Beleidsregel van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werkzaak Rivierenland houdende regels omtrent terug- en invordering Bbz (Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004)

Het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland,

 

Gelet op artikel 44 van Bbz 2004,

 

Overwegende dat in het kader van de uitvoering van de Participatiewet het belangrijk is regels te stellen over terug- en invordering Bbz 2004,

 

Besluit vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004,

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a)

    Awb: Algemene wet bestuursrecht.

  • b)

    Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

  • c)

    De wet: Participatiewet (PW).

  • d)

    Bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de PW.

  • e)

    Dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland.

  • f)

    Inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, van de PW, artikel 38 Bbz 2004.

  • g)

    Bijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van de PW en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet en de door het dagelijks bestuur in bijstand “om niet” omgezette bijstand.

  • h)

    Bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of direct “om niet” verstrekt op grond van de artikel 24 en 26 Bbz 2004.

  • i)

    Beleidsregels terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ.

  • j)

    Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004.

Hoofdstuk 2. Terugvordering

Artikel 2 - Algemeen

Het dagelijks bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a)

    Het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 van de wet.

  • b)

    Het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de wet.

  • c)

    Het terugvorderen van bijstand of bedrijfskapitaal zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de wet.

Artikel 3 - Terugvordering

Bijstand of bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels. Terugvordering van bijstand en bedrijfskapitaal verstrekt op grond van het Bbz 2004 vindt plaats op grond van artikel 58 PW en de artikel 12 lid 2 sub c en de artikel 39 en de artikelen 41 tot en met 43 Bbz 2004.

Artikel 4 – Ten onrechte verleende bijstand

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vordert de kosten van bijstand terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand:

    • a.

      Ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

    • b.

      In de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen.

    • c.

      Ingevolge artikel 52 van de wet bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.

    • d.

      Anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of

    • e.

      Anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

      • i.

        De belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet beschikt of kan beschikken.

      • ii.

        Bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • 2.

    De door Werkzaak Rivierenland gedane afdracht van loonheffing bij de toepassing van artikel 12 lid 2 Bbz 2004 wordt teruggevorderd.

  • 3.

    Terugvordering als bedoeld onder het eerste lid onder e van dit artikel, vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar voor de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 5 - Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 opeisbaar en kan dit terugvorderen indien:

    • a.

      Bedrijfskapitaal niet overeenkomstig de bestemming is besteed (art. 39 lid 2 sub a Bbz 2004).

    • b.

      Er sprake is van bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf (art. 39 lid 2 sub b Bbz 2004).

    • c.

      Er sprake is van faillissement of surseance (art. 39 lid 2 sub c Bbz 2004).

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 of de achterstanden in betaling aflossing en rente terugvorderen indien:

    • a.

      De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4.

    • b.

      De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

    • c.

      Betrokkene ook na een <tweede> aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

    • d.

      Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 Bbz 2004 indien het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.

  • 3.

    Terugvordering vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente.

Artikel 6 – Terugvordering van gezinsleden

Onverminderd het bepaalde onder artikel 4 en 5 van deze beleidsregels worden kosten van bijstand en bedrijfskapitaal, indien de bijstand aan een gezin of aan een gezin had moeten worden verleend, van de meerderjarige gezinsleden teruggevorderd.

Artikel 7 – Afzien van terugvordering in verband met dringende redenen

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het dagelijks bestuur besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Hoofdstuk 3. Invordering

Artikel 8 - Wijze van invordering Bbz-vorderingen nadat er teruggevorderd is

  • 1.

    Uitgangspunt is dat de belanghebbende de vordering ineens binnen de gestelde termijn van 6 weken, zoals gesteld in 4:87 Awb moet voldoen.

  • 2.

    Op schriftelijk verzoek van belanghebbende kan de vordering in termijnen worden voldaan.

  • 3.

    Bij de invordering van vorderingen op grond van het Bbz 2004 wordt onderscheid gemaakt tussen invordering:

    • a.

      Bij teruggevorderde uitkering levensonderhoud.

      • i.

        Levensonderhoud teruggevorderd op grond van artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004 kan worden ingevorderd door het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur neemt aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Met de eerste termijn wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

      • ii.

        Bij levensonderhoud dat terug betaald wordt in verband met het eigen vermogen is artikel 13 Bbz 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat de door het dagelijks bestuur vastgestelde aflosverplichting niet nagekomen wordt. Na terugvordering is artikel 8 lid 3 sub a van deze beleidsregel van toepassing met betrekking tot de invordering. Bij vaststelling van de eerste termijn van afbetaling (nog geen terugvordering) wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

    • b.

      Bij bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf bestaat. Het dagelijks bestuur beoordeelt of er invordering van de hoofdsom plus de renteachterstand ineens moet plaatsvinden. Het krediet is reeds teruggevorderd. Het dagelijks bestuur beoordeelt of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 Bbz 2004 (gestelde zekerheden blijven buiten de sanering) noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde is dat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en renteachterstand (Awb art. 4:98 lid 1).

    • c.

      Bij bedrijfskapitaal na bedrijfsbeëindiging. Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskapitaal direct opeisbaar (hoofdsom plus renteachterstand) op grond van artikel 39 lid 2 sub b Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Zekerheden worden uitgewonnen. Indien er sprake is van een eigen woning en de lening voor bedrijfskapitaal onder verband van hypotheek of verpanding is verstrekt, is artikel 43 a tot en met d Bbz 2004 van toepassing.

    • d.

      Bij het bestaan van zekerheden. Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Bij bezit van een eigen woning moet beoordeeld worden of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Het dagelijks bestuur beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van de zekerheden en stemt hier de incasso op af.

    • e.

      Invordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente. Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc.), waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Er moet dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.

  • 4.

    Een onderzoek naar mogelijk gewijzigde financiële omstandigheden wordt periodiek en signaal gestuurd uitgevoerd. Indien er sprake is van een bestaand bedrijf/zelfstandig beroep bij de zelfstandige is deze periode een periode van 12 maanden.

  • 5.

    De kosten van bijstand worden ingevorderd bij dwangbevel als niet aan de vastgestelde betalingsverplichting wordt voldaan. De invordering wordt dan overgedragen aan de deurwaarder.

  • 6.

    In geval van beslaglegging en/of het inschakelen van een deurwaarder zoals vermeld in dit artikel, wordt de vordering verhoogd met de invorderingskosten en met de wettelijke rente. De invorderingskosten worden vastgesteld op maximaal 15% van de openstaande vordering.

Artikel 9 – Afzien van invordering in verband met een gering bedrag

Het dagelijks bestuur ziet af van (verdere) terugvordering, indien het nog terug te vorderen bedrag minder bedraagt dan € 250. Indien het dagelijks bestuur meerdere vorderingen heeft op de belanghebbende, dan geldt het minimumbedrag van € 250 voor het (rest)saldo van alle vorderingen tezamen.

Hoofdstuk 4. Kwijtschelding

Artikel 10 – Ambtshalve kwijtschelding bijstand

Het dagelijks bestuur besluit ambtshalve tot kwijtschelding indien de belanghebbende:

  • a)

    Gedurende 60 maanden zijn aflossingsverplichting voor de teruggevorderde bijstand onafgebroken en naar draagkracht is nagekomen; bij onderbreking van het terugbetalingsgedrag kan de periode met 3 jaar worden verlengd.

  • b)

    Gedurende een periode van twee jaar niet of zeer onregelmatig heeft afgelost op een vordering en de nog openstaande vorderingen minder bedragen dan € 250.

  • c)

    Gedurende vijf jaar geen aflossingen aan een niet-verwijtbare vordering heeft gedaan en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment alsnog gaat verrichten.

  • d)

    De in onderdeel c genoemde termijn bedraagt tien jaar indien sprake is van een verwijtbare vordering wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

  • e)

    Er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

  • f)

    Ingeval artikel 13 Bbz 2004 bij de toekenning van toepassing was bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

Het dagelijks bestuur gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.

Artikel 11 – Ambtshalve kwijtschelding bedrijfskapitaal

Het dagelijks bestuur besluit ambtshalve tot kwijtschelding in de volgende gevallen:

  • a)

    Geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van bedrijfskapitaal is wettelijk mogelijk in die gevallen zoals beschreven in artikel 42, 43 en 43 a t/m d Bbz 2004. Indien dit niet mogelijk is zijn de beleidsregels van toepassing.

  • b)

    Bij toepassing van artikel 43 lid 2 Bbz 2004 kan besloten worden de termijn van 5 jaar aflossen, alvorens tot kwijtschelding overgegaan kan worden, met 5 jaar te verlengen indien er sprake is van verplichtingen aan bijvoorbeeld andere schulden. Na voldoen aan de verplichtingen kan tot kwijtschelding worden overgegaan.

  • c)

    Indien bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

  • d)

    Er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

  • e)

    Als alle zekerheden zijn uitgewonnen.

Het dagelijks bestuur gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.

Artikel 12 – Kwijtschelding rente

  • 1.

    Artikel 21 lid 1 Bbz 2004 geeft aan dat de op grond van de artikelen 15 en 20 verschuldigde rente ambtshalve wordt kwijtgescholden en reeds betaalde rente terugbetaald, indien het netto inkomen in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm, tenzij in een boekjaar aan de zelfstandige ook algemene bijstand, bedoeld in artikel 10, is verleend.

  • 2.

    Het bedrag is ten hoogste de voor dat boekjaar geldende renteverplichting op grond van artikel 15, doch niet meer dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen in het boekjaar.

  • 3.

    Als er in het eerste en/of het twee boekjaar volgend op het jaar van aanvraag algemene bijstand is verstrekt, en blijkt dat het totale inkomen van belanghebbende in die jaren beneden de toepasselijke jaarnorm lag, dan kan het dagelijks bestuur besluiten om alsnog de verschuldigde rente of reeds betaalde rente (deels) kwijt te schelden of na te betalen.

  • 4.

    De kwijtschelding of nabetaling kan niet meer bedragen dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen inclusief de verstrekte algemene en bijzondere bijstand in het boekjaar.

  • 5.

    Kwijtschelding is niet mogelijk als het vermogen hoger is dan de grenzen genoemd in artikel 3 Bbz 2004.

Artikel 13 – Afkoopregeling

Een verzoek tot afkoop van de vordering, exclusief de rente, kan worden gedaan indien tot het verzoek tot afkoop volledig aan de betalingsverplichting is voldaan en indien de vordering niet verwijtbaar is.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 14 - Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na publicatie daarvan in het daarvoor bestemde publicatieblad.

Artikel 15 - Citeerartikel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels terug- en invordering Bbz 2004 .

Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland op 30 maart 2020.

De secretaris,

mevrouw E. Boer MBA

de voorzitter,

dhr. C. Stolwijk

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUG- EN INVORDERING BBZ 2004

ALGEMENE TOELICHTING

Veel gemeenten hebben reeds eerder “Beleidsregels terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ” opgesteld, waarin doorgaans een artikel is opgenomen dat luidt: “Op grond van artikel 44 Bbz 2004 is de terug- en invordering van Bbz-vorderingen een wettelijke verplichting”. Vanaf 1 januari 2020 wordt dit met de invoering van het “Besluit tot wijziging van het Bbz 2004” echter een bevoegdheid, met uitzonderingen van het terugvorderen van o.a. fraudevorderingen.

 

In de “Nota van toelichting” bij de artikelsgewijze toelichting, onderdeel O, wordt hierover vermeld: “Volledigheidshalve wordt vermeld dat er geen terugvorderingsgronden zijn komen te vervallen. Zo behoudt het dagelijks bestuur op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet de verplichting tot terugvorderen van bijstand bij niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet of de plicht, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De artikelen 17, eerste lid, en 53a van de Participatiewet en artikel 38, tweede lid, van het Bbz 2004 verplichten de zelfstandige onder meer tot het tijdig overleggen van zijn administratie/jaarcijfers aan het dagelijks bestuur. Bij gebreke daarvan kan (en in het geval van fraude moet) de bijstand door het dagelijks bestuur worden teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, en tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet.”

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING  

Artikel 4

De in artikel 4 lid 1 omschreven gevallen waarin bijstand wordt teruggevorderd komen overeen met de gevallen die worden beschreven in artikel 58 lid 2 van de wet.

 

Artikel 5 - Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)

De meeste gronden tot terugvordering bedrijfskapitaal zijn geregeld in artikel 39 en 41 tot en met 43 Bbz 2004. Indien de zelfstandige ook na een <tweede> aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, kan het geleende bedrag worden teruggevorderd. Opeisbaar stellen indien de bijstand niet overeenkomstig bestemming is besteed, bij faillissement en bij bedrijfsbeëindiging is geregeld in artikel 39 Bbz 2004.

Indien bijstand “om niet” niet mogelijk is vanwege het vermogen moet direct na beëindiging van de periodieke bijstandsverlening een betalingsregeling getroffen worden voor terugbetaling bedrijfskapitaal. Wordt niet aan deze betalingsregeling voldaan kan worden overgegaan tot terugvordering.

 

Artikel 6 – Terugvordering van gezinsleden

Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichtingen bedoeld in artikel 17 van de wet, of artikel 30c, tweede of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Bij fraude is deze terugvordering verplicht. Indien de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wetstructuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden. De in dit artikel genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

 

Artikel 7 – Afzien van terugvordering in verband met dringende redenen

Uit de jurisprudentie kan worden opgemaakt dat sprake is van dringende redenen als terugvordering te ernstige gevolgen voor de betrokkene of de gezinssituatie heeft. Het moet dan gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks van immateriële aard en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkene(n) tot onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties leidt. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende(n) moet worden beoordeeld.

 

Artikel 8 - Wijze van invordering Bbz -vorderingen nadat er teruggevorderd is

Beoordeeld moet worden of artikel 43 Bbz 2004 van toepassing is. Dat is het geval als er bij de bedrijfsbeëindiging, naar het oordeel van het dagelijks bestuur, geen sprake is van verwijtbaar handelen door de belanghebbende. Is artikel 43 Bbz 2004 van toepassing (niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging) dan wordt een betaalverplichting vastgesteld na jaarlijkse heronderzoeken conform de regels van artikel 43 lid 2 Bbz 2004. Bij het niet nakomen van de betaalverplichting wordt na <twee> aanmaningen de gerechtelijke incasso opgestart. Op schriftelijk verzoek van belanghebbende kan de vordering in termijnen worden voldaan.

 

Indien bij een niet verwijtbare liquidatie van het bedrijf of zelfstandig beroep de lening niet geheel kan worden terugbetaald, wordt een eventueel resterende lening, voor zover deze niet in de hypotheekvestiging op grond van artikel 43 lid 1 is betrokken, vanaf het moment van liquidatie renteloos.

 

Bij een verwijtbare bedrijfsbeëindiging is artikel 43 Bbz 2004 niet van toepassing en wordt na terugvordering de wettelijke rente toegepast op hoofdsom plus renteachterstand. Indien niet in een keer wordt terugbetaald binnen 6 weken na de terugvordering wordt de gerechtelijke incasso opgestart.

 

Indien eerder een deel van het bedrijfskapitaal is teruggevorderd omdat een deel van de verstrekking niet overeenkomstig de bestemming is besteed (art. 39) wordt slechts voor een deel artikel 43 toegepast. Voor het eerder teruggevorderde deel kan een betalingsregeling getroffen worden, inhouding op een eventuele uitkering plaatsvinden of de gerechtelijke incasso opgestart worden wanneer niet meegewerkt wordt aan aflossing.

 

Bij de afweging door het dagelijks bestuur of aan het behoud van de eigen woning kan worden meegewerkt speelt een rol of de woonkosten, gezien het inkomen van de betrokkene, niet te hoog zijn. Ook kunnen de mogelijkheden van terugbetaling negatief worden beïnvloed indien een woon- en bedrijfspand alleen nog voor bewoning wordt gebruikt en deze bestemmingswijziging waardevermindering met zich meebrengt. Indien bij een niet verwijtbare liquidatie van het bedrijf of zelfstandig beroep de lening niet geheel kan worden terugbetaald, wordt een eventueel resterende lening, voor zover deze niet in de hypotheekvestiging op grond van artikel 43 lid 1 Bbz 2004 is betrokken, vanaf het moment van liquidatie renteloos. Het is gewenst dat de periode waarin de ex zelfstandige, na liquidatie van het bedrijf of beroep, financieel nog wordt aangesproken, kan worden overzien. Deze periode wordt daartoe beperkt tot vijf jaar.

 

Als bij verkoop van de eigen woning indien artikel 43a t/m d Bbz 2004 wordt toegepast op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldleningen van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden, voor zover er geen sprake is van verwijtbaar handelen door de belanghebbende. Van verwijtbaar handelen zou sprake kunnen zijn bij een executoriale verkoop door de bank. Zo zal belanghebbende moeten aantonen wat de reden van deze verkoop is. Is belanghebbende verwijtbaar zijn aflossingsverplichtingen niet nagekomen? Of is er sprake van een andere schuldeiser? Mogelijk is de waarde van de woning aanzienlijk gedaald, waardoor er geen sprake van verwijtbaarheid zou kunnen zijn.

 

Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34 lid 2 onder d PW juncto artikel 50 PW bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht. Wanneer de woning wordt verkocht tegen een prijs die doelbewust beneden de geldende marktwaarde ligt, is er geen aanleiding om het bescheiden vermogen aan betrokkene toe te kennen en evenmin om het resterende bedrag van de lening kwijt te schelden.

 

Artikel 9 – Afzien van invordering in verband met een gering bedrag

Doelmatigheidsoverwegingen kunnen reden zijn om in het geheel niet tot terugvordering over te gaan. Dit doet zich voor in de gevallen waarin het bedrag van ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zullen zijn dan de vordering. Het bedrag waaronder niet tot terugvordering wordt overgegaan is gesteld op €250.

 

Artikel 10 – Ambtshalve kwijtschelding bijstand

Als gedurende 5 jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende geen enkele aflossing (meer) heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij valt te denken aan de situatie dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een persoon zich definitief heeft gevestigd in een ander land waardoor inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen. Voordat tot kwijtschelding kan worden overgegaan moet de afweging worden gemaakt of debelanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost of in de toekomst aanspraken ontstaan op inkomen of uitkering, waarmee het vooruit zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting kan worden voldaan. Tevens moet deze afweging worden gemaakt wanneer in de toekomst verwacht wordt dat er vermogen te gelde kan worden gemaakt.

 

Indien er sprake is van een verwijtbare vordering kan het dagelijks bestuur van de periode van 5 jaar afwijken en deze verlengen naar 10 jaar.

 

Artikel 11 – Ambtshalve kwijtschelding bedrijfskapitaal

Als gedurende 5 jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende geen enkele aflossing (meer) heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij valt te denken aan de situatie dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een persoon zich definitief heeft gevestigd in een ander land waardoor inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen. Voordat tot kwijtschelding kan worden overgegaan moet de afweging worden gemaakt of de belanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost of in de toekomst aanspraken ontstaan op inkomen of uitkering, waarmee het vooruit zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting kan worden voldaan. Tevens moet deze afweging worden gemaakt wanneer in de toekomst verwacht wordt dat er vermogen te gelde kan worden gemaakt.

 

Indien er sprake is van een verwijtbare vordering kan het dagelijks bestuur van de periode van 5 jaar afwijken en deze verlengen naar 10 jaar.

 

 

Naar boven