden. Kosten van klein onderhoud keren in principe jaarlijks terug en brengen we om die reden in het jaar van uitvoering ten laste van de exploitatie.

  • Groot onderhoud; Dit betreft veelal maatregelen van ingrijpende aard die op een groot deel van het object worden uitgevoerd en na een langere gebruiksperiode worden verricht. Een voorbeeld hiervan is het (buiten) schilderwerk van een gebouw.

    De kosten van groot onderhoud kunnen op twee manieren worden gedekt:

    • 1. kosten in het jaar van uitvoering direct ten laste van de exploitatie brengen;

    • 2. kosten in het jaar van uitvoering ten laste brengen van een vooraf gevormde voorziening brengen.

       

Levensduur verlengende investeringen zijn investeringen ten behoeve van een bestaand actief die expliciet leiden tot een substantiële levensduurverlenging van het betreffende actief. Uitsluitend in die gevallen mag geactiveerd worden. Voorbeelden zijn: het renoveren van een gebouw, levensduur verlengend onderhoud aan wegen. Het gaat hier dus niet om (groot) onderhoud. Onderhoud is niet levensduur verlengend, maar dient om het actief gedurende zijn levensduur in goede staat te houden.

 

2.4 Financiële vaste activa

In artikel 36 van het BBV staat dat we in de balans onder de financiële vaste activa afzonderlijk

moeten opnemen:

  • a.

    kapitaalverstrekkingen aan:

    • 1.

      deelnemingen;

    • 2.

      gemeenschappelijke regelingen;

    • 3.

      overige verbonden partijen;

  • b.

    leningen aan:

    • 1.

      openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden;

    • 2.

      woningbouwcorporaties;

    • 3.

      deelnemingen;

    • 4.

      overige verbonden partijen;

  • c.

    overige langlopende leningen;

  • d.

    uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • e.

    uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • f.

    overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

 

We waarderen aandelen (onderdeel van kapitaalverstrekkingen) conform artikel 63 lid 1 van het BBV tegen verkrijgingsprijs. Verstrekte leningen en vorderingen waarderen we tegen nominale waarde. Dit betekent dat we het totaalbedrag van een verstrekte lening opnemen zonder bijkomende kosten (zoals bijvoorbeeld een vergoeding voor afsluitkosten). Eventuele voorzieningen wegens oninbaarheid verrekenen we met de boekwaarde van leningen en vorderingen (artikel 63 lid 8).

 

Bijdragen aan activa in eigendom van derden

Deze kunnen worden geactiveerd indien aan de volgende voorwaarden van het BBV (artikel 61) is voldaan;

  • er is sprake van een investering door een derde;

  • de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals overeengekomen en;

  • de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

 

Als vast staat dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, kunnen we de bijdrage behandelen als was het actief in kwestie in bezit van de gemeente. Echter, zolang de derde voldoet aan alle voorwaarden kunnen we geen rechten op het actief doen gelden. Het voordeel van activeren is dat we de lasten over meerdere jaren kunnen spreiden en dat we deze items in beeld houden. Omdat er vanuit het BBV geen verplichting is tot activering hebben we hier de vrijheid te kiezen voor een bestendige vorm van extra afschrijving op deze activa. Jaarlijks bekijken we of er extra afschrijvingen mogelijk zijn.

 

Uitgangspunt 7:

Bijdragen aan activa in eigendom van derden activeren we indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 61 van het BBV. Jaarlijks bekijken we of er extra afschrijvingen mogelijk zijn.

 

3 Kapitaallasten

In het vorige hoofdstuk is aangegeven welke investeringen (kunnen) worden geactiveerd en welke niet. In dit hoofdstuk komen de jaarlijks terugkerende lasten van de investeringen die geactiveerd zijn aan bod. Dit zijn de zgn. kapitaallasten. De kapitaallasten bestaan uit afschrijvingen en rente.

 

3.1 Afschrijven

Afschrijving is het in de administratie tot uitdrukking brengen van de waardevermindering van een goed dat als een investering is geactiveerd. De afschrijving komt ten laste van de jaarlijkse exploitatie; op deze manier wordt ook het meerjarig nut van de investering zichtbaar gemaakt.

Het BBV schrijft het stelsel van baten en lasten voor. Dit houdt in dat baten en lasten worden opgenomen in het jaar waaraan ze kunnen worden toegerekend, ook al hebben ze in dat jaar niet tot daadwerkelijke uitgaven of ontvangsten geleid. Op deze manier vindt er een matching plaats van de lasten versus de baten die hier tegenover staan. Afschrijvingen vormen een onderdeel van de lasten waar geen uitgaven tegenover staan.

 

Bij het bepalen van afschrijvingen zijn een aantal aspecten van belang, te weten:

  • 1.

    de afschrijvingsbasis;

  • 2.

    de methode van afschrijven

  • 3.

    de afschrijvingsduur;

  • 4.

    het moment waarop met afschrijven wordt begonnen

     

In de volgende paragrafen gaan we in op deze aspecten.

 

3.1.1 Afschrijvingsbasis

In artikel 63 lid 1 van de BBV is bepaald dat we de verkrijgings- of vervaardigingsprijs als waarderingsgrondslag voor activa moeten toepassen. Deze verkrijgings- of vervaardigingsprijs vormt

daarmee ook de belangrijkste basis voor het afschrijven op vaste activa

De verkrijgingsprijs van de materiële vaste activa omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

De vervaardigingsprijs bestaat uit de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend.

 

Restwaarde

Het is denkbaar dat er na afschrijving van het actief een restwaarde resteert. In veel gevallen is deze restwaarde vooraf niet of moeilijk in te schatten. We mogen niet anticiperen op prijsstijgingen of mogelijke wijziging van de gebruiksbestemming van het actief. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe verdient het dan ook aanbeveling er vanuit te gaan dat er geen restwaarden resteren.

We stellen derhalve de restwaarde van de vaste activa in principe op nihil. Echter, de budgethouder kan aangeven dat we toch een restwaarde moeten hanteren voor een actief. Dit komt o.a. regelmatig voor bij de voertuigen. Op basis van ervaring en het repeterende karakter van het aanschaffen en inruilen van voertuigen kan hier een goede inschatting worden gemaakt.

In de notitie Verkrijging/vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen beveelt de Commissie BBV aan om beleid te formuleren over de handelswijze betreffende de restwaarden. Boekwinsten of - verliezen (verschillen tussen verkoopopbrengst en boekwaarde bij verkoop) mogen we niet verwerken in de te activeren investeringskosten. Deze behoren ten gunste c.q. ten laste van het resultaat te komen als incidentele bate of last en te worden verwerkt ten gunste of ten laste van de betreffende programma's. Daarnaast moeten we deze opnemen in het overzicht van incidentele baten en lasten (artikel 28 lid c BBV).

 

Uitgangspunt 8:

De geactiveerde vaste activa schrijven we in principe af tot nihil. We hanteren alleen een restwaarde bij een actief, daar waar een budgethouder een reële inschatting kan geven.

 

BTW

Hoewel niet concreet in het BBV benoemd onder de bepalingen omtrent de te hanteren waarderingsgrondslag, mogen we de BTW op activa niet activeren indien deze compensabel of verrekenbaar is. Dit is overeenkomstig bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en de VNG en in lijn met artikel 2 van het BBV op basis waarvan de compensabele BTW niet als last mag worden beschouwd.

 

Uitgangspunt 9:

Compensabele of verrekenbare BTW activeren we niet. Kostprijsverhogende BTW activeren we wel.

 

Erfpacht

Artikel 63 lid 4 bevat bepalingen voor in erfpacht uitgegeven gronden. Voor dergelijke gronden geldt om praktische redenen (het bepalen van de vervaardigingsprijs per kavel is erg bewerkelijk) de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Is echter sprake van gronden in eeuwigdurende erfpacht dan dient waardering plaats te vinden tegen registratiewaarde. Dit omdat het economische eigendom niet meer bij de erfverpachter berust.

 

Uitgangspunt 10:

Voor in erfpacht uitgegeven gronden hanteren we de uitgifteprijs van de eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Uitzondering: bij gronden in eeuwigdurende erfpacht hanteren we de registratiewaarde.

 

Integraal activeren en componentenbenadering

Wanneer een actief wordt aangeschaft c.q. wordt gebouwd en in gebruik wordt genomen, activeren we voor het bedrag ter grootte van de aanschaf- of bouwkosten. Het gehele actief schrijven we in principe af op basis van één integrale afschrijvingsduur.

Een andere methode die wij sporadisch gebruiken, is het activeren volgens de componentenbenadering.

Deze methode houdt in dat de verschillende delen waaruit een actief is samengesteld afzonderlijk worden gewaardeerd. De afschrijving vindt plaats op basis van de verwachte gebruiksduur van die afzonderlijke delen. Per deel kan de technische of economische gebruiksduur immers verschillen. Bij toepassing van deze benadering worden noodzakelijke vervangingen opnieuw geactiveerd.

 

Uitgangspunt 11:

We passen de componentenmethode alleen toe bij investeringen als er wezenlijke verschillen zijn in afschrijvingstermijnen én het een substantieel deel van de investeringen betreft.

 

3.1.2 Methoden van afschrijving

Het BBV schrijft niet voor welke afschrijvingsmethodiek we moeten hanteren. De methode regelt hoe de afschrijvingslasten over de levensduur verdeeld worden. Bij de gemeentelijke overheid worden hoofdzakelijk twee afschrijvingsmethodes gehanteerd, te weten lineair en annuïtair.

 

Lineaire methode

Lineair afschrijven is afschrijven op basis van een vast percentage van de aanschafwaarde. De afschrijving blijft gedurende de afschrijvingstermijn constant. Het rentedeel daalt gedurende de looptijd, aangezien we de rente berekenen over de actuele boekwaarde. De jaarlijkse kapitaallasten dalen derhalve in de loop van de gebruiksperiode.

 

Annuïtaire methode

Bij afschrijven op basis van annuïteit blijven de jaarlijkse kapitaallasten constant. Omdat de rente wordt berekend over de actuele boekwaarde, nemen de rentekosten per jaar af en de afschrijvingskosten per jaar toe.

In principe kiezen we voor de lineaire methode. Doordat de totale kapitaallasten dalen in de loop van de gebruiksperiode ontstaat er ruimte voor in de tijd oplopende kosten, zoals onderhoudslasten.

Lineair afschrijven is over de totale looptijd van de afschrijvingsperiode goedkoper dan de annuïtaire methode. Slechts in incidentele gevallen kan van deze methode worden afgeweken omdat

bijvoorbeeld wet- of regelgeving dit voorschrijft.

 

Uitgangspunt 12:

In principe hanteren we de lineaire afschrijvingsmethode. Indien we hiervan afwijken, lichten we dit toe bij de jaarrekening.

 

Stelselwijziging methode van afschrijvingen

In artikel 212 van de Gemeentewet staat beschreven dat de gemeenteraad de waarderingsgrondslagen vaststelt. Via de financiële verordening ex. artikel 212 van de Gemeentewet ligt dus ook de bevoegdheid tot stelselwijziging en/of schattingswijzigingen bij de raad.

 

Het BBV onderscheid tussen een stelselwijziging en een schattingswijziging is als volgt:

  • Een stelselwijziging betreft een wijziging van de vrij te kiezen waarderings- (activerings)grondslag. Bijvoorbeeld van niet activeren naar wel activeren met een afschrijving gebaseerd op basis van de verwachte toekomstige gebruiksduur;

  • Een schattingswijziging (door nieuwe inzichten) betreft een wijziging van een verwachte toekomstige gebruiksduur c.q. (rest)gebruikswaarde. Bijvoorbeeld een andere afschrijvingsmethode.

     

De commissie BBV heeft in juli 2011 hierover een standpunt ingenomen met bijbehorende stellige uitspraken. De commissie BBV is van mening dat er voor een stelsel- en/of schattingswijziging geen terugwerkende kracht kan gelden. Immers, de balanspositie onder het BBV kunnen we typeren als een balans van (rest)boekwaarden welke we nog met de burgers verrekend moeten worden.

Daarnaast streeft de commissie ook naar administratieve eenvoud. Met andere woorden: er hoeft geen herberekening met daarbij behorende inhaal/terugboek afschrijvingen plaats te vinden. De (rest)boekwaarden worden via de nieuwe inzichten afgeschreven.

 

In het BBV is artikel 64 lid 2 gewijd aan de wijziging van de afschrijvingsmethode. Hierin staat dat slechts om gegronde redenen de afschrijvingswijze mag gewijzigd worden. De reden en de financiële consequenties van de verandering moeten we opnemen in de toelichting op de balans. Ook moeten we inzicht geven in de consequenties hiervan voor de financiële positie en voor de baten en lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of het voorafgaande begrotingsjaar.

 

3.1.3 Afschrijvingsduur

Binnen de wettelijke kaders hebben we ten aanzien van de te hanteren afschrijvingsduur een vrije keuze. De belangrijkste kaders zijn:

  • Artikel 64 lid 1 van het BBV geeft aan dat slijtende vaste activa budgetonafhankelijk moeten worden afgeschreven in een periode;

  • De afschrijvingstermijn van een actief is afhankelijk van de gebruiksduur en wordt bepaald door de economische en technische levensduur (artikel 64 lid 3). Omdat de economische levensduur gebaseerd is op een schatting, moeten we hiervoor richtlijnen opstellen voor de diverse activa.

 

In bijlage 1 is een overzicht opgenomen waarin we per activasoort de levensduur weergeven waarover we in principe afschrijven. De levensduur is gebaseerd op zowel eigen ervaringscijfers als die van andere gemeenten. De opsomming is niet uitputtend. Ook blijft het in incidentele gevallen, bijvoorbeeld bij een sterk afwijkende werkelijke levensduur, mogelijk af te wijken van de genoemde afschrijvingstermijnen.

Voor activa die niet in de tabel is opgenomen stelt het College van burgemeester en wethouders de afschrijvingstermijn vast.

 

Zoals in paragraaf 3.3.3 vermeldt mag uitsluitend op activa in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut resultaat afhankelijk extra worden afgeschreven. De in bijlage 1 genoemde afschrijvingstermijnen zijn voor die categorie activa dan ook minder hard. Extra afschrijven voor activa met een economisch nut is echter uitsluitend toegestaan als er sprake is van duurzame waardevermindering of als het actief eerder buiten gebruik wordt gesteld.

 

Grond

Uitsluitend op slijtende vaste activa dient te worden afgeschreven (artikel 64 lid 3 BBV). Grond slijt niet, dus daarop behoort niet systematisch te worden afgeschreven. Een afwaardering op grond wegens een duurzame waardevermindering als bedoeld in artikel 65 lid 1 van het BBV behoort uiteraard wel tot de mogelijkheden, bijvoorbeeld bij een gebleken bodemvervuiling.

Bij investeringen met een economisch nut wordt de grondprijs, voor zover deze is begrepen in de verkrijgings- of vervaardigingsprijs, afgesplitst en afzonderlijk geactiveerd.

 

Uitgangspunt 13:

We hanteren de afschrijvingstermijnen zoals opgenomen in bijlage 1.

 

Uitgangspunt 14:

In incidentele gevallen is afwijking van de afschrijvingstermijnen zoals beschreven in bijlage 1 van deze notitie mogelijk, mits gemotiveerd.

 

Uitgangspunt 15:

Het College stelt de te hanteren afschrijvingstermijn vast voor activa die niet in bijlage 1 is opgenomen.

 

Uitgangspunt 16:

Bij investeringen met een economisch nut splitsen we de grondprijs, voor zover deze is begrepen in de verkrijgings- of vervaardigingsprijs, af en activeren we deze afzonderlijk.

 

3.1.4 Aanvang van het moment van afschrijving

ln de notitie verkrijging/vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen beveelt de Commissie BBV aan om beleid te formuleren op welk moment wordt gestart met het afschrijven van een nieuwe investering. De keuzemogelijkheden zijn:

  • ln het jaar waarin de investering gereed komt of wordt verworven vanaf het moment van ingebruikname.

  • Medio het begrotingsjaar waarin de investering gereed komt of wordt verworven.

  • ln het begrotingsjaar dat volgt op het jaar waarin de investering gereed komt of wordt verworven.

 

Al vele jaren is het gebruikelijk om te starten met afschrijven per 1 januari volgend op het jaar van in gebruik name. De afschrijving vindt plaats op basis van de waarde van de op dat moment (1 januari) gedane werkelijke uitgaven/investeringen.

We zien geen reden om hiervan af te wijken.

 

Uitgangspunt 17:

De afschrijvingen starten per 1 januari volgende op het jaar van in gebruik name.

 

3.2 Rente

Aan alle geactiveerde kapitaaluitgaven rekenen we rente toe. Dit zijn de lasten die voortkomen uit de financiering van de investering. Voor de toerekening van de rentelasten aan investeringen geeft de wet een tweetal mogelijkheden, te weten;

  • 1.

    een vooraf bepaald vast percentage

  • 2.

    een omslagpercentage

We hanteren voor de specifieke investeringen (investeringen in riool, afval en grondexploitaties) een vast percentage en voor de overige investeringen het omslagpercentage. Het omslagpercentage wordt jaarlijkse bij het opstellen van de begroting opnieuw berekend. De rentetoerekening vindt plaats op basis van de waarde van de op 1 januari van een jaar gedane werkelijke uitgaven / investeringen. Het eerste jaar wordt bij nieuwe investeringen uitgegaan van een halfjaar rentetoerekening.

 

Uitgangspunt 18:

Voor de rentetoerekening hanteren we het omslagpercentage.

 

Uitgangspunt 19:

De rentetoerekening vindt plaats op basis van de boekwaarde op 1 januari.

 

4 Procedure investeringskrediet

 

Openen investeringskrediet

In de investeringsplanning is per investering aangegeven in welk jaar de uitvoering van de investering gepland staat. De raad autoriseert bij vaststelling van de programmabegroting de investeringen per programma. Investeringen die niet in de programmabegroting zijn opgenomen dienen via een investeringsvoorstel door de raad te worden geautoriseerd. Zodrabesluitvorming heeft plaatsgevonden kan worden gestart met uitvoering van de investering.

 

Afsluiten kredieten

Kredieten worden afgesloten door middel van een kredietrapportage, voorzien van een nacalculatie, aangeboden aan het college. Indien bij de afsluiting een over- of onderschrijding van het krediet heeft plaatsgevonden, wordt hierover verantwoording afgelegd conform de in de financiële verordening genoemde criteria in artikel 7. Bij een onderschrijding van het krediet vloeit het restant in eerste instantie terug naar de algemene middelen tenzij het krediet gedekt wordt uit een afzonderlijke reserve, dan dient het voordeel hierin terug te vloeien.

 

5 Overzicht uitgangspunten

In de hoofdstukken 2 en 3 hebben we een groot aantal uitgangspunten geformuleerd aanvullend op de wettelijke voorschriften die we in acht moeten nemen. Deze uitgangspunten dienen als kaders voor het College waarbinnen het activerings- en afschrijvingsbeleid moet worden uitgevoerd. Ten behoeve van de overzichtelijkheid is onderstaand een totaaloverzicht van de uitgangspunten opgenomen.

 

  • 1.

    Investeringen met een gebruiksduur van drie jaar of minder en/of en verkrijgings- of vervaardigingsprijs van € 10.000 of minder, activeren we niet maar brengen we ten laste van de exploitatie.

  • 2.

    De kosten die zijn verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio activeren we niet. Deze komen eenmalig rechtstreeks ten laste van de exploitatie in het jaar dat we de geldlening afsluiten.

  • 3.

    De kosten van onderzoek en ontwikkeling van immateriële vaste activa activeren we niet.

  • 4.

    Bruteringsreserves vallen vrij in overeenstemming met de afschrijvingstermijn van de desbetreffende investering.

  • 5.

    Bij investeringen brengen we de bijdragen van derden in mindering op de investering.

  • 6.

    We activeren investeringen met maatschappelijk nut altijd. Jaarlijks bekijken we of er extra afschrijvingen op investeringen met maatschappelijk nut mogelijk zijn.

  • 7.

    Bijdragen aan activa in eigendom van derden activeren we indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 61 van het BBV. Jaarlijks bekijken we of er extra afschrijvingen mogelijk zijn.

  • 8.

    De geactiveerde vaste activa schrijven we in principe af tot nihil. We hanteren alleen een restwaarde bij een actief, daar waar een budgethouder een reële inschatting kan geven.

  • 9.

    Compensabele of verrekenbare BTW activeren we niet. Kostprijsverhogende BTW activeren we wel.

  • 10.

    Voor in erfpacht uitgegeven gronden hanteren we de uitgifteprijs van de eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Uitzondering: bij gronden in eeuwigdurende erfpacht hanteren we de registratiewaarde.

  • 11.

    We passen de componentenmethode alleen toe bij investeringen als er wezenlijke verschillen zijn in afschrijvingstermijnen én het een substantieel deel van de investeringen betreft.

  • 12.

    In principe hanteren we de lineaire afschrijvingsmethode. Indien we hiervan afwijken, lichten we dit toe bij de jaarrekening.

  • 13.

    We hanteren de afschrijvingstermijnen zoals opgenomen in bijlage 1.

  • 14.

    In incidentele gevallen is afwijking van de afschrijvingstermijnen zoals beschreven in bijlage 1 van deze notitie mogelijk, mits gemotiveerd.

  • 15.

    Het College stelt de te hanteren afschrijvingstermijn vast voor activa die niet in bijlage 1 is opgenomen.

  • 16.

    Bij investeringen met een economisch nut splitsen we de grondprijs, voor zover deze is begrepen in de verkrijgings- of vervaardigingsprijs, af en activeren we deze afzonderlijk.

  • 17.

    De afschrijvingen starten per 1 januari volgende op het jaar van ingebruikname.

  • 18.

    Voor de rentetoerekening hanteren we het omslagpercentage.

  • 19.

    De rentetoerekening vindt plaats op basis van de boekwaarde op 1 januari.

     

6 Slotbepalingen

 

6.1 Intrekken oude nota en overgangsrecht

De nota waarderen en afschrijven gemeente Eijsden-Margraten 2012 wordt ingetrokken per 1 januari 2017. Deze nota blijft van toepassing op de jaarrekening en het jaarverslag 2016.

 

6.1 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze nota treedt in werking op 1 januari 2017.

Deze nota wordt aangehaald als: Nota waarderen en afschrijven 2017 Eijsden-Margraten.

Bijlage 1 Afschrijvingstermijnen

 

Activasoort

Afschr.

termijn

Grootboekindeling

Nut

 

 

 

 

 

Immateriële vaste activa

 

 

 

Kosten van onderzoek en ontwikkeling >€ 10.000

5

Kosten van onderzoek en ontwikkeling

n.v.t.

 

 

 

 

Financiële vaste activa

 

 

 

Bijdragen aan activa, in eigendom van derden

*

Bijdragen aan activa derden

n.v.t.

 

 

 

 

Materiële vaste activa

 

 

 

Grond en terreinen

N.v.t.

Gronden en terreinen

Economisch nut

Kunstgrasvelden onderlaag en toplaag aanleg

10-30

Gronden en terreinen

Economisch nut

Grassportvelden: aanleg

30

Gronden en terreinen

Economisch nut

Gravelbanen: aanleg

25

Gronden en terreinen

Economisch nut

Veldverlichting

25

Gronden en terreinen

Economisch nut

Hekwerk

10

Gronden en terreinen

Economisch nut

Gebouwen: nieuwbouw / uitbreiding

40

Gebouwen

Economisch nut

Gebouwen: renovatie

25

Gebouwen

Economisch nut

Gebouwen: tijdelijke / nood~

10

Gebouwen

Economisch nut

CV-installaties

15

Gebouwen

Economisch nut

Veiligheidsvoorzieningen (brandpreventie)

10

Gebouwen

Economisch nut

Wegen: aanleg / reconstructie

50

Grond-,weg-, waterbouwkundige werken

Maatschappelijk nut

Wegen: levensduur verlengend

25

Grond-,weg-, waterbouwkundige werken

Maatschappelijk nut

Parkeerterreinen

25

Grond-,weg-, waterbouwkundige werken

Economisch nut

Rioleringen: aanleg / reconstructie

50

Grond-,weg-, waterbouwkundige werken

Economisch nut

Gemalen en IBA’s: mechanisch/elektrisch

15

Grond-,weg-, waterbouwkundige werken

Economisch nut

Waterbuffer

40

Grond-,weg-, waterbouwkundige werken

Economisch nut

Motorvaartuigen

25

Vervoermiddelen

Economisch nut

Vervoermiddelen

10

Vervoermiddelen

Economisch nut

Landbouwgereedschappen

5-10

Machines, apparaten en installaties

Economisch nut

Automatiseringsapparatuur / software

4-7

Machines, apparaten en installaties

Economisch nut

Technische installaties

10

Machines, apparaten en installaties

Economisch nut

Meubilair en stoffering

10-20

Overige materiële vaste activa

Economisch nut

* De afschrijving op geactiveerde “Bijdragen aan activa in eigendom van derden” wordt gebaseerd op de verwachte toekomstige gebruiksduur van het activum waaraan bijgedragen wordt.

 

Naar boven