Verordening individuele inkomenstoeslag 2015
Zaaknummer: 1106766
 
  • -
    gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders d.d.
  • -
    gezien de notitie Inkomensondersteuning in Hoorn vanaf 2015 en het raadsbesluit van 25 november 2014
  • -
    gezien het advies van de raadscommissie
  • -
    gelet op artikel 8 lid 1 b en lid 2 van de Participatiewet
  • -
    overwegende dat door de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 een verordening individuele inkomenstoeslag nodig is
  •  
betreft: Verordening individuele inkomenstoeslag 2015
 
De Raad van de gemeente Hoorn besluit:
vast te stellen de navolgende: Verordening individuele inkomenstoeslag 2015
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
  • a.
    college : het college van burgemeester en wethouders van Hoorn
  • b.
    wet : de Participatiewet
  • c.
    alleenstaande : een alleenstaande als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a van de wet
  • d.
    alleenstaande ouder : een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub b van de wet
  • e.
    gezin : een gezin als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub c van de wet
  • f.
    bijstandsnorm : de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet
  • g.
    peildatum : de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt
  • h.
    inkomen : het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat de zinsnede "een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan" moet worden gelezen als "de referteperiode" en waarbij voor de beoordeling van het recht op een individuele inkomenstoeslag ook een bijstandsuitkering als inkomen wordt gezien
  • i.
    referteperiode : onafgebroken periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum
Artikel 2 Individuele inkomenstoeslag op verzoek
Een verzoek als bedoeld in artikel 36 lid 1 van de wet wordt ingediend via een door het college vastgesteld formulier.
Artikel 3 Langdurig een laag inkomen
Het college verstaat onder ‘langdurig een laag inkomen’ als bedoeld in artikel 36 lid 1 van de wet een inkomen dat gedurende de referteperiode niet boven de volgende bedragen uitgaat:
  • -
    alleenstaanden € 1.092,50
  • -
    alleenstaande ouders € 1.403,-
  • -
    echtparen/samenwonenden € 1.558,-
Artikel 4 Hoogte individuele inkomenstoeslag
  • 1.
    De individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:
    • a.
      voor alleenstaanden € 400,-
    • b.
      voor alleenstaande ouders € 500,-
    • c.
      voor gehuwden/samenwonenden € 550,-
  • 2.
    De hoogte van de individuele inkomenstoeslag is afhankelijk van de leefsituatie van de aanvrager op de peildatum.
  • 3.
    Is één van de gehuwden/samenwonenden uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 11 of 13 lid 1 van de wet, dan komt de rechthebbende echtgenoot/partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden op de peildatum.
Artikel 5 Hardheidsbepaling
In gevallen waarin deze verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet, beslist het college.
Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel
Dezeverordening wordt aangehaald als Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 en treedt de dag na publicatie in werking en werkt terug tot 1 januari 2015.
De verordening langdurigheidstoeslag 2012, welke in werking trad op 1 januari 2012, vervalt per 1 januari 2015.
Toelichting
Algemeen
In 2004 is de langdurigheidstoeslag ingevoerd. Dit is voor personen die langdurig moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Deze toeslag is op 1 januari 2009 gedecentraliseerd en werd toen een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Gemeenten werden verplicht om bij verordening regels vast te stellen over de hoogte van de toeslag en over de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’.
Op 1 januari 2015 verving de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. In deze verordening zijn de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’ opgenomen conform het raadsbesluit van 25 november 2014.
Wanneer er sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering' kan door het college aangeven in beleidsregels. Dit hoeft volgens artikel 8 lid 2 van de Participatiewet niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36 lid 2 van de Participatiewet staat dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:
  • -
    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en
  • -
    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
Overgangsrecht
In deze verordening hoeft geen overgangsrecht te worden opgenomen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen. Artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.
 
Wijziging leefvorm
De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd/samenwonend) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval als gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar over een gedeelte van de referteperiode alleenstaande of alleenstaande ouder waren. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.
 
Artikelsgewijze toelichting
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.
 
Artikel 1. Begrippen
In dit artikel staan definities van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen, dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.
Gekozen is om de referteperiode vast te stellen op 60 maanden voorafgaand aan de peildatum. Hiermee is meteen invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Dus over de duur van de referteperiode wordt bepaald of iemand langdurig een laag inkomen heeft.
 
Inkomen
Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand niet.
Omdat individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig om te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.
 
Peildatum
De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum.
De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44 lid 1 van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.
 
Artikel 2. Indienen verzoek
De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36 lid 1 van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).
Om onduidelijkheid te voorkomen bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan via een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb). Een mondeling verzoek wordt niet aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.
 
Artikel 3. Langdurig een laag inkomen
In dit artikel is uitgewerkt wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag inkomen’ wordt verstaan.
 
Langdurig
De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.
 
Laag inkomen
De gemeenteraad verstaat vanaf 1 januari 2015 onder een laag inkomen een inkomen tot:
  • -
    Alleenstaanden € 1.092,50
  • -
    Alleenstaande ouders € 1.403,-
  • -
    Gehuwden/samenwonenden € 1.558,-
 
Tot 1 januari 2015 werd het begrip ‘laag inkomen’ gekoppeld aan de van toepassing zijnde bijstandsnormen. Van 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 was dit 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De inkomensgrens voor categoriale bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag was vanaf 2012 wettelijk gemaximeerd op 110%. De Hoornse Raad heeft op 04 oktober 2011 gekozen voor 110%. In de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2012 was dit 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Dit geldt niet als het inkomen gedurende (een deel van) de referteperiode het inkomen maandelijks € 5 of meer is. Dan is er geen sprake meer van een marginale overschrijding. Ook niet van een incidentele geringe overschrijding of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.
Een onderbreking in het inkomen door bijvoorbeeld een te lang verblijf in het buitenland heeft niet perse gevolgen voor het recht op langdurigheidstoeslag. Er moet tijdens die periode wel aan de voorwaarden zijn voldaan. De aanvrager moet dit aantonen.
 
Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Dit artikel regelt de lokale hoogte van de individuele inkomenstoeslag. Bij de hoogte van de toeslag is gekozen om de onderlinge samenhang tussen de verschillende normgroepen vanuit de Wet werk en bijstand te handhaven. Die samenhang (gehuwden/samenwonenden 100%, alleenstaande ouders 90% en alleenstaanden 70%) wordt als redelijk en evenwichtig ervaren.
 
Op 25 november 2014 besloot de gemeenteraad om de volgende bedragen te hanteren:
€ 550 aan gehuwden/samenwonenden
€ 500 aan alleenstaande ouders
€ 400 aan alleenstaanden
 
Gehuwden / Samenwonenden
Bij gehuwden komt het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toe. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.
Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op grond van artikel 11 of 13 lid 1 van de Participatiewet geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid van dit artikel.
 
Artikel 5 Hardheidsbepaling
Het kan zijn dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het strikt hanteren van het gestelde in de verordening niet leidt tot een redelijke uitkomst. In zo’n situatie kan het college afwijkend beslissen.
 
Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel spreekt voor zich.
Naar boven