Verordening van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent de maatregelen als gevolg van het niet nakomen van aan de bijstand verbonden verplichtingen (Maatregelenverordening IOAW en IOAZ RDWI 2021)

Het Algemeen bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI), in zijn vergadering van 30 juni 2021,

 

gelet op:

artikel 147 van de Gemeentewet,

artikel 35, onderdeel a en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW),

artikel 35, onderdeel a en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),

 

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

 

MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ RDWI 2021

Deze verordening bevat regels met betrekking tot onder meer het verlagen en weigering van de uitkering wegens het niet nakomen van aan de bijstand verbonden verplichtingen. In deze verordening staan hiervoor criteria genoemd om de hoogte en duur van de verlaging en de weigering te kunnen vaststellen.

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de IOAW, IOAZ, Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  •  

    • a.

      RDWI: de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug;

    • b.

      Dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de RDWI;

    • c.

      Algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de RDWI;

    • d.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • e.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • f.

      De IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

    • g.

      Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

    • h.

      Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

    • i.

      Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

    • j.

      Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

    • k.

      Belanghebbende: de persoon een uitkering op grond van de IOAW heeft aangevraagd of die recht op een uitkering op grond van de IOAW heeft, voor zover die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede de persoon die een aanvraag heeft ingediend of recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ.

Artikel 2. Het weigeren van de uitkering

  • 1.

    Op grond van artikel 20, eerste lid IOAW of artikel 20, tweede lid IOAZ weigert het dagelijks bestuur de uitkering blijvend, naar de mate waarin belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW/IOAZ zou hebben kunnen verwerven indien:

    • a.

      aan de beëindiging van diens dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt; of

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs kan worden gevergd van belanghebbende.

  • 2.

    Op grond van artikel 20, eerste lid IOAW of artikel 20, tweede lid IOAZ weigert het dagelijks bestuur de uitkering tijdelijk naar de mate waarin belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW/IOAZ zou hebben kunnen verwerven, indien:

    • a.

      belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of

    • b.

      belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

  • 3.

    Onverminderd artikel 5, eerste lid van deze verordening wordt weigering bedoeld in het eerste en het tweede lid vastgesteld op 100% van de uitkeringsnorm.

  • 4.

    Onverminderd artikel 5, eerste lid van deze verordening is de periode van weigering bedoeld in het tweede lid één maand bij een eerste verwijtbare gedraging en twee maanden bij elke volgende verwijtbare gedraging.

Artikel 3. Het verlagen van de uitkering

  • 1.

    Als belanghebbende naar het oordeel van het dagelijks bestuur een aan de uitkering verbonden verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid, IOAW/IOAZ, of op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ (m.u.v. artikel 37, eerste lid onderdelen a en c IOAW/IOAZ) schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging opgelegd.

  • 2.

    Daarnaast wordt overeenkomstig artikel 13, eerste lid van deze verordening tevens een verlaging opgelegd indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

Artikel 4. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 5. Afstemming hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Bij het nemen van een besluit tot het opleggen van een maatregel, houdt het dagelijks bestuur rekening met:

    • a.

      de ernst van de gedraging,

    • b.

      de mate waarin belanghebbende de gedraging verweten kan worden,

    • c.

      de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

  • 2.

    Tenzij in de IOAW/IOAZ en/of deze verordening anders is bepaald, wordt een maatregel voor één maand opgelegd.

Artikel 6. Het besluit tot opleggen van een maatregel

  • 1.

    In het besluit tot het opleggen van een verlaging wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de reden voor het opleggen van de maatregel;

    • b.

      de duur van de maatregel;

    • c.

      het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd;

    • d.

      het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en;

    • e.

      indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 7. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, krijgt belanghebbende de kans diens standpunt hierover te geven.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld diens standpunt naar voren te brengen en er zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of

    • c.

      het dagelijks bestuur het horen van belanghebbende niet noodzakelijk acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

    • d.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik van te willen maken.

Artikel 8. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het dagelijks bestuur ziet af van het opleggen van een maatregel als:

    • a.

      belanghebbende niets te verwijten valt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het dagelijks bestuur heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Daarnaast kan het dagelijks bestuur afzien van het opleggen van een maatregel als het daarvoor dringende redenen ziet. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van verwijtbare gedragingen zijn geen dringende redenen.

  • 3.

    Indien het dagelijks bestuur afziet van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt belanghebbende hierover schriftelijk bericht.

Artikel 9. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

  • 1.

    De maatregel gaat in beginsel in vanaf de kalendermaand na datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel. Hierbij wordt uitgegaan van de voor die maand voor die belanghebbende geldende uitkeringsnorm.

  • 2.

    Het is mogelijk dat de maatregel al in dezelfde maand of over eerdere maanden wordt toegepast. Dat kan als de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Een maatregel kan met terugwerkende kracht worden toegepast op:

    • a.

      de uitkeringsperiode waar de gedraging betrekking op heeft gehad, of

    • b.

      de uitkeringsperiode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden en de uitkering al is beëindigd of ingetrokken.

  • 4.

    Als een maatregel niet volledig of deels doorgevoerd kan worden door beëindiging of intrekking van de uitkering, kan deze maatregel alsnog opgelegd worden als belanghebbende opnieuw een uitkering ontvangt binnen de termijn, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van deze verordening.

Hoofdstuk 2. Gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 10. Indeling in categorieën

Er zijn verplichtingen op grond van artikel 20, tweede lid IOAW of in artikel 20, eerste lid IOAZ die nagekomen moeten worden door belanghebbende. Als deze niet nagekomen worden door een bepaalde gedraging, volgt er een verlaging. Voor de hoogte van de verlaging wordt er onderscheid gemaakt in de volgende categorieën gedragingen door belanghebbende:

 

  • 1.

    Eerste categorie. Deze leiden tot een verlaging van 10% van de uitkeringsnorm. Het gaat hier om de volgende gedragingen:

    • a.

      het niet op tijd registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of het laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het op verzoek niet gelijk inzage geven in een geldig identiteitsbewijs;

  • 2.

    Tweede categorie. Deze leiden tot een verlaging van 20% van de uitkeringsnorm. Het gaat hier om de volgende gedragingen:

    • a.

      het niet, niet tijdig of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 13, tweede lid IOAW/IOAZ;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak, voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in het derde lid, onderdeel a van dit artikel of in het vierde lid, onderdelen a, b & c;

    • c.

      het niet of voldoende leveren van een door het dagelijks bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen zoals bedoeld in artikel 37 eerste lid, onderdeel f IOAW/IOAZ;

    • d.

      het niet voldoende meewerken aan het afleggen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet;

  • 3.

    Derde categorie. Deze leiden tot een verlaging van 50% van de uitkeringsnorm. Het gaat hier om de volgende gedragingen:

    • a.

      het onvoldoende gebruik maken van een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, als dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het (re-integratie) traject;

    • b.

      bij de alleenstaande ouder: het uit houding en gedrag laten zien of duidelijk maken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAW/IOAZ niet na te willen komen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 38, vijfde lid IOAW/IOAZ.

  • 4.

    Vierde categorie. Deze leiden tot een verlaging van 100% van de uitkeringsnorm. Het gaat hier om de volgende gedragingen:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/of sociale activering;

    • b.

      het geen gebruik maken van een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, wat heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het (re-integratie) traject;

    • c.

      het belemmeren van de arbeidsinschakeling en/of sociale activering door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag/houding.

Artikel 11. Waarschuwing

  • 1.

    Bij een gedraging waarvoor een maatregel opgelegd kan worden, kan het dagelijks bestuur besluiten een waarschuwing op te leggen. Deze waarschuwing telt mee voor de vaststelling van recidive.

  • 2.

    Het eerste lid is alleen van toepassing op gedragingen van de eerste en de tweede categorie uit artikel 10.

Artikel 12. Verrekenen verlaging

  • 1.

    Het bedrag van de verlaging, zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening, wordt toegepast over de maand van het opleggen van de verlaging.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid van dit artikel, kan, als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen, een verlaging als bedoeld in artikel 10 eerste t/m derde lid van deze verordening worden toegepast over twee of meerdere maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maanden de verlaging evenredig wordt toebedeeld.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid van dit artikel kan, als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen, een verlaging zoals bedoeld in artikel 10, vierde lid, van deze verordening worden toegepast over de maand van oplegging van de verlaging en ten hoogste over de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand 50% van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.

Hoofdstuk 3. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Behoudens artikel 5, eerste lid van deze verordening, verlaagt het dagelijks bestuur de uitkeringsnorm met 100%, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

  • 2.

    Van het verlagen van de uitkering, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 4. Samenloop en herhaling

Artikel 14. Samenloop van gedragingen bij het weigeren van de uitkering

Als het dagelijks bestuur de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Artikel 15. Samenloop van gedragingen bij het verlagen van de uitkering

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid IOAW/IOAZ en hoofdstuk III IOAW/IOAZ (m.u.v. artikel 37, eerste lid onderdelen a en c IOAW/IOAZ), wordt één verlaging opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen verlagingen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste verlaging opgelegd.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in artikel 13, tweede en vierde lid IOAW/IOAZ en hoofdstuk III IOAW/IOAZ (m.u.v. artikel 37, eerste lid onderdelen a en c IOAW/IOAZ) genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, bij elkaar opgeteld met een maximale verlaging van 100% van de uitkeringsnorm.

  • 3.

    Als sprake is van een gedraging die schending oplevert van een in deze verordening genoemde verplichting en van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid IOAW/IOAZ, wordt geen verlaging opgelegd.

Artikel 16. Herhaling (recidive)

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald wordt de duur van de maatregel als bedoeld in artikel 5, tweede lid verdubbeld, indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 2.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 8, tweede lid.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 17. Hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het Dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen van deze verordening afwijken, als strikte toepassing van de bepalingen in deze regeling onevenredig nadeel voor belanghebbende(n) tot gevolg zou hebben.

Artikel 18. Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendingmaking.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de ‘Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013’ ingetrokken.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2021”.

 

Aldus vastgesteld door het Algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling “Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug” in zijn openbare

vergadering van 30 juni 2021.

De directeur,

De voorzitter,

Algemene toelichting Maatregelenverordening IOAW en IOAZ RDWI 2021

 

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW en IOAZ. Daardoor wordt de gemeente gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen. De huidige verordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ.

 

Schenden van de inlichtingenplicht

 

De bestuurlijke boete is per 1 januari 2013 opnieuw ingevoerd in de IOAW en IOAZ. Deze moet worden opgelegd bij een schending van de inlichtingenplicht en komt in de plaats van de verlaging van de uitkering IOAW/IOAZ.

 

Artikelsgewijze toelichting Maatregelenverordening IOAW en IOAZ RDWI 2021

Artikel 1. Begripsomschrijving

 

Begrippen die al zijn omschreven in de IOAW/IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening

 

De Participatiewet werkt met verlagingen op de netto bijstand, de bijstandsnorm. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm, de uitkeringsnorm.

 

In afwijking van de Participatiewet wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

 

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de Participatiewet gehanteerde inkomensbegrip.

 

In artikel 20, tweede lid IOAW wordt verwezen naar belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking. Het begrip belanghebbende is ook in die zin ingeperkt.

 

Artikelen 2 en 3, het weigeren en verlagen van de uitkering

 

In tegenstelling tot de Participatiewet zijn de IOAW en IOAZ geen laatste vangnet. De regelingen zijn (in vergelijking tot de Participatiewet) relatief gunstig voor personen met vermogen of met bepaalde inkomsten die geen verband houden met arbeid, zoals alimentatie of een stamrecht. De belanghebbende die echter verwijtbaar zijn inkomsten uit (of in verband met) arbeid verliest, dient niet te worden toegelaten tot de relatief gunstige regelingen. Die dient volledig de verantwoordelijkheid te dragen voor diens gedrag, en dient al diens middelen aan te wenden om in diens eigen bestaan te voorzien. Mogelijk komt belanghebbende dan (daarna) wel in aanmerking voor (aanvullende) bijstand op grond van de Participatiewet.

 

Sinds 1 juli 2010 heeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ te weigeren of te verlagen als een belanghebbende de aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Het dagelijks bestuur is verplicht de regels i.v.m. het weigeren of verlagen van een uitkering vaststellen in een verordening (artikel 35 van de IOAW/IOAZ). Het onderscheid tussen beide gevallen (het tijdelijk of blijvend weigeren van een uitkering of het verlagen van een uitkering) is van belang voor het kiezen van de juiste grondslag.

De gevallen waarin tijdelijk of blijvend weigeren van de uitkering aan de orde is, zijn geregeld in artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ. Daarin worden vier situaties genoemd. Het niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid zijn twee daarvan. Onder het niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid vallen onder meer de volgende gedragingen: niet inschrijven bij een uitzendbureau, het niet in voldoende mate zoeken naar vacatures en het niet reageren op die vacatures. Van het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid is bijvoorbeeld sprake als iemand een concreet baanaanbod weigert.

Als de gedraging van belanghebbende niet valt onder de noemer ‘niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid’ of ‘niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid’ en er geen sprake is van een van de andere 2 situaties van artikel 20, eerste lid IOAW of artikel 20, tweede lid IOAZ, dan kan het dagelijks bestuur de uitkering niet tijdelijk of blijvend weigeren. In dat geval moet het dagelijks bestuur beoordelen of een verlaging kan worden opgelegd op grond van artikel 20, tweede lid IOAW of artikel 20, eerste lid IOAZ.

Het eerste lid van artikel 2 van deze verordening regelt de blijvende weigering bij verwijtbare werkloosheid die geleid heeft tot de aanvraag. Het tweede lid regelt de tijdelijke weigering bij verwijtbaar gedrag nadat het recht op uitkering wel is ingetreden. De mate van de weigering 100% (derde lid) kan op grond van artikel 5, eerste lid afhankelijk gesteld worden van de ernst van de gedraging (b.v. de omvang van het opgegeven of anderszins kwijtgespeelde dienstverband of geweigerde baanaanbod), de mate waarin belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin die verkeert. Het vierde lid regelt de termijnen van de tijdelijke weigering.

 

Artikel 3 bundelt het bepaalde in artikel 13, tweede en vierde lid, IOAW/IOAZ, of in hoofdstuk III IOAW/IOAZ (m.u.v. artikel 37, eerste lid onderdelen a en c IOAW/IOAZ). Een overtreding van de inlichtingenplicht (artikel 13 lid 1 IOAW/IOAZ) valt niet onder deze verordening en leidt dus niet tot een maatregel.

 

Artikel 5 Afstemming hoogte en duur van de maatregel

 

In het eerste lid van dit artikel is er de mogelijkheid verankert om een maatregel op de ernst van de gedraging, de mate waarin belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin die verkeert af te stemmen. Het tweede lid bepaalt de algemene duur van een maatregel op één maand.

 

Artikel 6 Het besluit tot opleggen van een maatregel

 

In dit artikel wordt aangegeven wat in ieder geval in het besluit wordt vermeld. De eisen vloeien rechtstreeks voort uit de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betreffende het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder meer in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

 

Artikel 7 Het horen van een belanghebbende

 

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 8 Afzien van het opleggen van een maatregel

 

Ontbreekt de verwijtbaarheid bij belanghebbende, dan kan geen maatregel worden opgelegd. Deze situatie is bijvoorbeeld denkbaar als belanghebbende naar aanleiding van een oproep ergens had moeten verschijnen maar als gevolg van een ziekte of een ongeval niet aan de oproep kon voldoen en ook niet in de gelegenheid was zich tijdig af te melden. Er is geen keuzevrijheid: ontbreekt de verwijtbaarheid, dan wordt geen maatregel opgelegd en dus ook geen waarschuwing.

 

Wat onder dringende redenen moet worden verstaan wordt niet nader omschreven. Uit de jurisprudentie over dit begrip komt naar voren dat sprake moet zijn van een situatie waarin oplegging van de maatregel leidt tot onafwendbare ernstige psychische of lichamelijke problemen bij belanghebbende, die een levens bedreigende situatie tot gevolg zouden hebben.

 

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder tweede lid geregeld dat het dagelijks bestuur geen maatregelen opgelegd voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

 

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het dagelijks bestuur afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

 

Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

 

Het toepassen van een maatregel vindt plaats door het weigeren of het verlagen van de uitkering. Het tijdelijk weigeren of het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. In situaties waarin de maatregel niet in de eerstvolgende maand(en) kan worden opgelegd, moet de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd. Uit jurisprudentie van de CRvB blijkt dat dit mogelijk is tot het moment waarop de gedraging plaatsgevonden heeft.

 

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

 

Onder de term 'zeer ernstige misdraging' dient in elk geval te worden verstaan: elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Hieronder valt bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van voorwerpen naar een persoon. Ook het toebrengen van schade aan een gebouw of inventarisonderdeel, evenals het ondernemen van pogingen daartoe in enige vorm wordt als zeer ernstige misdraging gezien. Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, seksuele intimidatie, het tonen van steek en/of vuurwapens evenals (pogingen tot) opsluiting in een ruimte zijn eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen. Ook verbaal geweld valt onder de noemer 'zeer ernstige misdraging. Het gaat dus om alle vormen van zeer ernstige misdragingen tegenover de betreffende personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. De misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van de IOAW of IOAZ. Het is anders als betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen; dan is alleen het strafrecht van toepassing. Om een belanghebbende te sanctioneren wegens zeer ernstige misdragingen, moet sprake zijn van een samenhang tussen de zeer ernstige misdragingen met het niet nakomen van een of meer verplichtingen die voortvloeien uit de IOAW of IOAZ.

 

Artikel 14 Samenloop van gedragingen bij het weigeren van de uitkering

 

In de gevallen waarin tijdelijk of blijvend weigeren van de uitkering aan de orde is, blijft een verlaging ter zake van die gedraging(en) achterwege.

 

Artikel 15 Samenloop van gedragingen bij het verlagen van de uitkering

 

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden.

Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen verlagingen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste verlaging opgelegd.

Er wordt voor gekozen om bij samenloop van verschillende maatregelwaardige gedragingen de hoogte van de op te leggen verlagingen bij elkaar op te tellen en de uitkering met het opgetelde percentage (max 100% van de uitkeringsnorm) te verlagen.

Bij samenloop van een maatregelwaardige gedraging met een overtreding van de

inlichtingenplicht wordt er geen verlaging toegepast, maar zal er een

boetebeoordeling plaatsvinden.

 

Naar boven