Wijziging Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep per 1 januari 2020

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep;

B e s l u i t:

de Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep per 1 juli 2019, vastgesteld op 6 september 2019, als volgt te wijzigen:

 

Artikel I  

A

In artikel 1.1.5, vijfde alinea, eerste volzin, wordt tussen de woorden ‘Awb die van’ en ‘toepassing is bij’ ingevoegd: ‘overeenkomstige’.

 

B

Artikel 1.1.12 wijzigt als volgt:

  • 1.

    ‘belastingschuldige’ wordt telkens vervangen door ‘belanghebbende’.

  • 2.

    In de eerste volzin wordt tussen de woorden ‘of andere vorderingen’ en ‘openstaan waarvan de’ ingevoegd: ‘op zijn naam’.

     

C

Artikel 14.1.3 wijzigt als volgt:

  • 1.

    Aan de volzin van de eerste alinea wordt het volgende toegevoegd: ‘, tenzij hiermee de belangen van de RBG worden geschaad’.

  • 2.

    Aan de eerste alinea wordt de volgende volzin toegevoegd: ‘Hierbij is het niet van belang of de erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.’

  • 3.

    De tweede en derde alinea vervallen.

     

D

Artikel 14.4.5, laatste volzin, wordt vervangen door:

Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de ontvanger gestelde termijn aanlevert, herstelt de ontvanger de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld.

 

E

Aan de eerste alinea van artikel 19.3.5 worden de volgende volzinnen toegevoegd:

Indien de belastingschuldige kenbaar maakt dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld, maar niet de juiste informatie verstrekt voor de goede vaststelling ervan, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog de juiste informatie te verstrekken. Indien de belastingschuldige de juiste informatie binnen de door de ontvanger gestelde termijn aanlevert, herstelt de ontvanger de beslagvrije voet met ingang van de inhouding volgend op het moment waarop de belastingschuldige kenbaar maakte dat de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld.

 

F

Na artikel 22.8.9 wordt een nieuw artikel ingevoegd:

22.9. Terughoudend beleid bij reëel eigendom derde

22.9.1. Algemeen

N.v.t. voor de Regionale Belasting Groep.

 

22.9.2. Lease

N.v.t. voor de Regionale Belasting Groep.

 

22.9.2.1. Leaseregeling

N.v.t. voor de Regionale Belasting Groep.

 

22.9.2.2. Geen terughoudend beleid

N.v.t. voor de Regionale Belasting Groep.

 

22.9.2.3. Beëindiging operationele leaseovereenkomst

N.v.t. voor de Regionale Belasting Groep.

 

G

Artikel 22.8.10 tot en met 22.8.12 vervallen.

 

H

Artikel 25.5.2, tweede alinea, eerste volzin, komt als volgt te luiden:

De ontvanger kan alvorens het uitstel te verlenen, zekerheid eisen als de aard van de belastingschuld dan wel de omvang van de belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger bekend zijn, daartoe aanleiding geeft.

 

I

In de artikelen 25.7.2 en 25.7.5 wordt het woord ‘veertien’ telkens vervangen door ‘tien’.

 

J

Artikel 26.1.7 komt als volgt te luiden:

Als de ontvanger afwijzend heeft beslist op een verzoek om kwijtschelding of een aangeboden akkoord, of de directeur afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen een afwijzende beschikking van de ontvanger, voldoet de belastingschuldige het op de belastingaanslag(en) verschuldigde bedrag binnen veertien dagen na dagtekening van de afwijzende beschikking of binnen de betaaltermijnen die op het aanslagbiljet zijn aangegeven. Na deze termijn kan de ontvanger de invordering aanvangen dan wel voortzetten. Artikel 9 van de regeling is gedurende deze wachttijd van overeenkomstige toepassing.

De termijn van veertien dagen geldt niet als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de wet. De termijn wordt daarnaast niet of niet geheel verleend als naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de Regionale Belasting Groep worden geschaad.

 

K

Artikel 26.2.8 vervalt.

 

L

Artikel 26.2.12, derde alinea wijzigt als volgt:

  • 1.

    In sub A wordt ‘62’ vervangen door: ‘63’.

  • 2.

    In sub B wordt ‘55’ vervangen door: ‘56’.

     

M

Artikel 26.2.19 wijzigt als volgt:

  • 1.

    ‘35’ wordt vervangen door: ‘33’.

  • 2.

    ‘75’ wordt vervangen door: ‘74’.

     

N

Artikel 26.4.6 wijzigt als volgt:

De aanhef en eerste alinea komen als volgt te luiden:

  • 1.

    26.4.6. Invordering tijdens administratief beroep en herhaald verzoek om kwijtschelding en ambtshalve behandeling beroepschrift

  • 2.

    Als binnen de termijn van tien dagen als bedoeld in artikel 24 van de regeling een beroepschrift wordt ingediend, dan wordt gedurende de behandeling van dit beroepschrift gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.

     

O

Artikel 26.5 vervalt.

ARTIKEL II  

A

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2020, met dien verstande dat artikel I, onderdeel E, terugwerkt tot en met 1 juli 2019.

 

B

Dit besluit kan worden aangehaald als: Wijziging Leidraad Invordering 2016 Regionale Belasting Groep per 1 januari 2020.

Vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep d.d. 5 maart 2020.

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep,

directeur,

H.B. Sigmond 

voorzitter,

drs. A.J.B. van der Klugt

Toelichting  

Artikel I, onderdeel A betreft een technische wijziging. Er is een geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel B betreft een technische wijziging. Artikel 2, lid 1, onderdeel k van de wet verstaat onder belastingschuldige degene te wiens naam de belastingaanslag is gesteld. Een verklaring betalingsgedrag kan echter ook worden aangevraagd door een partij die op dat moment geen belastingaanslagen open heeft staan. Het is dus zuiverder te spreken van een belanghebbende dan van een belastingschuldige. Om te voorkomen dat het begrip belanghebbende ruimer wordt uitgelegd dan bedoeld, is opgenomen dat een belanghebbende alleen een verklaring kan aanvragen ten aanzien van zijn eigen schuld, niet die van een ander. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel C, subonderdelen 1 en 2 betreffen een verduidelijking. Subonderdeel 3 laat twee alinea’s vervallen waarvan de inhoud rechtstreeks volgt uit de artikelen 4:185 en 4:223 van het Burgerlijk Wetboek. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel D betreft een technische wijziging. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel E bewerkstelligt dat in de situatie waarin een belastingschuldige in het buitenland woont, hetzelfde wordt omgegaan met onjuiste informatie die verstrekt is bij een verzoek om aanpassing van de beslagvrije voet als in binnenlandse situaties. Hiertoe worden de laatste twee volzinnen van de eerste alinea van artikel 19.3.4 in artikel 19.3.5 opgenomen.

 

Artikel I, onderdelen F en G zien op de aanpassing van de Leaseregeling van de Rijksoverheid per 1 januari 2020. Deze regeling is niet van toepassing op de Regionale Belasting Groep. Het niet van toepassing op de RBG zijnde rijksbeleid was tot nu toe opgenomen in artikel 22.8.10 tot en met 22.8.12. Deze artikelen zijn in onderdeel G komen te vervallen.

 

Artikel I, onderdeel H bevat een aanpassing van de formulering van artikel 25.5.2 van de leidraad. De achtergrond van deze wijziging is dat niet duidelijk was hoe de genoemde voorwaarden om al dan niet zekerheid te verlangen in hun onderlinge verhouding moeten worden gelezen. De nieuwe tekst maakt duidelijk dat de aard van de belastingschuld niet in relatie hoeft te staan tot de verhaalsmogelijkheden. De omvang van de belastingschuld daarentegen wordt door de ontvanger wel gerelateerd aan de verhaalsmogelijkheden. Beide criteria kunnen op zichzelf aanleiding zijn voor de ontvanger om zekerheid te verlangen. Het betreft hier een verduidelijking van de bestaande tekst. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel I heeft tot doel een omissie te herstellen die is ontstaan naar aanleiding van de uniformering van een aantal termijnen in deze leidraad die per 1 juli 2019 heeft plaatsgevonden[1]. De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een afgewezen verzoek om uitstel of de beëindiging van een verleend uitstel is tien dagen.

 

Artikel I, onderdelen J, N, subonderdeel 1 en O hebben tot doel het beleid te verduidelijken dat geldt voor het opstarten van de invordering na de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding of een aangeboden akkoord, of een afwijzende beslissing op een ingediend beroepschrift tegen de afwijzing. Dit beleid is versnipperd opgenomen in artikel 26.1.7, 26.4.6 en 26.5 van de leidraad. Met deze wijziging wordt al het beleid opgenomen in artikel 26.1.7. Als gevolg hiervan kan een deel van artikel 26.4.6 en artikel 26.5 in zijn geheel vervallen. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

 

Artikel I, onderdeel K laat een artikel vervallen dat ziet op de levensloopregeling. Het vervallen houdt verband met het feit dat een zelfde bepaling is opgenomen in artikel 12 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.

 

In artikel I, onderdeel L worden de forfaitaire bedragen voor boeken en leermiddelen in artikel 26.2.12, derde alinea geactualiseerd naar de per 1 januari 2020 geldende bedragen.

 

In artikel I, onderdeel M worden de normpremie ziektekostenverzekering voor een alleenstaande of alleenstaande ouder en de normpremie ziektekostenverzekering voor echtgenoten geactualiseerd naar de per 1 januari 2020 geldende bedragen.

 

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingen. Deze datum wordt gesteld op 1 januari 2020. Onderdeel E heeft terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2019. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling (zie Aanwijzing 6.25 Aanwijzingen voor de regelgeving (Stcrt. 1992, 230)).

 

[1] Zie artikel I, onderdeel F van de Wijziging Leidraad Invordering 2016 RBG per 1 juli 2019 d.d. 6 september 2019.

 

Naar boven