Beleidsregel van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werkzaak Rivierenland houdende regels omtrent het vaststellen van vermogen in het kader van de Participatiewet (Beleidsregels vermogen)

Het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland,

Gelet op artikel 31, artikel 32 en artikel 34 van de Participatiewet,

 

Overwegende dat in het kader van de uitvoering van de Participatiewet het belangrijk is regels te stellen over het vaststellen van het vermogen,

 

Besluit vast te stellen de Beleidsregels vermogen,

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

  • b.

    vrij te laten vermogen: vermogen tot aan de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34, lid 3 van de wet;

  • c.

    vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het vaststellen van vermogen

Artikel 2 - Vaststellen van het vermogen

  • 1.

    De peildatum voor de vermogensvaststelling bij aanvang van de bijstandsverlening, is de datum waarop het recht op bijstand voor de belanghebbende is ontstaan.

  • 2.

    Bij toename van het vermogen tijdens de bijstandsverlening tot maximaal het vrij te laten vermogen, wordt de vermogenstoename in mindering gebracht op het vastgestelde vrij te laten vermogen.

  • 3.

    Bij vermogensvaststelling tijdens de bijstand, blijven spaargelden opgebouwd tijdens de bijstandsperiode buiten beschouwing indien aannemelijk is gemaakt dat deze door besparingen op de verleende bijstand zijn gerealiseerd.

  • 4.

    Bij vermogensvaststelling tijdens de bijstand, worden schulden die tijdens de bijstandsverlening zijn ontstaan in aanmerking genomen voor het vermogen.

  • 5.

    Niet als schuld wordt in aanmerking genomen een schuld die is ontstaan door:

    • a.

      Alle ontstaansgronden bij fraude binnen de sociale zekerheid;

    • b.

      Alle socialezekerheidswetten; én

    • c.

      De op grond van het Wetboek van Strafrecht opgelegde geldboetes wegens fraude binnen de sociale zekerheid.

Artikel 3 - Bestanddelen vermogen

  • 1.

    Op geld waardeerbare bezittingen met een persoonlijke waarde worden in beginsel niet als vermogen aangemerkt.

  • 2.

    Indien bij aanvang bijstand het vermogen negatief is, wordt het vermogen vastgesteld op nul.

Artikel 4 - Vrijlating auto, motor, caravan of boot

  • 1.

    Eén auto of motor (benzine, gas, diesel) met een waarde tot maximaal € 2.500,- wordt beschouwd als algemeen gebruikelijk. Indien de waarde meer bedraagt dan € 2.500,- wordt de waarde van de auto of motor volledig aangemerkt als vermogen. Eén elektrische of hybride auto met een waarde tot maximaal € 7.000,- wordt beschouwd als algemeen gebruikelijk. Indien de waarde meer bedraagt dan € 7.000,- wordt de waarde van de elektrische of hybride auto volledig aangemerkt als vermogen.

  • 2.

    Indien de belanghebbende meerdere voertuigen in bezit heeft, geldt de vrijlating zoals genoemd in lid 1 voor het voertuig met de laagste waarde.

  • 3.

    Indien lid 2 van toepassing is, worden de voertuigen die niet volgens dit lid vrijgelaten worden, volledig toegekend aan het vermogen.

  • 4.

    Caravans, campers en boten worden niet als algemeen gebruikelijk beschouwd en worden volledig aangemerkt als vermogen.

Artikel 5 - Vermogensvaststelling bij vestiging vanuit een andere gemeente

  • 1.

    Bij vestiging vanuit een andere gemeente wordt het vermogen in alle gevallen (opnieuw) vastgesteld per ingangsdatum van de bijstandsuitkering in het werkgebied van Werkzaak Rivierenland.

  • 2.

    Bij vestiging vanuit een gemeente binnen het werkgebied van Werkzaak Rivierenland wordt het vermogen niet opnieuw vastgesteld.

Artikel 6 - Vermogensvaststelling bij echtscheiding en verlating

Indien er sprake is van een echtscheiding of verlating met een boedelscheiding, wordt het vermogen voorlopig vastgesteld en na afronding van de boedelscheiding definitief vastgesteld.

Artikel 7 - Vermogensvaststelling bij co-ouderschap

  • 1.

    Wanneer er sprake is van co-ouderschap wordt de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3, sub a en sub b van de Participatiewet naar rato berekend op basis van het aantal dagen dat de co-ouder de zorg heeft voor het kind.

  • 2.

    Wanneer er sprake is van co-ouderschap worden de vermogensbestanddelen van het kind naar rato tot het vermogen van de co-ouder gerekend, berekend op basis van het aantal dagen dat de co-ouder de zorg heeft voor het kind.

Artikel 8 - Vermogensvaststelling bij wijziging leefvorm

Bij een wijziging van de leefvorm tijdens de bijstandsverlening wordt het vermogen opnieuw vastgesteld. De hoogte van de vermogensgrens is gelijk aan de actuele vermogensgrens die geldt voor de nieuwe leefvorm van belanghebbende(n).

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 9 - Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie.

Artikel 10 - Citeerartikel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels vermogen’.

Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland op 15 juni 2020.

De secretaris,

mevrouw E. Boer MBA

de voorzitter,

dhr. C. Stolwijk

TOELICHTING BELEIDSREGELS VERMOGEN UITKERING

ALGEMENE TOELICHTING

Wanneer middelen voor mensen ontbreken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, behoort een bijstandsuitkering tot de mogelijkheden. De wet regelt dan hoeveel vermogen iemand mag hebben om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering: de vermogensgrens. De wet voorziet ook in enkele vrijgestelde bedragen wat betreft de vermogensvaststelling. Daarnaast kan het dagelijks bestuur verdere regels opstellen omtrent de vermogensvaststelling. Met deze beleidsregels geeft het dagelijks bestuur aan op welke wijze er met vermogen(vaststelling) moet worden omgegaan.

Wanneer in deze beleidsregels gesproken wordt over vermogen, wordt hiermee bedoeld de vermogensbestanddelen van de belanghebbende en de personen die tot zijn gezin behoren (de partner en eventuele ten laste komende kinderen).

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

 

Artikel 2. Vaststellen van het vermogen

Lid 2: het opnieuw berekenen van het vermogen bij iedere (lichte) vermogenstoename is arbeidsintensief met relatief hoge uitvoeringskosten. Daarbij komt dat lang niet elke vermogenstoename rechtsgevolgen voor de belanghebbende heeft. Een veel voorkomend voorbeeld hierbij is de eenmalige afkoop van pensioen.

 

Wanneer er sprake is van vermogenstoename die binnen de grens van het maximaal vrij te laten vermogen blijft, heeft dit geen rechtsgevolgen voor de belanghebbende. In dergelijke situaties staan de inspanningen van het opnieuw berekenen van het vermogen niet in verhouding tot het resultaat. Het dagelijks bestuur heeft daarom besloten om in deze gevallen de huidige werkwijze te handhaven: de vermogenstoename wordt op het resterend vrij te laten vermogen in mindering gebracht. De belanghebbende ontvangt een beschikking waarin de verlaging van het resterend vrij te laten vermogen wordt genoemd en het bedrag van de mogelijke nieuwe vermogenstoename. De uitkering kan in dergelijke situaties verder ongewijzigd worden voortgezet.

 

Vermogenstoename boven de vermogensgrens

Wanneer er sprake is van vermogenstoename groter dan het resterend vrij te laten vermogen, heeft dit overschrijding van het vrij te laten vermogen tot gevolg. Ongeacht of er bij de belanghebbende op dat moment wel degelijk sprake is van een negatief vermogen, moet de overschrijding van het resterend vrij te laten vermogen in aanmerking worden genomen. Met andere woorden: de overschrijding staat in de weg van voortzetting van de bijstand. De uitkering zal in deze gevallen beëindigd moeten worden. Hoewel deze werkwijze juridisch gezien correct is, kunnen de gevolgen van beëindiging voor belanghebbenden groot zijn. Dit is met name het geval in situaties waarbij er, naast de vermogenstoename, ook sprake is van schulden. In dergelijke situaties kan er gebruik gemaakt worden van de volgende werkwijze (zie ook CRvB 01-02-2005, nrs. 03/6531 NABW e.a en CRvB 22-11-2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU6987 en artikel 45, lid 3 van de Participatiewet).

 

Bij toename van het vermogen tijdens de bijstandsverlening met een bedrag dat hoger is dan het vrij te laten vermogen, wordt de bijstand ingetrokken vanaf de datum waar de vermogenstoename aan moet worden toegerekend. Op (minimaal) de 31e dag na de intrekkingsdatum kan een volledig nieuwe vermogensvaststelling plaatsvinden.

 

Het recht wordt op deze wijze tijdelijk ingetrokken voor een periode van minstens 30 dagen, waarna ambtshalve een volledig nieuwe vermogensvaststelling dient plaats te vinden met alle actuele (positieve en negatieve) vermogensbestanddelen hierin meegenomen (CRvB 28-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4123). Indien uit deze vermogensvaststelling volgt dat het recht op bijstand blijft bestaan, kan de uitkering op de 31e dag worden voortgezet (met in achtneming van de nieuwe vermogensvaststelling). Het recht op bijstand wordt in de tussenliggende periode ingetrokken.

 

Met deze ambtshalve werkwijze wordt voorkomen dat belanghebbenden het gehele aanvraagproces opnieuw moeten doorlopen. Daarnaast blijven mensen op deze manier ‘in het vizier’. Niet iedereen zal immers na beëindiging van de bijstand (tijdig) een nieuwe aanvraag indienen, omdat men bijvoorbeeld (onterecht) denkt hier geen recht meer op te hebben. Van deze werkwijze dient gebruik te worden gemaakt wanneer de financiële situatie van belanghebbenden hierom vraagt. De beoordeling hiervan ligt bij de uitvoering.

 

Aan bovenstaande dient toegevoegd te worden dat de bovengenoemde werkwijze vaak niet van toepassing zal zijn, wanneer er sprake is van vermogenstoename in het verleden (zoals in geval van ontvangst van een erfenis).

 

Lid 4:

Wetsuitleg

De wettekst beperkt de vermogensdefinitie niet door te bepalen dat uitsluitend schulden in aanmerking worden genomen die bij aanvang van de bijstand aanwezig zijn (zoals de wetgever dat wel deed in rechtsvoorganger artikel 51 lid 1 Abw). Dat betekent dus dat ook tijdens de bijstandsverlening ontstane schulden in aanmerking moeten worden genomen. Dit vindt steun in de Memorie van Toelichting: “In de Abw is bepaald dat met schulden alleen rekening wordt gehouden voor zover die bij de aanvang van de bijstandsverlening aanwezig zijn. Mede op grond van jurisprudentie over de Abw is er in deze wet voor gekozen dat rekening wordt gehouden met schulden, ongeacht of die bij aanvang van de bijstand aanwezig zijn, dan wel tijdens de bijstandsverlening zijn ontstaan” (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 61).

 

Rechtspraak

De keuze om schulden die tijdens de bijstandsverlening zijn ontstaan mee te nemen in de vermogenstoets doet geen afbreuk aan rechtspraak dat vermogensruimte maar eenmaal kan worden benut. Tijdens een ononderbroken bijstandsperiode kan slechts éénmaal een bedrag ter hoogte van de vermogensgrens worden vrijgelaten (zie CRvB 31-07-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3367).

Het enkele feit dat bij een wijziging in vermogen niet alleen positieve maar ook naar negatieve wijzigingen in aanmerking worden genomen betekent niet daarmee vaker dan eenmaal de vermogensgrens wordt vrijgelaten.

 

Voorbeeld

Stel een alleenstaande heeft een aanvangsvermogen van € 2.000, dus er kan nog € 4.000 worden vrijgelaten. Tijdens de bijstandsverlening wordt hij geconfronteerd met een terugvordering (schuld) van € 5.000. Daarna ontvangt hij € 5.000. De vermogensgrens is (fictief) € 6.000.

Zowel de positieve als negatieve vermogenswijziging wordt in acht genomen. Belanghebbende heeft dus in tegenstelling tot het voorbeeld bij visie 1 nog steeds recht meer op bijstand. Het vrij te laten vermogen bedraagt nog steeds € 4.000.

 

Lid 5:

Op 1 januari 2021 wijzigt (treedt in werking) de Participatiewet in verband met het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets. Dit wetsvoorstel heeft als doel het wegnemen van de onterecht gunstige positie van mensen met fraudevorderingen bij de toegang tot het recht op bijstand. Een fraudevordering wordt dan niet meer als een 'schuld' als bedoeld in artikel 34 lid 1 Participatiewet aangemerkt en mag dan dus niet meer afgetrokken worden van de aanwezige bezittingen. Hiermee wordt de onterecht gunstige positie van mensen met fraudevorderingen bij de toegang tot het recht op bijstand, weggenomen.

Onder de uit te sluiten fraudevorderingen wordt verstaan de terugvordering en bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenplicht. Het omvat fraudevorderingen die ontstaan zijn uit:

  • Alle ontstaansgronden bij fraude binnen de sociale zekerheid;

  • Alle socialezekerheidswetten; én

  • D op grond van het Wetboek van Strafrecht opgelegde geldboetes wegens fraude binnen de sociale zekerheid

In deze beleidsregels is ervoor gekozen om de in de wetswijziging gestelde lijn rondom fraudevorderingen vervroegd toe te passen. Vanaf 1 januari 2021 zal deze wetgeving van rechtswege van toepassing zijn op de vermogenstoets, zowel bij aanvang van de bijstand als gedurende de bijstandsperiode.

 

Artikel 3. Bestanddelen vermogen

Het vermogen is de som van de waarde van de bezittingen waar de op dat moment redelijkerwijs over kan worden beschikt, verminderd met de aanwezige schulden. Daarbij kan gedacht worden aan de volgende vermogensbestanddelen:

  • Saldi spaar- en betaalrekeningen

  • Saldi afkoopwaarde (levens)verzekeringen

  • De beurswaarde van aandelen, effecten en cryptomunten

  • De (particuliere) verkoopwaarde van een auto, motor en/of boot.

  • Overige op geld waardeerbare bezittingen

  • Opeisbare schulden met een aantoonbare aflossingsverplichting. Een schuld kan in mindering gebracht worden op het vermogen als deze wordt aangetoond met schriftelijke bewijsstukken en er daadwerkelijk een verplichting tot terugbetaling is. Een studieschuld op grond van de Wet Studiefinanciering (WSF) kent vaak een uitgestelde betalingsverplichting. Indien hier sprake van is, wordt deze niet in de vermogensberekening meegenomen. In geval van een directe terugbetalingsverplichting via een deurwaarder wordt de studieschuld wel meegerekend.

Merk daarbij op dat deze opsomming niet limitatief is.

 

Eventueel vermogen van de belanghebbende dat gebonden is in de koopwoning, is nadrukkelijk géén onderdeel van de vermogensvaststelling zoals bedoeld in deze beleidsregels. In artikel 50 en artikel 34, lid 2 van de wet is aangegeven hoe hiermee om moet worden gegaan.

 

Lid 1: bij de vaststelling van het vermogen dient rekening gehouden te worden met een deel van het vermogen dat is bedoeld voor het levensonderhoud van de lopende maand. Dit gedeelte is bedoeld ter overbrugging. Bij zowel de aanvraag van de bijstandsuitkering als bij eventuele heronderzoeken wordt daarom het bedrag van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (exclusief vakantiegeld) op het totale vermogen vrijgelaten.

 

Lid 2: van vermogensbestanddelen met een emotionele en persoonlijke waarde kan gesteld worden dat het voor de belanghebbende niet wenselijk is om deze te gelde te maken. In beginsel worden deze dan ook niet als vermogen aangemerkt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze beleidsregels slechts handvatten zijn om tot een redelijke afweging te komen wat wel en wat niet verantwoord is in het kader van (verdere) bijstandsverlening. In bijzondere gevallen kan hiervan af worden geweken en het individualiseringsprincipe worden toegepast. Dit zal altijd een vorm van maatwerk zijn, waarbij elke situatie afzonderlijk beoordeeld moet worden

 

Artikel 4. Vrijlating auto, motor, caravan of boot

Lid 1: belanghebbende wordt geacht arbeid te accepteren over een afstand met een totale reisduur van maximaal 3 uur per dag. Het is dan ook redelijk om in lijn hiervan een auto of motor als algemeen gebruikelijk te beschouwen.

 

Er wordt geen grens van het bouwjaar van de auto gehanteerd. Dit is enkel verwarrend bij oudere auto’s die een relatief hoge waarde hebben. Het hanteren van alleen een bedrag is afdoende. Bij de vaststelling van de waarde van de auto dient gebruik gemaakt te worden van de onafhankelijke autokoerslijsten van de ANWB (www.anwb.nl/auto/koerslijst). Daarbij dient de kilometerstand meegenomen te worden die gold op de meldingsdatum. Voor uitvoering en opties wordt uitgegaan van de goedkoopste uitvoering zonder extra opties. Voor de waarde gaan we uit van ‘inruil bij autobedrijf’. In het geval een auto ouder is dan 15 jaar, wordt er uitgegaan van de waarde van de auto in het economisch verkeer.

 

Het dagelijks bestuur maakt van haar bevoegdheid gebruik om één voertuig tot een maximumbedrag van € 2.500, vrij te laten van de vermogensvaststelling. Hierbij wordt aangesloten bij een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 04-11-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG3646). Aangenomen mag worden dat deze geen waarde boven de € 2.500 vertegenwoordigen. Indien er sprake is van een exclusief model of oldtimer, dan dient de waarde door de belanghebbende aangetoond te worden doormiddel van bijvoorbeeld een actueel taxatierapport van een dealer.

 

Elektrische of hybride auto’s

Als gevolg van het duurzaamheidsbeleid van de regering zijn de prijzen van elektrische en hybride auto’s enigszins gedaald. Daarom bestaat er een geringe kans dat een bijstandsgerechtigde over een elektrische of hybride auto beschikt. Een elektrische of hybride auto is duurder in aanschaf dan een vergelijkbaar model op benzine of diesel. Echter, een elektrische of hybride auto is duurzamer dan de overige auto’s. Daarom hanteren we een waarde van € 7.000 voor de elektrische/hybride auto’s. Bedraagt de waarde van een auto meer dan € 7.000 dan dient de volledige waarde van de auto te worden betrokken bij de vaststelling van het vermogen.

 

Indien de belanghebbende meer dan één auto of motor op zijn naam heeft staan, geldt voor de overige vervoermiddelen niet de vrijlating van € 2.500 of € 7.000.

 

Auto vanwege medische redenen

In sommige gevallen kan het bezit van een auto om medische redenen noodzakelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan een autobus in verband met een gehandicapt familielid. Wellicht dat in dergelijke gevallen de auto dan ook is aangepast. In deze situaties dient de waarde van de auto niet als vermogen te worden beschouwd. Er is in ieder geval sprake van een medische noodzaak als op grond van een Wmo-beschikking (Wet maatschappelijke ondersteuning) is vastgesteld dat de auto noodzakelijk is.

 

Indien er sprake is van een dergelijke situatie, dienen belanghebbenden dit zelf aan te geven. Het is ook de verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf om hier bewijsstukken, zoals een Wmo-beschikking, over aan te leveren.

 

Lid 2: oor het vaststellen van de waarde van caravans kan gebruik worden gemaakt van de website http://www.caravans-verkopen.nl/. Voor het vaststellen van de waarde van motoren kan gebruik worden gemaakt van een actueel taxatierapport van een dealer of van overige verkoopsites.

 

Artikel 5. Vermogensvaststelling bij vestiging vanuit een andere gemeente

Bij belanghebbenden die direct voorafgaand aan hun verhuizing naar het werkgebied van Werkzaak Rivierenland een bijstandsuitkering in een andere gemeente genoten, dient het vermogen opnieuw vastgesteld te worden.

 

De huidige zienswijze is dat bij overname van een belanghebbende uit een andere gemeente de bijstand in theorie ‘doorloopt’, waardoor niet opnieuw een vermogensvaststelling hoeft plaats te vinden. Echter, elke gemeente voert eigen beleid inzake de vermogensvaststelling. Het is daarnaast onbekend of en op welk moment het dagelijks bestuur van de vorige gemeente tussentijds een vermogensvaststelling liet plaatsvinden. Ook blijkt het in de praktijk soms lastig de (meest recente) vermogensvaststelling van de vorige gemeente te achterhalen. Op basis van de domiciliebepaling in artikel 40, lid 1 van de wet kan worden gesteld dat er feitelijk sprake is van een nieuwe aanvraag. Het dagelijks bestuur maakt daarom van haar bevoegdheid gebruik om het vermogen opnieuw vast te stellen.

 

Indien de belanghebbende verhuist vanuit een gemeente die buiten het gebied van Werkzaak valt, dient het vermogen in alle gevallen opnieuw vastgesteld te worden. De situatie kan zich voordoen dat de belanghebbende door sparen tijdens de bijstand boven het vrij te laten vermogen uit is gekomen. Spaargelden blijven echter bij de vermogensvaststelling buiten aanmerking wanneer aannemelijk is gemaakt dat zij door besparingen op de verleende bijstand zijn gerealiseerd. Dit betekent dat het vermogen wordt vastgesteld op het bedrag exclusief het bedrag wat tijdens de volledige bijstandsperiode is gespaard. Wel met bovengenoemde voorwaarde.

 

Artikel 6. Vermogensvaststelling bij echtscheiding en verlating

Soms is definitieve vermogensvaststelling (nog) niet mogelijk. Dergelijke situaties kunnen zich voordoen bij echtscheiding en verlating. In deze gevallen moet worden afgeweken van de hoofdregel door het daadwerkelijke vermogen vast te stellen op het moment dat de boedelscheiding een feit is. Het vermogen wordt in dat geval voorlopig vastgesteld met de op dat moment bekende gegevens. In de beschikking moet opgenomen worden dat het vermogen na afwikkeling van de (boedel)scheiding wordt vastgesteld en dat bij overschrijding van de toepasselijke vermogensgrens de teveel betaalde bijstand zal worden teruggevorderd. Middels een heronderzoek dient het vermogen dan op een later tijdstip definitief vastgesteld te worden. Deze situatie leent zich niet voor het vertrekken van bijstand in de vorm van een lening.

 

Artikel 7. Vermogensvaststelling bij co-ouderschap

Ouders die niet (meer) bij elkaar wonen, kunnen afspreken om hun kind(eren) gezamenlijk te (blijven) verzorgen en opvoeden in de vorm van co-ouderschap. Het co-ouderschap moet door de rechter vastgesteld zijn of beide ouders moeten hierover duidelijke, schriftelijke afspraken hebben gemaakt en deze afspraken daadwerkelijk nakomen. Er is sprake van co-ouderschap als beide ouders in een regelmatige afwisseling de zorg voor het kind of de kinderen hebben voor ten minste drie etmalen per week. Bij co-ouderschap is de feitelijke situatie van het verblijf en de feitelijke verzorging doorslaggevend. Niet van belang is welke ouder de kinderbijslag ontvangt.

 

Wanneer het kind of de kinderen incidenteel en voor een korte periode bij de andere ouder verblijven (bijvoorbeeld voor vakantie), kan dit niet worden beschouwd als co-ouderschap. Als het kind of de kinderen minder dan drie dagen per week bij een van de ouders verblijven, dan wordt dit niet beschouwd als co-ouderschap, maar als een verblijf in het kader van een gebruikelijke omgangsregeling.

 

Lid 1: het dagelijks bestuur hanteert bij het vaststellen van de vermogensgrens bij co-ouders de volgende regel: de vermogensgrens voor een co-ouder wordt naar rato vastgesteld op basis van het aantal dagen dat die ouder de zorg heeft voor het kind.

 

Lid 2: om te kunnen berekenen welk vermogensdeel van het kind bij de vaststelling van het vermogen van de co-ouder meegenomen dient te worden, kan gebruik worden gemaakt van dezelfde systematiek.

 

Artikel 8. Vermogensvaststelling bij wijziging leefvorm

Een wijziging in de leefvorm kan gepaard gaan met een wijziging van de vermogensgrens. Bij een wijziging van de leefvorm is echter niet wettelijk bepaald hoe om te gaan met de vaststelling van het vermogen en de vermogensgrens. In dergelijke situaties dient daarom een nieuwe vermogensvaststelling plaats te vinden, waarbij de vermogensgrens van de nieuwe leefvorm van de belanghebbende van toepassing is. Daarbij dienen onredelijke situaties te worden voorkomen. Het uitgangspunt is de stelregel ‘eens vrijgelaten, blijft vrijgelaten’ (zolang de bijstand doorloopt).

 

Voorbeeld:

Bij alleenstaande ouders die alleenstaanden worden, is het onder omstandigheden aanvaardbaar dat een deel van het vermogen wordt overgedragen aan de (niet meer ten laste komende) kinderen. Hierdoor wordt het vermogen van de alleenstaande belanghebbende lager. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruik worden gemaakt indien bij de oorspronkelijke vermogensvaststelling rekening is gehouden met vermogensbestanddelen van (het) ten laste komende kind(eren). Wanneer kinderen de leeftijd van 18 jaar bereiken, behoren zij niet langer tot het gezin in de zin van de wet. Het is niet meer dan redelijk om bij de vermogensvaststelling van de ouder niet langer rekening te houden met de vermogensbestanddelen van het kind. Als het eerder vastgestelde vermogen van de ouder hoger is dan het grensbedrag voor een alleenstaande, dan wordt geen verplichte intering van vermogen opgelegd. Er is immers geen sprake van een feitelijke vermogenstoename op dat moment: eens vrijgelaten, blijft vrijgelaten.

 

Voorbeeld:

Indien een van de partners (of beiden) al een bijstandsuitkering ontving, wordt de daarbij behorende vermogensvaststelling gehandhaafd. Indien dit leidt tot overschrijding van de vermogensgrens voor gehuwden wordt de resterende vermogensvrijlating op nihil gesteld, maar zijn er geen verdere gevolgen voor het recht op bijstand (eens vrijgelaten blijft vrijgelaten).

 

Artikel 9 en 10

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

Naar boven